Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken
Afbeelding van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholiekenToon afbeelding van titelpagina van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.99 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken

(1954)–F. van Heek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een demografisch-sociologische studie van een geëmancipeerde minderheidsgroep


Vorige Volgende
[pagina 36]
[p. 36]

V De betekenis van de relatief grote vruchtbaarheid der Nederlandse katholieken voor de snelle bevolkingsgroei van ons land

Verwaarlozing van de godsdienstfactor

In de inleiding van dit werk wezen wij op het feit, dat tot nu toe geen studie is verschenen, die de hoge Nederlandse geboorte- en vruchtbaarheidscijfers in vergelijking met andere landen van de West-Europese samenleving verklaart. Wel hebben Kruijt en Groenman ieder een hypothese gegeven, die enige factoren noemen, welke vermoedelijk met dit verschijnsel in verband staan. Genoemde hypothesen zijn echter niet nader uitgewerkt.

Van betekenis is de opvatting van Kruijt, die de bijzondere plaats van Nederland op demografisch gebied in West-Europa onder verwijzing naar de volgende factoren verklaartGa naar voetnoot1:

1.De gezinsband is bij ons huiselijk volk minder verzwakt dan in vele andere landen.
2.Onze grote steden hebben niet de afmetingen van de Amerikaanse, Engelse of Duitse grote steden.
3.De arbeid buitenshuis van gehuwde vrouwen is bij ons - was althans tot 1940 - veel minder frequent dan elders.
4.Tot 1940 waren onze woningtoestanden, eveneens relatief gesproken, zeer goed vergeleken met die van over onze grenzen.

 

Wij hebben ons niet tot taak gesteld het relatief hoge geboorte-niveau van het gehele Nederlandse volk te bestuderen en zullen derhalve op deze hypothese, die ongetwijfeld enige belangrijke factoren naar voren brengt, niet nader ingaan. Vermoedelijk kan zij dienen om althans ten dele een verklaring te geven van de grote vruchtbaarheidsverschillen, die tussen Nederland en landen gelijk

[pagina 37]
[p. 37]

Engeland, Frankrijk en Duitsland bestaanGa naar voetnoot1. Een zwak punt van deze verklaring is echter, dat zij in het geheel geen rekening houdt met de godsdienstfactor. Immers, enkele eenvoudige demografische vergelijkingen doen reeds vermoeden, dat deze factor voor het relatief hoge Nederlandse geboorte-niveau niet zonder betekenis is. Vergelijken wij b.v. de geboortecijfers van een Nederlandse niet-katholieke provincie als Groningen met die van een daarmee vergelijkbaar buitenlands gebied als het Deense Jutland, dan blijken de verschillen vrijwel nihil te zijn. Hetzelfde geldt voor een vergelijking der grote Nederlandse steden met Kopenhagen.

Aantal geboorten per 1.000 inwoners in Nederlandse en Deense gebieden, die in sociaal en economisch opzicht vergelijkbaar zijn

1935 1936 1937 1938 1939
Jutland (totaal) ...... 19.9 20.1 19.9 19.6 19.4
Prov. Groningen ..... 19.2 19.2 18.4 19.2 18.9
Kopenhagen stad .. 15.9 16.5 17.5 18.1 17.8
Frederiksberg en Gentofte ...... 12.6 12.3 13.1 14.6 15.8
Kopenhagen totaal .... 15.2 15.6 16.5 17.4 17.3
Nederlandse gemeenten met meer dan 100.000 inwoners . 15.8 15.9 15.5 16.3 16.5

Het bovenstaande doet vermoeden, dat de bestaande vruchtbaarheidsverschillen tussen Nederland en Denemarken voor een belangrijk deel kunnen worden toegeschreven aan de invloed van de godsdienstfactor, in het bijzonder de gezindheid van de Nederlandse katholieken.

De hierna volgende berekeningen leiden eveneens tot de conclusie, dat de invloed van de gezindheid van deze groep bij de verklaring van het relatief hoge geboorte-niveau van ons land niet verwaarloosd mag worden. Op ons verzoek heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek

[pagina 38]
[p. 38]

getracht een benadering te geven van het Nederlandse bevolkingscijfer, indien, van 1905 af, de vruchtbaarheid van de Rooms Katholieken gelijk zou zijn geweest aan die van de niet-R. Katholieken. Volgens de uitkomsten van deze berekeningen zou, bij bovengenoemde veronderstelling, de Nederlandse bevolking op het tijdstip van de 12e Volkstelling, 31 Mei 1947, ± 875.000 personen minder hebben bedragen, d.w.z. 8.750.000 in plaats van 9.625.000 zielen hebben geteld.

Uiteraard krijgt de hierboven vermelde schatting eerst enig relief door vergelijking. Genoemd cijfer van 875.000 personen overtreft de gezamenlijke bevolking van Friesland en Drente en bedraagt 20.8 % van de groei der totale Nederlandse bevolking gedurende genoemde periode.

