delen, slapen. Het was over negen uur toen Polanen aanbelde. Hij zag er gehaast uit.
‘Sorry, dat ik zo laat ben Vera. Maar het is een complete chaos. Ik krijg nauwelijks verbinding met het Westen. Alleen via het K.L.M.-kantoor wil nog iets lukken.’
Vera staarde hem aan. De torzo van de hoop was niet bij hem te vinden. Maar toch wilde zij niet over de brief beginnen.
‘Stel je eens voor, een bericht van tweehonderd woorden. Het kostte mij vier uur voordat ik telefonisch verbinding had met een Nederlandse krant. Maar goed, de bankrekening in Amsterdam loopt op. Dan kunnen wij een mooi reisje gaan maken.’
Hij kwam wat op adem, uit zijn jaszak haalde hij een flacon cognac.
‘Wat zeg je me daarvan? Op het kantoor van de K.L.M. gekregen. Misschien kan ik daar ook nog eens twee tickets wat goedkoper krijgen en dan gaan wij samen naar het land van molens en klompen. En de zee niet te vergeten. Lijkt je dat wat?’
‘Geef me een cognacje, mijn lippen zijn verdroogd.’
‘Ach schatje, mijn vogeltje in een kooitje. Wees maar niet bang.’
Zij weerde zijn armen af.
‘Ik ben niet bang. Alleen maar versuft. En ik heb dorst.’
Polanen schonk de flacon in twee limonadeglazen leeg. Hij plofte in een rieten stoel, zette de televisie aan, dook weer naar achteren en begon te drinken.
Vera stond achter hem, dronk uit het glas en zette het na enkele slokken genomen te hebben op tafel. Zij pakte Peters brief. ‘Polanen’
Hij keek naar het televisiescherm. Een orkest speelde dansen van Brahms.
‘Wat is er? Smaakt de cognac?’