Een foto van de daders bij hun jachtbuit: NACH GETANER ARBEIT ZUR ERINNERUNG.’
Marc sloeg het boekje dicht. De inhoud kon hij volgen, omdat zij hem bekend was. Maar de dichtbundels die hij gekocht had, bevatten een vreemde taal. De woorden kwamen niet meer over. Dat verleden, dit heden, bestond niet meer.
Hij was er niet meer bij betrokken.
Hij bladerde weer in boeken, bundels, tijdschriften in de winkel onder de zalen van de Schrijversbond. Vanavond naar de opera. De uren sloegen langzaam om. Zelfs de honderd klokken van Praag konden het tempo niet opjagen. Hij keek meer naar de lange handen van één van de boekverkoopsters dan in de boeken. Lange handen. Bijna geen handen, alleen maar vingers. De vingers van Patachou, de vingers van Vera.
Marc liep, winkel voor winkel, in de richting van Janáčkovo Nábřeží. Hij keek de mensen aan, herkende niemand, behalve het blonde meisje met de blauwe kousen, dat over de schouder van de fotograaf, om wie zij gestrengeld voor een speelgoedwinkel hing, hem aankeek. Naast hen huilde een kind, in het ene handje een poppelijfje, in het andere het kopje.
Marc stapte de winkel binnen, zocht een pop uit en terwijl hij op wisselgeld wachtte, keek hij naar buiten. De blik van het blauwe kousen meisje botste tegen de etalageruit.
Buiten rukte hij het kind zenuwachtig de poppestukken uit de handen en drukte er de nieuwe pop, met lang blond haar, in. Het kind ging nog harder brullen. De fotograaf keek het verstoord aan. Marc liep weg, haastig, alsof hij zojuist een misdaad had gepleegd. Het huilen hield op.