Omtrent de wijze van berekening van genoemd verschil in bevolkingsgroei deelt het C.B.S. het volgende mede:
‘Bij de berekening van de omvang van de Nederlandse bevolking op 31 Mei 1947, wanneer het Rooms Katholieke volksdeel van 1905 af dezelfde vruchtbaarheid zou hebben gehad als het overige deel van het Nederlandse volk, is uitgegaan van de beschikbare gegevens over het aantal Rooms Katholieken en niet-Rooms Katholieken onder de geborenen in de jaren 1906-1910 en 1936 tot thans.
De cijfers voor de tussenliggende jaren 1911 t/m 1935 zijn bepaald door interpolatie tussen de voor de jaren 1910 en 1935 bekende percentages, rekening houdend met het percentage Rooms Katholieken en niet-Rooms Katholieken onder de bij de Volkstelling van 31 Mei 1947 aanwezige personen uit elk der geboortejaargangen 1910-1936. Met de aldus verkregen benadering van het aantal niet-Rooms Katholieken onder de geborenen in elk der jaren 1905-1946 en de door interpolatie tussen de volkstellingsuitkomsten van 1899-1947 verkregen aantallen niet-Rooms Katholieke vrouwen van 20-49 jaar zijn voor deze vrouwen vruchtbaarheidscijfers vastgesteld. Vervolgens is, op grond van laatstgenoemde cijfers en er mee rekening houdend, dat bij de veronderstelde lagere vruchtbaarheid der Rooms Katholieke vrouwen na 1905 in de jaren 1925 en volgend minder Rooms Katholieke vrouwen van 20-49 jaar zouden zijn aangetroffen dan in werkelijkheid het geval is geweest, berekend hoeveel kinderen de Rooms Katholieke vrouwen sedert 1905 zouden hebben voortgebracht, wanneer zij dezelfde vruchtbaarheid hadden gehad als de niet-Rooms Katholieke vrouwen. Deze aantallen kinderen zijn in de plaats gesteld van het werkelijke aantal in die periode uit Rooms-Katholieke vrouwen geboren kinderen, waarna het totale aantal kinderen, dat onder de gemaakte veronderstelling na 1905 zou zijn geboren, is vastgesteld. Door vergelijking van de aantallen overlevenden uit deze geborenen op 31 Mei 1947 met het werkelijke aantal op die datum aanwezige overlevenden uit de na 1905 in werkelijkheid geborenen is tenslotte
[pagina 39]
[p. 39]
vastgesteld, dat de Nederlandse bevolking onder de gemaakte veronderstelling ± 875.000 personen minder zou hebben bedragen.
Men dient hierbij echter te bedenken, dat de door interpolatie gevonden cijfers voor de jaren 1911 t/m 1935 zeker hier en daar van de werkelijke af zullen wijken en dat bijv. de verdeling naar leeftijd en burgerlijke staat voor Rooms Katholieke en niet-Rooms Katholieke vrouwen niet geheel gelijk is. Het gevonden eindcijfer geeft dan ook geen exact resultaat, doch slechts een zo goed mogelijke benadering van het effect van de gemaakte veronderstelling.’

Het is in verband met onze probleemstelling van betekenis de groei van de bevolking van onze protestantse buurlanden te vergelijken met de bevolkingsgroei van ons land onder eliminering van de hierboven berekende extra groei van onze bevolking ten gevolge van de grotere vruchtbaarheid der Nederlandse katholieken. De meest doelmatige maatstaf hiervoor is het aantal geborenen in de periode 1905-1946, uitgedrukt in percentage van de bevolking der diverse landen in 1905.

Aantal geboorten in enige vrijwel uitsluitend protestantse west-europese landen vergeleken met Nederland

Land Bevolking 1905 Aantal geborenen in de periode 1905/46
absoluut in % van bev. in 1905
1 2 3 4
Nederland ... 5.591.410 7.608.749 136
    6.539.599Ga naar voetnoot* 117
Denemarken .. 2.574.000 3.066.862 119
Noorwegen ... 2.299.827 2.328.795 101
Ver. Koninkrijk . 42.980.788 37.747.637 88

