2
Anne stond Marc Clavel op Kennedy Airport op te wachten. Zij liep met hem mee door de gang van de aankomsthall naar de uitgang, gescheiden door een glazen wand. Marc kon haar niet verstaan, maar uit haar gebaren maakte hij op dat hij precies op tijd was.
‘Heb je lang gewacht?’
‘Ja, al de dagen dat je weg was.’
Bij de uitgang omhelsden zij elkaar even, zoals mannen dat weleens doen. Anne had een roze mantelpakje aan van dikke stof. Het stond haar parmantig. Zij viel hem beslist niet tegen.
‘Hoe was het?’
‘Och, Praag is een mooie stad. En... eh... ik heb er geen fruit gegeten.’
‘Ben je blij dat je terug bent?’
‘Ja.’
Marc pakte Anne onder haar armen en tilde haar van de grond. Er kwamen tranen in haar ogen, die glansden. Was zij bang geweest? Wist zij van Vera? Natuurlijk was er een vermoeden. Uitgesproken was er niets. En nu was het niet meer nodig. Voor het eerst besefte Marc dat hij buiten Anne niemand meer nodig had.
Het tweede afscheid van Praag was een afscheid voor goed. Ja, Praag was een mooie stad, maar de stad had hem losgelaten.
In de taxi pakte hij de handen van Anne.
‘Ik weet dat het knullig klinkt, Anne, maar ik houd van je.’
‘Wat is daar nou voor knulligs aan, Marc.’
Zij keek hem in de ogen. Een oude man met melancholische ogen. Hij was veranderd, dat voelde zij. Het leek wel of de pijniging van het heimwee langzaam wegebde.