Vergelijking van de Nederlandse bevolkingsgroei met die van onze protestantse buurlanden met eliminering van de hogere vruchtbaarheid der Nederlandse katholieken voldoet niet geheel, omdat de omvang van de bevolking mede door de omvang van migratie en sterfte wordt beinvloed. Daarom is in bovenstaande staat voor een aantal landen het aantal in de periode 1905-1946 levendgeboren kinderen gesteld naast de bevolking van die landen in 1905. Daarbij is voor Nederland behalve het werkelijk aantal levendgeborenen in de desbetreffende periode ook vermeld het, op basis van de veronderstelling van een in de periode
[pagina 40]
[p. 40]
1905-1946 gelijke vruchtbaarheid voor katholieken en niet-katholieken, berekende aantal levendgeborenen. Het verschil tussen deze beide cijfers voor Nederland bedraagt rond 1.069.000Ga naar voetnoot1.
Door het aantal levendgeborenen voor elk land uit te drukken in het bevolkingscijfer voor dat land (zie kolom 4) wordt een indicatie verkregen voor de groei van de bevolking door geboorte. Hiermede is nog geen volledige onderlinge vergelijkbaarheid bereikt, b.v. omdat in de onderscheiden landen de sterfte onder de vrouwen van 15-49 jaar verschillend is, hetgeen uiteraard van invloed is op het aantal in de periode 1905-1946 geboren kinderen. Daar staat echter tegenover, dat deze invloed quantitatief niet van grote betekenis is, zodat met de berekende verhoudingscijfers een aanvaardbare onderlinge vergelijkbaarheid is bereikt.

Laat men de hierboven berekende hogere vruchtbaarheid der Nederlandse katholieken buiten beschouwing en vergelijkt men daarna het aantal geborenen in Denemarken en Nederland gedurende de periode 1905-1946, dan ziet men, dat het tempo van bevolkingsaanwas in Denemarken onder deze omstandigheden zelfs iets groter zou zijn geweest, terwijl het verschil met Noorwegen met bijna de helft wordt verkleind. Het verschil tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk (Engeland, Schotland, Wales en Ulster) blijkt groter te zijn dan tussen Nederland en genoemde Scandinavische landen. Niettemin beïnvloedt het aantal geboorten ten gevolge van de relatief hogere vruchtbaarheid der Nederlandse katholieken het verschil tussen Nederland en het Ver. Koninkrijk nog aanmerkelijk; het maakt hiervan ongeveer 40 % uit. (Bij deze vergelijking is de hogere vruchtbaarheid van het zeer geringe percentage katholieken in het Verenigd Koninkrijk verwaarloosd.)

Uiteraard mogen de in het voorgaande berekende extra geboorten van de Nederlandse katholieke bevolking niet uitsluitend aan de gezindheid van genoemde groep inzake het geboortevraagstuk worden toegeschreven. Immers er moet rekening mede gehouden worden, dat ook andere factoren, behalve de godsdienstfactor, de vruchtbaarheidsverschillen tussen de Nederlandse katholieken en andere bevolkingsgroepen in ons land hebben beïnvloed. Een van deze factoren is zonder twijfel hun betrekkelijk geringe verstedelijking. Misschien ook de agrarische structuur der zandgebieden en de beroepsstructuur van de katholieke volksgroep. Wij zullen de betekenis van deze krachten nog in een volgend hoofdstuk besprekenGa naar voetnoot2.

[pagina 41]
[p. 41]

Welke invloed echter genoemde factoren ook mogen hebben, uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat het niet juist is om bij de analyse van de bijzondere demografische positie van Nederland in West-Europa de relatief grote vruchtbaarheid der Nederlandse katholieken zonder meer buiten beschouwing te laten, gelijk in de besproken hypothese van Kruijt is geschied.

De factor godsdienstige heterogeniteit

Ter verklaring van het relatief hoge Nederlandse geboorteniveau is een hypothese van meer dynamische aard naar voren gebracht door GroenmanGa naar voetnoot1. Groenman constateert, dat zowel het protestante Zweden als het katholieke Frankrijk een zeer laag geboortecijfer hebben. Zweden, voor zover niet onkerkelijk geheel protestants, vertoont een ontwikkeling analoog aan die van Frankrijk, een nietprotestants land. Tussen deze landen in ligt Nederland met een gemengde katholiek-protestantse bevolking en een hoog geboortecijfer. Men vraagt zich af, aldus Groenman, of hier niet een causaal verband ligt; of het niet zo is, dat in Nederland, dat heterogeen is ten aanzien van religie en dus in sterke mate ten aanzien van wereldbeschouwing,

illustratie
GRAFISCHE VOORSTELLING VAN DE LOOP VAN HET GEBOORTECIJFER IN NEDERLAND, ZWEDEN EN FRANKRIJK VAN 1880-1940, VOLGENS GROENMANGa naar voetnoot2


[pagina 42]
[p. 42]

juist daardoor de godsdienst een veel belangrijker rol speelt in het gedachtenleven dan in Frankrijk of Zweden. Verder, dat door de grotere betekenis, die kerk en godsdienst in ons land hebben, met name ook voor het gezinsleven, de gezinsgrootte wordt beïnvloed. De heterogeniteit der wereldbeschouwing leidt tot haar activering en tot grotere invloed op alle levensterreinen, terwijl deze heterogeniteit de overdracht van cultuurelementen, derhalve ook van nieuwe inzichten omtrent de gezinsgrootte, belemmert. De sociale imitatie, die een zo belangrijke rol speelt bij de geboortedaling, zou aldus in ons land minder gemakkelijk plaats vinden.

 

De gedachtengang van Groenman dat een menging van katholieken en protestanten de intensiteit der godsdienstige gevoelens bij beide groepen kan vergroten en aldus het geboorte-niveau verhogen, is zonder twijfel een waardevol gezichtspunt. Indien deze veronderstelling volledig en gelijkelijk voor katholieken en protestanten in ons land en elders zou opgaan, zou zij inderdaad een verklaring kunnen vormen van het hoge geboorte-niveau in ons land. De moeilijkheid is echter, dat wanneer protestanten en katholieken, door elkaar gemengd in een land wonen, deze twee godsdienstgroepen wel zeer verschillend gestimuleerd worden. Wat Nederland betreft bedraagt het huwelijksvruchtbaarheidsverschil tussen katholieken en Nederlands Hervormden 44.6 %, tussen katholieken en gereformeerden 14.6 %Ga naar voetnoot1. Bovengenoemde hypothese zou voor Nederland in zekere mate bevestigd worden, indien ons land uitsluitend door katholieken en gereformeerden zou worden bewoond, zij maken samen echter nog niet de helft (48.5 %) van onze bevolking uit. De hypothese der stimulerende wisselwerking verklaart niet waarom of b.v. in de katholieke agrarische zandgemeenten van Noord-Twente (Tubbergen, Weerselo en Denekamp) de huwelijksvruchtbaarheidscijfers ook thans nog meer dan 50 % hoger liggen dan in de meeste naburige Drentse zandgemeenten van gelijke of nog meer overwegend agrarische structuurGa naar voetnoot2.

Bovendien doen zich andere verschijnselen voor, die eveneens aan de juistheid van Groenman's hypothese afbreuk doen. De aandacht valt hier wederom op Denemarken. Gelijk wij zagen, wijkt het geboorte-niveau van in sociaal-economisch opzicht gelijke, over-

[pagina 43]
[p. 43]

wegend niet-katholieke Deens en Nederlandse gebieden vrijwel niet van elkaar af. Toch is de grote homogeniteit van het Deense cultuurpatroon opvallend, niet het minst wat de godsdienst betreftGa naar voetnoot1.

Ook de tegenproef kan genomen worden, n.l. in hoever wordt in een ander West-Europees land, waar zich ook een sterke godsdienstige heterogeniteit voordoet, het voor de tegenwoordige Westerse samenleving gebruikelijke lage geboorte-niveau overgenomen? Wij zouden hier op Zwitserland willen wijzen, waar de aantalsverhouding tussen protestanten en katholieken ongeveer gelijk is aan die van Nederland en waar ook de beroepsstructuur vermoedelijk geen afwijkingen van de Nederlandse toont, die het geboorte-niveau sterk zouden kunnen beïnvloedenGa naar voetnoot2. Overeenkomstig de hypothese van Groenman zou men in Zwitserland een ongeveer even hoog geboorte-niveau kunnen verwachten als in ons land. De op blz. 32 en 34 vermelde gegevens tonen echter, dat de Zwitserse geboorte- en vruchtbaarheidscijfers veel dichter bij die van Engeland liggen, een land waar gelijk bekend de betrekkelijk geringe vruchtbaarheid der bevolking de aandacht heeft getrokkenGa naar voetnoot3. Reeds in 1930 was de meerderheid van de Zwitserse Nationale Raad van oordeel, dat een ‘ernste bevölkerungspolitische Lage’ zich in Zwitserland voordeed. Deze situatie is na de tweede wereldoorlog betrekkelijk weinig verbeterdGa naar voetnoot4.

Daarbij komt, dat in Zwitserland gelijk in Nederland het verschil in geboorte-niveau tussen katholieken en protestanten groot is, ook in de industriegebiedenGa naar voetnoot5. Gezien het feit, dat voor Zwitserland als geheel beschouwd de vruchtbaarheid relatief sterk gedaald is, kan niet anders gezegd worden, dan dat de inwoners van dit in godsdienstig opzicht heterogene land de in West-Europa overheersende opvattingen omtrent de gezinsgrootte op zeer intensieve wijze hebben overgenomen. Deze situatie is in tegenspraak met Groenman's stelling.

[pagina 44]
[p. 44]
Misschien zou ten aanzien van het bovenstaande nog de opmerking kunnen worden gemaakt, dat Zwitserland met zijn ten dele Frans sprekende bevolking wel bijzonder intensief aan de invloed van de Franse opvattingen omtrent het geboortevraagstuk onderworpen is geweest. Uit Brüschweiler's studie blijkt echter, dat tussen de Duits sprekende en Frans sprekende katholieke kantons in Zwitserland practisch geen verschil in frequentie van grote gezinnen bestaat.

Frequentie der gezinsgroottes in Zwitserse kantons, ingedeeld volgens taal en godsdienst

Kindertal In Kathol. kantons In Prot. kantons
Duits spr.1 Frans spr.2 Duits spr.3 Frans spr.4
  % % % %
0 ........ 9.5 10.4 11.7 16.4
1-2 ....... 21.5 20.0 35.9 42.8
0-2 tesamen ... 31.0 30.4 47.6 59.7
3-5 ....... 36.5 34.9 39.8 33.2
6 en meer .... 32.5 34.7 12.6 7.1
  100 100 100 100

1Luzern, Schwyz, Uri, Ob- und Niedwalden, Innerrhoden (92 % katholieken, 38 % agrarische beroepsbevolking).
2Freiburg, Wallis (91 % katholieken, 45 % agrarische beroepsbevolking).
3Schaffhausen, Basel-Land, Ausserrhoden, Bern, Glarus, Thurgau (81 % protestanten, 28 % agrarische beroepsbevolking).
4Genf. Neuenburg, Waadt (81 % protestanten, 26 % agrarische beroepsbevolking).
Daarentegen blijken de grote gezinnen zowel in de Duits sprekende als in de Frans sprekende protestante kantons een relatief zeer geringe frequentie te hebben.
Dit wijst op de grote invloed van de katholieke mentaliteit op het geboorte-niveau. Het spiegelbeeld hiervan bij de Zwitserse protestantse bevolkingsgroep, dat wij volgens Groenman's gedachtengang zouden mogen verwachten, blijkt echter niet aanwezig te zijnGa naar voetnoot1.

Wij zullen op de Zwitserse demografische verhoudingen nog in hoofdstuk VI terugkomen.

Bovenstaande beschouwingen betreffende de twee hypothesen van Kruijt en Groenman omtrent het relatief hoge Nederlandse geboorte-niveau leiden tot de volgende conclusies:

[pagina 45]
[p. 45]
1.Het verwaarlozen van de godsdienstfactor door Kruijt bij de verklaring van het relatief hoge Nederlandse geboorte-niveau is niet juist. Immers het verschil in vruchtbaarheid tussen de Nederlandse katholieken en niet-katholieken is voor de analyse van genoemd verschijnsel vermoedelijk van zeer grote betekenis bij vergelijking met de vrijwel uitsluitend niet-katholieke buurlanden van ons land, die zich overigens door een soortgelijke sociaal-economische structuur kenmerken. Een duidelijk voorbeeld hiervan is Denemarken, in wat mindere mate ook Noorwegen.
Bij vergelijking met overwegend protestantse landen, die in sociaal en economisch opzicht sterk met Nederland verschillen, zoals b.v. Engeland (met Schotland, Ulster en Wales) is de vruchtbaarheid der Nederlandse katholieken niet van overwegende invloed, doch blijft wel een belangrijke factor.
2.De op zichzelf beschouwd waardevolle stelling van Groenman, dat in de Westerse samenleving geboortebeperking zich minder snel verspreidt in wat godsdienst betreft heterogene landen, vindt geen bevestiging in het betrekkelijk lage geboorte-niveau van Zwitserland. Ook het ontbreken van verschillen in de geboortecijfers tussen soortgelijke Nederlandse en Deense protestantse gebieden is met vermelde opvatting in strijd.
3.Indien, gelijk Groenman aanneemt, godsdienstige heterogeniteit in een gebied het geboorte-niveau hiervan verhoogt, geschiedt dit in veel sterkere mate bij katholieken dan bij protestanten.
4.Bestudering van de invloed van de godsdienstfactor vereist, mede gezien het bovenstaande, in de eerste plaats onderzoek van de katholieke gezindheid ten opzichte van het geboortevraagstukGa naar voetnoot1.

Gegevens betreffende de ontwikkeling van het geboorte-niveau der Nederlandse katholieken

Voor een goed begrip van de door ons gestelde problemen dient steeds in het oog te worden gehouden, dat het grote verschil in geboorte-niveau tussen de Nederlandse katholieken en niet-katholieken zich eerst in de laatste zeventig jaren heeft ontwikkeld. Genoemd verschil deed zich voor toen het geboortecijfer van andere Nederlandse bevolkingsgroepen na ± 1880 sterk begon te dalen, terwijl bij de katholieken deze tendentie in veel geringere mate viel

[pagina 46]
[p. 46]

waar te nemen. Nog in de periode 1870-1879 bedroeg het verschil in vruchtbaarheid tussen de overwegend katholieke bevolking van Limburg en Noordbrabant vergeleken met het Rijk minder dan 10 %.

Wettige geboorten gemiddeld per jaar per 1000 gehuwde vrouwen beneden 50 jaarGa naar voetnoot1

Gebieden 1870-79 1880-89 1890-99 1900-09 1910-20 1921-25 1926-30
Noord-brabant 330.4 330.4 333.7 337.2 293.9 282.4 254.1
Limburg 322.6 319.9 328.9 338.1 292.4 269.3 235.1
Het Rijk 306.4 298.2 283.4 260.8 216.1 196.8 172.2
Amsterdam 273.2 285.3 250.6 203.1 160.4 137.0 116.5

Nevenstaande reproductie van een kartogram van de geboortecijfers der Nederlandse gemeenten van 1851-1855 (vervaardigd onder leiding van Prof. Hofstee) toont duidelijk aan, hoe zeer of de verschillen in geboorte-niveau tussen katholieken en protestanten in Nederland een eeuw geleden volkomen afweken van de tegenwoordige situatie (Vergl. bijlage 2 en 3).

De katholieke agrarische gebieden in het Zuiden en Oosten des lands toonden omstreeks 1850 een lager geboorte-niveau dan de overige gedeelten van het Rijk, de grote steden inbegrepen. Een uitzondering hierop vormden slechts sommige gedeelten van het Maasgebied.

Wij zullen nog nader op Hofstee's beschouwingen omtrent de invloed van agrarisch-economische factoren op de bevolkingsontwikkeling der zandgebieden terugkomen. In dit verband is het verder van belang om te constateren, dat omstreeks 1850 een protestantse stad als Arnhem een hoger geboortecijfer had dan het katholieke Nijmegen. Verder dat bij vergelijking van niet overwegend agrarische gebieden van soortgelijke economisch-geografische structuur, zoals de territoria van de tegenwoordige gemeenten Tilburg en Enschede, het protestantse gebied zich door het hoogste geboorte-niveau kenmerkte.

Naar het ons voorkomt, valt uit deze vergelijking der demografische verhoudingen in het midden der 19de en 20ste eeuw af te leiden, dat het huidige hogere geboorte-niveau der katholieken pas is ontstaan nadat de geboortecijfers onder de niet-katholieken zijn gaan dalen, terwijl de katholieke bevolking dit voorbeeld in trager

[pagina 47]
[p. 47]


illustratie

[pagina 48]
[p. 48]

tempo volgde, voornamelijk beïnvloed door de godsdienstfactor en verder door enige nog te bespreken sociaal-economische krachten.

 

Vele sociale onderzoekers o.a. Kruijt, hebben er op gewezen, dat vóór het tijdstip dat de sterke geloofsafval omstreeks 1880 begonGa naar voetnoot1, het percentage dat de katholieke bevolking van de totale bevolking in ons land uitmaakte, vrijwel gelijk bleef, ja zelfs wat daalde. Het percentage der katholieke bevolking verschilt thans - niettegenstaande de groei van dit percentage gedurende de laatste decennia - vrijwel niet met dat van 1840. Gedurende een halve eeuw is dit aandeel slechts van 35.07 tot 38.5 % gestegen. Een feit, dat gezien de bekende vrees van vele niet-katholieken voor een spoedig te bereiken katholieke meerderheid in ons land, nog wel eens mag worden vermeld, al is het in demografische vakkringen overbekend. Wat de toekomstige demografische ontwikkeling betreft, verwijzen wij naar Hoofdstuk XI.

Kerkelijke gezindten in % der gehele bevolkingGa naar voetnoot2

Tijdstip der Volkstelling ProtestantGa naar voetnoot3 R.K. (in 1830 en 1840 incl. de Oud-Katholieken)Ga naar voetnoot4 Israëliet (Ned. en Port.) Overige gezindten en onbekend Geen gezindte
1 Januari 1830... 59.11 38.99 1.78 0.12  
1 Januari 1840... 59.58 38.47 1.83 0.12  
19 November 1849 . 59.69 38.15 1.92 0.24  
31 December 1859 . 60.65 37.14 1.93 0.28  
1 December 1869 . 61.27 36.53 1.90 0.30  
31 December 1879 . 61.52 35.86 2.04 0.27 0.31
31 December 1889 . 60.47 35.39 2.15 0.51 1.48
31 December 1899 . 60.11 35.07 2.04 0.51 2.26
31 December 1909 . 56.92 35.02 1.81 1.28 4.97
31 December 1920 . 53.29 35.61 1.68 1.63 7.78
31 December 1930 . 45.47 36.42 1.41 2.27 14.42
31 Mei 1947 .... 41.90 38.50 0.15 3.70 17.00

[pagina 49]
[p. 49]

Gedurende de 1e helft der 20ste eeuw komen de verschillen in vruchtbaarheid tussen Noord-Brabant en Limburg enerzijds en het Rijk anderzijds sterker naar voren. Al moge hier ook de verbeterde sociaal-economische positie van deze provincies, gelijk Hofstee heeft uiteengezetGa naar voetnoot1, een rol hebben gespeeld, daarnaast deden zich de mentaliteitsverschillen ten aanzien van het geboortebeperkingsvraagstuk steeds duidelijker gevoelen. Cijfers voor het gehele land, die in de jaren 1909-10 en 1935 werden vastgesteld, geven hiervan het volgend beeld. De sterke geloofsafval, die zich ook bij de R.K. Kerk voordoet, wordt gemaskeerd door de sterkere demografische groeiGa naar voetnoot2.

Wettige geboorten gemiddeld per jaar per 1000 gehuwde vrouwen beneden 50 jaar (gezindte van de moeder)Ga naar voetnoot3



illustratie

In verband met verschillende factoren, o.m. van technisch statistische aard, geven bovenvermelde cijfers geen volkomen zuiver beeld omtrent de differentiële vruchtbaarheid der verschillende godsdienstige groepen in Nederland.

De onderlinge verhoudingen worden veel beter benaderd in de hieronder vermelde resultaten van de bewerking van de gegevens der 12e Volkstelling. Met name geldt dit voor de in de laatste kolom opgenomen cijfers, waarin nog een correctie voor het tussen de afzonderlijke groepen bestaande verschil in huwelijksduur is aangebracht.

[pagina 50]
[p. 50]

Gemiddeld aantal levendgeborenen per 100 op 31 mei 1947 bestaande eerste huwelijken (met kinderen) van elke gezindte

Godsdienst vrouw Zonder correctieGa naar voetnoot1 Na standaardisering voor verschillen in huwelijksduur op basis van verdeling der periode van huwelijkssluiting van alle bestaande eerste huwelijken tezamen
Rooms Katholiek.. 432 444
Gereformeerd ... 391 390
Ned. Hervormd .. 318 307
Overige ...... 287 277
Geen ....... 262 272
Totaal ....... 353 353

Gemiddeld aantal levendgeborenen in 100 bestaande eerste huwelijken in de provincies, naar kerkelijke gezindte van de vrouw
(Gestandaardiseerd op basis van de verdeling naar periode van huwelijkssluiting van alle bestaande eerste huwelijken in Nederland)Ga naar voetnoot1

Provincie Rooms-Katholiek Gereformeerd Ned. Hervormd Overige Geen
Groningen ... 431 387 296 297 302
Friesland .... 492 407 315 295 310
Drenthe .... 537 412 353 369 369
Overijssel .... 486 399 309 308 277
Gelderland ... 461 395 324 283 273
Utrecht .... 432 382 313 278 263
Noordholland .. 414 358 268 252 253
Zuidholland .. 408 391 309 274 269
Zeeland .... 374 379 293 313 262
Noord-Brabant . 475 410 343 291 320
Limburg .... 400 423 322 343 357

[pagina 51]
[p. 51]

Op grond van bovengenoemde gegevens komt het Centraal Bureau voor de Statistiek tot de conclusie, dat de hoge vruchtbaarheid der Rooms Katholieke echtparen in alle provincies duidelijk tot uiting komt (behalve voor Zeeland). Verder dat de positie van de gereformeerden als middengroep wordt geaccentueerd en dat de verschillen in vruchtbaarheid tussen Nederlands Hervormden en personen zonder kerkelijke gezindte van geringer betekenis blijken te zijn dan op grond van de ongecorrigeerde cijfers zou kunnen worden aangenomen. Het cijfer der katholieken, betrekking hebbend op het gehele land, overtreft dat der gereformeerden met 13.6 %, dat der Ned. Hervormden met 44.6 % en dat der onkerkelijken met 63.2 %.

Het ligt voor de hand deze verschillen in verband te brengen met de moraal-theologische en sociaal-ethische normen, die door de Nederlandse kerkgenootschappen ten aanzien van de toepassing van conceptieverhinderende middelen worden gesteld. Gelijk wij zagen, zijn deze voorschriften bij de katholieken volstrekt afwijzend, is de mening bij de gereformeerde auteurs dienaangaande verdeeld, terwijl door de Synode der Nederlands Hervormde Kerk de aanwending van genoemde middelen niet wordt afgewezen, onder voorbehoud dat dit gebruik in het belang van het gezin geschiedt. De afspiegeling van deze normen vindt men in bovenstaande cijfers, mits men deze tevens in verband brengt met de hierna volgende beschouwingen omtrent enige andere factoren die het geboorte-niveau der verschillende godsdienstgroepen in Nederland beïnvloeden.

voetnoot1
Vergl. J.P. Kruijt ‘De sociologische aspecten van het geboortevraagstuk’, opgenomen in ‘Wending’ 1948/1949, jaargang 3, blz. 367.
voetnoot1
Gelijk opgemerkt is het verschil in geboorte-niveau tussen Nederland en Frankrijk na de tweede wereldoorlog aanmerkelijk verminderd.

voetnoot*
Met eliminering van de grotere vruchtbaarheid der Ned. R.K. vergeleken met Ned. niet-R.K. (zie voorgaande en onderstaande toelichting).
voetnoot1
Dit cijfer wijkt af van het eerder genoemde cijfer van 875.000, omdat het hiergenoemde cijfer (1.069.000) betrekking heeft op het totale aantal in de periode 1905-1946 levendgeborenen en het eerdergenoemde (875.000) op het aantal, dat daarvan, na sterfte en emigratie, op 31 Mei 1947 zou zijn overgebleven.
voetnoot2
Zie Hoofdstuk VI van dit werk.

voetnoot1
Sj. Groenman ‘Befolkningsproblemer’ t.a.p. en van dezelfde auteur ‘Het geboortecijfer in West-Europa’, opgenomen in de Syllabus R.V.U., weekberichten van de Radio Volksuniversiteit Holland, Nos: 24/5, 31/5 en 7/6 1951.
voetnoot2
Sj. Groenman ‘Het geboortecijfer in West-Europa’ Syllabus 24/5 1951 t.a.p.
voetnoot1
Vergl. 12e Volkstelling 31/5'47, Serie A, Rijks- en Provinciale Cijfers, deel 4, Statistiek der bestaande huwelijken en van de vruchtbaarheid dezer huwelijken, blz. 65. Zie voor absolute cijfers blz. 50.
voetnoot2
Vergl. bijlage 2 en 3 van dit werk. De sterkere bezetting van de jongere leeftijdsgroepen kan dit cijfer enigszins beïnvloeden, maar toch slechts in beperkte mate.
voetnoot1
Vergl. H.D. de Vries Reilingh ‘Denemarken, Oase in Europa’, Meppel 1949, blz. 34 e.v. Het geringe aantal katholieken in dit land kan verwaarloosd worden.
voetnoot2

op iedere 100 arbeidende personen waren in 1930 werkzaam in:

Agrarische beroepen Industrie Handel en verkeer
Zwitserland 21.7 44.6 19.0
Nederland 20.6 38.8 21.8
(Vergl. C. Mensch ‘Zwitserland, Harmonie der Contrasten’, Meppel 1949, blz. 71).

 

voetnoot3
Het Zwitserse geboorte-niveau lag reeds voor de oorlog beneden de godsdienstig homogene landen Frankrijk, Denemarken en Zweden. Wij willen echter niet van deze vergelijking uitgaan, omdat het percentage agrarische arbeidskrachten in Zwitserland lager is dan in genoemde landen.
voetnoot4
C. Brüschweiler ‘Sterile und kinderarme Ehen in der Schweiz’, Schweizerische Zeitschrift für Volkswirtschaft und Statistik, 1949, blz. 321, en Mensch t.a.p., blz. 50/51.
voetnoot5
C. Brüschweiler ‘Konfession und Geburtenrückgang’, Katholisches Jahrbuch ‘Kirche und Leben’ 8, 1938, blz. 46. Zie in onze studie de gegevens op blz. 82.

voetnoot1
Voor nadere demografische gegevens omtrent dit onderwerp, zie blz. 82.
voetnoot1
Voor een geboorte-onderzoek in Nederland zijn de katholieken ook om de volgende twee redenen het belangrijkst:
a) zij hebben het hoogste geboorte-niveau;
b) zij zijn veel talrijker dan de gereformeerden, de godsdienstgroep, waarvan de vruchtbaarheid die der katholieken nog het meest benadert.

voetnoot1
Volkstelling 1930 deel IX. Zie ook J.P. Kruijt ‘Rooms-Katholieken en Protestanten in Nederland’ t.a.p., blz. 10.
voetnoot1
Zie voor deze geloofsafval de Rooy in Rogier en de Rooy t.a.p., blz. 385.

voetnoot2
Kruijt, ‘Rooms-Katholieken en Protestanten in Nederland’ t.a.p., blz. 11, de gegevens na 1930 zijn toegevoegd.
voetnoot3
Daar een belangrijk deel der overige gezindten protestant is, is sedert 1879 het percentage der protestanten in kolom 2 te laag.
voetnoot4
De Oud-Katholieken zijn vanaf 1849 bij de overige gezindten gerekend; hun percentage, variërend tussen 1849 en 1930 van 0.19 tot 0.13, zal in 1830 en 1840 niet ver van 0.20 zijn af geweest.
voetnoot1
Zie blz. 58.
voetnoot2
Kruijt t.a.p., blz. 15.

voetnoot3
Kruijt t.a.p., blz. 12.

voetnoot1
Vergl. 12e Volkstelling 31 Mei 1947, Serie A, Rijks- en Provinciale cijfers, deel IV, Statistiek der bestaande huwelijken en van de vruchtbaarheid dezer huwelijken, blz. 39, staat 14.

voetnoot1
Vergl. 12e Volkstelling Serie A t.a.p., blz. 65, staat 26.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken