Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

Inleiding

1 Samenvatting

Constantijn Huygens (1596-1687) wordt beschouwd als een belangrijke, zelfs centrale figuur bij de studie van de zeventiende-eeuwse cultuur in de Republiek der Verenigde Nederlanden.Ga naar voetnoot1 Zijn gedichten worden zowel om hun inhoud - thema's als godsdienst, verwerking van klassieke motieven, aandacht voor de gewone man - als om hun vorm - genre, stijl, taal - hooglijk gewaardeerd.

Van geen enkele dichter uit de zeventiende eeuw is zoveel handschriftelijk materiaal overgebleven als van Constantijn Huygens. Geen enkele dichter ook heeft zich vanaf het allereerste begin van zijn carrière als dichter, zo nadrukkelijk beziggehouden met de typografie van zijn werk.

Het belang van zijn dichterschap en de aard en hoeveelheid van het overgeleverde materiaal vormen de voornaamste redenen om een historisch-kritische uitgave van Huygens' werk te vervaardigen. Een dergelijke editie levert een betrouwbare basis voor de bestudering van zijn gedichten en vormt tevens een eerste demonstratie van historisch-kritisch editeren van zeventiende-eeuwse teksten uit het Nederlandse taalgebied.

Deze samenvatting biedt een overzicht van de inleiding op de historisch-kritische editie van de vroege Nederlandse gedichten van Constantijn Huygens.

1.1 Begrenzing

De hier gepresenteerde historisch-kritische editie is een deeluitgave. Zij beperkt zich tot de Nederlandstalige gedichten die Huygens heeft geschreven tot aan de publicatie van zijn Otiorum libri sex, in 1625. De beperking tot de Nederlandse gedichten komt voort uit het gegeven dat Huygens binnen de Nederlandse literatuurgeschiedenis met die gedichten een vooraanstaande plaats inneemt. Aan een uitgave van bijvoorbeeld Huygens' Latijnse poëzie worden bovendien andere eisen gesteld.Ga naar voetnoot2

De begrenzing tot 1625 laat zich verklaren uit de omstandigheid dat Huygens in dat jaar voor het eerst zijn gedichten in een omvangrijke

[pagina 4]
[p. 4]

bundel onder eigen naam publiceert. Van belang is tevens het feit dat te midden van de grote hoeveelheid nagelaten handschriften van de dichter, zich de door hemzelf bewerkte kopij voor de Otia bevindt.

1.2 Editiegeschiedenis

In het tweede hoofdstuk van de inleiding bespreek ik in een historisch overzicht de belangrijkste uitgaven van de handschriften van Huygens' gedichten sinds zij in 1823 uit particulier bezit in openbare collecties terecht kwamen. Ter sprake komen de uitgave door Leendertz en de kritiek daarop van Penon en de standaarduitgave die Worp honderd jaar geleden van alle gedichten van Huygens bezorgde. Bijzondere aandacht wordt hierbij gegeven aan de beweegredenen en doelstellingen van de tekstbezorgers en uiteraard aan de inrichting van hun edities. Aan het slot van dit hoofdstuk wijd ik een passage aan de binnen de historische Neerlandistiek gegroeide interesse voor manuscriptologie en analytische bibliografie, waardoor in zekere zin deze historisch-kritische editie van Huygens' poëzie werd voorbereid.

1.3 Bronnen

Het derde hoofdstuk bevat een bespreking van de bronnen waarin de poëzie van Huygens is overgeleverd. Ik schenk aandacht aan herkomst en ordening van de grote verzameling Hugeniana en bespreek de aard en het belang van de handschriften. Vervolgens handel ik over de gedrukte bronnen. Achtereenvolgens komen aan bod de drukken vóór de Otia, de herdrukken van de Otiorum libri sex en de edities waarin Huygens zijn verzamelde Nederlandse gedichten uitgaf: de Koren-bloemen uit 1658 en de herdruk daarvan uit 1672. Bij de bespreking van de gedrukte bronnen die zijn verschenen vóór de Otia leg ik de nadruk op Huygens' bemoeienis met de typografische vormgeving van zijn werk. Tevens geef ik ruim aandacht aan de ontstaansgeschiedenis van Batava Tempe en 'tCostelick Mall. Beide gedichten danken hun eerste publicatie aan Jacob Cats en zijn streven een Zeeuwse bundel poëzie uit te geven: De Zeeuse Nachtegael. Over de lange tijd samenlopende publicatiegeschiedenis van deze Zeeuwse bundel en Huygens' ‘Zeeuwse drukken’ bevat de briefwisseling tussen Cats en Huygens zeer informatief materiaal. Voor dit hoofdstuk heb ik van deze correspondentie uiteraard gebruik gemaakt.

1.4 De drukgeschiedenis van de Otia

Een uniek aspect van de in deze editie uitgegeven gedichten wordt voor het eerst in dit hoofdstuk systematisch besproken: de kopij voor Huygens' eerste verzamelbundel Otiorum libri sex. Het bleek mogelijk uit de

[pagina 5]
[p. 5]

bewaard gebleven Hugeniana voor deze bundel nagenoeg de gehele kopij te reconstrueren. Een overzicht hiervan is opgenomen in dit hoofdstuk. Op basis hiervan kon vervolgens een bespreking gewijd worden aan Huygens' kopijvoorbereiding, aan de manier waarop hij zijn werk persklaar heeft gemaakt - ontwerp titelpagina's, opmaak, gewenste letter - en aan de door hem uitgevoerde correctie.

1.5 Verantwoording

In het laatste hoofdstuk van deze inleiding verantwoord ik de opzet van deze editie. Ik bespreek de opnamecriteria en de keuze van de basistekst. Tevens verklaar ik mijn behandeling van de varianten. Tot slot leg ik uit hoe het variantenapparaat is ingericht en welke siglen en tekens daarbij gebruikt zijn.

Deze tweedelige editie biedt het volgende:

 

Deel 1 bevat in chronologische volgorde Huygens' Nederlandse gedichten die zijn geschreven tussen 1614 en mei 1625. Bij deze gedichten zijn in voorkomende gevallen ook de gedichten opgenomen van andere dichters als P.C. Hooft en Anna en Tesselschade Roemers Visscher waarop Huygens met een gedicht heeft gereageerd.

Na deze gedichten volgen in bijlagen: de Nederlandse lofdichten op de Zeeuwse uitgave van Batava Tempe en 'tCostelick Mall en de Nederlandse lofdichten op de Otia.

 

In deel 2 zijn per gedicht of per groep bijeenhorende gedichten achtereenvolgens opgenomen:

-een beknopte literair-historische inleiding met opgave van de belangrijkste literatuur over het gedicht en de edities waarin deze gedichten, na de standaardeditie van Worp, zijn verschenen;
-in voorkomende gevallen (een beschrijving van) de thematische bron;
-translitteratie-aantekeningen;
-een beargumenteerd overzicht van de overlevering van het gedicht;
-het variantenapparaat.

Na het variantenapparaat volgen facsimile's van de door Huygens bewerkte kopij voor de Otia van zijn in 1619 gedrukte religieuze gedichten.

2 Editiegeschiedenis in vogelvlucht

In de avond van 18 februari 1823 werden de handschriften van Constantijn en Christiaan Huygens voor ‘'sKonings' rekening’ voor een bedrag van f 1300, - aangekocht en zo ‘voor den Lande’ behouden. Ze waren ter veiling aangeboden door een erfgenaam van een van de erven van Susanna Louisa Huygens, douairière Willem Baron van Wassenaer van Ruijven, de laatste directe afstammelinge van Constantijn Huygens.

[pagina 6]
[p. 6]

Zij bewoonde tot haar dood in 1785 het Huygenshuis aan het Plein te Den Haag. Bijna een eeuw lang waren daar de manuscripten van de dichter, secretaris, musicus en diplomaat Constantijn Huygens (1596-1687) bewaard gebleven.Ga naar voetnoot3

De aangekochte Hugeniana werden op last van de koning verdeeld over een aantal instellingen. Aan het Koninklijk-Nederlandsche Instituut, nu Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, werden overgedragen: gedichten en brieven van Constantijn Huygens, zijn journaal van zijn ambassade naar Italië in 1620 en een pakket met diverse reisjournalen van Constantijn Huygens jr.Ga naar voetnoot4

De handschriften werden slechts een enkele maal gebruikt door leden van het Instituut en raakten in vergetelheid. Willem Bilderdijk bezorgde in de jaren 1824-1825 Huygens' Nederlandse gedichten voor het eerst met annotaties op basis van een exemplaar van de tweede druk der Koren-bloemen. Hij had wel toestemming gekregen om de handschriften te raadplegen, maar schijnt ze niet gebruikt te hebben.Ga naar voetnoot5 De Amsterdamse hoogleraar Jorissen publiceerde in 1871 zijn Constantin Huygens. Studiën. Eerste Deel, zonder daarbij gebruik gemaakt te hebben van de schriftelijke nalatenschap van Huygens. Wél was Jorissens biografie aanleiding voor twee leden van de afdeling letterkunde van de Koninklijke Akademie om op zoek te gaan naar de handschriften. Ze werden gevonden en vervolgens geordend en gecatalogiseerd.Ga naar voetnoot6 Jorissen gaf in 1873 een overzicht van de inhoud van deze ‘voor de tweede maal aan het hoogste wetenschappelijk college in Nederland geschonken’ handschriften die niet langer ‘onbekend en vergeten’ mogen blijven.Ga naar voetnoot7

[pagina 7]
[p. 7]

2.1 Eerste uitgave naar de handschriften

Op 12 mei 1873 werd door de Letterkundige Afdeeling der Koninklijke Akademie een ‘kommissie’ benoemd ‘om te onderzoeken of het wenschelijk is, dat de Akademie de gedichten van Constantijn Huygens uitgeve, en zoo ja, op welke wijze en met welke vermoedelijke kosten dit zou moeten en kunnen geschieden’. Reeds een maand later, op 13 juni 1873 brachten de heren Moll, Jonckbloet en Beets verslag uit.Ga naar voetnoot8 De commissie was

‘eenparig (...) van gevoelen dat het terugvinden der oorspronkelijke handschriften van Huygens' gedichten een zoo belangrijk feit is op het gebied der Nederlandsche letterkunde, dat daardoor eene nieuwe uitgave dier gedichten niet alleen volkomen wordt gerechtvaardigd, maar als hoogst wenschelijk is te beschouwen.’

De argumenten die de heren noemden, waren verbonden met de persoon van de dichter: ‘Huygens is (...) een der merkwaardigste persoonlijkheden van onze geschiedenis.’

Ook de handschriften zelf ‘zijn in menig opzicht belangrijk’. De commissie wees in dit verband op de talrijke nooit uitgegeven stukken, de dateringen en andere aantekeningen op de manuscripten waardoor het mogelijk werd ‘ze allen naar tijdsorde te rangschikken en ze in verband te brengen met Huygens' leven’. Vervolgens wezen zij op de ‘aangewakkerde belangstelling in de geschiedenis onzer nationale letterkunde’ en de ‘grondiger waardeering van kunst en poëzie, waardoor onze tijd zich kenmerkt’. Dit alles scheen ‘eene nieuwe, volledige uitgave der dichtwerken van een man als Huygens eene goede ontvangst te waarborgen.’

De commissie vervolgde dan: ‘Maar juist daarom schijnt het ook minder noodig, dat de Akademie zich buitengewone uitgaven oplegge om zoodanigen nieuwen druk te bevorderen’. Volgens deze heren zal meer dan één ‘degelijk Nederlandsch uitgever’ dingen naar de eer ‘om de vaderlandsche letterkunde te verrijken met een boek, dat Holland's roem zal vermeerderen’. De Afdeeling zou naar de mening van deze commissie kunnen volstaan met uit te spreken dat een dergelijke uitgave hoogst wenselijk is en te verklaren dat de Akademie bereid is de handschriften ter beschikking te stellen ‘van hem, die zich opgewekt zal gevoelen om dien schat gemeen te maken’.

De heren geleerden waren blijkbaar toch te optimistisch, want pas in mei 1881 verscheen er een prospectus met de aankondiging van De Volledige Dichtwerken van Constantijn Huygens, met aanteekeningen van P. Leen-

[pagina 8]
[p. 8]

dertz Wz., uitgegeven door de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, en onder toezicht van dr. N. Beets. In een bijlage bij het prospectus moest tegelijkertijd echter het overlijden van de bewerker worden meegedeeld. De Hollandsche Maatschappij ging vervolgens in op het bescheiden aanbod van de zoon van de overledene, P. Leendertz Jr., om hem het werk te laten voortzetten onder toezicht van ‘een meer ervaren en bevoegd letterkundige’. Prof. Beets, die in de bovengemelde commissie van de Akademie had gepleit voor een uitgave, was gaarne bereid dat toezicht uit te oefenen. Op 16 september 1881 zag de eerste aflevering van de nieuwe uitgave het licht.Ga naar voetnoot9

In de Nederlandsche Spectator van 17 december 1881 werd de uitgave besproken door dr. G. Penon in een artikel dat de titel draagt: ‘De eer der Nederlandsche philologie en de nieuwe Huygens-uitgave’. Penon bracht grote bezwaren ter tafel: de aangeboden tekst was niet betrouwbaar gebleken en de bewerkers pasten een ‘eclectische tekstcritiek’ toe. Zij namen in de chronologisch aangeboden teksten soms lezingen op uit latere drukken. Voorts ontbrak een adequate beschrijving van de gebruikte handschriften.Ga naar voetnoot10 In zijn bespreking van het tweede deel van de uitgave Leendertz, verschenen in de Nederlandsche Spectator van 13 mei 1882, concludeerde Penon dat de tweede aflevering in geen enkel opzicht beter was dan de eerste. Aan zijn eerdere bezwaren voegde hij nog toe dat de bewerkers niet op de hoogte waren van de literatuur over Huygens en ook de Huygensbibliografie niet kenden.Ga naar voetnoot11

Op 20 mei 1882 verscheen in de Spectator de prent ‘Huygens in druk’. Met opgeheven wijsvinger waarschuwde Huygens daarop, terwijl op de achterwand een schilderij met een slapende Beets was afgebeeld:

De drucker druckte snel: waerom so snel hy druckte?
Ey druckt' hy minder snel, hij seker beter druckte;
Hij vollegt niet 't pennoen, en gaet het snel vooruyt,
Hoe hard de drucker druckt. hy druckt my toch niet uyt
constanter

Dit was duidelijke kritiek die van de zijde van de Spectator de dichter zelf in de mond werd gelegd: Voor een goede uitgave moest ‘'t pennoen’ (de visie van dr. Penon) gevolgd worden.Ga naar voetnoot12

[pagina 9]
[p. 9]

In het weekblad De Amsterdammer van 8 oktober 1882 publiceerde P. Leendertz Jr. een weerwoord op Penons kritiek. Gekozen was de beste tekst om deze kunstwerken te genieten: de laatste. Maar om aan de ‘eischen’ van de filologie te voldoen, werden de veranderingen die de dichter had aangebracht en de afwijkende lezingen uit de vroegere uitgaven en het handschrift aan de voet van de bladzijde opgegeven. Leendertz vervolgde dan: ‘Ook de wijze van spelling van den dichter is voor de philologie van belang en daarom worden hier de gedichten gegeven in de spelling van het handschrift.’ Penon antwoordde een week later in hetzelfde blad dat hij deze handelwijze verkeerd vond: ‘Hij [P. Leendertz Jr.] meent dat men aan een gedicht van Huygens van b.v. 1625 eenen tekst van 1672 mag tot grondslag leggen, en dat men in de noten de lezingen van het handschrift en van de vroege drukken moet plaatsen. (...) En wanneer de Heer Leendertz er nu bijvoegt dat hij dien tekst van 1672 construeert met eene spelling van het handschrift, dus in dit aangenomen geval met eene spelling van 1625, dan kan ik mij met eene dusdanige wijze van uitgeven nog minder verenigen.’Ga naar voetnoot13

Op 21 september 1883 besloot het Algemeen Bestuur van de Hollandsche Maatschappij de onderneming op te geven. De intekenaren op de Volledige Dichtwerken kregen per 7 januari 1884 hiervan bericht.

2.2 Uitgave Worp

In 1891 maakte Jan te Winkel in een bijdrage in Taal en Letteren bekend dat dr. J.A. Worp een plan had ontworpen om alle gedichten van Huygens in chronologische volgorde uit te geven.Ga naar voetnoot14 De befaamde Huygensspecialist H.J. Eymael juichte toen hem dit bericht ter ore was gekomen: ‘Habemus pontificem’, zoals hij in zijn recensie van het eerste deel meldt. De geest van dr. Penon zal ‘hoogtijd’ gevierd hebben op 23 maart 1892, toen dit deel het licht zag. De eisen die hij had geformuleerd in zijn bespreking van de eerdere uitgave ‘zijn in de nieuwe niet alleen alle in acht genomen, maar verre overschreden’.Ga naar voetnoot15

Reagerend op een ultrakorte ‘recensie’ van deel V van zijn uitgave in De Nederlandsche Spectator van 12 oktober 1895, zette Worp in een paar woorden uiteen wat het doel van zijn uitgave is:Ga naar voetnoot16

[pagina 10]
[p. 10]
De Huygens-uitgave wil een historisch werk zijn; zij treedt niet op aesthetisch of taalkundig terrein. Zij dient om al de verzen van den dichter te publiceeren (...). Zij wil bijzonderheden geven over vele personen uit den ruimen kring, waarin de dichter leefde, bijzonderheden, die voor een deel van belang zijn voor de letterkundige geschiedenis en tevens een beeld opleveren van de maatschappij in dien tijd. Zij tracht ten slotte, wat het technische gedeelte betreft, de regels vast te stellen, volgens welke verzen van onze zeventiende-eeuwsche dichters naar het handschrift moeten worden afgedrukt.

Met voorbijgaan van de andere in dit citaat gegeven redenen, zoals volledigheid en het ontbreken van esthetisch of taalkundig commentaar, waarvoor overigens van meet af aan begrip bestondGa naar voetnoot17, bespreek ik hierna de technische uitgangspunten van Worp. Hij heeft deze geformuleerd in de inleiding op de uitgave.Ga naar voetnoot18

De handschriften van Huygens kan men, aldus Worp, in drie soorten verdelen: ‘het klad, het net en de kopie voor de drukkerij’. Worp geeft het net uit. ‘Het zou toch onbillijk zijn, om de brouillons van een dichter te laten drukken.’ Worp geeft het ‘verschil van lezing’ in de verschillende handschriften in een noot aan. Geheel afgekeurde, door de dichter doorgehaalde, lezingen worden niet vermeld. Bij onderstreepte woorden waarboven Huygens een ander woord plaatste, is wat hij het laatst noteerde, het bovenste dus, opgegeven. De andere lezing komt in een noot met de aanduiding ‘eerst: - dan: -’.

De bewaarplaats van de handschriften die niet in de Akademieverzameling worden gevonden, geeft Worp ook in een noot.

De tekst wordt nauwkeurig naar het eenmaal gekozen handschrift uitgegeven, ook in spelling en interpunctie. Alleen heeft Worp in de Nederlandse verzen de u voor v niet durven overnemen. De interpunctie is soms die van het klad of van de kopie voor de drukkerij, namelijk daar waar het net door de haast waarmee Huygens het schreef, de interpunctie mist.

Een apart punt van aandacht vormen voor Worp de verbeteringen die Huygens later, bijvoorbeeld toen hij de druk van zijn Otia voorbereidde, in de handschriften aanbracht. Waar de oude lezing volkomen duidelijk

[pagina 11]
[p. 11]

leesbaar is, geeft Worp de tekst zoals Huygens hem oorspronkelijk heeft geschreven onder vermelding van de latere versie in een noot.

Tot op heden is de uitgave van Worp de standaarduitgave gebleven. Een nieuwe editie wordt echter meer en meer als een noodzaak gezien.

2.2.1 Kritiek op de uitgave Worp

Na intensief onderzoek van de overgeleverde handschriften van met name Huygens' gedicht Van d'ure dat ick waeck uit 1626, stelde Vermeeren in het klassiek geworden artikel ‘Vastaerts penn in arrebeyt’ vast:

dat Worps weergave teleurstelt. Hij drukt af wat hij de laatste redactie (het ‘net’) acht, doet onvoldoende mededeling omtrent de aard der daarin voorkomende wijzigingen en haar uitvoering, en is in zijn weergave van de versie der eerste redactie (het zgn. ‘klad’) onvolledig.Ga naar voetnoot19

Voor zijn promotie-onderzoek naar de genus-n in het Hollands en Antwerps van Constantijn Huygens kon Hermkens zich niet baseren op Worp:

De editie van Worp is onbetrouwbaar; ze bevat veel verkeerde, maar nog meer onvolledige lezingen.Ga naar voetnoot20

Ook Strengholt concludeerde aan het eind van zijn principiële artikel ‘Terug naar de handschriften van Huygens' Zede-printen’ dat

een nauwgezet onderzoek van de handschriften methodisch voorafgaat aan de interpretatie en de analyse van Huygens' gedichten, afzonderlijk en gezamenlijk. En meer in het algemeen: de uitgave van de onvolprezen Worp, hoe betrouwbaar ook en hoe voortreffelijk in het licht van haar doelstelling, is hard aan vervanging toe.Ga naar voetnoot21

Over de kansen voor een dergelijke vervanging was hij echter zeer pessimistisch.Ga naar voetnoot22

Ook allerlei edities van afzonderlijke werken van Huygens, waarbij de uitgaven van Zwaan de belangrijkste zijn, toonden impliciet aan dat

[pagina 12]
[p. 12]

Worp niet langer voldoet. Studies van Verkuyl, Vermeer, Damsteegt, Hellinga en Tuynman, om de voornaamste te noemen, en de dissertaties van Van Strien en Ter Meer bewijzen dat.Ga naar voetnoot23

2.3 Nieuwe editie

Binnen de historische neerlandistiek, i.c. de letterkunde van de renaissance, zijn na de Tweede Wereldoorlog belangrijke edities op het getouw gezet en ook daadwerkelijk gerealiseerd. In de eerste plaats moet genoemd worden de groots opgezette uitgave van de Opera Omnia van P.C. Hooft door een Commissie onder leiding van Hellinga, die helaas niet volgens plan is verschenen.Ga naar voetnoot24 Een belangrijke prestatie is ook de uitgave van De werken van Bredero onder leiding van Stuiveling.Ga naar voetnoot25 Een belangrijk verschil tussen beide edities is gelegen in het feit dat het oeuvre van Hooft voor een groot deel ook in handschrift overgeleverd is, terwijl van Bredero slechts enkele handgeschreven regeltjes bewaard gebleven zijn. Bij de Hoofteditie hebben de filologie en de manuscriptologie derhalve een belangrijke rol gespeeld.Ga naar voetnoot26 De werken van Bredero zijn uitgegeven op basis van de oude drukken. Bij de Bredero-uitgave is daarbij geprofiteerd van de door Hellinga binnen de neerlandistiek geïntroduceerde ‘analytische bibliografie’, waarmee de ‘Engels-Amerikaanse richting’ in de editietechniek tot belangwekkende prestaties kwam.Ga naar voetnoot27 Datzelfde

[pagina 13]
[p. 13]

geldt voor de uitgave die Strengholt in 1974 bezorgde van Huygens' Heilighe Daghen naar de eerste druk uit 1645.Ga naar voetnoot28 Ook Hermkens besteedde in zijn editie van Trijntje Cornelis uitvoerig aandacht aan de drukken waarin de tekst was overgeleverd.Ga naar voetnoot29 Voor het overige is binnen de Huygensfilologie de belangstelling vooral uitgegaan naar de handschriften.

De ervaringen en resultaten van de Commissie voor de uitgave van het Verzamelde Werk van P.C. Hooft hebben ertoe geleid dat in 1970 pogingen om de Opera Omnia van Huygens uit te geven, schipbreuk leden bij gebrek aan vertrouwen bij financierende instellingen.Ga naar voetnoot30 Een bureau met twee academici om Huygens' handschriften uit te geven of een bibliografie en een biografie te vervaardigen, is er niet gekomen.

3 Bronnen

In deze deeleditie worden uiteraard zowel de handschriften als de gedrukte bronnen opgenomen, conform een der principes van de historischkritische editie.Ga naar voetnoot31 Voordat ik in hoofdstuk 4 de kopijvoorbereiding voor Huygens' Otiorum libri sex uit 1625 bespreek, geef ik een overzicht van alle bronnen waarin Huygens' poëzie is overgeleverd.

3.1 De handschriften

Van elk gedicht dat ik in deze editie opneem, is ten minste één handschrift bewaard gebleven; vaak zijn er meer. De manuscripten maken

[pagina 14]
[p. 14]

deel uit van de grote verzameling handschriften van Huygens die thans in de Koninklijke Bibliotheek wordt bewaard. In grote trekken is de ordening van de gehele verzameling, en daarmee de toekenning van de bibliotheeknummers in de catalogus van Ter Horst, in overeenstemming met de beschrijving die tussen 1785 en 1789 bij de verdeling van de nalatenschap van Susanna Louisa Huygens is gemaakt. Ter Horst baseert zich in 1938 namelijk op de beschrijving in de Catalogus van de Boekerij der Koninklijke Akademie van Wetenschappen uit 1874, waarin prof. Boot de toen herontdekte manuscripten heeft beschreven. Boot heeft zich op zijn beurt voor een eerste verdeling laten leiden door de ordening in pakketten zoals beschreven in de catalogus van de veiling waarop in 1823 de verzameling werd aangekocht. De kavelverdeling voor de veiling komt overeen met de beschrijving in de inventaris die is gemaakt ten behoeve van de erfgenamen van de laatste directe afstammelinge van de dichter.Ga naar voetnoot32

Het komt mij voor dat ook deze inventaris in grote lijnen een toestand heeft vastgelegd die een eeuw lang, namelijk vanaf de dood van de dichter in 1687 tot 1785, in het Haagse Huygenshuis aan het Plein heeft bestaan. De indeling van de schriftelijke nalatenschap gaat dan terug op een eigen ordening door de dichter. In zijn testament schrijft Huygens namelijk:Ga naar voetnoot33

Sal mede hy Constantin in syne bewaering houden ende sorgvuldigh opsluyten alle de schriften by my curieuselyck versaemelt ende ten dele in Boecken gebonden, soo van Groote, oft Geleerde oft anderssins aensienlyke persoonen aen my geschreven, oock insonderheyt die ick van myne eighen handt in prosa ende carmine ende in Verscheyden Taelen kome naer te laeten (...).

Hij hoopt dat zijn zoons Constantijn, Christiaan en Lodewijk zijn literaire nalatenschap zullen uitgeven. Vooral de Latijnse brieven zou hij graag gepubliceerd zien ‘als mede van het ghene by nieuwe editien tot myne Latynsche en Nederduytsche Poësien kan werden gevoeght’.

[pagina 15]
[p. 15]

De beschrijving in het testament komt overeen met de tegenwoordige verdeling: er zijn verzamelingen van brieven naar taal en status van afzender geordend, er is een band met een titel van Huygens die begint met ‘Prosa Anglica, Italica (...)’ en er is een collectie poëzie in verschillende talen.

Huygens heeft zijn gedichten verzameld in wat binnen de Huygensstudie ‘jaaromslagen’ zijn genoemd: éénmaal gevouwen vellen papier met op de voorzijde het jaartal van vervaardiging der gedichten. Deze eigenhandige jaaromslagen zijn nog steeds bij de collectie aanwezig. Ze vormen nu geen aaneensluitende chronologische reeks meer, maar zijn verspreid over de verschillende, blijkbaar later gemaakte, verdelingen naar taal.Ga naar voetnoot34

In de jaren 1873-1874 heeft professor Boot de gedichten herordend. Hij bracht een striktere verdeling over de verschillende talen aan. Soms kon die evenwel niet doorgevoerd worden omdat op één stuk papier gedichten in meer talen waren geschreven, met als gevolg dat een Nederlandstalig vers als nummer [2] bij de Franse terecht kwam en soms een Nederlandse vertaling van een Latijns versje bij de Latijnse gedichten gevonden wordt ([12] en [13]). Boot bracht binnen de chronologische verdeling nog een fysieke onderverdeling in ‘stukken’ aan. Voor de nummering van deze stukken gebruikte hij soms de nummers die op het handschrift een vroegere volgorde aangaven. Zo wijst Strengholt erop dat Boot bij het gedicht Een Comediant [69] van het nummer 19 dat Huygens op het handschrift had genoteerd om de volgorde in de kopij aan te geven, een 9 heeft gemaakt, het nummer van het ‘stuk’, door de 1 weg te raderen.Ga naar voetnoot35 Hoogstwaarschijnlijk heeft Boot bij zijn ordeningswerk de bijeengebleven kopij voor de Otia opnieuw verdeeld over de taalgroepen.

3.1.1 Karakterisering van de handschriften

De handschriften die in deze editie worden uitgegeven, zijn voornamelijk afkomstig uit de verzameling ka xl: de gedichten in het Nederlands, naar de gedrukte uitgave ervan Korenbloemen genoemd. De globale indeling van Worp in ‘klad, net en kopie voor de drukkerij’, geeft een vertekend beeld. De wetenschappelijke discussie tussen Vermeeren en

[pagina 16]
[p. 16]

Strengholt heeft duidelijk gemaakt hoe voorzichtig men de termen ‘klad’ en ‘net’ moet gebruiken.Ga naar voetnoot36

Vermeeren onderscheidt volgens objectieve criteria autografen en apografen. De handschriften die Huygens eigenhandig heeft vervaardigd (autografen) kunnen op ‘veelal subjectieve gronden’ nader verdeeld worden in: ‘ontwerpen, afschriften, netschriften en sierschriften’. De apografen (afschriften in andere hand) kunnen op objectieve gronden verdeeld worden in apografen die Huygens heeft gezien, blijkens correcties die hij daarop heeft aangebracht, en afschriften waarvan niet bewezen kan worden dat Huygens ze gezien heeft.Ga naar voetnoot37

Van de 119 gedichten in deze editie zijn er 118 in ten minste één autograaf overgeleverd. Het gedichtje [22] is alleen in apograaf bewaard gebleven. Van gedicht [66] heeft Huygens - hij was ziek schreef hij eronder - het slot aan zijn moeder gedicteerd. Later heeft hij de tekst gecorrigeerd. In twee autografen zijn overgeleverd de gedichten: [2], [18], [46] en [82]-[107] (Dit zijn de Dorpen en Stedestemmen). Van [109], Biddaghs Bede, zijn zelfs drie autografen bekend, evenals van [31], Huygens' antwoord op Hoofts propemptikon Behouden Reis. Bij gedichten in meer dan een autograaf is er meestal één opgenomen geweest in de kopij voor de Otia.

Apografen zijn behalve voor het al vermelde gedicht [22] bewaard gebleven van de gedichten [25](2x), [29], [30], [43], [46], [49], [50], [79], [80] en [114]. Op objectieve gronden zijn bij deze apografen twee groepen te onderscheiden. De ene groep wordt gevormd door de apografen bij [25], [43], [80] en [114], gedichten die niet in druk zijn verschenen tijdens Huygens' leven. Deze apografen zijn geschreven door ‘één rustige hand’, er zijn geen correcties en nauwelijks doorhalingen in. Ze maken deel uit van een verzameling bijeenhorende kopieën, 20 katernen van twee dubbelbladen, die geschreven moet zijn rond 1686, de datum onder het jongste gedicht. Dit was ook de tijd dat Huygens ‘wat moijelijck geperst [werd], om de reste [z]ijnder vodderijen met de voorste aenden dagh te laten komen’, zoals hijzelf in een brief van 13 december 1686 schrijft. Mogelijk zijn deze kopieën vervaardigd ter voorbereiding van een derde, vermeerderde druk van de Koren-bloemen.Ga naar voetnoot38 Het valt niet

[pagina 17]
[p. 17]

uit te maken of Huygens deze apografen heeft gezien. Ze bevatten geen correcties of aantekeningen van zijn hand.

Een andere groep bij de apografen wordt gevormd door de afschriften bij de gedichten [29]-[30], [49]-[50] en [79], geschreven in een formeel, bijna kalligrafisch schrift. De hand is niet geïdentificeerd.Ga naar voetnoot39 Niet alleen door het schrift behoren deze manuscripten bij elkaar, ook de inhoud brengt ze onder één noemer. Zowel de zogenaamde Schonckensonnetten ([29]-[30]) als de gedichten naar aanleiding van Op een' mis-luckte Muijdsche reijse ([49]-[50]), als Vier en Vlam ([79]) zijn in verband te brengen met P.C. Hooft. Deze handschriften heeft Huygens wel gezien, ze zijn namelijk kopij geworden voor de Otia. De afschriften dateren dus van voor 1625. Het afschrift bij Gedwongen onschuld. mijnen vijand vrede [46] is ook in een formele, bijna kalligrafische hand geschreven, die echter niet dezelfde is als die waarin de Schoncken ([29]-[30]) zijn overgeschreven.Ga naar voetnoot40 Dit afschrift is geen kopij geweest.

De apograaf die de enige bron vormt voor [22] is geschreven in Haags-Delflands dialect. De tekst wijkt sterk af van Huygens' gewone vormen.Ga naar voetnoot41

3.1.2 Belang van de handschriften

De handschriften van deze gedichten van Huygens vormen in dubbel opzicht uniek materiaal. Ten eerste zijn het de schriftelijke resultaten van Huygens' creatieproces en ten tweede documenteren de meeste manuscripten de fase dat de dichter zelf zijn creaties gereed maakte voor de druk. Van de 119 hier uitgegeven gedichten zijn 75 handschriften met kopijkenmerken bewaard gebleven.Ga naar voetnoot42 Doordat Huygens bij de kopijvoorbereiding een lichtere inkt gebruikt en een anders gesneden pen, zijn de wijzigingen inderdaad in deze fase te plaatsen. Analyse van de kopijhandschriften levert interessant materiaal op voor de boekwetenschap. Door deze bewaard gebleven kopij naast de gedrukte versie te leggen is het mogelijk een betrouwbare indruk te krijgen van de gang van zaken in de zeventiende-eeuwse drukkerij van Aert Meuris.Ga naar voetnoot43

Bij de herontdekking in de jaren zeventig van de negentiende eeuw, verwoordde Jorissen het belang van de handschriften aldus: (de gedichten van Huygens)

[pagina 18]
[p. 18]
wij vinden ze hier voltooid, of liever, wij zien ze geboren worden. (...) Van het eerste ontwerp tot de eindelijke vaststelling kunnen we de meesten van Huygens' gedichten nagaan. De veranderingen op het handschrift aangebracht, de verschillende copiën, die wij van velen hier aantreffen, verraden ons de geheimen der wording’.Ga naar voetnoot44

Waar Worp het nog ‘onbillijk’ vond ‘om de brouillons van een dichter’ uit te gevenGa naar voetnoot45, onderstrepen moderne filologen als Vermeeren, Hermkens, Zwaan en Strengholt keer op keer de noodzaak terug te keren naar de handschriften, ‘zo belangrijk voor het vaststellen van de zuivere door de dichter gewilde tekst en de wording daarvan (correcties!)’ formuleert Zwaan in 1976.Ga naar voetnoot46

Op beide aspecten, de juistheid van de tekst en de tekstgenese ga ik in het kort in.

Het is natuurlijk evident dat een door een dichter eigenhandig geschreven tekst een door de kunstenaar zelf gewilde tekst is. Een, of misschien wel hét, probleem hierbij voor de moderne lezer van Huygens' vroegzeventiende-eeuwse handschriften is gelegen in de tekstvaststelling. In dubbel opzicht: registreren en interpreteren. In veel gevallen wordt dit probleem gecompliceerd doordat bij de registratie en interpretatie versies en lagen moeten worden onderscheiden.Ga naar voetnoot47 Of anders gezegd, in de woorden van Vermeeren, er moeten verklaringen/oplossingen worden gegeven voor: 1. de verhouding(en) van de wisselende versies en hun relatief-chronologische volgorde, en 2. de onderscheiding tussen gelijktijdige en latere doorhalingen, al dan niet vergezeld van toevoegingen en/of veranderingen.Ga naar voetnoot48 Op deze punten schiet de honderdjarige uitgave van Worp tekort. Worp kiest een versie. Gebleken is dat ook de werkwijze van Worp discutabel is. Zijn uitgave naar het handschrift is in veel gevallen niet rechtstreeks naar het handschrift tot stand gekomen, maar via collatie van een gedrukte tekst met het

[pagina 19]
[p. 19]

handschrift. Dat de uitgave dan op sommige plaatsen niet de door de auteur op het moment van schrijven gewilde tekst geeft, is zo bijna niet te vermijden.Ga naar voetnoot49 Bij de niet tijdens Huygens' leven gedrukte handschriften geeft hij natuurlijk direct de tekst vanaf het manuscript. Ook in zijn weergave van die teksten is soms een fout geslopen.Ga naar voetnoot50

Over de genese van de tekst lichten de handschriften ons minder in dan de boven geciteerde uitroep van Jorissen zou doen vermoeden. Wij zien in de handschriften geen gedichten ‘geboren worden’, zoals dat bijvoorbeeld bij een dichter als Leopold wel het geval is.Ga naar voetnoot51 De manuscripten die ‘kladhandschriften’ of ‘ontwerphandschriften’ worden genoemd, geven altijd al een eerste versie van een gedicht. Wat hij opschrijft, soms op onooglijke stukjes papier, is de schriftelijke neerslag van wat hij al geformuleerd heeft. Latere versies zijn bewerkingen, aanpassingen of uitbreidingen daarvan. De overgeleverde gedichten vertonen altijd ‘voet-maet, rijm’ en vaak ook ‘reden’.Ga naar voetnoot52

Wél vinden wij in sommige handschriften zaken die Huygens' dichterlijke creativiteit hebben begeleid en bevorderd. Om de metafoor van de geboorte aan te houden: de handschriften leveren soms informatie over de oorsprong van het gedicht, over de duur van de draagtijd en over het verloop van de ‘bevalling’. Een heel duidelijk voorbeeld vormt gedicht [37] 'tCostelijck Mall. Het enige handschrift dat van deze satire over is, gaat vergezeld van velletjes papier waarop de dichter citaten noteerde uit een preek van John Williams. Het zijn zijn leesaantekenin-

[pagina 20]
[p. 20]

gen, geschreven in de volgorde van zijn lectuur. Deze citaten hebben ‘bevruchtend’ gewerkt.Ga naar voetnoot53

Ook vinden wij te midden van citaten die Huygens behalve aan Williams ook ontleende aan de Polyanthea van Langius, werkaantekeningen als: (fol. 7v, nummer 6) ‘Primò luxum taxare, deinde ad meum excusare ex more’ (Eerst over de overdaad oordelen om daarna die van mij te verontschuldigen met een beroep op de gewoonte). Zo'n aansporing aan zichzelf onthult iets uit de ‘incubatietijd’ van het gedicht en werpt licht op de intentie van de auteur.

De voortgang van het schrijven wordt in het handschrift zichtbaar op twee niveaus. Doordat de dichter op een aantal plaatsen in de tekst een datum noteerde, is de ontstaanstijd gegeven. Op microniveau laat het handschrift ook zien, hoe de dichter voortging met het schrijven. Fol. 7r (zie afbeelding bij gedicht [37] 'tCostelick Mall) bevat in twee kolommen de regels 273-358 en 359-470 van Huygens' satire. Behalve in de marge aangebrachte verwijstekens en korte aanduidingen van citaten is op dit blad duidelijk waar te nemen dat de inktkleur niet dezelfde blijft en dat de schrijver meermalen een andere of opnieuw versneden pen is gaan gebruiken. In dit verband wil ik echter vooral wijzen op de groepsgewijze notering van de versregels. Terwijl de alexandrijn of jambische zesvoeter regels van nagenoeg dezelfde lengte oplevert, wisselt op dit blad de lengte van de geschreven regel toch zeer sterk. Met de lengte van de geschreven regel als criterium zijn bepaalde blokken te onderkennen. Betrekken we in de beschouwing bovendien de hellingshoek van de regels, de hoogte van de letters en de penvoering, dan ontdekken wij de eenheden waarin de dichter neerschreef wat hij in zijn hoofd gecreëerd had. Dat dat neerschrijven niet ‘uno spiritu’ gegaan is, moge duidelijk zijn.Ga naar voetnoot54

Ook in de handschriften van andere gedichten kunnen wij kiemcellen, schema's en dateringen aantreffen. Vermeeren noemde ‘een tweetal omschrijvingen’ (...) ‘die een zijlicht op Constanters werkmethode’ werpen: een lijst bij gedicht [71] Aen de Vrije Nederlanden en een schema bij [39] Proeve op 't beghinn der Klachten Ieremiae. Bij het handschrift van Batava Tempe [36] vinden wij Dodonaeus als bron voor wetenschappelijke

[pagina 21]
[p. 21]

informatie over linden, maar ook een werkschema met punten voor verdere behandeling.

Een enkele keer kunnen wij ook al in deze vroege handschriften notities van vondsten vinden, zoals later bij de puntdichten veelvuldig voorkomt.Ga naar voetnoot55 Zo noteert Huygens bij zijn print Een Beul [75] naast de beginregels de verzen:

Een Hacker uijter hall, meest midden opde Merck[t]
Een Houwer die alleen aen Menschen beelden werck[t]

Dit contrast tussen een beeldhouwer die in zijn werkplaats aan stenen beelden werkt en de beul, een vleeshouwer (slager), die midden op de markt in mensen hakt, is niet nader uitgewerkt. De notitie ‘Alchymist specht’ bij nummer [58] is uitgegroeid tot de regels 3 en 4 van [62] Een Alchymist:

Hij is de wijse beest die inde boomen piekt
En t'elcker hoôpt het hout is daer met doorgebickt,

Met deze voorbeelden is het uitzonderlijke belang van de handschriften, de autografen, duidelijk gemaakt. Als vroegste versie bewaren zij Huygens' gedichten zoals zij hem uit de pen zijn gevloeid in de creatiofase.Ga naar voetnoot56 De ‘oudste staat’ erin vormt het uitgangspunt voor de verdere tekstontwikkeling. Volgende stadia ervan documenteren de praeparatiofase, de fase dat de dichter in zijn tekst veranderingen aanbracht met het oog op de openbaarmaking ervan, hetzij door middel van een afschrift, hetzij door de druk. Terugkijkend kan men de versies die voorafgaan aan de laatste, dan ook wel ‘kladversies’ of ‘ontwerpversies’ noemen. In deze zin gebruik ik deze termen in dit boek. ‘Ontwerpversies’ zijn hier ‘eerste versies’.

3.2 De drukken

Honderd jaar geleden beschreef Worp de drukken van Huygens beknopt onder verwijzing naar de Bibliotheca Belgica waarin op 125 bladzijden Van der Haeghen en Arnold uitvoerig de verschillende uitgaven behandelen.Ga naar voetnoot57 Sedertdien is op bibliografisch terrein over Huygens wel meer bekend

[pagina 22]
[p. 22]

geworden, maar een bibliografie, of een herziening en aanvulling van de gegevens in de Bibliotheca Belgica, die, volgens Vermeeren in 1967, reeds lang broodnodig was, is er nog steeds niet.Ga naar voetnoot58 Wat volgt heeft dus een voorlopig karakter. De gegevens zijn voornamelijk gebaseerd op literatuurstudie en de Huygenscollectie van de Koninklijke Bibliotheek.

 

In deze historisch-kritische editie worden ook de gedrukte bronnen opgenomen. Hierbij is een duidelijke scheiding aan te brengen tussen 1. drukwerk dat verscheen vóór 1625, waaronder de Zeeuwse drukken, 2. de Otiorum libri sex die verschenen in 1625 en 3. de gedrukte werken van na 1625, waarin de gedichten uit de Otia, door toedoen van de auteur zelf, zijn overgeleverd.

De Otiorum libri sex uit 1625 komen in het volgende hoofdstuk uitvoerig aan de orde; ze vormen Huygens' debuutbundel waarvoor zijn handschriften kopij zijn geweest. Voor de latere drukken is erop teruggegrepen.

Hier stel ik eerst aan de orde de voor 1625 gedrukte werken. Daarna bespreek ik de uitgaven van na die datum.

3.2.1 Gedrukte bronnen vóór de Otia (1625) en voor 1622

De eerste verzen die van Constantijn Huygens in druk verschenen zijn, waren gelegenheidsgedichten in het Latijn en het Frans. De Leidse promotie van zijn gouverneur Joannus Dedel, die plaatsvond op 8 juli 1613, vormde de aanleiding voor twee gedichten in het Latijn, één aan Dedel en één aan de universiteit gericht. Beide zijn op één half vel gedrukt.Ga naar voetnoot59 Voor het huwelijk van een zoon van Emmery de Lyere, een vriend van zijn vader, schreef de jonge dichter eind december 1615 het Epithalame au mariage de monsr. Guilleaume de Liere avec Madlle. Marie de Leefdael. Soubs les noms de Coridon et Philis. Zo'n vijftien jaar later noemt de auteur in het verhaal van zijn jeugd, dit werkstukje samen met het in deze editie opgenomen Frans- en Nederlandstalige huwelijksgedicht voor Philips de Zoete Houthain en Louise van der Noot (nummer [2]), ‘niemendalletjes’ die de geleerden niettemin een uitgave waardig achtten. Alleen van het huwelijksgedicht op het bruidspaar Van Lier is wel eens een gedrukt exemplaar gesignaleerd.Ga naar voetnoot60

Met het volgende gedicht dat op de pers gelegd is, treedt Huygens

[pagina 23]
[p. 23]

voor het eerst buiten de directe kring van vrienden en bekenden. Zijn Larmes sur la mort de feu Monsieur Maurice de Nassau: Qui mourut à la Haye le 5. de Iuin. verscheen in 1617 zonder de naam van de drukker of uitgever en zonder een plaatsaanduiding. Uit brieven die de dichter in deze tijd met zijn broer Maurits heeft gewisseld, is veel bekend over de publicatiegeschiedenis van deze Larmes. Deze druk kan toegeschreven worden aan de Haagse drukker en uitgever Aert van Meurs, de drukker van de Otia. De drukgeschiedenis van dit Franse gelegenheidsgedicht, dat dus niet is opgenomen in deze editie, vat ik hier samen. De gang van zaken bij dit gedicht acht ik exemplarisch voor Huygens' interesse voor en kennis van het zeventiende-eeuwse drukkersbedrijf.Ga naar voetnoot61 Constantijn schrijft op 21 juni 1617 vanuit Leiden, waar hij studeert, aan zijn broer Maurits, die Leiden inmiddels verlaten had om zijn vader bij te staan op de secretarie van de Raad van State, dat hij in een paar uur een treurdicht had geschreven, omdat hij gehinderd door zijn oogkwaal beter kon denken dan lezen of niets doen. Hij vraagt Maurits dit gedicht aan hun vader te laten lezen en er bij hem op aan te dringen het te laten drukken op diens kosten. Als die ‘niemendalletjes’ het waard waren om uitgegeven te worden, dan is dit gedicht zeker de drukpers waardig. De jonge dichter is van mening dat het gedicht de hoogwaardigheidbekleders of de prins onder ogen moet komen. Ten slotte geeft hij te kennen dat het moet worden gedrukt in het lettertype waarin de verzen van Douza verschenen zijn, een voorname cursieve letter. Dat geeft er een verheven cachet aan. Maurits heeft het gedicht inderdaad aan Christiaan Huygens voorgelegd en nadat de dichter op vaders aanraden er een groot aantal wijzigingen in had aangebracht, werd het uitgegeven volgens de instructie die de auteur schriftelijk aan zijn broer Maurits had kenbaar gemaakt:

Ik heb, ten slotte, boven elke strofe van zes regels een cijfer geschreven, dat de zetter niet mag weglaten. Over het lettertype ben ik van mening veranderd; ik heb liever dat het Romeinse letters zijn, zulke, de grootte moet jij maar zien. Ik wil alleen dat de afzonderlijke gedrukte bladzijden net zoveel bevatten als in het handschrift staat, zoals je kunt zien 18 verzen. Zo kunnen ze gemakkelijk op één heel vel (...).Ga naar voetnoot62
[pagina 24]
[p. 24]

Ook over de oplage en het omslag had de jonge Huygens zijn mening:

Het aantal exemplaren is, meen ik voldoende, als wij er 50 à 70 voor ons en onze vrienden achterhouden; voor de rest moet maar gebeuren wat de drukker wil. Als hij er wat wil verkopen, laat hem zijn gang maar gaan mét toestemming van de auteur én misschien wel een kleine winst, gezien het verlangen dat de mensen vandaag de dag hebben naar nieuwe dingen. Zeker in de winkel van Aert worden ze ongetwijfeld gemakkelijk verkocht. Je ziet het wel. Ik wil graag dat de exemplaren die je me stuurt, ingenaaid worden of in blauw of in gemarmerd papier, al naar gelang de maat van vaders mildheid strekt.Ga naar voetnoot63

In 1617 had Constantijn Huygens dus oog voor lettertypen, was hij op de hoogte van de praktijk dat drukkers met ‘vellen’ werken, wist hij dat typografen wel eens niet exact de kopij volgenGa naar voetnoot64 en waren er nauwe contacten met de drukker en boekverkoper Aert van Meurs.

In 1619 verschijnt, eveneens bij Aert van Meurs Huygens' eerste Nederlandstalige gedicht: Verclaringh Vande xii. Artijckelen des christelicken geloofs. [vignet] In 'sGraven-Hage. By Aerdt Meuris, Boeckvercooper, inde Pape-straet, inden Bybel. Anno m.dc.xix. Het is als nummer [16] opgenomen in de editie.Ga naar voetnoot65 Nog in hetzelfde jaar verschijnt er bij dezelfde boekverkoper een tweede editie onder dezelfde titel. Nu met Huygens' naamspreuk ‘constanter’ in een rechthoek van typografisch materiaal op het titelblad.Ga naar voetnoot66 Deze druk gaat vooraf aan de eerste druk van: Christelijcke bedenckinghen Over De thien geboden Des Heren. Tot vervolgh op voorgaende verclaeringhe Vande xii Artijckelen Des Christelijcken Gheloofs.Ga naar voetnoot67 Zie in deze editie nummer [17]. Van deze beide gedichten bewerkte Huygens een gedrukt exemplaar tot kopij voor de bundel Otiorum libri sex.

Het is interessant te zien dat Huygens voordat hij met geheel zelfstandige publicaties onder eigen naam naar buiten komt, optreedt als lofdichter in een andere uitgave van Van Meurs. Gedicht nummer [35], Op de Vertalinghe vande eerste Weke der Scheppinge vanden Heere van Bartas, door den Baron van Asperen, verschijnt inderdaad in het voorwerk van deze

[pagina 25]
[p. 25]

vertaling uit 1622. Waarschijnlijk heeft Huygens voor deze uitgave zelfs de typografische titel ontworpen. Te midden van zijn handschriften bevindt zich namelijk een ontwerp daarvoor.Ga naar voetnoot68

De volgende Nederlandstalige gedichten van Huygens zullen onder zijn volledige naam, dus niet langer met alleen zijn zinspreuk, verschijnen te Middelburg. Deze Zeeuwse drukken komen hierna aan de orde. Voor de volledigheid wordt hier eerst melding gemaakt van een publicatie in Engeland van de door Huygens in het Latijn geschreven heilwens Academiae Oxoniensi Perpetuum Florere. Huygens schreef dit gedicht tijdens zijn tweede verblijf in Engeland, in 1622. Een drukproef hiervan werd toegevoegd aan de kopij voor de Otia.Ga naar voetnoot69

3.2.2 De Zeeuwse drukken

De Staten-Generaal verlenen op 22 juli 1622 aan Jan Pietersz. van der Venne, ‘kunst- en boekverkoper te Middelburg’, voor zeven jaar octrooi op Het costelijck mall en Het Haeghsche Voorhoudt van Constantin Huygens, op Jacob Cats' Het toneel van de mannelijcke achtbaerheyt, behelsende de redenen ende tegenredenen over de weygeringe van de coninginne Vasthi en op de Zeeusche nachtegael.Ga naar voetnoot70 De twee gedichten van Huygens worden hier als aparte publicaties genoemd. Ze zijn echter aanvankelijk bedoeld geweest als bijdragen aan de bundel de Zeeusche Nachtegael, zoals uit het onderstaande zal blijken.

Op 25 oktober 1621 schrijft Cats aan Huygens naar aanleiding van een Latijns gedicht dat hij van hem gelezen had en vraagt hem of hij misschien Nederlands werk zou willen afstaan.Ga naar voetnoot71

[pagina 26]
[p. 26]

Dit verzoek kwam op het juiste moment. Huygens was met Batava Tempe ([36]) bezig. Na deze aansporing maakt hij dat met enige haast af, zendt het met een brief van 24 november 1621 in een net afschrift naar Middelburg en vertrekt, op 5 december 1621, voor de derde maal naar Engeland. Daar zou hij pas op 13 februari 1623 uit terugkeren. De brief waarmee de dichter zijn jongste pennevrucht wegstuurt, levert belangrijke informatie over de door Huygens gewenste publicatie ervan. Huygens twijfelt eraan of zijn werk wel zo'n geschikte bijdrage gevonden zal worden voor de Zeeuwse onderneming. Als men het afwijst, wil hij het zo snel mogelijk terugkrijgen, om het in Holland te laten drukken. Tijdens zijn afwezigheid zal broer Maurits de zaken waarnemen.Ga naar voetnoot72 Niettemin is hij zeer benieuwd naar wat men in Zeeland van zijn werk vindt. Ook dat schrijft hij in de begeleidende brief. Onderweg naar Engeland geeft hij op zee zelfs zijn nieuwsgierigheid vorm in een gedichtje aan Cats.Ga naar voetnoot73 In zijn brief aan Cats meldt de jonge schrijver ook dat hij opdracht heeft gegeven aan Van de Velde om een illustratie bij zijn Batava Tempe te vervaardigen.Ga naar voetnoot74 Aan het einde van zijn brief merkt Huygens op:

Tot slot vraag ik u welgemeend of u ervoor wilt zorgen dat de zetters bij de spelling hun brede zethaak niet van ons handschrift verwijderen en zeker niet van de accenten en de leestekens. Er is een overvloed aan smetten; de mijne mishagen mij al zo, dat daar later niet nog hùn smetten bij moeten komen. Ik beweer overigens niet dat dit handschrift van mij dat van anderen in het schrijven overtreft;

Op 16 december antwoordt Cats dat Huygens zich niet ongerust hoeft te maken. Zij zullen er goed voor zorgen. Ze willen zijn fraaie gedicht nog mooier maken door er op passende plaatsen gravures van de vier jaargetijden in op te nemen. (Aan broer Maurits heeft hij intussen de schetsen van Van de Velde gevraagd.)Ga naar voetnoot75 Constantijn is niet erg gelukkig met het idee dat zijn werk zo geïllustreerd wordt. In een brief van 28 december 1621 geeft hij zijn zaakwaarnemer broer Maurits duidelijke instructies dat één plaat genoeg is. De vier jaargetijden zijn geen passende illustraties bij zijn gedicht.Ga naar voetnoot76 Huygens blijft zich intussen bezorgd

[pagina 27]
[p. 27]

maken over de gang van zaken. Blijkbaar heeft hij gehoord dat broer Maurits de Zeeuwen het manuscript van het gedicht heeft teruggevraagd. Ze wilden het waarschijnlijk in de Haagse kringen alvast lezen. Vanuit Londen schrijft Huygens op 3 januari 1622 aan zijn ouders, dat hij wil dat het handschrift in Zeeland blijft. Als er daar een kopie van moet worden gemaakt (voor de zetters of om naar Den Haag te zenden) neemt het aantal fouten alleen maar toe.Ga naar voetnoot77

Een week later schrijft hij trots aan zijn ouders dat Cats hem om een tweede bijdrage heeft gevraagd voor ‘leur raccolte’.Ga naar voetnoot78 Dit wordt 'tCostelick Mall ([37]). Nadat hij op 10 februari zijn broer nogmaals schriftelijk op het hart heeft gedrukt ervoor te zorgen dat de zetters zijn Voorhout niet bederven, vraagt hij aan Cats op de twintigste van die maand enig respijt.Ga naar voetnoot79 Cats antwoordt op 5 maart. Hij bemoedigt hem, feliciteert hem met zijn vermogen om bij alle bezigheden nog de rust te vinden om te dichten en geeft hem het gevraagde uitstel. In Zeeland is men toch nog niet zover met de bundel.Ga naar voetnoot80 Cats meldt in deze brief ook dat hij eindelijk de illustratie waarvoor Van de Velde zou zorgen, via Maurits ontvangen heeft. De prent valt erg tegen. Zij is namelijk niet gegraveerd, maar geëtst. Hij heeft meteen een nieuwe, grotere tekening laten maken, die mét de afbeeldingen van de vier jaargetijden er een aantrekkelijk geheel van kan maken.Ga naar voetnoot81 Hij lijkt zich aan het slot van zijn brief te verontschuldigen voor de ouderwetse gewoonte van de Zeeuwen om boeken uit te geven voorzien van illustraties.

Op 22 maart zendt Constantijn Huygens zijn tweede gedicht voor de Zeeusche Nachtegaal naar Cats met een uitgebreide brief, die opnieuw waardevolle informatie bevat over de wensen die de auteur heeft over de vormgeving van zijn gedicht.Ga naar voetnoot82 Opnieuw is de dichter beducht voor zetfouten. De zetters mogen niet van zijn spelling afwijken en zo hun fouten tussen de zijne strooien. De schrijver mag immers niet belachelijk te kijk gezet worden ten overstaan van hen die hij heeft willen uitlachen.

Voorts maakt hij zijn excuses voor de ‘lompe’ en ‘armzalige’ etsplaat. Hij had hun niet onder ogen mogen komen. Blijkbaar heeft het zo moeten zijn, want nu hebben de Zeeuwen tenminste de gelegenheid gekre-

[pagina 28]
[p. 28]

gen een veel mooiere prent te maken. En als zij van mening zijn dat ook aan dit tweede gedicht een afbeelding vooraf zou moeten gaan, dan gaat hij daar graag mee akkoord. Hij laat de uiteindelijke keuze van de illustraties graag aan hen over. Voor de titelplaat van zijn satire heeft hij - in een postscriptum bij de brief - wel een suggestie:

Naar mijn mening zou een afbeelding van de eerste ouders heel goed de titelpagina van mijn werkje kunnen vullen, zó, dat zij ieder apart, zich wendend tot het nageslacht van de eigen kunne, van wie wij de kleedgewoonte aan beide kanten [zowel voor de man als de vrouw] hebben beschreven, overvallen kunnen lijken door de grootste verbazing of afschuw.Ga naar voetnoot83

In hetzelfde postscriptum vraagt Huygens:

De aantekeningen die wij in de marge hebben geschreven, verzoek ik u dringend niet weg te laten. Zij kunnen immers, als de bladspiegel dat niet toelaat, onder aan de bladzijde worden toegevoegd; zo mogelijk zou ik namelijk willen laten zien dat ik deze inspanning niet zomaar heb verricht, maar dat ik daar toe gekomen ben door beweegredenen die ik eens in een gesprek hoop te kunnen uiteenzetten.

Ook hier weer technisch-typografische aandacht. Tevens zegt de dichter dat hij zijn marginalia belangrijk vindt.Ga naar voetnoot84

Na deze brief blijft het stil. Huygens verneemt in Londen niets meer uit Middelburg. Op 8 mei wordt het Huygens te machtig en schrijft hij een haastig briefje aan Cats:

De brief die ik u in maart stuurde, vergezelde een satire, die uiteraard aan mijn andere verzen vastgehecht moest worden. Wat is er sindsdien gebeurd, dat ik geen brief van u meer gezien heb?
Nu verzoek ik u dringend en vraag ik u serieus of u, als publicatie niet meer gewenst is, tenminste duidelijk maakt of mijn brief, die u tot op heden geen antwoord hebt waardig gekeurd, wel echt is overhandigd.Ga naar voetnoot85

Uit een brief die Constantijn Huygens op 8 juni aan zijn ouders richt, spreekt zijn ongeduld naar het uitkomen van zijn ‘bladen’ en wordt tegelijkertijd duidelijk welk excuus Cats had:

[pagina 29]
[p. 29]
Het Voorhout staat nu in het blad, het zou precies het geschikte moment zijn als mijn verzen dat ook zouden doen; Cats wacht alleen nog op de gravures om alles tegelijk in het licht te geven.Ga naar voetnoot86

Deze brief kruist een brief van Maurits waarin hij zich kwaad maakt over ‘l'indiscretion et plattecheyt de ces Mess.rs les editeurs’ van Constantijns poëzie. Maurits, die zegt er niet genoeg verstand van te hebben om zijn broer van advies te kunnen dienen, schrijft hem dat het om een confrontatie met de Zeeuwen te vermijden maar het beste zal zijn zijn gedichten met die andere [namelijk met de Zeeusche Nachtegaal] samen uit te geven. Ze moeten dan wel onder hún naam verschijnen met een woord vooraf waaruit blijkt dat het initiatief niet van Huygens uitgegaan is en dat het is gebeurd tijdens zijn afwezigheid. Volgens de ‘communem formulam: hortatu amicorum’, op aansporing van vrienden.Ga naar voetnoot87

 

Als de dichter eind juli 1622 nog niets gezien heeft, maakt hij op de 28ste juli aan Cats zijn bezorgdheid nog eens duidelijk:

Wat als die Antwerpse plaatsnijder nooit ophoudt met zijn getalm, wat denkt u dan te doen met ons Tempe en onze satire, hooggeachte Cats. Ze zullen toch niet als oud werk het licht zien?

Huygens suggereert de proeven van beide gedichten maar naar Den Haag te sturen, tenzij Cats ze zelf zou willen nakijken. Hij wijst nog eens op het jaargetijde, de zomer, die voor het uitgeven van zijn speelsigheidjes heel geschikt is, en vraagt andermaal op te schieten. Lang uitgebleven zaken worden in de verwachting gewoonlijk alleen maar groter en mooier. Aan het slot van zijn brief vraagt hij Cats de zetters vast te waarschuwen dat ze zijn volgende gedichten kunnen verwachten.Ga naar voetnoot88

Zes dagen tevoren had Jan van de Venne op de aparte publicatie van Zeeusche Nachtegael, Batava Tempe en Costelick Mall octrooi gekregen. Huygens' beroep op Cats heeft de verschijning van zijn beide grote gedichten echter toch niet al te zeer versneld. Uit een brief van Maurits aan broer Constantijn van 14 november, dus ruim drie maanden later, wordt duidelijk dat de Zeeuwen aan het zetten zijn of daarmee reeds klaar zijn. Huygens' gedicht Area Magna Ducum is namelijk te laat om erbij gevoegd te worden.Ga naar voetnoot89 Batava Tempe en 'tCostelick Mall zijn waarschijnlijk

[pagina 30]
[p. 30]

in december 1622 verschenen. Broer Maurits zendt namelijk begin januari 1623 exemplaren aan Daniel Heinsius.Ga naar voetnoot90

Aan beide gedichten gaat een titelblad vooraf met het fraaie drukkers- of uitgeversmerk van de firma Van de Venne.Ga naar voetnoot91 Beide gedichten vormen aparte bibliografische eenheden, met eigen titelblad, eigen paginering en een eigen reeks katernsignaturen. Ze konden dus apart verhandeld worden.Ga naar voetnoot92 Waarschijnlijk zijn ze evenwel toch zeer vaak gezamenlijk verkocht met als eerste gedicht van de bundeling 'tCostelick Mall. Aan dit gedicht gaan namelijk de lofdichten vooraf:

 

-‘Aen den leser, soo op het Costelick Mal, als op het Voor-hout van 'sGraven-Hage, van d'heere Constantin Huygens’ door f.c.Ga naar voetnoot93
-‘Aen den hoogh-geleerden heer Constantin Huygens, op het uyt-gheven van syn Costelick Mal; ende Haeghsche Voor-hout’ door J. de BruneGa naar voetnoot94
-‘Gedicht op het ghenoeghelicke Haeghsche Voor-hout, gheschreven door den hoogh-gheleerden heer Consantin [sic] Huygens’ door I. LuytGa naar voetnoot95
-‘Gedicht op het Haeghsche Voor-hout ende Costelick Mal, van d'heere Constantin Huygens’ door i.a.f.Ga naar voetnoot96

 

Alle vier deze gedichten bezingen zowel 'tCostelick Mall als 't Voor-Hout. De uitgave van 'tVoor-Hout heeft geen lofdichten. De bovengenoemde vier drempeldichten zijn gemaakt door Zeeuwse dichters. Ook de titelpagina van 'tCostelick Mall maakt duidelijk dat deze uitgave een Zeeuwse aangelegenheid is. De kapitalen waarin de naam van de adressaat ‘Jacob

[pagina 31]
[p. 31]

Cats’ is gezet, zijn groter zelfs dan die van de naam van de auteur. De eerste pagina van 'tCostelijck Mall draagt boven de door J. Gelle in koper gebrachte tekening van Adriaan van de Venne, nogmaals de titel met prominent in kapitalen de naam van Cats zonder de naam van de schrijver. Ook de pagina waarmee Batava Tempe begint, heeft boven de gravure een auteurloze titel. Een dergelijke opmaak treffen we tevens aan in de bundel waarvoor Huygens' gedichten bedoeld waren, de Zeeusche Nachtegael en in Van de Venne's Tafereel van Sinne-mal.Ga naar voetnoot97

Het laatstgenoemde werk was ook bestemd voor de Nachtegael, maar werd een zelfstandige publicatie volgens mededeling van de uitgever Ian Pietersz van de Venne op de versotitelpagina ‘om oorsaeck, datter veel van eender hant was’. Van Vaeck heeft aangetoond dat de komst van Anna Roemers Visscher naar Zeeland eerder debet was aan deze verschuiving. Haar komst bracht de Nachtegael meer kopij én vertraagde het verschijnen van de bundel zodanig dat de Zeeuwse poëten zelfs haast moesten maken toen hun grote voorman, Jacob Cats, Zeeland in juni 1623 ging verlaten om pensionaris van Dordrecht te worden.Ga naar voetnoot98 Juist in het genoemde Sinne-mal is een reminiscentie aan Huygens' Costelick Mall blijven staan. Onder de Uyt-roep ofte Boel-Coop, van Malle-pracht, dat op zich met het woord ‘Malle-pracht’ al herinnert aan 'tCostelick Mall, staat dit rijmpje gedrukt:Ga naar voetnoot99

 
Als Adam heeft gespit; en Eva molck, en span,
 
Waer vond' men doen de pracht van Vrou, en Edelman?

Dit tekstje nu, wordt door Adriaen van de Venne uitgebeeld in zijn tekening bij Huygens' Costelick Mall.Ga naar voetnoot100 Naar mijn idee zou in de oorspronkelijke opzet van de Nachtegael op dit rijmpje Huygens' satire hebben moeten volgen.

Overigens heeft Van de Venne ook Huygens' Voorhout als inspiratiebron genoten. Zijn Minne-mall van Dicke-Leendert dat aan ‘Iacob de Gheyn de Jonge’ is opgedragen, beëindigt hij met een aanspraak aan deze Jacques de Gheyn iii, vriend en buurman van de Haagse Huygens:

[pagina 32]
[p. 32]
 
Vrient, als ghy de haeghse Linden,
 
Siet vol Lieve-Mall ghesinden;
 
Daer ons hugens van vermeldt,
 
Als hy menigh stapjen teldt
 
Int voorhoutse schaduw'-lommer,
 
Daer de vreughd', en jeugden-commer;
 
En al wat de Min omvat
 
Sich vertoont, int Linden-Padt,
 
Denckt dan, met versonde-sinne
 
Op de Zeeuwsche-dubbel-minne,
 
Datter altijd Liefde-Mall
 
(Is te vinden,) over all.Ga naar voetnoot101

De verwevenheid van Huygens' Batava Tempe en Costelick Mall met de Zeeusche Nachtegael blijkt behalve uit bovengemelde zaken expliciet uit de tekst op de titelpagina van de tweede druk van Huygens' werk. Daar staat namelijk: ‘Hier kan by-ghevoeght werden de Zeeusche Nachtegael ende Tafereel van Sinne-mall’.Ga naar voetnoot102

Overgeleverde convoluten duiden erop dat sommige (eerste) bezitters van deze uitgaven deze raad hebben opgevolgd.Ga naar voetnoot103 In een fraaie rood marokijnen band met goudstempeling die nu in de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam wordt bewaard, zijn Huygens' gedichten samengebonden met losse vellen van de eerste druk van de Zeeusche Nachtegael. In deze zogenaamde ‘made-up-copy’ heeft iemand een eigen verzameling van werken van en aan Cats aangelegd. 'tCostelick Mall en Batava Tempe horen daarbij.Ga naar voetnoot104

[pagina 33]
[p. 33]

Uit het bovenstaande blijkt dat Huygens' ‘Zeeuwse’ gedichten niet in de Nachtegael zijn opgenomen, omdat hij geen uitstel duldde.Ga naar voetnoot105 Keer op keer drong de dichter er bij Cats op aan voort te maken met de bundel. Wanneer zijn gedichten dan eenmaal verschenen zijn, is Huygens niet tevreden. Hij is ontstemd over de eigengereidheid van de Zeeuwse zetters, zoals blijkt uit latere brieven aan Cats.

Als Huygens Cats in een brief van 22 april feliciteert met zijn benoeming tot pensionaris van Dordrecht, brengt hij tevens de volgende uitgave van zijn ‘prullen’ ter sprake. Hij twijfelt aan wat er moet gebeuren met de gedichten die hij al naar Middelburg heeft gestuurd, nu ze daar Cats' zorg en toezicht zullen moeten missen.Ga naar voetnoot106 Cats antwoordt per kerende post dat Huygens zich daarover het hoofd niet hoeft te breken. De gebroeders Van de Venne hebben zich erop toegelegd mooie dingen te maken. Ook als Cats uit Middelburg vertrokken zal zijn, blijven er genoeg mensen in hun omgeving over die graag te hulp willen komen. Huygens moet vooral doorgaan met schrijven en wat hij al naar Middelburg heeft gestuurd, aan de zorg van de gebroeders Van de Venne toevertrouwd laten.Ga naar voetnoot107 Als de Haagse dichter echter op 30 oktober 1623 aan Cats meldt dat hij, kampend met een oogziekte, een menigte Characteres bij elkaar heeft gedicht, voldoende voor een boekje, geeft hij ook het volgende te kennen:

Terwijl ik die gedichten schreef, kreeg ik een tweede editie van de gedichten die met uw verloskundige hulp in Zeeland zijn verschenen. Onbehoorlijke lieden! die dit regelen zonder met mij af te spreken dat er iemand toezicht houdt, en geen gelegenheid geven de fouten, waarvan de eerste druk wemelt,Ga naar voetnoot108 eruit te halen, wat
[pagina 34]
[p. 34]
toch van het grootste belang is. Kijk, nu ik er door de afstand niet bij ben en zij mij niet elke week losse katernen ter correctie willen sturen, ben ik vastbesloten om of die overige gedichten achter te houden of ze aan mijn Hollanders die tenminste in de buurt zijn, over te dragen om uit te geven, hoewel ik niet kan ontkennen dat de Zeeuwse drukken het in schoonheid ervan winnen.Ga naar voetnoot109

Huygens vraagt Cats dan wat hij vindt dat het beste is om te doen, en tegelijkertijd bindt hij hem op het hart de drukker aan zijn plicht te herinneren. Cats antwoordt onmiddellijk met een hartelijke brief vol medeleven met zijn jonge vriend die zo getroffen wordt door een ziekte aan de ogen: juist dat onderdeel van het menselijk lichaam, waardoor iemand die zich geheel aan de boeken wijdt, zijn hele bestaan en al zijn vreugden in zich opneemt. Aan het einde van zijn brief doet de Dordtse mentor een klemmend beroep op Huygens om zijn gedichten vooral niet achter te houden. En wat de drukker betreft, schrijft Cats, hoeft hij zich geen zorgen te maken. Cats heeft hem leren kennen als een fatsoenlijk man, hij zal zeker al Huygens' nieuwe gedichten naar zijn wensen afwerken.Ga naar voetnoot110

De ‘Zeeuwse kwestie’ komt tot een plotseling einde als blijkt dat Huygens' Hollandse drukkers uit eigen beweging werk van Cats en Huygens willen uitbrengen. Zij wensen dat op grond van een gerucht dat er in Amsterdam door een drukker die zich niet heeft bekommerd om het privilege, al zo'n editie met gedichten van Cats en Huygens zou zijn gedrukt. Huygens overweegt, zo schrijft hij in een brief van 8 november 1623 aan Cats, zijn Characteres dan maar te voegen bij wat er al gedrukt is. Hierbij onderkent hij een juridische moeilijkheid waarover hij Cats' oordeel vraagt:

[pagina 35]
[p. 35]
Denkt u dat, als ik tegelijk met die eerdere gedichten nieuwe wens uit te geven, het privilege aan de auteur verbiedt wat een derde, zelfs zonder overeenkomst gedaan kan krijgen?Ga naar voetnoot111

De jonge dichter is ook al met de financiële kant van de zaak bezig. In dezelfde brief vraagt hij namelijk aan Cats wat er waar is van wat hij uit een andere hoek heeft vernomen dat hij aan zijn bundel Emblemata een aardig winstje zou hebben overgehouden. Hij wil dat recept om winst te maken dan ook wel leren kennen. Huygens verontschuldigt zich als het ware voor deze, ook toen waarschijnlijk al tamelijk impertinente vraag, door een beroemde regel uit Horatius' Ars poetica (r. 343) te betrekken op hun verhouding van leerling tot leraar:

Per slot van rekening bent u degene die mij als een beginneling hebt geleerd het nuttige met het aangename te verbinden, waardoor men, naar men zegt, pas echt scoort.Ga naar voetnoot112

Het nuttige wordt dan hier financieel voordeel.

In zijn antwoord legt Cats uitvoerig uit hoe zijn bundel Emblemata gedrukt werd en dat hij er niet aan verdiend heeft.Ga naar voetnoot113 Het gevraagde advies geeft hij in deze juridische termen:

Wat mij buiten twijfel voorkomt is dat hij aan wie de auteur enig werk overdraagt, zelfs zonder dat de auteur dat weet, het privilege kan verwerven en de auteur zelf daarin kan dwarsbomen; want in die ene overeenkomst wordt ook die andere begrepen, zonder welke die eerste niet behoorlijk kan worden uitgevoerd. Maar een werk dat een poëtische geest heeft, zoals uw werken vaak, kan niet goed zonder
[pagina 36]
[p. 36]
privilege worden gedrukt, omdat er meteen mensen komen die hun zeis in andermans koren zetten, zoals u zelf vertelt dat onlangs met uw en onze gedichten is gebeurd.Ga naar voetnoot114

Huygens kan dus niet, zelfs niet als auteur, om het privilege heen dat op 22 juli 1622 aan Van de Venne was verleend voor de duur van zeven jaar.

Nu hij een uitgebreide herdruk van zijn gedichten in Holland, bij zijn vaste uitgever Aert Meuris, wil laten verschijnen, ontstaat voor de dichter een paradoxale situatie. Hij wenst zijn Zeeuwse gedichten opnieuw te laten zetten, ‘omdat ze wemelen van de fouten’. Hij wil dat dichtbij huis laten doen, door een drukker die aankondigde een ongeoorloofde nadruk ook te gaan nadrukken. Aan die herdruk wil Huygens dan zijn nieuwe gedichten toevoegen, maar omdat hij het privilege moet respecteren, kan hij zijn Batava Tempe en zijn Costelick Mall niet buiten Van de Venne om uitgeven. De gedichten waarmee hij debuteerde en die een heruitgave behoeven, zouden dan niet opgenomen kunnen worden, wat hij een ongewenste situatie moet hebben gevonden. Hij ontkomt aan deze paradox door de editie waarop Van de Venne het privilege heeft, niet opnieuw te laten zetten door zijn Haagse drukker, maar de exemplaren van de tweede oplage van Van de Venne op te kopen en deze, met een nieuw titelblad als ‘Boek iv’ in zijn Otiorum libri sex op te nemen. Hij neemt de fouten dan maar voor lief.

In dit verband is het wellicht veelzeggend dat het verzoek van Aert Meuris ‘om te hebben octroy opte boucken van C. Huygens’ op 30 mei 1625 door de Staten-Generaal ‘is affgeslagen’.Ga naar voetnoot115 Op ‘Boek iv’ bezat Van de Venne een privilege tot 1629. Waarschijnlijk vond ook de auteur het raadzamer de zeggenschap over zijn werk niet een tweede maal geheel aan een drukker over te geven en heeft hij deze afwijzing zelf bevorderd, bijvoorbeeld via zijn broer Maurits, die als secretaris van de Raad van State regelmatig ambtshalve met de Staten-Generaal in contact stond. Van een eigen privilege, zoals Huygens later voor zijn bundel Latijnse gedichten, de Momenta desultoria van 1644, zou verwerven, is mij voor de Otia niets gebleken.Ga naar voetnoot116 Een dergelijk verzoek past ook niet goed bij de bedoeling die Huygens met zijn bundel had.Ga naar voetnoot117

[pagina 37]
[p. 37]

De geschiedenis van de in Zeeland gedrukte bronnen voor deze editie gaat op dit punt over in een bespreking van de ontstaansgeschiedenis van de bundel Otiorum libri sex uit 1625. Daaraan is het volgende hoofdstuk gewijd. Hier wordt verder aandacht besteed aan de bronnen die gedrukt zijn na 1625. Achtereenvolgens komen aan bod: de herdrukken der Otia, de eerste druk der Koren-bloemen uit 1658 en de tweede druk daarvan uit 1672.

3.2.3 Herdrukken van de Otia

In 1634 verschenen te Haarlem bij Johannes Passchasius a WesbuschGa naar voetnoot118 herdrukken van Huygens' Otiorum libri sex uit 1625 met een Latijnse en met een Nederlandse titel.Ga naar voetnoot119 Hans Passchier van Wesbusch heeft zich voor deze uitgave in oblong 16o volledig gebaseerd op een exemplaar van de editie die in 1625 door Aert Meuris in Den Haag was gedrukt. In 1641 verscheen hiervan een herdruk.Ga naar voetnoot120 Drie jaar later kwam er te Amsterdam opnieuw een herdruk van de Otia van de pers, ditmaal in 12o, nu gedrukt door Jacob Lescaille en uitgegeven door Joost Hartgers. Deze uitgever meende blijkbaar in hetzelfde jaar waarin Huygens' Momenta Desultoria verschenen, iets te verdienen met deze bijna twintig jaar oude verzameling, die hij voorzag van een Nederlandstalige titelpagina. Om te benadrukken dat dit de Nederlandse poëzie van Huygens was, wijzigde Hartgers ook de volgorde van de ‘boeken’. De Nederlandse komen voorop.Ga naar voetnoot121 Deze herdrukken zijn geheel buiten Huygens om tot stand gekomen. Een steekproef heeft uitgewezen dat de tekst van gedicht [16] Schriftmatigh verlengh der Artyckelen onses Geloofs in alle hier genoemde edities, de tekst van de Otia is.Ga naar voetnoot122 Deze nadrukken van de bundel Otiorum libri sex die in 1625 zonder privilege was verschenen, heb ik niet

[pagina 38]
[p. 38]

opgenomen in (het variantenapparaat van) deze editie.Ga naar voetnoot123 Aan de tekstontwikkeling dragen deze nadrukken niet bij. Ze hebben natuurlijk wel waarde in een onderzoek naar de receptie van Huygens' teksten.

3.2.4 Koren-bloemen 1658

Koren-bloemen, Nederlandsche gedichten van Constantin Huygens Ridder, Heere van Zuylichem, Zeelhem, ende in Monickeland: Eerste Raad ende Rekenmeester van S. Hoocheit den Heere Prince van Orange. In xix boecken. In 'sGraven-Hage By Adriaen Vlack m.dc.lviii.Ga naar voetnoot124

Lange tijd heeft een opmerking van Vermeeren de status bepaald van deze Koren-bloemen, Huygens' grote verzameluitgave van alle Nederlandse poëzie die hij tot aan 1657 had geschreven. In zijn al eerder aangehaalde studie over ‘de werkmethode van Constantijn Huygens’ stelt Vermeeren:

Bijzondere zorg schijnt hij [Huygens] aan het drukken zijner opera niet besteed te hebben, en slechts waar het onderwerp hem zeer na aan het hart lag zorgde hij ervoor, dat de editie niet geheel en al buiten hem omging. Zo vertrouwde hij de uitgave van Hofwijck in 1653 aan zijn zoon Constantijn toe. Niets daarvan blijkt echter bij de editio princeps der Korenbloemen, die wel mede daarom ook in haar technische aspecten blijk geeft van een slordigheid, welke moeilijk met Huygens' eigen nauwkeurigheid te rijmen valt.Ga naar voetnoot125

Vermeerens visie werd overgenomen door Zwaan in zijn editie van Huygens' Avondmaalsgedichten en Heilige dagen.Ga naar voetnoot126 Ook Verkuyl sluit zich daarbij aan in zijn bespreking van Huygens' vertaling van Guarini's Pastor Fido, zij het met enige aarzeling wegens de toevoeging van een versregel die nog in de Otia ontbrak.Ga naar voetnoot127

Studies door Vermeer, De Kruyter, Strengholt en Hermkens hebben echter voor afzonderlijke gedichten of reeksen aangetoond dat de auteur zich wel degelijk met de uitgave van 1658 heeft beziggehouden.Ga naar voetnoot128

[pagina 39]
[p. 39]

Strengholt maakt in dit verband een onderscheid tussen kopijvoorbereiding en correctie. Bij het klaarmaken van de kopij is de dichter intensief betrokken geweest. Met de correctie schijnt hij zich niet of nauwelijks te hebben ingelaten. Strengholt wijst ter verklaring hierbij op Huygens' drukke werkzaamheden in 1657 en op zijn ernstige ziekte die hem in het najaar van dat jaar zelfs voor zijn leven deed vrezen. Christiaan, de tweede zoon van de dichter, heeft zich in deze tijd beziggehouden met het verzamelen van lofdichtenGa naar voetnoot129 en met de correctie van ‘de faulten oft misslaegen van Rammazeijn de drukker’.Ga naar voetnoot130

De gedichten uit de Otia zijn heruitgegeven in de eerste vier ‘boecken’ van de Koren-bloemen 1658. Zonder twijfel heeft een gecorrigeerd exemplaar van de Otiorum libri sex uit 1625 deel uitgemaakt van de kopij voor dit verzameld werk.Ga naar voetnoot131 Substantiële varianten in de gedichten die in deze historisch-kritische editie worden uitgegeven, wijzen daarop. Deze varianten zijn in het apparaat opgenomen. Hier wordt volstaan met enkele algemene opmerkingen hierover. Dat Huygens bij de kopijvoorbereiding betrokken is geweest blijkt uit de wijziging van zeer veel titels, de weglating van de in Romeinse cijfers gegeven dateringen uit de Otia en uit de toevoeging van dichtregels in de gedichten [37], [44], [65] en [112]. Correcties van drukfouten uit de Otiorum libri sex zijn bijvoorbeeld aangebracht in de ‘Zeeuwse’ gedichten [36] Batava Tempe, de regels 757 en 759, en [37] 'tCostelick Mall, regel 14.Ga naar voetnoot132

3.2.5 Koren-bloemen 1672

Na de dood van de Haagse uitgever Adriaen Vlack in 1666 of 1667 wist de Amsterdamse drukker en boekverkoper Johannes van Ravesteyn het restant te verwerven van de oplage van Huygens' Koren-bloemen uit 1658.Ga naar voetnoot133 Van Ravesteyn voorzag de titelpagina van deze uitgave van een strookje met de mededeling:

Worden nu gevonden t'Amstelredam, by Johannes van Ravesteyn, op 't Water, in 't Schrijf-boeck.
[pagina 40]
[p. 40]

Er is slechts één exemplaar met een dergelijk aangepast adres overgeleverd, thans opgenomen in de collectie van de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.Ga naar voetnoot134

Bij dezelfde Amsterdamse uitgever verscheen in 1672:

Koren-bloemen. Nederlandsche gedichten van Constantin Huygens Ridder, Heere van Zuylichem, Zeelhem, ende in Monickeland: Eerste Raad en Rekenmeester van sijne Hoogheit den Heere Prince van Orange. Tweede druk, Vermeerdert tot xxvii boecken. [Drukkersmerk: Elia met de raven] t' Amstelredam, By Johannes van Ravesteyn, Boeckverkooper, en Ordinaris Drucker deser Stede, 1672.Ga naar voetnoot135

Aan deze uitgave is in de Huygensfilologie de hoogste autoriteit toegekend: het is de laatste tijdens het leven van de dichter tot stand gekomen druk, waaraan grote zorg is besteed:

De interpunctie is zorgvuldiger, apostroffen (mijn' enz.) worden aangebracht, drukfouten worden verbeterd, de keus van majuskel of minuskel lijkt nauwkeuriger, er wordt soms een buiging aangebracht die 1658 niet had.Ga naar voetnoot136

Een gecorrigeerd exemplaar van de editie-1658 heeft tot de kopij voor de editie-1672 behoord, zoals door diverse editeurs van verschillende werken van Huygens reeds is vastgesteld.Ga naar voetnoot137 In het variantenapparaat van deze editie heb ik de substantiële varianten uit de Koren-bloemen van 1672 opgenomen. Huygens heeft zich zeker bemoeid met de kopijvoorbereiding. In een enkel geval (gedicht [73], regel 61) heeft hij zelfs een halve eeuw na dato een regel toegevoegd die in de Otia uit 1625 en de Koren-bloemen van 1658 ontbrak. Voor het eerst ook nam Huygens in deze editie van zijn verzameld werk gedicht [48] Muijden ick kom op.

[pagina 41]
[p. 41]

Correcties komen voor op 43 plaatsen bij 23 gedichten.Ga naar voetnoot138 Opvallende koploper hierbij is gedicht nummer [44], de vertaling uit Il Pastor Fido.Ga naar voetnoot139

4 De drukgeschiedenis van de Otia

4.1 Kopij

De kopij voor Huygens' Otiorum libri sex is grotendeels bewaard gebleven. Zij bestaat uit handschriften en exemplaren van al eerder gedrukte stukken waarin de dichter wijzigingen aanbracht.

Voor deze kopij, behalve voor de twee eerste afdelingen die naar taal zijn samengesteld, volgde de dichter een inhoudelijk ordeningsmodel dat, vóór hem alleen bij Neolatijnse bundels werd toegepast.Ga naar voetnoot140 Hij bundelde zijn gedichten in zes boeken: 1. Farrago latina 2. Les efforts francois & italiens 3. Bibel-stoff 4. 'tKostelick Mall ende 'tVoorhout: Met weinigh meer. 5. De Stemmen eeniger Steden ende Dorpen van Holland: Mitsgaders siine [Huygens'] Characteres oft Printen 6. Van als. Aan deze boeken gaat het voorwerk, dat opdrachten en lofdichten bevat, vooraf.

In het navolgende wordt de gehele kopij voor de Otiorum libri sex besproken. Alleen de Nederlandse gedichten hieruit lichten is niet zinvol. De drukgeschiedenis daarvan is immers een onlosmakelijk deel van die van de hele bundel. Gegevens ontleend aan Huygens' werkwijze bij de Franse gedichten kunnen bijvoorbeeld ook licht werpen op zijn behandeling van Nederlandstalige poëzie.

De volgende pagina's geven in een tabel [tabel 1] een overzicht van de complete kopij van de Otia. Ik heb daarin uitgaande van de plaats in de definitieve druk bijeengebracht: een korte aanduiding van de inhoud, de bewaarplaats van de kopij, kopijkenmerken, de datering die in de kopij wordt aangetroffen en het nummer van het gedicht in deze editie.

[pagina 42]
[p. 42]

katern signatuur beschrijving inhoud plaats in de handschriften kopijkenmerken datering nummer in editie
π   gegraveerde titel  
(a)r   titel  
(a)v inhoud klad: ka xlviii fol. 110r  
(a)2r-(a)3r proza opdracht ka xlviii fol. 102r+v a4-a5  
(a)3r-(a)3v vers opdracht ka xlviii fol. 103r+v a6  
[(a)4]r+v otiose lector ka xlviii fol. 104r+v a7-a8  
 
(b)r-(b)2r Lat. lofdicht Barlaeus  
(b)2v Lat. lofdicht Westerbaen  
(b)3r Ned. lofdicht Hooft  
(b)3v-[(b)4v] Oorenstrikken  
 
(c)r Ned. lofdicht Reael uba 29 Am C prima, wijzigingen in H's hand  
(c)v Ned. lofdicht i.v. Burch 1.C. ubl hug 37-Burgh 4 C2 wijzigingen in H's hand  
(c)2r Ned. lofdicht Westerbaen  
(c)2v Ned. lofdicht 1. Br. ubl hug-37 Brosterhuizen 2 C4  
(c)3r Ned. lofdicht Vondel uba Vdl Hs 1 A 19 C5  
(c)3v-[(c)4]v Nieuw en niet herboore n.n.  
 
(d)r Ned. lofdicht F.B.  
(d)v blanco  
[(d)2]r titelblad Lib. i klad: ka xlviii fol. 107r  
[(d)2]v blanco  
 
Ar-A3r Amaryllis ka xliiia, 1620, fol. 10r-11v nr. 1 A2/fol. 2-A5/fol. 5  
A3v-Br Misogamos ka xliiia, 1620, fol. 8r-9v nr. 2 A6/fol. 6-Bprima/fol. 9  
Bv-B2v Epithalamium Calandrini ka xliiia, 1621, fol. 3r-4r nr. 3 B2/fol. 10-B4/fol. 12  
B2v-B3v Ad juventutem Ziricaeam ka xliiia, 1618, fol. 1r-2v nr. 4 B5/fol. 13-B6/fol. 14  
[B4]r-C3r Academiae Oxoniensi ka xlviii fol. 100r+v, fol. 101r nr. 5 B7/fol. 15-C5/fol. 21  

[pagina 43]
[p. 43]

C3r-[C4]r Italia decolor ka xliiia, 1620, fol. 4r-4v nr. 6 C6/fol. 22-C7/fol. 23  
[C4]r+v Itinerarium... Venetos ka xliiia, 1620, fol. 4v-5r nr. 7 C8/fol. 24  
 
[C4]v Pro eodem ka xliiia, 1620, fol. 5r nr. 8  
D2 In litem Poëticam Grotii ka xliiia, 1623, fol. 3r nr. 9 D prima/fol. 25  
Dv Academiae Lugd. Bat. ka xliiia, 1617, fol. 7r nr. 10 D2/fol. 26  
Dv Coram Rege Brit. ka xliiia, 1618, fol. 10r nr. 11  
D2r Ad Jacobum Gevartium ka xliiia, 1624, fol. 2r nr. 12 D3/fol. 27-D4/fol. 28  
D2v Ad Patrem ka xliiia, 1617, fol. 15r nr. 13  
D2v-D3r Mimesis Grotiana uba Hss 28 B 3 nr. 14 D5/fol. 29  
D3r-D3v Post disputationem ka xliiia, 1620, fol. 7v nr. 15  
D3v Epitaphium Rutingij ka xliiia, 1621, fol. 1r nr. 16 D7/fol. 31  
[D4]r Concordia discors ka xliiia, 1620, fol. 7r-7v nr. 17 D6/fol. 30  
[D4]v Ex Anglia redux ka xliiia, 1620, fol. 6v-7r nr. <17>> 18 D8/fol. 32  
Er Epitaphium... Grusii ka xliiia, 1620, fol. 2r nr. 19 E prima/fol. 33  
Ev Ad D. acobum Catsium ka xliiia, 1621, fol. 18r nr. 20 E2/fol. 34  
E2r In effigiem... Parentis ka xliiia, 1621, fol. 18r+v E3/fol. 55  
E2r Ad D.R. Thorium ka xliiia, 1621, fol. 18v  
E2r Thorius ad me ka xliiia, 1621, fol. 18v  
E2v De effigie (R. Thorius) ka xliiia, 1621, fol. 18v-19r E4/fol. 36  
E2v-E3r Ad Thorium ka xliiia, 1621, fol. 19r E5/fol. 37  
E3r Eiusdem ad me ka xliiia, 1621, fol. 19v  
E3v-[E4]r Ad eundem ka xliiia, 1621, fol. 20r-20v E6/fol. 38-E7/fol. 59  
[E4]r-Fr Ad me Thorius ka xliiia, 1621, fol. 21r-22v E8/fol. 40-F prima/fol. 41  
Fr Meus ad Bruartium ka xliiia, 1621, fol. 22r-22v  
Fv Faedus firmatum (Thorius) ka xliiia, 1621, fol. 22v F2/fol. 42  
Fv-F2v Ad eundem ka xliiia, 1620, fol. 5v-6r nr. 21 F3/fol. 43-F4/fol. 44  
F2v Ad eosdem Hendecasyllabos ka xliiia, 1620, fol. 6v nr. 22  

[pagina 44]
[p. 44]

F3r Epitaphium... de Lintelo ka xliiia, 1625, fol. 1r-1v <21>>22>>23  
  F5/fol. 45-F6/fol. 46  
F3v P.M. Rutgerus Huygens uxori in  
[F4]r+v blanco  
 
[(∴)]r titelblad Lib. ii ka xli, 1625  
[(∴)]v blanco  
(∴)2r+v proza opdracht Geertrude & Constance Huygens  
Gr+v La Bergerie ka xli, 1619, p. 49-50 nr. 1 G prima/fol. 47-G2/fol. 48  
G2r-[G4]v Ballet à la reine de Boheme ka xli, 1624, p. 69-75 nr. 2 G3/fol. 49-G8/fol. 54  
[G4]v-Hv Prince Henry ka xli, 1619, p. 54-55 nr. 3 H prima/fol. 55-H2/fol. 56  
Hv-H2r Susanne un iour ka xli, 1623, p. 64-65 nr. 4 H3/fol. 57  
H2v Acrostique. Agnes de Keteler ka xli, 1619, p. 56 nr. 5 H4/fol. 58 (+ lay-out)  
H2v Sur le refrain d'un Echo ka xli, 1624, p. 76 nr. 6  
H3r Sur les Psaumes du Baron d'Asperen ka xli, 1622, p. 58 nr. 7 H5/fol. 59  
H3r Au Lecteur du... Sr de Villamont ka xli, 1619, p. 53 nr. 8 + varianten  
H3v Sur un Brasselet d'Ambre blanc ka xli, 1623, p. 62 nr. 9 H6/fol. 60 (afgeknipt)  
H3v-[H4]r Essay de vers Mesurez ka xli, 1625, p. 80 nr. 10 H7/fol. 61  
[H4]v proza commentaar daarbij   H8/fol. 62 8a jan. 25  
1r In disgratia... Sige Morosini  
1v-12r In gratia  
12r Passando le Alpi  
12v Epitafio... Nomna de Lintelo  
[13]r+v blanco  
[14]r+v blanco  
 
[(:)]r titelblad Lib iii  
[(:)]v blanco  

[pagina 45]
[p. 45]

(:)2r+v prozaopdracht Moeder  
Kr-[K4]r Biddaghs-bede ka xla, 1624, fol. 23-26 nr. <1>>8 K prima/fol. 67-K7/fol. 73 13 okt. 1624 [109]
[K4]v Proeve... Jeremiae ka xla, 1622, fol. 10r nr. 2 K8/fol. 74 27 mei 1622 [39]
Lr Psalm 114 ka xla, 1619, fol. 7r nr. <2>>3 L prima/fol. 75 20 april 1619 [11]
Lv-[L4]r Schriftmatigh Verlengh (12 art.) ka la nr. 4 gedrukte kopij 17 juni 1619 [16]
[L4]v-[N4]4 Verlengh (10 geboden) ka lb nr. 5 gedrukte kopij 29 aug. 1619 [17]
Or-Qr De uytlandige Herder ka xla, 1622, fol. 11-14 nr. 6 O prima/fol. 99-Q prima/fol. 115 12 dec. 1622 [41]
Qv blanco  
[Q2]r titelblad Lib. iv ka xla, 1622, fol. 2r  
[* uitgesneden]  
*2r+v Ned. lofdicht F.C.  
[* 3]r+v Ned. lofdicht J. de Brune  
[* 4]r Ned. lofdicht 1. Luyt  
[* 4]v Ned. lofdicht 1. A.F.  
Ar-C2r 'tCostelick Mal (ontw.: ka xla, 1622, fol. 1-8)   22 maart 1622 [37]
C2v-[C4]r Groete (eerder afschr. ka xla, 1622, fol. 9r)   15 mei 1622 [38]
[A uitgesneden]  
A2r-Er Batava Tempe (ontw.: ka xla, 1621, fol. 11r-16r)   17 nov. 1621 [36]
Ev-[E2]r ΤΕΤΡΑΔΑΚΡΥΟΝ ka xliiia, 1620, fol. 3r+v   2-3 febr. 1620 [27]
 
[A]r titelpag. Lib. v  
[A]v opdr. gedicht stedestemmen ka xla, 1624, fol. 13v   afschrift: [82]
A2r-B2r stedestemmen ka xla, 1624, fol. 14r-18r A4/fol. 4-B3/fol. 11 sept-okt. 1624 [83]-[100]
B2v opdracht dorpen ka xla, 1624, fol. 18v B4/fol. 12   [101]
B2v-[B4]r dorpen ka xla, 1624, fol. 19r-20r B5/fol. 13-B7/fol. 15   [102]-[107]
[B4]v titelblad printen ka xla, 1624, fol.  

[pagina 46]
[p. 46]

C-C2v Voorspraeck... aen Broeder ka xla, 1624, fol. 27-28 nr. 1 |A+B|C2/fol. 18-C4/fol. 20 10 nov. 1624 [110]
C3r Ledige leser ka xla, 1625, fol. 3 nr. 2 |E| C5/fol. 21 26 febr. 1625  
C3v-[C4]r Een koning ka xla, 1623, fol. 33r-34v nr. 3 C6/fol. 22-C7/fol. 23 26 aug. 1623 [58]
[C4]v-Dr Een Bedelaer ka xla, 1625, fol. 32r nr. 4 C8/fol. 24-D prima/fol. 25 22 aug. 1623 [56]
Dr-Dv Een' rijcke vrijster ka xla, 1623, fol. 32v-33r nr. 5 D2/fol. 26 24 aug. 1623 [57]
D2r-D3r Een goed predikant ka xla, 1623, fol. 35r-36r nr. 6 D3/fol. 27-D5/fol. 29 6 sept. 1623 [60]
D3r-D3v Een gesant ka xla, 1623, fol. 29r nr. 7 D6/fol. 30 18 aug. 1623 [53]
D3v-[D4]r Een gemeen soldaet ka xla, 1623, fol. 34r-35r nr. 8 D7/fol. 31 2 sept. 1623 [59]
[D4]r-Ev Een onwetend medicijn ka xla, 1623, fol. 43r-44v nr. 9 D8/fol. 32-E2/fol. 34 10 okt. 1623 [67]
E2r-E3r Een waerd ka xla, 1623, fol. 53r-54v nr. 10 E3/fol. 35-E5/fol. 36 16 nov. 1623 [73]
E3v Een comediant ka xla, 1623, fol. 45v nr. 11 E6/fol. 38 14 okt. 1623 [69]
[E4]r+v Een Alchymist ka xla, 1623, fol. 36r+v, nr. <n>>12 E7/fol. 39-fol. 39 E8/fol. 40 18 sept. 1623 [62]
[E4]v-Fr Een dwergh ka xla, 1623, fol. 39r nr. <10>>12>>13 F prima/fol. 41 19 sept. 1623 [63]
Fr-Fv Een allgemeen Poeet ka xla, 1623, fol. 29v nr. <12>>13>>14 21 aug. 1623 [54]
F2r-F3r Een Matroos ka xla, 1623, fol. 46-50 nr. <14>>15 F3/fol. 43-F5/fol. 45 20 okt. 1623 [70]
F3r-[F4]r Een Beul ka xla, 1623, fol. 54v, 56r+v nr. <15>>16 F6/fol. 46-F7/fol. 47 21 nov. 1623 [75]
[F4]r-G3r Een Boer ka xla, 1623, fol. 50r-53r nr. <16>>17 F8/fol. 48-G5/fol. 53 13 nov. 1623 [72]
G3r-Hv Een sott Hoveling ka xla, 1623, fol. 39v-42r nr. <17>>18 G6/fol. 54-H2/fol. 58 26 sept. 1623 [65]
Hv-K2v Een wijs Hoveling ka xla, 1624, fol. 30-38 nr. 19 H3/fol. 59-K4/fol. 78[=76] 16 nov. 1624 [112]
K2v-K2v Characterista ka xla, 1623, fol. 44v-45r nr. <18>>19>>20 K5/fol. 79 12 okt. 1623 [68]
K3v blanco  
[K4]r titelpag. Lib. vi ka xla, 1625, fol. 12r  
[K4]v blanco  
Lr-L2v Vrienden... Zeeland ka xla, 1625, fol. 11-12 L prima/fol. 83-L4/fol. 86 26 maart 1625 [118]

[pagina 47]
[p. 47]

L3r-M2r Gedwongen onschuld ka xla, 1623, fol. 11 L6/fol. 88-M2/fol. 92 [M3/fol. 93] 10 mei 1623 [46]
M2r-M3r Aen... Hooft en ka xla, 1620, fol. 7r nr. 2 M4/fol. 94-M5/fol. 95 16 dec. 1620 [28]
M3v Men voed' Achilles (Hooft) ka xla, 1621, fol. 1r nr. 3 (weggegumd)  
M3v-[M4]r Ick by den held ka xla, 1621, fol. 1r M6/fol. 96-N2/fol. 100 9 jan. 1621 [29]
[M4]r Niet by maer boven (Hooft) ka xla, 1621, fol. 1v  
[M4]r-[M4]v Danck hebbe 'tleeuwen ka xla, 1621, fol. 1v Schoncken 17 jan. 1621 [30]
[M4]v Dit heb ick (Anna R. Visscher) ka xla, 1621, fol. 2r  
Nr Hoewel ick noyt (Tesselschade) ka xla, 1621, fol. 2r  
Nr+v Kost ick (Brosterhuysen) ka xla, 1621, fol. 2v  
Nv Kreegh maer (G.R. Doublet) ka xla, 1621, fol. 3r  
N2r Behouden reis (Hooft) ka xla, 1621, fol. 5r nr. 4 (weggegumd)  
N2r+v Daer op ick ka xla, 1622, fol. 5r N3/fol. 101-N4/fol. 102 14 maart 1621 [31]
N2v Op het Diamantstift ka xla, 1619, fol. 8r nr. 5 (weggegumd) 3 mei 1619 [14]
N3r Op de Vertalinge Bartas ka xla, 1621, fol. 10 nr. 6 (weggegumd) N5/fol. 103 okt. 1621 [35]
N3r+v Op de Fabel van Venus ende Adonis ka xla, 1619, fol. 22r nr. <6>>7 N6/fol. 104 - 16 nov. 1619 [20]
N3v Op de selve ka xla, 1619, fol. 22r (weggegumd) 16 nov. 1619 [21]
N3v-[N4]r Naem-versett... s.d.v. ka xla, 1621, fol. 8r nr. 8 (weggegumd) N7/fol. 105 aug. 1621 [33]
[N4]r-[04]v Aen de Vrye Nederlanden ka xla, 1623, fol. 47, 48-49 nr. 9 N8/fol. 106-O8/fol. 114 28 okt. 1623 [71]
[O4]v-P2r Op een' mis-luchte Muydsche reise ka xla, 1623, fol. 24-25 nr. 10 P prima/fol. 115-P3/fol. 117 23 juni 1623 [49]
P2v-[P4]r Sijn Antwoord (Hooft)  
[P4]v-Qv Mijn' Weder-Antwoord ka xla, 1623, fol. 26-27 nr. 12 P8/fol. 122-Q2/fol. 124 11 juli 1623 [50]
Qv-Q2v 1. vander Burgh. Aen my ub Leiden. Hug. 37-Burgh 5 nr. 13 Q3/fol. 125-Q4/fol. 126 tit.+aant.+med. niet in H's hand  
Q3r-[Q4]r Mijne Antwoord ka xla, 1624, fol. 29 Q5/fol. 127 2 nov. 1624 [111]
[Q4]r-[R4]v Vier en vlamm ka xla, 1623, fol. 63-66 nr. 15 Q8/fol. 130-R8/fol. 138 12 dec. 1623 [79]
Sr+v Grill ka xla, 1623, fol. 22 nr. 16 S prima/fol. 139-S2/fol. 140 16 mei 1623 [47]
S2r-S3r Deun ka xla, 1624, fol. 22 nr. 17 S3/fol. 141-S5/fol. 143 8 okt. 1624 [108]

[pagina 48]
[p. 48]

S3r-[S4]v Yet boerighs ka xla, 1619, fol. 19r-20r nr. 18 (weg)<S4/fol. 142-S5/fol. 143>S6/fol. 144-S8/fol. 146 11 nov. 1619 [18]
[S4]v-Tv Aen I. v. Brosterhuysen ka xla, 1625, fol. 9r-10r naest aen 18 T prima/fol. 14.7-T2/fol. 148 13 maart 1625 [117]
Tv-T3r Muydsche reis ka xla, 1621, fol. 9r+v nr. 19 T3/fol. 149-T5/fol. 151 aug. 1621 [34]
T3r+v Aen de selve onder Trouw ka xla, 1623, fol. 55 nr. 20 T6/fol. 152 17 nov. 1623 [74]
[T4]r+v Op de selve Bruyloft reise ka xla, 1623, fol. 58 nr. 21 T7/fol. 153-T8/fol. 154 24 nov. 1623 [77]
[T4]v-V2r Aen de Heeren Van Asperen, Liere ka xla, 1623, fol. 59-60 nr. 22 U prima/fol. 155; U2/fol. 156; U3/fol. 156 26 nov. 1623 [78]
V2r-V3r Medelijden ka xla, 1625, fol. 13 <nr. 3>'naerde 22' U4/fol. 15 8-U5/fol. 159 27 maart 1625 [81]
V3r+v Snicken ka xla, 1625, fol. 14 nr. 23 U6/fol. 160 1625  
V3v-[V4]r Klachten ka xla, 1622, fol. 15+16 nr. 24 U7/fol. 161 dec. 1622 [42]
[V4]r-xr Aen I. vander Burgh ka xla, 1625, fol. 2 nr. 25 U8/fol. 162-x prima/fol. 163 22 jan. 1625 [115]
xr-x2r olla podrida ka xla, 1625, fol. 7-8 nr. <12>>26 x2/fol. 164-x3/fol. 165 11 maart 1625 [116]
x2v-x3v sermo ad Barlaeum ka xliiia, 1625, fol. 4r-5r Dit volght dicht aen 26/x4/fol. 166-x6/fol. 168 19a april. 1625  
x3v yet overgesett voor-maning   1623
[x4]r-[Z2]r Del Pastor Fido ka xla, 1623, fol. 1-9 nr. 27 X - Z3/fol. 181 (kopij 9 maart 1625) [44]
[Z2]v Pauca... clapsa  

[pagina 49]
[p. 49]

Om de bespreking te vergemakkelijken geef ik hier eerst de precieze samenstelling van het resultaat van de kopij: Huygens' bundel kent deze collatieformule:Ga naar voetnoot141

4o (a)-(c)4(d)2; A-F4(F4 blanco) (∴)2G-H4I4(I3,4 blanco) (:)2 K-P4Q2; *4(- *) 2A-C4; 3A4(-A)B-D4E2; 4A-Y4Z2.

Het boek is in kwarto: het bestaat uit vellen bedrukt papier die tweemaal gevouwen zijn tot katernen van acht pagina's. Elk vel is gesigneerd met een teken of een letter. Het totale aantal katernen bedraagt: ½ + 3½; 15½ + 2 × ½; 4 + 4½; 22½ = 51½. Het aantal pagina's is dan: 32 + 132 + (68-4) + 180 = 408.

In bovenstaande opbouwformule heb ik door middel van puntkomma's aangegeven waar een nieuwe reeks signeringen begint. Elke reeks vormt een eigen eenheid in de productie van het boek. Wij kunnen in Huygens' Otiorum libri sex de volgende productie-eenheden onderscheiden:

1. (a)-(c)4(d)2

Dit is het voorwerk. Na een ongesigneerd half vel met de titelgravure die een blanco versozijde heeft, en het gegraveerde portretGa naar voetnoot142 volgt drieëneenhalf bedrukt vel met de typografische titel met op de versozijde een inhoudsopgave, en de opdrachten en lofdichten. Het voorwerk telt dus 4+28 pagina's die overigens niet genummerd zijn. De laatste bedrukte pagina hiervan is [(d2)]r: het titelblad voor boek 1.

2. A-F4(F4 blanco) (∴)2G - H4I4(I3,4 blanco) (:)2 K-P4Q2

Dit zijn de boeken 1. (Farrago latina), 2. (Les efforts francois & italiens) en 3. (Bibel-stoff). De signering met letters loopt door van A tot Q en wordt tweemaal onderbroken door halve katernen die anders gemerkt zijn: (∴)2 voor titelblad en opdracht van boek 2 en (:)2 voor titel en opdracht van boek 3. Deze tussengevoegde tweemaal vier bladzijden zijn niet gepagineerd. De vellen A-Q zijn wél genummerd, de paginering loopt van 1 (blad A) tot en met 115 (blad Q). De in de collatieformule aangegeven blanco bladen zijn daarbij niet meegeteld. De laatste bedrukte pagina van deze eenheid is [Q2]r: dit is het titelblad voor boek 4: 'tKostelick Mall ende 'tVoorhout: Met weinigh meer. Alles van den Zeewschen Druck, ende midsdien onoversien, onverbetert.

3a. *4(-*) 2A-C4
3b. 3A4(-A)B-D4E2

Dit zijn de Zeeuwse drukken van 'tCostelick Mal (3a) en Batava Tempe (3b). Het ‘weinigh meer’ waarvan sprake is op het titelblad dat bij de

[pagina 50]
[p. 50]

voorafgaande productie-eenheid is genoemd, wordt gevormd door de Groete [38] op C2v-[C4] van 3a en door het Tetradakruon op Ev-[E2]v van 3b.

Huygens heeft de katernen van deze Zeeuwse drukken gewoon in zijn nieuwe bundeling Otia mee laten binden met verwijdering van de oorspronkelijke titelbladen (* en 3A). De onderdelen 3a en 3b zijn dus niet opnieuw gezet.Ga naar voetnoot143

4. 4A-Y4Z2

Dit onderdeel van de bundel bestaat uit boek 5 (Characteres oft Printen) omvattend de bladen A-K3r en boek 6 (Van Als) waarvan de titelpagina gedrukt is op [K4]r en de tekst loopt van L tot [Z2]r. Blad [Z2]v levert een lijstje drukfouten. De paginering is doorlopend vanaf A, dat heel uitzonderlijk voor een titelblad het nummer 1 draagt, tot aan [Z2]r met het cijfer 181. De laatste bladzijde is niet gepagineerd. De nummering kent twee afwijkingen: één in katern K, en een ‘normale’ fout van de zetter: pagina 134 draagt namelijk abusievelijk nummer 118.

Katern K vormt de overgang tussen boek 5 en boek 6. Na het reguliere katern I dat eindigt met pagina 72, begint K met pagina 73, doorlopend tot 75 (K2r). Blad K2v draagt echter niet nummer 76 maar nummer 78. Deze nummering wordt voortgezet, zodat blad [K4]r, dat is het titelblad voor boek 6, nummer 81 heeft. Katern L dat begint met het opdrachtgedicht Aen myne vrienden in Zeeland, heeft nummer 83. De blanco bladzijden in katern K zijn dus meegeteld in de paginering. Het paginacijfer waarmee katern L zou beginnen stond al vast. Het katern was misschien al gezet. De zetter kon niets anders doen dan de fout overnemen.

Een blik in de handschriftelijke kopij leert namelijk dat de paginerings-fout daar al voorkomt. Bij gedicht [112] schrijft Huygens in het handschrift op fol. 37r: ‘K3. fol. 75’ en op de volgende bladzijde: ‘K4. fol. 78’.

4.2 Datering

Uit Huygens' correspondentie weten wij dat omstreeks half april 1625 nog ca. tien of twaalf katernen gedrukt moesten worden.Ga naar voetnoot144 Gedrukt waren toen dus reeds zo'n 40 vellen, inclusief de 8½ vel Zeeuwse druk.

[pagina 51]
[p. 51]

Combineren we de beschrijving uit de vorige paragraaf met de beschikbare gegevens omtrent de datering, dan komen wij tot het volgende overzicht:

1. Het voorwerk kan pas gezet zijn na 27 mei 1625, de dag van de voltooiing van de prozaopdracht aan Heinsius.Ga naar voetnoot145

2. De boeken 1, 2 en 3 zijn na 11 januari 1625 gereed gekomen.

Het laatste katern van boek 1 (F) bevat de Latijnse grafdichten die Huygens schreef ter nagedachtenis van Nomna van Lintelo. Een van deze gedichten draagt in het handschrift de datum 11 januari 1625.Ga naar voetnoot146 Ook het laatste katern van boek 2 eindigt met een grafschrift ter memorie van dezelfde dame. Dit keer een gedicht in het Italiaans dat in de druk gedateerd is op 1625.

Boek 3 is gezet na 13 oktober 1624, de datum onder Biddaghs-bede [109], waarmee dit boek opent.

De tussengevoegde, niet gepagineerde titelbladen kunnen nog weer later zijn gezet en gedrukt.

3. De laatste productie-eenheid is voltooid na 19 april 1625, de datum onder Huygens' Sermo aan Barlaeus, dat met excuus niet op de geëigende plaats kon komen.Ga naar voetnoot147

 

De tien à twaalf medio april 1625 nog te drukken katernen waren dus bestemd voor het voorwerk (4 vel), mogelijk voor de titels der boeken 2 en 3 (1) maar vooral ter aanvulling van de boeken 5 en 6. Gezien het feit dat Huygens in maart-april 1625 alleen vanaf katern P nog uitgesproken veranderingen aanbracht in de volgorde, ligt het voor de hand ervan uit te gaan dat de aanvulling gebeurde met de katernen P tot en met Z (8½ katern).

Als Huygens aan Hooft de reeds gedrukte vellen stuurt, schrijft hij dat de tien of twaalf vellen die nog ontbreken ‘mijnen zetter weinigh meer als drij weken (zullen) besigh houden’. Huygens' zetter zet dus zo'n vier vel per week. In april had hij van de Otia ca. 30 katernen gezet, namelijk het totaal minus de 8½ van de Zeeuwse drukken en de 12 die nog te verwachten waren. Over dit zetwerk zou Huygens' zetter zo'n zeven à acht weken hebben gedaan. Dit houdt in dat het zetten

[pagina 52]
[p. 52]

begonnen moet zijn eind januari-begin februari. Het is voltooid na 27 mei 1625.

4.3 Kopijvoorbereiding

Deels voorafgaand aan het werk van de zetter, deels gelijktijdig daarmee bereidt Huygens de kopij voor zijn bundel voor. Deze voorbereiding houdt zowel selectie in als het eigenlijke persklaar maken. Interessant hierbij is een bewaard gebleven aantekening waarin de dichter de inhoud van zijn boek op een rijtje zet:Ga naar voetnoot148

series otiorum.
lib. i. Farrago Latina.
  ii. Conatus Gallici et Italici.
  iii. Sacra.
  iv. kerkuraia mastix,
batava tempe
etc.
  v. Voces Urbium, Characteres hominum.
  vi. Farrago
 
  lib. i. Farrago Latina.
  ii. Efforts françois et italiens.
  iii. Bibel-stoff.
  iv. Kostel:Mall, Voorhout &c.
  v. stede-stemmen. Printen.
  vi. van als.

Links van dit rijtje noteerde Huygens de inhoud van het voorwerk:

Titulus sculpt.
titul.
Series libb.
Ad Hein.
Ad eund.
Ad Lectorem (geschreven boven het woord ‘Carmina’ dat is doorgehaald)
Effig.
Carmina.
Privileg. (hierachter het woord ‘Editoris’ doorgehaald)
Tit. primi libb.

In deze opsomming komt de opdracht aan Cats, Hooft en Heinsius niet voor. Deze opdracht in versvorm dateert van 22 november 1624. De opdracht heeft aanvankelijk wel deel uitgemaakt van de kopij. Het handschrift bevat namelijk in Huygens' hand de aanwijzing: ‘Dit in Romei-

[pagina 53]
[p. 53]

nen.’Ga naar voetnoot149 De opdracht aan Heinsius schreef Huygens eind mei 1625.Ga naar voetnoot150 Deze inhoudsopgave van het voorwerk is dus ook op het einde van mei 1625 te dateren.

In het vervolg bespreek ik de selectie van de kopij voor de hierboven genoemde zes boeken, met nadruk op de gedichten in het Nederlands.

4.3.1 Selectie

De inhoud van de boeken iv en v staat voor de dichter vast. Beide boeken dragen, als enige van de zes, als boektitel de titels van het werk dat erin te vinden is. De andere boeken hebben een titel waarin het verzamelkarakter uitgedrukt wordt: Farrago, Van Als, Bibel-stoff, Efforts.

4.3.2 ‘Dit niet te drucken’

Criteria die Huygens gehanteerd kan hebben bij de selectie voor deze ‘verzamelboeken’, zouden wij kunnen afleiden uit wat hij in portefeuille hield. Wij gaan er dan van uit dat alles wat Huygens schreef bedoeld was voor de openbaarheid. De grote hoeveelheid bewaard gebleven niet gedrukte gedichten, soms met de uitdrukkelijke aanwijzing: ‘Dit niet te drucken’, geeft aan dat dit een te eenvoudige voorstelling van zaken is. Strengholt onderkent voor het in portefeuille houden bij Huygens formele en inhoudelijke motieven.Ga naar voetnoot151 Formele redenen zijn: 1. de onvoltooidheid; 2. de niet bevredigende metriek; 3. de onbeduidende thematiek van het gedicht. Inhoudelijke criteria liggen op het terrein van de welvoeglijkheid tegenover personen of instellingen.

Van de 119 Nederlandstalige gedichten die in deze historisch-kritische editie zijn opgenomen, heeft Huygens er 34 niet in zijn eerste verzamelbundel uit 1625 willen publiceren.Ga naar voetnoot152

Onvoltooid gebleven en daarom niet in de Otia opgenomen zijn drie gedichten of fragmenten, waaronder een Print die misschien Een tollenaar had moeten heten.Ga naar voetnoot153

[pagina 54]
[p. 54]

Een tiental gedichten uit de periode 1614-1619 zal Huygens niet hebben willen publiceren omdat ze, in de formulering van Strengholt, voor hem vermoedelijk ‘het karakter hadden van eerste proeven, waar nog te zeer de ongeoefende hand van de beginner in te bespeuren viel’.Ga naar voetnoot154 Huygens heeft zich in zijn Otiorum libri sex niet willen presenteren als een beginneling. Niet heeft hij willen publiceren het gedicht waarop Hugo de Groot als commentaar had: ‘Dat hy in de Poesie soo in dije als in andre taelen soude connen excelleren soo hy hem ernstelijck daer toe wilde begeven.’Ga naar voetnoot155 Ook de gedichten uit 1619 waarin hij, een jong dichtertje nog, de beroemde Anna Roemers Visscher misschien wel te zeer roemt alsmede zijn verzen voor de Bredase rederijkerskamer uit hetzelfde jaar die voor een belangrijk deel als eigenroem kunnen worden uitgelegd, publiceert hij niet.Ga naar voetnoot156

Te onbeduidend om mee voor de dag te komen vindt Huygens waarschijnlijk zijn Request Aen Anna en Tess. Visschers door Nicht S. van Baerle te presenteren om twee beschreven ruijten [61], zijn Een koortsich [of siecke] vrindt Aen Trellos kindt [64] of het nieuwjaarsversje Aen Joffw. Isab. Doublet, met een gedraeijd doosken [114].

De gedichten die ‘een delicate aangelegenheid van hoogstpersoonlij ke aard’, namelijk Huygens' relatie met Dorothée van Dorp, behande len, zal hij om die reden hebben achtergehouden.Ga naar voetnoot157

De print Een professor heeft de dichter in portefeuille gehouden om de Leidse hoogleraar Heinsius, die zich in deze typering zou kunnen herkennen, niet te kwetsen.Ga naar voetnoot158

Onder zijn Nederlandstalige jeugdverzen is één sonnet dat Huygens niet aan de openbaarheid heeft willen prijsgeven, omdat de strekking daarvan politiek gevoelig, d.w.z. remonstrants, zou kunnen worden uitgelegd: gedicht [19] Op 't claechdicht van Anna Roemer Visschers aen d' Heere Grotius.Ga naar voetnoot159 In boek 1, de Farrago latina heeft hij verder nog bij twee gedichten gedeelten achtergehouden. Het betreft hier het vers Concordia discors en zijn Ex Anglia redux. De weggelaten passages zouden zijn mening aangaande de vaderlandse godsdiensttwisten te duidelijk weer-

[pagina 55]
[p. 55]

geven.Ga naar voetnoot160 Gedicht [48] Muyden ick kom is wel voor de druk gereed gemaakt maar niet opgenomen in de Otia omdat Hooft toestemming weigerde voor de publicatie van de discussie over de Eenparicheijt der dichten waarin dit vers figureert.

4.3.3 Wel gedrukt

Interessanter misschien dan het uitspreken van vermoedens waarom Huygens sommige gedichten níet heeft opgenomen, is te trachten voor de wél gepubliceerde verzen achterliggende extra redenen te vinden. De voor de hand liggende argumenten (de poëmen waren goed, metrisch in orde en niet controversieel) noem ik hierbij niet. Ik wil ook niet bij elk gedicht per se extra redenen onderkennen. Maar door de ‘boeken’ eens langs te gaan, wordt mogelijk een bepaald selectiepatroon zichtbaar. Ik concentreer me hierbij wederom op de Nederlandstalige gedichten.

Het eerste boek met poëzie in het Nederlands is boek iii Bibel-stoff. (Het voorwerk bespreek ik aan het slot van deze paragraaf.) Dit boek draagt Huygens in zijn geheel op aan zijn moeder. Zij kan eruit concluderen dat haar ‘sorgvuldige opvoeding in dit herte [dat van de dichter] eenen grond ghelaten heeft, die, na het sijne Ieughd ontworstelt sal wesen, waerschijnelicke vruchten belooft’.Ga naar voetnoot161 Het boek begint vervolgens met [109] Biddaghs-bede, een gedicht waarin Huygens zich manifesteert als ‘voorbidder van de natie’. De prominente eerste plaats ervan duidt erop dat de dichter zich werkelijk wil profileren als ‘dichter van de natie’.Ga naar voetnoot162

Na [39] Proeve op't beginn der Klachten Jeremiae en [11] een bewerking van psalm 114, gedichten die zeer wel in verband gebracht kunnen worden met de godsdienstoorlogen waarmee Europa in het eerste kwart van de zeventiende eeuw werd geconfronteerd, volgt een tweetal poëtische uitbreidingen van fundamentele geschriften van de christelijke religie. Zowel [16] Schriftmatigh verlengh der Artijckelen onses Geloofs als [17] Verlengh der twee Gebods-tafelen Gods waren eerder gepubliceerd. Het succes ervan wilde de dichter waarschijnlijk prolongeren. Het boek Bibel-stoff eindigt met [41] De uytlandige Herder, opgedragen aan Daniel Heins. In dit laatste gedicht combineert Huygens op virtuoze wijze zijn bekommernis om het vaderland, zijn religieuze bewogenheid en zijn persoonlijke tweespalt als ‘Ballingh’ en ‘Vreemdelingh van 'sVaders Kust’.

Boek iv is een letterlijke reprise van zijn succesvolle Zeeuwse publicaties [37] 'tCostelick Mall en [36] Batava Tempe.

[pagina 56]
[p. 56]

In boek v komt Huygens met in tweeërlei opzicht nieuw werk naar buiten. Het is recent, want gemaakt in 1623-1624, en het is van een tamelijk onbekende soort in het Nederlands. Het boek bevat twee reeksen: De stemmen eeniger steden en dorpen in Holland [83]-[107] en de Characteres oft printen.Ga naar voetnoot163 In het gedicht waarmee hij de Stedestemmen aan de steden van Holland aanbiedt, noemt Huygens zijn luit onbekend, ‘maer best genegen Snaren Ten roem van uwen naem’. Ook hieruit spreekt dus vaderlandsliefde.

Het grootste deel van boek v is gewijd aan de ‘printen’, ‘dese onder ons nieuwe maniere van Schriften’.Ga naar voetnoot164 Zij vormen als het ware het vruchtbeginsel waaruit de complete bundel Otiorum libri sex is gegroeid. ‘En aldus is tot mijn verbazing het weinige dat ik voor mijn plezier als oefening in Karakters bijeen geschreven had, in een voortdurende stroom geleidelijk uitgegroeid tot zo'n hoeveelheid dat er zelfs wel een boekje mee te vullen zal zijn’, schrijft Huygens aan Cats op 30 oktober 1623.Ga naar voetnoot165 Naar deze nieuwe gedichten werd uitgekeken, zoals blijkt uit een postscriptum onder een brief van P.C. Hooft aan Huygens van kort na 7 februari 1624.Ga naar voetnoot166 Dat hij deze dan ook met graagte heeft gepubliceerd, lijdt geen twijfel.

Bij het laatste van de zes boeken is wel weer sprake van selectie. In een boek dat ‘Van als’ heet, kan natuurlijk van alles worden opgenomen. Als ik het wel heb, heeft Huygens zich voor dit boek laten leiden door twee overwegingen. Hij wilde ten eerste zijn plaats in het literaire wereldje van die dagen duidelijk tot uitdrukking laten komen. Daarom nam hij in dit gedeelte zijn dichterlijke correspondentie met anderen op: het vers voor Hooft en Anna en Tesselschade Visscher [28], de zogenaamde ‘schonckensonnetten’ [29]-[30], de gedichten naar aanleiding van zijn vergeefs bezoek aan Muiden [49]-[50] en zijn gedichtenwisseling met zijn Leidse vrienden Vander Burgh en Brosterhuysen [111], [117], [115] en [116]. En in de tweede plaats wenste Huygens zijn dichterlijke vermogen, zijn vormvastheid te laten zien. ‘Van als’ is een staalkaart van genres en metra en illustreert dan ook zeer duidelijk de ondertitel van de gehele bundel: ‘Poemata varij sermonis, stili, argumenti’

[pagina 57]
[p. 57]

(Gedichten van verschillende taal, stijl en inhoud). De ordening binnen dit boek is in grote trekken op het formele kenmerk van metrum en regellengte gebaseerd. Gaandeweg het boek worden de regels korter: van de jambische zesvoeter in Gedwongen onschuld [46] gaat het naar het monosyllabische Aen I. Vander Burgh [115]. Heel graag had de dichter hier ook de schriftelijke discussie opgenomen, die hij met Hooft had gevoerd over de ‘maet vande Nederlandsche dichten’. Hooft weigerde dat echter toe te staan.Ga naar voetnoot167 Ten slotte zal bij dit boek als criterium voor opname, de beschikbare ruimte een rol hebben gespeeld.Ga naar voetnoot168

Helemaal aan het einde van dit boek plaatste Huygens zijn vertaling uit Guarini Il pastor fido [44].

 

Is er nu na dit globale overzicht zoiets als een selectiepatroon te herkennen? Ik denk het wel. In zijn Otiorum libri sex heeft de jonge Constantijn Huygens zich willen presenteren als iemand die de zaak van God en vaderland zeer was toegedaan en als dichter volledig wenste te worden opgenomen in de Republiek der Letteren waar dichters als Anna Roemers Visscher, Pieter Corneliszoon Hooft, Jacob Cats en Daniel Heinsius hun reputaties reeds hadden gevestigd.

De inhoud van de boeken i en ii en het voorwerk versterken dit patroon. In zijn opdrachten aan Heinsius maakt Huygens van deze bundel, die het product is van zijn ledige uren, een welsprekend pleidooi dat erop gericht is hem als een goed burger te presenteren. Van hem zou men later als hij een officieel ambt zou bekleden, kunnen zeggen dat zijn ‘ledige uren’ welbesteed waren en met de jaren gevolgd door serieuzer zaken.Ga naar voetnoot169 Ook in het bijschrift bij zijn jeugdige portret dat als frontispice voor de bundel dienst doet, heeft hij deze bedoeling door Heinsius' woorden willen duidelijk maken.Ga naar voetnoot170 In dit epigram wordt onder andere herinnerd aan Huygens' pen- en taalvaardigheid in Venetië en Engeland. Juist die reizen vormen het onderwerp van een aantal gedichten die Huygens in de eerste twee boeken in het Latijn of Italiaans heeft willen publiceren.Ga naar voetnoot171 De Franse poëzie tenslotte weerspiegelt de voortreffelijke verstandhouding die Constantijn Huygens heeft met de Haagse hoven van Frederik Hendrik en van het Boheemse konings-

[pagina 58]
[p. 58]

paar.Ga naar voetnoot172 Enige nadruk op het bestaan van deze relaties, zou zijn zaak wellicht kunnen bevorderen.

4.4 Persklaar maken

In dezelfde brief aan Hooft van 30 oktober 1624 waarin Huygens meedeelt een ‘vergaderingh van oude en niewe rammelingh’ uit te geven, schrijft hij ‘gansch haestich’:

'Tis waer dat mijne Druckers onnaer soo verre niet gevoordert en zijn, dan dewijle sij geerne de gissingen van haer Pampier voor uijt maken, worde ick gedwongen bijnaer mijne regelen aen te tellen, ende u.e. alsnoch gebeden mij datelick met sijne antwoord te willen vereeren [...].Ga naar voetnoot173

Huygens moest op 30 oktober 1624 weten hoeveel ruimte de discussie die hij met Hooft had gevoerd over de ‘maet vande Nederlandsche dichten’ zou gaan innemen. Het calculeren was al begonnen en Huygens was bijna gedwongen zijn regels te tellen. Aan de hand van de bewaard gebleven kopij, is het mogelijk deze calculatie te volgen en een duidelijk beeld te krijgen van hoe Huygens zijn Otiorum libri sex de wereld in wenste te zenden. De samenwerking die er was tussen déze auteur en zijn drukker wordt zo zichtbaar.Ga naar voetnoot174

 

Uitgangspunt voor deze paragraaf is wederom Tabel 1.

Uit de rubrieken ‘kopijkenmerken’, ‘datering’, en ‘nummer in editie’ is af te lezen dat van bijna elk gedicht in deze editie kopij bewaard is gebleven. Onder ‘kopijkenmerken’ is een overzicht gegeven van de zogenaamde ‘formaatsignaturen’, dit zijn notaties in de kopij die aangeven hoeveel tekst op welke plaats in het te drukken boek moet komen.Ga naar voetnoot175 De notatie in deze kopij, geeft eerst met een letter aan voor welk katern de kopij bedoeld is. Na de letter volgt het woord ‘prima’ of een cijfer; hiermee wordt de volgorde binnen het katern aangegeven. Onder deze letter/cijfer-combinatie is, waar dat van toepassing was, onder een streep ook nog de afkorting ‘fol’ met een cijfer daarachter genoteerd.

[pagina 59]
[p. 59]

Deze aanduiding geeft de pagina plus het paginacijfer aan. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. De kopij van gedicht nummer [118] bevat de aanduidingen ‘Lprima/fol. 83’ tot en met ‘L4/fol. 86’, hetgeen betekent dat deze tekst gedrukt wordt als de eerste vier bladzijden van katern L die de paginanummers 83 tot en met 86 dragen. De formaatsignaturen zijn in de kopij aangebracht door degeen die ter zetterij het calculatie-werk deed. Bij de voor deze bundel blijkbaar overeengekomen vaste paginalengte van 30 regels kon aldus exact vastgesteld worden hoeveel vel papier er nodig was om de gehele kopij af te drukken. Als de oplage was bepaald kon dus berekend worden hoe veel geld er in de uitgave gestoken moest worden. De inkoop van papier vergde de grootste investering in het drukkersbedrijf.Ga naar voetnoot176

Ook de auteur heeft meegerekend. Hij heeft inderdaad zijn regels geteld. In een aantal handschriften vinden wij namelijk rekensommen in Huygens' hand die betrekking hebben op de lay-out van zijn gedichten.Ga naar voetnoot177 Vaak ook vinden wij in de kopij instructies voor de zetter. Ze kunnen betrekking hebben op de mise-en-page, het te gebruiken lettertype of ze kunnen de volgorde van de onderdelen in de kopij verduidelijken.

 

Huygens ontwerpt zelf de titelpagina's voor de verschillende afdelingen in zijn verzameling. De ontwerpen voor de titels van de boeken i, ii, iv en vi zijn bewaard gebleven. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de gegraveerde én de typografische titel van de hele bundel door hem zijn ontworpen.Ga naar voetnoot178

Tijdens het persklaar maken neemt de schrijver zijn gedichten nog eens door. In het variantenapparaat zijn de wijzigingen uit deze fase apart aangegeven. Per gedicht is aldus geregistreerd wat Huygens wenste te veranderen ten behoeve van de druk. Hier in deze inleiding wil ik volstaan met het signaleren van enkele systematische ingrepen.

Voordat zijn teksten gedrukt worden, brengt hij in veel gevallen de oorspronkelijke titel in overeenstemming met de plaats die het gedicht ging innemen. Dit is vooral gedaan bij gedichten die onderdeel vormen van een gedichtenwisseling zoals de zogenaamde ‘Schonckensonnettten’ [29]-[30] of de correspondentie met Hooft [49]-[50] of met Van der Burgh [111]. Deze gedichten krijgen titels als Mijne Antwoord, Weder-ant-

[pagina 60]
[p. 60]

woord van den selven. Systematisch haalt Huygens ook de oorspronkelijke ondertekening en datering in de handschriften door om daarvoor in de plaats het jaartal van vervaardiging te geven, in Romeinse cijfers, vergezeld van de plaatsnaam als dat een andere was dan Den Haag.Ga naar voetnoot179 Dit laatste duidt eens te meer op de weloverwogen wijze waarop Huygens zich met deze bundel wenste te presenteren als een bereisde, ondanks zijn jeugdige leeftijd toch al ervaren dichter met een aanzienlijk oeuvre.Ga naar voetnoot180

Nadat hij zijn selectie gemaakt heeft, verzamelt de auteur de kopij die hij per boek nummert. In het schema zijn deze nummers in de rubriek ‘kopijkenmerken’ overgenomen. Wijzigingen daarin zijn ook aangegeven. Op deze manier wordt in een oogopslag duidelijk dat Huygens aan de kopij van boek i in een laat stadium zijn Epitaphium...de Lintelo heeft toegevoegd. Blijkbaar heeft Huygens ook pas in tweede instantie zijn boek iii Bibel-stoff willen openen met het gedicht Biddaghs-bede. Dit gedicht had aanvankelijk nummer 8 in de kopij.Ga naar voetnoot181

Onder de ondertekening van De stemmen eeniger steden en dorpen van Holland laat de dichter in de kopij schriftelijk weten:

tuschen De Characteres oft Printen en dit laeste behoort wel de Spatie van een pagina oft anderhalf te komen.

Ook in boek iv is de volgorde in de kopij nog al eens veranderd. De wijzigingen hier houden deels verband met het opnemen in de kopij van de eerst terzijde gelegde print Een sott Hoveling. Pas nadat deze negatieve print voorzien is van de positieve pendant Een wijs Hoveling, voltooid op 16 november 1624, worden beide aan de kopij toegevoegd.Ga naar voetnoot182

Uit de wijzigingen in boek vi kunnen wij opmaken dat de op het formele kenmerk van de verslengte verkozen indeling een relatief late beslissing van de auteur is geweest. Het gedicht Olla Podrida was aanvankelijk geplaatst achter de andere gedichten die Huygens had gewisseld met zijn Leidse vrienden, maar verhuist naderhand, in verband met de invoeging van Sermo ad D. Gasp. Barlaeum, van de twaalfde plaats in de rij naar nummer 26. Na 13 maart 1625 voegt de auteur nog bij de kopij

[pagina 61]
[p. 61]

het gedicht Aen I. van Brosterhuysen, Op sijn verlang naer 't uytkomen mijner Dichten. ‘Dit moet naest aende 18. volgen’, noteerde hij op het handschrift. Op of na 27 maart nam Huygens ook zijn gedicht Medelyden met Heere Willem van Liere, Heere van Oosterwijck etc. op in de kopij, ‘naerde 22’ zoals hij aangeeft.

 

Niet alleen de volgorde van zijn gedichten bepaalt Huygens, ook de vorm waarin ze gedrukt moesten worden, geeft hij aan. Zo noteert hij bij gedicht [34] Muydsche reis:

Van dese regeltjens moetender maer twee nevens een staen opde pagie, gelijck hier. En die emmers soo wijd van een als het papier kan lijden

Vooral de vormgeving van [119] Snicken baart hem zorgen. Boven een voorbeeld van hoe hij het hebben wil, schrijft hij:

Van deze regeltjens mogen maer 3. ten hoochsten neffens een opde page staen. Dus salmen dit gedicht setten mogen met 12. in elcke colomme als hier onder aengewesen is; Van gelijcken salmen alle de volgende aff tellen moeten, dat sij ten naesten bij gelijck staen.Ga naar voetnoot183

Een heel mooi voorbeeld van Huygens' zorg voor de goede vormgeving van zijn gedichten is te vinden onder de Franse handschriften.



illustratie

Onderaan het handschrift van zijn Acrostique à Damle Agnes de Keteler schrijft de dichter:

De Capitalen van dit Sonnet moeten wat wijd affgestelt worden, soo hier gedaen is, en voorts de regels uijt ende in gestelt gelijckmen in alle Sonnetten van 14. regels doet, te weten als dese puncten.
[pagina 62]
[p. 62]

Hieronder tekent hij 14 lijntjes die alle beginnen met een dikke punt en waarvan de ‘regels’ 1, 5, 9 en 12, de beginregels van de strofen, inspringen.Ga naar voetnoot184

Hoe scherp Huygens oog heeft voor details in de vormgeving moge blijken uit de opmerking die hij neerschrijft in de kopij van gedicht [78]:

Dese n moet niet capitael zijn, maer gelijck hier een weinig af staen

Door de slot-n van het woord Renschen (r. 123) een regel uit te stellen en te laten samenvallen met de eerste letter van nieuwe Pint, die dus geen hoofdletter worden mocht, suggereert Huygens een hik: In een' Renschen ieuwe Pint.Ga naar voetnoot185

In verband met de zeer late invoeging van het Sermo aan Barlaeus vermeldt Huygens op de laatste pagina van de kopij van het gedicht dat eraan vooraf ging (Olla Podrida [116]):

Hier moet geen' lange linie onder gestelt werden, maer datelick in kleine Romein volgen het opschrift van 'tvolgende Latijnsche Vaersen, diemen in Cursif setten zal, als alle d'andere latijnsche.

In deze laatste zetinstructie schrijft Huygens ook het lettertype voor dat hij gebruikt wenste te zien. Opmerkingen daarover komen wij herhaaldelijk tegen in de kopij. De drukker beschikt over romein, ook kapitalen, en cursief. Grieks lettermateriaal is niet voorhanden. Wij zien in de kopij van de boeken i, ii, iii. v en vi dat Huygens zijn aanvankelijk in het Grieks genoteerde citaten omzet in tekens uit het Latijnse alfabet.Ga naar voetnoot186 Cursief en romein wisselen elkaar af als tekstletter.

In de boeken i en ii gebruikt Huygens cursieve letters voor zijn eigen gedichten in het Latijn of Italiaans. De gedichten van anderen verschijnen daar in een romein. Een cursief type wil de dichter gebruikt zien voor de tekst van gedichten van anderen als de ‘schonckensonnetten’ [29]-[30]. Daarbij noteert hij:

Dit alles in Italiaensche Letteren te drucken
[pagina 63]
[p. 63]

Ook de opdrachten wil Huygens in cursief afgedrukt hebben:

Dit sal wel in Cursive gestelt dienen.

schrijft hij boven het gedicht waarmee hij boek vi aan zijn Zeeuwse vrienden opdraagt. Het gedichtje waarmee hij zijn Dorpen opdraagt aan Dorothée van Dorp [101] krijgt de zetinstructie mee:

Dit in grootachtighe Casijff.

De opdracht in verzen aan Heinsius van de hele bundel ziet hij graag ‘in de grootste Cassif’. Zijn aanspraak tot de ‘Otiose lector’ moet gedrukt worden ‘in de ordinarise Cassif’.

Het cursieve type wil hij ook gebruiken in titels, scène-aanduidingen of om bepaalde woorden in de lopende tekst te accentueren.Ga naar voetnoot187 Voor dat doel wenst de auteur ook wel kapitalen gebruikt te zien.Ga naar voetnoot188 Maar meer nog wendt hij kapitalen aan voor titels.

De Dorpen en Stede-stemmen [82]-[107] bijvoorbeeld krijgen de instructie:

Alle dese Titelgiens in middelmatige capitalen, Romeinsch niet Catijff

Dezelfde kapitalen wilde Huygens gebruiken om het citaat waarmee hij zijn gehele bundel afsluit en zijn bedoelingen mee samenvat, extra op te laten vallen. Boven satius otiari est, quam nihil agere schrijft hij in de kopij:Ga naar voetnoot189

Dit moet op de laetste page alleen staen, in middelmatige Capitalen

Ook zijn proza-opdracht aan Heinsius moest met allure zijn bundel openen. ‘Dit in de grootste Romein’ schrijft hij boven het kopijhandschrift.

4.5 Correctie

In zijn studie naar de werkmethode van Constantijn Huygens veronderstelt Vermeeren dat Huygens over de correctie van zijn Otia ‘een wakend oog heeft laten gaan’.Ga naar voetnoot190 Deze veronderstelling blijkt juist. De auteur die met zoveel zorg de kopij voor zijn eerste verzamelbundel heeft samengesteld en voor de pers gereed heeft gemaakt, heeft ook het product van die pers gecorrigeerd. Huygens zegt het zelf met zoveel woorden:

Pauca mihi temere vel Typographo elapsa Lectorem rogo per Otium sic emendet (Ik vraag de lezer de enkele per ongeluk aan mij of de drukker ontsnapte fouten in een ledig uur te verbeteren).
[pagina 64]
[p. 64]

Deze mededeling staat op de laatste bladzijde van de Otia boven een lijst van te corrigeren zetfouten. De woordspeling in de formulering zal zeker door Huygens zijn gemaakt.

De lijst fouten is in twee reeksen paginacijfers opgedeeld. De eerste reeks heeft betrekking op de boeken i, ii en iii, de tweede op de boeken v en vi.Ga naar voetnoot191 De eerste reeks correcties eindigt met bladzijde 90. Dit kan inhouden dat Huygens de afgedrukte vellen N, O, P en Q, met een gedeelte van gedicht [17] (r. 223 tot en met het slot) en gedicht [41], niet gecorrigeerd heeft. Of dat hij dat wèl heeft gedaan zonder dat de te verbeteren plaatsen achter in het boek gemeld werden. De laatstvermelde correctie voor de boeken v en vi in de lijst geldt gedicht [34] Muydsche Reis, p. 150 de eerste regel, afgedrukt op T2v. Dit betekent dat Huygens (de binnenvorm van) katern T nog heeft kunnen corrigeren voordat katern Z, met de errata, werd afgedrukt.Ga naar voetnoot192 Ook hier zou Huygens dus niet meer gecorrigeerd hoeven te hebben de gedichten [78] (gedeeltelijk, namelijk vanaf regel 17), [81], [42], [115], [116] en [44].

De correcties van Huygens uit de lijst van errata zijn in het variantenapparaat opgenomen in een aparte laag, Ot-e genoemd.

Toch blijken er voor de Nederlandse gedichten, dus voor de boeken iii, v en vi, tussen de kopijlaag en de versie zoals gepresenteerd in de Otiorum libri sex nog meer verschillen te bestaan dan aangegeven in de lijst van errata. Deze zijn te onderscheiden in: 1 verschillen die ontstaan zijn door toedoen van de zetter en 2 verschillen die de auteur in een fase tussen kopij en druk moet hebben aangebracht.

1. Verschillen door toedoen van de zetter

Dit soort verschillen tussen legger en gedrukte tekst wordt ook wel onder de ene noemer ‘druk- en zetfouten’ geschaard. Ze hebben niet direct betrekking op het drukken; in die zin is de term ‘drukfouten’ niet juist. Aangezien het fouten zijn die in de zetterij gemaakt worden, hanteer ik in algemene zin de term ‘zetfouten’. Bij deze fouten kan men onderscheiden: distributiefouten, leesfouten of ‘echte’ zetfouten.

Een voorbeeld van een distributiefout is:Ga naar voetnoot193

[pagina 65]
[p. 65]


illustratie

(1)  
D-Ot Ick worde met den thoon   van buijten niet ghepaeyt,  
Ot [ ] yan [   ]
K1 [ ] van [   ]
  [17], 353  

Hier is een y in de letterkast terechtgekomen in het vakje met de v's.

Een ‘echte’ zetfout is bijvoorbeeld te zien aan het einde van de volgende versregel:



illustratie

(2)  
H-Ot Nu hooger Christenen, ghij gaet de uer ontmoeten.
Ot Noch hooger, [ de] ueront moeten,
Ot-e [ ] uer ontmoeten,
  [59], 43

De zetter heeft hier op de verkeerde plaats een spatie gezet.

 

Leesfouten van de zetter schijnen:



illustratie

(3)  
H-Ot Versonck de arme Maegd in   diepe flauwte,  
Ot [ ] diepte [   ]
K1 [ ] in diepte flauwte.
K2 [ ] diepe flauwte,  
  [44], 185

(4)  
H En doet d'onschuldighe der   onschult self berouwen;  
Ot [ ] ontschuld [   ]
K1 [ ] onschuld [   ]
  [65], 100  

Voorbeeld (2) is door Huygens gezien. De correctie is opgenomen in de lijst van errata. De fouten in de voorbeelden (1), (3), en (4) werden pas later gecorrigeerd. Fout (1) komt uit gedicht [17], een tekst die Huygens, zoals we zagen, niet gecorrigeerd hoeft te hebben.

Fout (3) komt voor in de buitenvorm van vel Y, fout (4) in de buitenvorm van vel H.

2. Verschillen tussen kopij en druk door toedoen van de auteur

Niet alle verschillen tussen de door Huygens aangeleverde kopij en de gedrukte versie in de Otia zijn ontstaan door de zetter. Op tal van plaatsen heeft de auteur, blijkbaar op de (of een eerste?) drukproef veranderingen aangegeven die vervolgens in de druk werden gerealiseerd.

[pagina 66]
[p. 66]

Enkele voorbeelden:



illustratie

(5)  
H Die door   hun wiggelen, verr vanden boom te vellen,  
Ot [ ] haer [   ]
  [112], 188  

(6)  
H Minne-moer, pampierigh Leijen,  
Ot Letter-moer, [   ]
  [111], 26  

Het lijdt geen twijfel dat dit auteursingrepen zijn. Maar, wat te denken van:



illustratie

(7)  
H1 Gauwt ghij door den flauwen galm  
Ot Bauwt [   ]
  [50], 43  

(8)  
H Daer staet de   Rechtbank voor; daar staet hij voor te daghen  
Ot [ ] Rechtsbanck [voor;   ]
  [112], 283  

(9)  
H Van d'eerste   luren aff tot daer sy leerde swemmen,  
Ot [ ] uuren [   ]
K1 [ ] Iaeren [   ]
  [112], 87  

Voorbeeld (7) komt uit Huygens' Weder-Antwoord. Worp geeft handschrift H2 uit met op deze plaats Bauwt. Tuynman en Zwaan melden in hun uitgave van H1 dat Worp verkeerd heeft gelezen. Volgens hen staat er ook in H2 Gauwt.Ga naar voetnoot194 Het kopijhandschrift heeft inderdaad een G, die in de vooral bij hoofdletters moeilijk te lezen kalligrafische hand gemakkelijk voor een B kon worden aangezien. Toch is Bauwt niet ontstaan door een verlezing bij de zetter, maar hoogstwaarschijnlijk te danken aan ingrijpen van de auteur.Ga naar voetnoot195 Behalve het negatieve argument dat Huygens de versie Bauwt in de volgende uitgaven (K1 en K2) niet heeft ‘gecorrigeerd’ is er een krachtiger argument aan te voeren om deze

[pagina 67]
[p. 67]

graad van waarschijnlijkheid zo hoog te stellen. Regel 43 van gedicht [50] is gedrukt op Qr, de buitenvorm van vel Q dus. In dezelfde vorm zat ook pagina Q3r, met het gedicht dat een overduidelijke auteurs-ingreep toont (voorbeeld 6).

Volgens dezelfde redenering is ook de variant in voorbeeld (8) er een van de auteur. Het hierboven gegeven voorbeeld (5) stamt namelijk van hetzelfde vel, de buitenvorm van vel I.

Voorbeeld (9) geeft een regel uit hetzelfde gedicht [112] Een wijs Hoveling. Deze regel is afgedrukt op de buitenvorm van katern H. Bij deze vorm zijn geen woordvarianten geregistreerd die onmiskenbaar van de auteur afkomstig zijn. Er is daarentegen wel een evidente fout blijven staan, die ik in voorbeeld (4) hierboven heb gegeven. Hier werkt de redenering de andere kant op. In regel 87 heeft het gedicht Een wijs Hoveling een zetfout. Ruim 25 jaar later was deze fout de aanleiding voor de creatie van de variant Iaeren. Door toedoen van de zetter van de Otia uit 1625 verschraalde dus de uitdrukking ‘Van d'eerste luren aff’ tot ‘Van d'eerste Iaeren aff’.

 

Onderstaande tabel biedt voor de boeken iii, v en vi een overzicht van de katernen met hun binnen- of buitenvorm met de daarop voorkomende woordvarianten (1), aperte fouten (2) en de errata (3) zoals Huygens deze heeft opgegeven.

katern woordvariant fouten erratalijst
boek iii  
K buitenvorm Kr K2v K3r [K4]v   [109], 89marge  
  binnenvorm Kv K2r K3v [K4]r   [109], 23  
L buitenvorm Lr L2v L3r [L4]v   [17], 3, 8, 13  
  binnenvorm Lv L2r L3v [L4]r  
M buitenvorm Mr M2v M3r [M4]v [17], 106, 149 [17], 150, 204  
  binnenvorm Mv M2r M3v [M4]r   [17], 56, 59 [17], 93
N buitenvorm Nr N2v N3r [N4]v [17], 237  
  binnenvorm Nv N2r N3v [N4]r   [17], 353  
O buitenvorm Or O2v O3r [O4]v   [41], 77, 106
110, 189 (m)
193 (m)
[41], 63
 
  binnenvorm Ov O2r O3v [O4]r  
P buitenvorm Pr P2v P3r [P4]v   [41], 216  
  binnenvorm Pv P2r P3v [P4]r   [41], 237 (m)  

[pagina 68]
[p. 68]

Q buitenvorm Qr [Q2]v  
  binnenvorm Qv [Q2]r  
boek v en vi  
A buitenvorm Ar A2v A3r [A4]v   [88], 6  
  binnenvorm Av A2r A3v [A4]r [91], 6 [90], 10  
B buitenvorm Br B2v B3r [B4]v [103], 2 [100], 3 (m)  
  binnenvorm Bv B2r B3v [B4]r  
C buitenvorm Cr C2v C3r [C4]v   [56], 7, 25
  binnenvorm Cv C2r C3v [C4]r   [58], 17
D buitenvorm Dr D2v D3r [D4]v   [60], 47
[67], 4
  binnenvorm Dv D2r D3v [D4]r [57], 36
[59], 42
[59], 43  
E buitenvorm Er E2v E3r [E4]v   [67], 36; [73]
41, 61, 77
[73], 71
  binnenvorm Ev E2r E3v [E4]r [73], 2, 4, 18  
F buitenvorm Fr F2v F3r [F4]v [63], 10
[70], 57, 73 (m)
  [54], 11
[70], 46
  binnenvorm Fv F2r F3v [F4]r   [54], 40
[75], 17
 
G buitenvorm Gr G2v G3r [G4]v [72], 48, 51, 145   [65], 75
  binnenvorm Gv G2r G3v [G4]r [72], 65, 66, 67, 68, 72, 73, 108, 115, 117
[65], 53
[72], 91  
H buitenvorm Hr H2v H3r [H4]v   [65], 100
[112], 87
 
  binnenvorm Hv H2r H3v [H4]r [112], 149   [65], 138
I buitenvorm Ir I2v I3r [I4]v [112], 188, 189, 201, 268, 283, 303, 306  
  binnenvorm Iv I2r I3v [I4]r   [112], 220?, 233?, 331, 337  
K buitenvorm Kr K2v K3r [K4]v  
  binnenvorm Kv K2r K3v [K4]r   [112], 445, 474

[pagina 69]
[p. 69]

L buitenvorm Lr L2v L3r [L4]v   [46], 12, 25
93, 108, 112
[118], 6
[46], 21
  binnenvorm Lv L2r L3v [L4]r   [46], 35, 36, 63  
M buitenvorm Mr M2v M3r [M4]v [46], 129?   [46], 179
[30], S5titel
  binnenvorm Mv M2r M3v [M4]r [46], 157, 158, 159 [46], 151, 180?  
N buitenvorm Nr N2v N3r [N4]v   [71], 5
[30], S7, 1
[31], 10
[14], 3
  binnenvorm Nv N2r N3v [N4]r [21], 1   [30], S9, 11
[21], 3
[31A]titel, 14
O buitenvorm Or O2v O3r [O4]v [71], 60  
  binnenvorm Ov O2r O3v [O4]r   [71], 98, 104?, 130?  
P buitenvorm Pr P2v P3r [P4]v   [49A], 28
  binnenvorm Pv P2r P3v [P4]r [49], 82   [49A], 68
Q buitenvorm Qr Q2v Q3r [Q4]v [50], 43, [111], 26   [111A], 23
  binnenvorm Qv Q2r Q3v [Q4]r   [111], 45
R buitenvorm Rr R2v R3r [R4]v  
  binnenvorm Rv R2r R3v [R4]r  
S buitenvorm Sr S2v S3r [S4]v  
  binnenvorm Sv S2r S3v [S4]r  
T buitenvorm Tr T2v T3r [T4]v [34], 115 [117], 25 [34], 65
  binnenvorm Tv T2r T3v [T4]r [117], 42, 44  
V buitenvorm Vr V2v V3r [V4]v  
  binnenvorm Vv V2r V3v [V4]r  
X buitenvorm Xr X2v X3r [X4]v [44], 40  
  binnenvorm Xv X2r X3v [X4]r [44]voormaning [116], 68
[44]voormaning
 
Y buitenvorm Yr Y2v Y3r [Y4]v [44], 192 [44], 146, 185, 193  
  binnenvorm Yv Y2r Y3v [Y4]r [44], 91, 109, 110, 250 [44], 101, 116, 122  
Z buitenvorm Zr [Z2]v  
  binnenvorm Zv [Z2]r [44], 347  

[pagina 70]
[p. 70]

Uit dit overzicht valt het volgende op te maken:

- Boek iii

1. Boek iii heeft alleen woordvarianten tussen kopij en druk in de buitenvorm van L, de binnen- en buitenvorm van M en de buitenvorm van N. Bij deze drukeenheden staat één fout opgegeven: [17], 59. Bij nadere beschouwing is dit geen zetfout in Ot, maar een fout in D die in de gehele overlevering van deze tekst is blijven staan. De fout in [17], 353 (in de binnenvorm van N) is hierboven opgegeven als voorbeeld (1).

2. Alleen voor katern M zijn errata opgegeven.

3. Errata en woordvarianten betreffen gedicht [17] Christelijcke bedenckinghen Over De Thien Geboden, dat in de Otia werd gezet van gedrukte kopij.Ga naar voetnoot196

 

- Boek v + vi

4. Gedichten die voorkomen in de rubriek ‘woordvarianten’ komen binnen dezelfde vorm in de regel niet ook voor in de rubriek ‘fouten’. Waar dat wel het geval is, is sprake van zo'n geringe fout dat Huygens die zeer gemakkelijk over het hoofd kon zien zoals bij [72], 91 waar in Ot achter sy ten onrechte een apostrof is toegevoegd.

5. Opvallend is het relatief grote aantal woordvarianten in katern G (binnen- en buitenvorm), de buitenvorm van I en de katernen X, Y en Z. Deze varianten hebben vooral betrekking op de gedichten [72] Een Boer, [112] Een wijs Hoveling en [44] Huygens' vertaling uit Il Pastor Fido.

Op één uitzondering na zijn voor deze gedichten geen errata vermeld. De uitzondering wordt gevormd door de binnenvorm van katern K. Dit katern bevat naast het slot van gedicht [112] dat twee errata heeft opgeleverd, het titelblad van boek vi. Huygens zal met de controle van dit titelblad tegelijk het andere zetsel van dit vel hebben doorgelezen en de twee fouten hebben geconstateerd.

De varianten in [72] betreffen voornamelijk de weergave van het door de boer en boerin gesproken dialect. De juiste weergave daarvan zal Huygens katern G met meer dan gemiddelde aandacht hebben doen doornemen.

6. Behalve voor gedicht [34] Muydsche reis (buitenvorm van T) komen er geen errata voor in de lijst vanaf katern Q. De inhoud van de katernen R t/m Z stond pas laat vast.Ga naar voetnoot197 Uit deze gegevens kan de volgende werkwijze afgeleid worden:

- Huygens heeft (van bepaalde gedichten)Ga naar voetnoot198 een eerste drukproef gekregen die bestond uit afdrukken per vorm, en daarin correcties of wijzigingen aangebracht.

[pagina 71]
[p. 71]

- Nadat deze auteursvarianten en -correcties waren aangebracht heeft hij al de afgedrukte katernen nog eens cursorisch doorgelezen. De toen nog gewenste veranderingen zijn, voor zover dat nog mogelijk was, aangetekend in de lijst van errata. Bij deze herlezing heeft Huygens de gedichten die hij in de eerste proef nauwkeurig had bekeken, niet of nauwelijks meer gecorrigeerd.

 

Deze werkwijze kan geïllustreerd worden aan de hand van de varianten bij de gedichten [57] en [73].

De in de binnenvorm van katern D geconstateerde variant ([57], 36), de wijziging van Door in Deur, is een auteursvariant.Ga naar voetnoot199 In dezelfde vorm wijzigde Huygens in vers 42 van gedicht [59] het woordje niet in yet. Pas in tweede instantie merkte hij de zetfout in regel 43Ga naar voetnoot200 op en werd deze in de lijst van errata opgenomen.

In gedicht [73] bracht de schrijver auteurscorrecties aan in de binnenvorm van katern E (de regels 2, 4, 18). De tekst van dit gedicht die was afgedrukt op de buitenvorm van E, is Huygens blijkbaar niet onder ogen gekomen. De fouten bij regel 41, 61, 63 en 77 zijn hem ontgaan. Hij merkte zelfs niet dat regel 61 geheel ontbrak. In de lijst van errata staan wel twee andere fouten vermeld ter correctie.

 

Een mooi bewijs van Huygens' wakende oog over de correctie van zijn Otia, vormen de bewaard gebleven drukproeven van boek 11.Ga naar voetnoot201 Op bladzijde 49 (G2r) heeft Huygens in de vijfde regel van de tekst het woord mespriser onderlijnd en in de marge daarbij het woord affronter geschreven. Hij twijfelde dus in de proef over een vroegere formulering. Echte correcties bracht de auteur aan op bladzijde 51 (G3r), waar hij in regel 12 me m'emporte verbeterde tot ne m'emporte, en op bladzijde 55 (Hr), waar in regel 16 esprit veranderd moest worden in esprits. Deze correcties zijn niet aangebracht in het zetsel, maar opgenomen in de lijst zetfouten achterin het boek. Niet opgenomen daar is de correctie die Huygens aantekende op bladzijde 56, regel 4 van de drukproef (= Hv). De achter deze regel genoteerde punt wenste de auteur vervangen te zien door een dubbele punt. Ook niet uitgevoerd of opgenomen in de lijst van errata is de correctie op bladzijde 53 (= [G4]r). Huygens schrapte daar de eerste regie-aanwijzing a la reine. Cupidon. In de marge noteerde hij: ‘Dit uijt [= schrappen] ende alles vervolgens aen

[pagina 72]
[p. 72]

een.’ Deze laatste correctie zou een verschuiving van het zetsel met zich mee hebben gebracht.

 

Gezien het feit dat deze correcties niet uitgevoerd, maar slechts genoteerd zijn in een lijstje achterin de bundel, is het niet waarschijnlijk dat er voor boek ii auteursingrepen zijn geweest die hebben geleid tot correcties-op-de-pers.

Vergelijking van een aantal exemplaren op de in deze paragraaf aangegeven auteurscorrecties en fouten leverde geen verschillen op. Dat wil zeggen dat ook voor de boeken iii, v en vi correcties-op-de-pers achterwege zullen zijn gebleven. Van totale of partieel interne collatie van exemplaren is derhalve afgezien.Ga naar voetnoot202

 

In het variantenapparaat zijn kennelijke zetfouten aangegeven door middel van een * achter de fout. Verschillen tussen de versie in de Otia en de daaraan ten grondslag liggende kopij die niet als fouten zijn aangemerkt, worden beschouwd als auteursvarianten.

5 Inrichting van de editie

Deze historisch-kritische editie van de vroege Nederlandse gedichten van Constantijn Huygens bestaat uit twee delen: een deel met de teksten en een deel met de commentaar en het variantenapparaat. In dit hoofdstuk wordt verantwoord wat in deze tweedelige editie is opgenomen. Beargumenteerd wordt de keuze van de basistekst en vervolgens geef ik de overwegingen weer die geleid hebben tot het in deel 2 gepresenteerde model om de varianten weer te geven.

5.1 Opnamecriteria, autorisatie

Deze historisch-kritische editie van een deel van Huygens' oeuvre bevat alle relevante ‘Textfassungen’ van de Nederlandse gedichten die hij schreef tot en met april 1625, de verschijning van de Otia.Ga naar voetnoot203 Welke versies in aanmerking komen om opgenomen te worden, wordt binnen de editie-techniek bepaald met behulp van het begrip ‘autorisatie’. Dit begrip is in de laatste decennia nogal verschillend gedefinieerd.Ga naar voetnoot204 Voor deze editie houd ik me aan de opvatting van Scheibe en beschouw als geautoriseerd:Ga naar voetnoot205

1.alle autografen van Huygens,
2.de apografen die in zijn opdracht zijn vervaardigd en/of door Huygens zijn bewerkt om te dienen als kopij,
[pagina 73]
[p. 73]
3.de drukken waaraan Huygens heeft meegewerkt door er de kopij voor te selecteren of gereed te maken.

 

Uit de beschrijving van de handschriftelijke bronnen blijkt de rijkdom aan geautoriseerd materiaal. Van bijna elk gedicht is een autograaf aanwezig. Vaak gaan deze autografen vergezeld van door Huygens bewerkte apografen. De dichterlijke nalatenschap is nagenoeg naadloos van familiebezit overgegaan in openbaar bezit, zodat we er zelfs van uit kunnen gaan dat al het materiaal dat nu opgenomen is in de grote verzameling Hugeniana, door de dichter is verzameld en dus geautoriseerd kan heten.Ga naar voetnoot206

Van de gedrukte bronnen zijn geautoriseerd: de Otia en de beide edities van de Koren-bloemen. Doordat Huygens zelf de kopij voor zijn Otiorum libri sex heeft klaargemaakt en in die kopij de vroegere gedrukte gedichten heeft opgenomen, zijn ook die geautoriseerd. Van de gedichten die in 1619 waren gedrukt (nummer [16] en [17]) heeft de auteur een exemplaar aan de kopij voor zijn bundel van 1625 toegevoegd.Ga naar voetnoot207 Ook de tweede druk van Batava Tempe [36] en 'tCostelick Mall [37] heeft Huygens in zijn Otia opgenomen. Hij ontwierp er een nieuw titelblad voor dat de waarschuwing bevat: ‘Alles van den Zeewschen Druck, ende midsdien onoversien, onverbetert’. Deze druk, waar de auteur niet blij mee was, is derhalve geautoriseerd te noemen. In de beide edities van de Koren-bloemen heeft Huygens zijn Otiorum libri sex opgenomen. Ook deze edities zijn derhalve geautoriseerd.

Gedichten waarvan Huygens niet de auteur is, zijn alleen opgenomen ter referentie, wanneer Huygens er direct op reageerde. Zie bijvoorbeeld de nummers [19a], [29a] of [116a]. Lofdichten op de verschillende bundels heb ik in de Bijlage afgedrukt.Ga naar voetnoot208

[pagina 74]
[p. 74]

5.2 Basistekst

In hoofdstuk drie heb ik een overzicht gegeven van de bronnen waarin de vroege Nederlandstalige poëzie van Huygens is overgeleverd. Bewaard gebleven zijn zoveel handschriften en drukken, dat de overlevering van de tekst voor de meeste gedichten te volgen is van het ontwerphandschrift tot de versie in de laatste tijdens het leven van de auteur gedrukte uitgave der Koren-bloemen.

Gedicht [16] Symbolum Apostolorum is in maar liefst zeven geautoriseerde versies overgeleverd:

1.een autograaf uit 1619;
2.de editio princeps uit 1619;
3.een tweede druk ook uit 1619;
4.een exemplaar van de tweede druk met correcties en aanvullingen in hand-schrift van de auteur dat kopij werd voor de Otia;
5.de versie in de Otia 1625;
6.de versie in de Koren-bloemen uit 1658;
7.de versie in de Koren-bloemen 1672.

Van deze versies nu moet er één uitgekozen worden om te dienen als basistekst: als de tekst op basis waarvan de leestekst wordt vervaardigd. De basistekst dient tevens als referentietekst voor het variantenapparaat.Ga naar voetnoot209

Binnen de Editionswissenschaft bestaat consensus over de waardering van de verschillende versies van een tekst die in een historisch-kritische editie worden opgenomen. De historische benaderingswijze betekent namelijk in de woorden van Scheibe dat: ‘die vom Autor herrührenden Fassungen (seien sie gedruckt oder ungedruckt) in gleicher Weise Geltung haben’. Scheibe vervolgt:

Es gibt ebensowenig principielle Unterschiede in der Wertigkeit zwischen den gedruckten und den handschriftlichen Fassungen wie zwischen frühen und späten Fassungen eines Werks (einschließlich der sogenannten ‘Ausgabe letzter Hand’: jede had die gleiche historische Berechtigung, jede ist Repräsentant des Werks und des Autors zu einem konkreten historischen Zeitpunkt.Ga naar voetnoot210

Een autograaf die als kopij gediend heeft, is om alleen die reden nog niet waardevoller dan de versie die door de auteur is opgenomen in een gedrukte uitgave van zijn Opera Omnia. Voor alle gedichten van Huygens geldt wat Strengholt formuleerde in zijn bespreking van de eerste strofe van Batava Tempe: ‘Het ontstaan van een volgende redactie bete-

[pagina 75]
[p. 75]

kent weliswaar, dat er een nieuw stadium in de tekstgeschiedenis intreedt, maar heft de afgerondheid van de voorafgaande redactie niet op’.Ga naar voetnoot211

Voor gedicht [16] zou elk van de zeven versies dus in principe in aanmerking komen om te dienen als basistekst. Een combinatie ervan - bedoeld om ‘de meest volledige tekst of de beste lezing’ weer te geven - is uit den boze. Een tekst die is samengesteld uit verschillende versies, bijvoorbeeld uit titel en opdracht uit het handschrift, tekst van de eerste druk, toegevoegde citaten uit de kopij voor de Otia plus enkele ontbrekende regels die pas in de editie van de Koren-bloemen 1672 zijn toegevoegd, een dergelijke composiet-tekst heeft in de zeventiende-eeuwse werkelijkheid van Huygens nooit bestaan.Ga naar voetnoot212

Ik bespreek nu de verschillende versies en releveer daarbij de argumenten die voorgaande editeurs hebben gehanteerd bij hun keuze om een bepaalde versie uit te geven. Aansluitend daarop geef ik mijn argumentatie en mijn keuze. Ik ga in dit overzicht van de laatste versie terug naar de eerste.

5.2.1 Koren-bloemen 1672

Dit is de ‘Ausgabe letzter Hand’, de ‘ultima manus’. Vroegere editeurs van de in deze historisch-kritische editie opgenomen teksten hebben veelal deze versie aan hun uitgave ten grondslag gelegd. In zijn bloemlezing Voet-maet, rijm en reden heeft F.L. Zwaan de gedichten [28] Aenden Heere Drossart Hooft, [41] alleen het middengedeelte, psalm 79, [39] Proeve op 't beghinn der Klachten Ieremiae, [109] Biddaghs-Bede en een aantal Stedestemmen en dorpen overgenomen uit de Koren-bloemen 1672 met de argumentatie: ‘is de laatste uitgave tijdens Huygens' leven verschenen, en verdient daarom de voorkeur boven de uitgave Korenbloemen 1658 en Otia 1625’. De overweging ‘dat Huygens er recht op heeft, dat zijn laatste versie in een bloemlezing als deze wordt aangeboden’, gaf voor Zwaan de doorslag. Tussen haakjes geeft hij overigens wel aan dat de ideale uitgave die is ‘waarin alle versies zijn opgenomen’. Zwaan verwijst daarbij naar de toen op stapel staande uitgave van de Opera Omnia van Hooft.Ga naar voetnoot213

Strengholt bezorgde de gedichten [36] Batava Tempe en [37] 'tKostelick Mal naar de editie uit 1672 ‘in de lijn van de Pantheon-traditie’.Ga naar voetnoot214

[pagina 76]
[p. 76]

Deze voorkeur voor de Ausgabe letzter Hand is begrijpelijk. De laatste editie die een auteur tijdens zijn leven van zijn werk heeft gereedgemaakt, moet wel de beste zijn, luidt de redenering. De schrijver heeft er de fouten uit vroegere uitgaven in verbeterd en heeft de mogelijkheid gehad zijn teksten te wijzigen of aan te vullen. Toch kan deze automatische voorkeur leiden tot ‘textual results’ die ‘naturally deplorable’ zijn, stelt Greg.Ga naar voetnoot215 Het is namelijk heel goed mogelijk dat gedurende de overlevering van de teksten in de elkaar opvolgende drukken het aantal fouten alleen maar is toegenomen.

5.2.2 Koren-bloemen 1658

Deze editie is in het Huygensonderzoek steeds met die van vijftien jaar later vergeleken. Vooral op grond van de slordige uitvoering - fouten in de paginering - gaf men de voorkeur aan de editie 1672. Onderzoek naar de drukgeschiedenis van de uitgave 1658 als geheel is nauwelijks gepleegd. In het kader van deze historisch-kritische editie van Huygens' vroege Nederlandse gedichten is dat ook niet gebeurd.

Noch de editie 1658, noch die uit 1672 heb ik gekozen als basistekst. Het belangrijkste argument hiervoor is dit: het corpus gedichten dat ik hier aanbied, is afgesloten in 1625. Ik zie geen reden om juist deze gedichten uit te geven in een versie die 25 of bijna 50 jaar later is ontstaan op basis van een uitgave (de Otiorum libri sex uit 1625) die veel dichter bij de ontstaansdata van de gedichten ligt. Het is dan logischer eerder die uitgave als basistekst te nemen.

5.2.3 Otia 1625

Aan de drukgeschiedenis van deze ‘Ausgabe erster Hand’ heb ik hoofdstuk 4 gewijd. Voor de gedichten die hier uitgegeven worden, is deze druk de belangrijkste. De verschijningsdatum bepaalde de begrenzing van het corpus. Met zijn bundel Otiorum libri sex manifesteert Huygens zich voor het eerst zelfstandig als dichter in het openbaar buiten de kring van vrienden en bekenden. Ook dit gegeven bepaalt in de moderne editietechniek - vooral bij andere typen edities als de studie-uitgave - mede de keuze voor de uit te geven versie. Het is namelijk ‘die Repräsentation des Werks zu dem Zeitpunkt, zu dem er der Autor zuerst der Öffentlichkeit übergeben hat’.Ga naar voetnoot216

Binnen de Huygensstudie is een versie uit de Otia alleen als tekst uitgegeven door een werkgroep van Utrechtse Neerlandici in Zes zedeprin-

[pagina 77]
[p. 77]

ten.Ga naar voetnoot217 Hun keuze werd vooral bepaald door de omstandigheid dat de versie uit de handschriften bij Worp te vinden is en de tekst uit de Koren-bloemen voorhanden is in de editie van Eymael uit 1891. Nog in 1987 werd met verwondering geconstateerd dat ‘aan de bundel als geheel nog maar zo weinig aandacht is besteed’.Ga naar voetnoot218

Deze versie komt dus zeker in aanmerking om de basistekst te worden.

5.2.4 Drukken vóór de Otia

Voor een aantal gedichten is de versie in de Otia niet de eerste druk. De gedichten [16] Symbolum Apostolorum en [17] Christelijcke bedenckinghen verschenen in 1619 bij Aert van Meurs te Den Haag. Nummer [35] Op de Vertalinghe vande eerste Weke der Scheppinghe verscheen als lofdicht in de bezongen vertaling, ook in Den Haag bij Van Meurs, in 1622. Batava Tempe [36], 'tCostelick Mall [37], Aende Joffrouwen Anna ende Tesselschade Vischers ende de Heere P.C. Hooft [38] en Hardersklachte [27] werden voor het eerst gepubliceerd in de ‘Zeeuwse drukken’ uit 1622.

Huygens was niet tevreden over de Zeeuwse zetters.Ga naar voetnoot219 Ik heb er daarom van afgezien deze versie als basistekst te nemen. Ook de overige vroege drukken neem ik niet als basistekst. Ik acht het beter voor het gehele corpus van gedichten zoveel mogelijk één versie te kiezen.

5.2.5 Handschriften

Bij de bespreking van de bronnen is het uitzonderlijke belang van de handschriften van Huygens' gedichten aangetoond.Ga naar voetnoot220 Van de in deze editie aangeboden gedichten zijn er dan ook al enige ‘naar het handschrift’ uitgegeven door F.L. Zwaan: [21] the, de soetste van ongs bueren, [22] Grilligh trilligh Trilloos kindt, [25] Tvrouwe-lof, [26] Twiederhande slach van Vrouwen, [32] Roose mongkie, [41] De uijtLandighe Herder en [46] Gedwongen onschuld.Ga naar voetnoot221

Huygens' autografen geven zíjn tekst. Door zijn handschriften als grondslag te nemen voor de basistekst, verwijderen wij ons niet van de auteur. Wat hij heeft geschreven, drukken wij af in zíjn versie zonder dat daar intermediairs als kopiisten of zetters tussen zijn gekomen.

Ook de handschriften zouden dus zeer wel als basistekst kunnen dienen.

[pagina 78]
[p. 78]

Resumerend stel ik vast dat zowel de handschriften als de eerste druk van de Otiorum libri sex in aanmerking zouden komen om de basistekst te leveren. Ik heb gekozen voor een handschriftelijke versie en wel om de volgende redenen:

- De versie van de eerste druk is er een waarbij een zetter en/of uitgever zijn inbreng heeft gehad. De spelling van de teksten bijvoorbeeld is in hoge mate door de gewoonte van de typograaf bepaald. Er zijn bovendien fouten gemaakt.

- Aangezien in deze historisch-kritische editie ook gedichten worden uitgegeven die niet in de Otia zijn opgenomen, bevordert de keuze van een handschrift als basistekst ook in de presentatie de eenheid van het corpus.

- Daar de basistekst ook dient als referentietekst voor het variantenapparaat is een handschriftelijke versie, die aan het begin van de tekstoverlevering staat, als basistekst gemakkelijker dan de versie uit de eerste druk.

Ik kan mij voorstellen dat voor de andere functie die de leestekst heeft - het aanbieden van de meest zuivere, ideale tekst - een ander type editie meer geschikt is.Ga naar voetnoot222

Uit de handschriften wordt de jongste ‘laag’ als basistekst aangehouden, dit is in veel gevallen de laag met de correcties en aanvullingen die Huygens erin aanbracht toen hij zijn gedichten gereedmaakte voor de pers, de kopijlaag dus. Vaak werkte Huygens zijn teksten in de fase van de kopijvoorbereiding nog bij. Hij bracht interpunctie aan of verfijnde die, formuleerde opschriften en leverde bijwerk in de vorm van citaten en marginale aantekeningen. Door de handschriftelijke kopij aan de basis te leggen van deze historischkritische editie worden de voordelen die de uitgave van de editio princeps biedt, gecombineerd met de voordelen van een handschrift als basistekst.

De kopij-laag van het handschrift wordt dus de basistekst. Van gedichten die Huygens niet heeft laten drukken, wordt de laatste laag van de jongste autograaf uitgegeven. De motivatie hiervoor is analoog aan die hierboven geformuleerd is. Uitgegeven wordt de tekst in de versie waarin de dichter er voor het eerst afstand van nam. Deze zelfde redenering is ook gevolgd bij de gedichten die Huygens vóór 1625 heeft laten drukken. Om niet een tekst in ‘vreemde’ spelling op te hoeven nemen, is bij de gedichten [16], [17], [27], [36], [37] en [38] de handschriftelijke versie verkozen boven de gedrukte kopij ([16] en [17]) of de versie van de ‘Zeeuwse drukken’ die Huygens ‘onoversien, onverbetert’ heeft opgenomen in boek iv van zijn Otia (de andere nummers).

[pagina 79]
[p. 79]

5.3 Tekstconstitutie

In de weergave van de tekst is de spelling van Huygens getrouw gevolgd. In enkele gevallen heb ik genormaliseerd: bij teksten in het Nederlands wordt de intervocalische u in de basis-tekst weergegeven met een v; in het variantenapparaat heb ik de woorden met u opgenomen waar Huygens deze later in een v veranderde.Ga naar voetnoot223 In de weergave van de i of j heb ik, als het teken dat Huygens noteerde niet eenduidig was, een j getranscribeerd waar ik meende met een consonant te maken te hebben. De klinker geef ik weer met de i. De verschillende realisaties van de ij in de handschriften (y of ij, al dan niet met punten) normaliseer ik tot ij.Ga naar voetnoot224

Abbreviaturen heb ik opgelost; de oplossing is gecursiveerd om aan te geven dat de spelling waarin de oplossing verschijnt van de editeur is. Voor de spelling van -lijk (-lick, -lijck, -lijk) of -heid (-heijdt, -heijt, -heit) heb ik me georiënteerd op vergelijkbare vormen uit de context.

Aparte aandacht verdient de circumflex. Huygens zette dit teken veelal midden boven de twee klinkers die door dit teken als het ware samengebracht werden, bijvoorbeeld na syncope van een d. Deze manier van doen beschouw ik als een grafische eigenaardigheid. In deze editie verschijnt het teken ^ dus overal op de tweede klinker.

Bij de soms problematische keuze tussen minuskel of majuskel heb ik me laten leiden door het fundamentele werk van Hermkens, die mede op basis van een aantal ook hier uitgegeven teksten, het eerste deel van zijn proefschrift heeft gewijd aan het handschrift van Huygens.Ga naar voetnoot225 De door Hermkens geformuleerde tendenties in het hoofdlettergebruik van Huygens heb ik gevolgd.Ga naar voetnoot226 De twijfel die ik bij het kiezen heb gehad, breng ik niet tot uitdrukking. Iets wat wel gebeurt in de Proeven van tekst

[pagina 80]
[p. 80]

en commentaar voor de uitgave van Hoofts lyriek of door Hermkens in zijn uitgave van Trijntje Cornelis.Ga naar voetnoot227

Of woorden en woorddelen gescheiden dan wel aaneengeschreven zijn bedoeld, laat ik afhangen van een aanwezige spatie. Ik volg hierin de handelwijze van Hermkens en van Zwaan.Ga naar voetnoot228

Ook hier breng ik mijn onzekerheid als lezer niet tot uitdrukking.

Voor het overige leg ik in deel 2 per gedicht in voorkomende gevallen in transliteratieaantekeningen verantwoording af over wat ik registreer en interpreteer in de handschriften.

5.3.1 Leestekst

De aldus vastgestelde basistekst wordt in deel 1 aangeboden als leestekst. Op plaatsen waar het handschrift dat getranscribeerd is in de basistekst, door waterschade of slijtage geen leesbare tekst meer opleverde, is de tekst aangevuld op basis van vroegere, door andere editeurs vervaardigde transcripties van hetzelfde handschrift of op basis van andere versies. Ook dit wordt verantwoord in de transliteratie-aantekeningen.

De leestekst bevat dus de versie van het kopijhandschrift of, zoals hierboven is verantwoord, van andere handschriften. Als deze handschriften open varianten kennen, worden deze in de leestekst opgenomen, ook waar latere geautoriseerde versies één lezing hebben.

5.4 Varianten

In deze historisch-kritische editie van de vroege Nederlandse poëzie van Constantijn Huygens wordt de overleveringsgeschiedenis van die gedichten volledig en overzichtelijk gepresenteerd. Volledigheid houdt in dat alle geautoriseerde versies worden uitgegeven. Terwijl één versie als leestekst wordt aangeboden, zijn de daarvan afwijkende andere versies in het apparaat opgenomen. Dit gebeurt zodanig overzichtelijk dat de tekstontwikkeling door de verschillende versies heen na te gaan is, maar ook dat één bepaalde versie, die niet de leestekst is, op basis van het gepresenteerde materiaal te volgen is.Ga naar voetnoot229 Met andere woorden: een

[pagina 81]
[p. 81]

vraag als ‘Hoe luidt deze versregel in de tweede editie der Koren-bloemen?’ moet even gemakkelijk kunnen worden beantwoord als een vraag naar de totale overlevering van een bepaald gedicht van de creatiofase tot en met de versie in de Ausgabe letzter Hand.

De wijze waarop ik in deze uitgave de gewenste overzichtelijkheid heb trachten te bereiken, komt ter sprake bij de keuze van het apparaatmodel. Eerst verantwoord ik mijn handelwijze ten aanzien van de beoogde volledigheid.

5.4.1 Handschriften

Bij de editie van de verschillende versies uit de geschreven bronnen handelt het primair om tekstuele informatie.Ga naar voetnoot230 Grafische eigenaardigheden van het handschrift, de plaats waar een variant die de oorspronkelijke lezing vervangt, is genoteerd, de middelen waarmee en de wijze waarop, zijn minder belangrijk dan het gegeven dát er een wijziging valt te constateren.Ga naar voetnoot231 Grafische bijzonderheden en bijvoorbeeld de plaats op het papier zijn vanzelfsprekend wel argumenten voor de editeur om de status van het handschrift (of de ‘laag’ daarin) en de plaats ervan binnen de overleveringsgeschiedenis te bepalen. Deze argumenten worden te bestemder plaatse verwoord.

De verkregen tekstuele informatie wordt vervolgens in chronologische volgorde en gerelateerd aan de basistekst aangeboden in het variantenapparaat.

In deze historisch-kritische editie zijn alle geautoriseerde handgeschreven bronnen opgenomen. Naast de versie die integraal in de leestekst wordt aangeboden, komen de andere versies in het apparaatdeel. Ik heb deze versies vergeleken met de basistekst. Alle verschillen tussen de autografen worden afgedrukt in het variantenapparaat. De presentatie van de tekstuele informatie is hier dus volledig. Uit de apografen selecteer ik alleen de zogenaamde substantiële varianten, analoog aan de handelwijze bij de gedrukte bronnen.Ga naar voetnoot232

[pagina 82]
[p. 82]

5.4.2 Gedrukte bronnen

Anders dan bij handschriften, die uniek zijn, hebben wij bij gedrukte bronnen te maken met exemplaren uit een veeltallige oplage. Dat binnen één oplage van een gedrukt werk verschillende ‘staten’ kunnen voorkomen, is bekend. Volgens Verkruijsse kan de tekstediteur dan ook pas aan het werk als er van de verschillende drukken waarin de tekst is uitgegeven zogenaamde ‘ideal copies’ zijn samengesteld. ‘Vanuit het standpunt van de bibliograaf die het voorwerk voor de tekstediteur verricht’ is zo'n ‘ideal copy’ een historische reconstructie van de vorm of vormen (d.w.z. de in schoon- en weerdruk bedrukte vellen) waaruit de exemplaren zijn opgebouwd van een druk of van een ‘issue’ zoals die door de drukker zijn afgeleverd.

Op basis van de ‘ideal copy’ van elke geautoriseerde druk, stelt de editeur zijn basis-tekst of ‘copy text’ vast.Ga naar voetnoot233

Voor de gedrukte bronnen van Huygens' vroege Nederlandse gedichten betekent het vaststellen van de ‘ideal copy’ op deze wijze dus totale collatie van zo veel mogelijk exemplaren van de drukken uit 1619 van gedicht [16] en [17], van de Zeeuwse drukken van [27], [36], [37] en [38], van de Otiorum libri sex uit 1625 en van de Koren-bloemen uit 1658 en 1672.Ga naar voetnoot234

Dit reusachtige karwei heb ik niet aangevat. Ik kan met een editeur als Zwaan zeggen:

‘Aangezien deze uitgave er een is naar de handschriften, meen ik mij ontslagen te mogen achten van collationering van zoveel mogelijk exemplaren der drukken (...).’Ga naar voetnoot235

En ik zeg dat óók. Maar voldoende argumentatie is dit nog niet. In het variantenapparaat van deze historisch-kritische editie worden de gedrukte versies wel opgenomen. De ‘ideal copy’ zou derhalve moeten worden vastgesteld. Toch heb ik afgezien van totale collatie van zoveel mogelijk exemplaren. Uit de secundaire literatuur is mij niet gebleken dat er tussen exemplaren van de beide edities Koren-bloemen verschillen

[pagina 83]
[p. 83]

zijn aangetroffen.Ga naar voetnoot236 De basis-tekst heb ik voor de beide versies uit de Koren-bloemen vergeleken met exemplaren van deze edities. Ik heb tussen de gecollationeerde exemplaren geen verschillen aangetroffen.Ga naar voetnoot237

Ook voor de Otiorum libri sex heb ik gemeend totale collatie achterwege te kunnen laten. Het unieke gegeven dat voor deze zeventiende-eeuwse bundel de kopij te reconstrueren was, heeft het mogelijk gemaakt een lijst op te stellen van woordvarianten tussen kopij en druk. Ik heb aannemelijk gemaakt dat de auteur nauw betrokken was bij de productie van zijn boek. De genoemde woordvarianten zijn van de auteur afkomstig. Huygens heeft ze aangebracht in de drukproeven, afgedrukte vellen van ‘vormen’.Ga naar voetnoot238 De afgedrukte katernen heeft de auteur vervolgens nogmaals doorgenomen en de geconstateerde fouten heeft hij daarna in een erratalijst opgegeven. Bij deze gang van zaken acht ik de kans dat er tijdens het drukken correcties zijn aangebracht zeer klein. Omdat het theoretisch toch mogelijk was dat Huygens de correcties niet op de proef, maar op reeds afgedrukte vellen aanbracht (en er dus exemplaren zouden kunnen zijn mét en zonder bepaalde verbeteringen), heb ik de lijst van woordvarianten en van drukfouten die is gebaseerd op een exemplaar in particulier bezit, gecontroleerd in vijf andere exemplaren.Ga naar voetnoot239 Tussen deze exemplaren heb ik geen verschillen aangetroffen.

De Zeeuwse drukken van 1622 en 1623 zijn in Middelburg geproduceerd terwijl de auteur in Engeland zat en zijn zaken liet waarnemen door broer Maurits in Den Haag. Het is in deze omstandigheid niet aannemelijk dat er op instigatie van de auteur correcties op de pers zouden zijn uitgevoerd. Huygens beklaagt zich er zelfs over dat hij voor de tweede oplage niet de kans heeft gekregen fouten te verbeteren.Ga naar voetnoot240 Ook voor deze drukken heb ik afgezien van totale collatie.

[pagina 84]
[p. 84]

Ook de drukken uit 1619 zijn niet totaal gecollationeerd. Bij dergelijke pamfletten is correctie op de pers hoogst onwaarschijnlijk.Ga naar voetnoot241 Vergelijking van twee exemplaren van elke druk leverde geen verschillen op.Ga naar voetnoot242

In het variantenapparaat worden dus wat betreft de varianten uit gedrukte bronnen verschillen uit exemplaren genoteerd. Waar ik in het vervolg spreek van ‘gedrukte bronnen’ doel ik derhalve op de door mij geraadpleegde exemplaren van die bronnen.

5.4.2.1 Selectie van varianten

De eis volledig te zijn én overzichtelijk te blijven noopt bij de weergave van de varianten tussen de verschillende bronnen tot selectie. Alleen de varianten die relevant zijn voor een adequaat overzicht van de tekstgeschiedenis, worden gepresenteerd. Om te bepalen welke verschillen relevant zijn en welke niet, volg ik uitgaande van de principiële uiteenzetting hierover van W. Greg de gedragslijn van Hermkens. Greg onderscheidt ‘substantive’ en ‘accidental’ ‘readings of the text’.

Substantiële varianten

affect the author's meaning or the essence of his expression.

Accidentele varianten

such in general as spelling, punctuation, worddivision and the like [are] affecting mainly its formal presentation.Ga naar voetnoot243

In het variantenapparaat heb ik, zoals Hermkens in zijn editie van Trijntje Cornelis, alle substantiële varianten opgenomen, dat wil zeggen de varianten die taalkundig of stilistisch relevant zijn:

-verbale varianten (toevoeging, weglating, vervanging van woorden)
-syntactische varianten (verandering van leestekens zodanig dat de zinsbouw verandert of (on)duidelijker wordt, verandering van constructie of woordvolgorde)
-prosodische varianten (veranderingen met gevolg voor metrum of rijm)
-fonische varianten (veranderingen die de vermoedelijke uitspraak raken, bijvoorbeeld in de dialectische teksten [22], [25] of [72])
-morfologische varianten (bijvoorbeeld de vaste of losse notering van morfemen, woordgroep of samenstelling).
[pagina 85]
[p. 85]

Verschillen in spelling zijn niet opgenomen. In de spelling volgen de zeventiende-eeuwse zetters hun eigen systeem. De zetters gebruikten bij het zogenaamde ‘justeren’ soms meer of minder tekens om met het regeleinde goed uit te komen.Ga naar voetnoot244 Verschillen als ghe-, ge-; -lick, -lik, -lijk, -lijck, -lyk, -lyck; -ig, -igh, zijn dus niet opgenomen, daar de auteur er geen bemoeienis mee heeft gehad.

Toch was de spelling voor Huygens wel degelijk belangrijk. Een fraai specimen anno 1624 van Huygens' aandacht voor spelling vormt de gedrukte kopij met correcties en aanvullingen in handschrift voor de gedichten [16] en [17]. Ik heb deze kopij in facsimile toegevoegd en ervan afgezien Huygens' veranderingen in de spelling in het variantenapparaat op te nemen. Het apparaat zou er te zeer door belast worden, wat de overzichtelijkheid niet ten goede zou zijn gekomen. In deze facsimiles kunnen wij een aantal tendenties in Huygens' spelling constateren. Blijkens de correcties in deze kopij wenste Huygens:

-de naam van het Opperwezen en verwijzingen daarnaar met een hoofdletter te spellen,
-de spelling met -dt van altijdt, Godt, tijdt, Woordt, Doodt, allerhandt etc. niet te handhaven,
-het achtervoegsel -lijck te spellen als -lick, -heydt als -heyt

 

Overigens heeft Huygens in deze kopij de spellingcorrecties niet consequent aangebracht. Hetgeen een reden te meer was deze spelling, ofschoon van Huygens zelf, buiten het apparaat te laten.Ga naar voetnoot245

5.5 Inrichting deel 2: De commentaar en het variantenapparaat

Per gedicht komen in deel 2 van deze editie in vaste volgorde aan de orde: 1. Literair-historisch commentaar. 2. Overzicht van uitgaven. 3. Opgave van de secundaire literatuur. 4. Translitteratie-aantekeningen. 5. Variantenapparaat.

5.5.1 Literair-historisch commentaar

Bij wijze van inleiding is elk gedicht voorzien van een literairhistorisch commentaar waarin volgens een min of meer vast stramien informatie gegeven wordt over:

[pagina 86]
[p. 86]
-de aanleiding (biografisch, historisch) voor het gedicht (bijvoorbeeld gedicht [2] bij gelegenheid van een huwelijk);
-de omstandigheden waaronder Huygens zijn gedicht schreef (bijvoorbeeld gedicht [4] ziek te Londen);
-de openbaarmaking ervan (gedicht [37] zond Huygens bijvoorbeeld na voltooiing naar Cats);
-de reacties van bestemmelingen, vrienden en familieleden (bijvoorbeeld de reacties van vader, moeder en broer Maurits op gedicht [38]);
-de belangrijkste secundaire literatuur.

De literair-historische commentaar is derhalve tweeledig. Hij leidt in en geeft de status quaestionis in de Huygensstudie.

5.5.2 Uitgaven

Van elk gedicht wordt onder het kopje Uitgaven vermeld in welke editie het na de standaardeditie van Worp is verschenen. Indien relevant worden van de genoemde edities bijzonderheden als ‘bevat annotaties’ gegeven.

5.5.3 Literatuur

Per gedicht wordt de voornaamste secundaire literatuur opgegeven.

Deze literatuuropgave pretendeert geen volledigheid. Een complete objectieve persoonsbibliografie met beschrijvingen van de titels van literatuur over Huygens blijft een desideratum.

5.5.4 Translitteratie-aantekeningen

Onder dit hoofd geef ik rekenschap van mijn translitteratie. In de handschriften aangetroffen verschrijvingen, onduidelijkheden, betekenisloze streepjes e.d. worden hier gesignaleerd.

In deze rubriek verantwoord ik ook de door mij in de teksten tussen [ ] aangevulde gedeelten die door beschadiging van de originele handschriften niet meer leesbaar of zelfs niet meer aanwezig waren.

5.5.5 Overlevering

Onder het kopje ‘Overlevering’ wordt de vastgestelde chronologische volgorde van de handschriftelijke en gedrukte bronnen weergegeven, met een beknopte beschrijving van de bronnen en de argumentatie die tot deze opstelling heeft geleid. Elke bron wordt aangeduid met een sigle. Gebruikt zijn:

H = autograaf Huygens (als de tekst in kwestie in meer dan één autograaf is overgeleverd, wordt aan H een volgnummer gegeven).

[pagina 87]
[p. 87]

h = apograaf (eventueel met volgnummer)
D = druk, bron gedrukt vóór de Otia
Ot = Otia 1625
K1 = Koren-bloemen 1658
K2 = Koren-bloemen 1672

Van elke handschriftelijke bron wordt achter het sigle een beschrijving opgenomen.

De gebruikte exemplaren van drukken gedrukt vóór de Otiorum libri sex, worden ter plaatste verantwoord. Voor Ot is gebruik gemaakt van een exemplaar in privébezit, dat is vergeleken met een exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek (759 C 17). Voor K1 heb ik het exemplaar van dr. A.E. Jacobs uit Voorburg kunnen gebruiken, voor K2 mijn eigen exemplaar. Uit beide edities zijn de gegevens gecontroleerd in exemplaren van de Koninklijke Bibliotheek (K1: 302 E 52 en K2: 143 B 1, 2; 759 C 18 en 76 J 35).

Onder bron versta ik hier een documentaire, archivalische eenheid.Ga naar voetnoot246

Binnen één bron kunnen verschillende fasen van ontstaan of bewerking worden onderkend. De relatieve chronologie ervan wordt aangegeven met behulp van de letters a, b, c enzovoort.

Waar Huygens in een later stadium, bijvoorbeeld nadat hij de slotregels had geschreven, een gedeelte toevoegde, is de absolute chronologie van zijn bewerking uitgedrukt door aan het sigle een i of ii etcetera te hechten.Ga naar voetnoot247

Op grond van bijvoorbeeld de gebruikte inkt kan in een bron de fase dat Huygens bezig was met de voorbereiding van de kopij voor zijn bundel Otiorum libri sex worden onderscheiden. Deze bewerking resulteerde in de bron in een bepaalde laag, de kopijlaag, aangeduid door aan het sigle H of D de letters Ot toe te voegen. Een voorbeeld kan dit verduidelijken:



illustratie

H Wel   op   mijn   Ziele   dan, die de   barmherticheijt  
D [ ] op, [   ] Ziele, [   ] bermherticheyt  
D-Ot [   ] dan   logge Ziel, [   ]
Ot [   ] barmherticheid  
K1 [   ] dan, [   ]
  [17], 1

De derde regel uit dit stukje variantenapparaat bij gedicht [17] beschrijft de laag in een exemplaar van de eerste druk D met de wijzigingen voor

[pagina 88]
[p. 88]

de druk in de Otia. Huygens veranderde ‘mijn Ziele dan’ in ‘dan logge Ziel’.Ga naar voetnoot248

De fase waarin Huygens zijn Otia heeft doorgenomen op drukfouten heeft in voorkomende gevallen geleid tot toevoeging van een e (van errata) achter het sigle Ot.

5.5.6 Variantenapparaat

De geselecteerde varianten uit de geautoriseerde bronnen worden in deel 2 aangeboden in het variantenapparaat. Gekozen is voor een presentatiemodel dat synoptisch is en prospectief.Ga naar voetnoot249 Prospectief betekent dat de ontwikkeling van de tekst in de chronologische orde wordt aangeboden; de oudste versie wordt als eerste genoteerd en daaronder worden de volgende versies aangeboden. Synoptisch wil zeggen dat de verschillende versies van de tekst in een kenmerkende structuur (hier per versregel) onder elkaar worden gepresenteerd. Voor de vroege gedichten van Huygens heeft dit presentatiesysteem de volgende voordelen:

-het biedt de mogelijkheid synchrone veranderingen binnen een regel weer te geven;
-opeenvolgende staten in de bronnen en/of fasen in de tekstontwikkeling, het diachrone overzicht, zichtbaar te maken;
-alle varianten uit de creatiofase van de handschriften in logisch verband te presenteren met de substantiële varianten uit de gedrukte bronnen.

5.5.6.1 Inrichting variantenmodel

De presentatie volgt per gedicht de regelnummering van de basistekst. Is een regel uit de basistekst gedurende de overlevering niet substantieel gewijzigd, dan wordt die regel in het apparaat niet herhaald. Basistekst en apparaat leveren dus in samenhang met elkaar het volledige overzicht van de tekstgeschiedenis.Ga naar voetnoot250

De aanname dat tekstuele gegevens in een weergave van de overlevering van een tekst belangrijker zijn dan grafische, en het gekozen model voor de presentatie hebben tot gevolg dat het aantal ‘diakritische tekens’ of liever ‘translitteratietekens’Ga naar voetnoot251 beperkt is gebleven. Dit komt de duidelijkheid ten goede. Gebruikt zijn in het synchrone, horizontale verband van de synoptische presentatie:

[pagina 89]
[p. 89]

< >

om aan te geven dat Huygens het gedeelte tussen deze zogenaamde schraphaakjes onmiddellijk, voordat hij de versregel had voltooid, heeft doorgehaald, een onmiddellijke variant dus.

Voorbeeld: [29], 6

H1 Dat ick's mij weerdigh kenn', al <heeft> paert het streelend' sap

< >>

om aan te geven dat de auteur de tekst tussen de haakjes onmiddellijk heeft overschreven, ook een onmiddellijke variant.

Voorbeeld: [7], 13

H Wat Son mijn wasche wieck <h>>getracht heeft te genaecken

* * of *xxxxx*

om aan te geven dat de tekst binnen de asterisken niet met zekerheid te ontcijferen was; de xxxx geven waar mogelijk het aantal lettertekens aan dat ik op die plaats vermoed.

 

+

(voor aan de regel) om aan te geven dat Huygens deze regel wilde laten inspringen.

 

Binnen het diachrone, verticale verband van de synoptische presentatie heb ik gebruik gemaakt van:

 

[ ]

meeleeshaakjes, de tekst die in de regels boven deze haakjes staat, moet ook in deze regel worden meegelezen. De tekst is van de ene naar de volgende bron niet substantieel gewijzigd. Deze haakjes omgeven dus invariante delen. Soms is voor de duidelijkheid de tekst binnen deze haakjes herhaald.

Voorbeeld: [2], 2



illustratie

H1 Bevangen met   een slaep die haer ginck overwinnen,  
H2 [ ] den vaeck [ ]

α, β

Met deze letters worden exclusieve combinaties aangegeven. Wijzigingen in regels met dezelfde letter moeten met elkaar in verband worden gebracht. Dit komt vooral voor bij omzettingen tussen regels of bij wijziging van de rijmwoorden.

Voorbeeld: [2], 3, 4



illustratie

3  
H1 a α Haer leijde neer ter rust   opt' soete clo clo-op  
b   [ ] ophet soete [ ]
H2 β [ ] op s'waters soet [ ]

[pagina 90]
[p. 90]


illustratie

4  
H1 α Van 't water spruijtende uijt een   Paphisch' steenrots top  
H2 β Spruijtende boven [ ] Paphisch [ ]

/ /

Hiermee geef ik aan dat Huygens in een later stadium twijfels had over de tekst boven deze tekens. Veelal maakt hij zijn twijfel kenbaar door het woord (de woorden) in kwestie te onderlijnen.Ga naar voetnoot252 Vaak werden dergelijke attentiestrepen gevolgd door de notering van een alternatief voor het onderlijnde woord, hetgeen dus resulteerde in een open variant. Soms bleef het alternatief achterwege.

Voorbeeld: [36], 37



illustratie

Ha Inde   nieuwe-jaersche   weggen,  
b   /   /  
D1 [ ] Nieuwe-jaersche [ ]

*

Een enkel superieur geplaatst sterretje achter een woord duidt op een verschrijving of drukfout. Als onder deze fout geen regel meer volgt, wil dat zeggen dat de fout is blijven staan tot en met de editie van de Koren-bloemen 1672.

Voorbeeld: [17], 59



illustratie

H Doen 'tmoeijelijck gevolgh der   Israelsche scharen
D doen* [ ] Israëlsches charen,*
D-Ot doe* [ ] Israëlsche scharen,

Ook bij open varianten is het bovenvermelde principe dat tekstuele informatie prevaleert, gevolgd. Open varianten worden als zodanig tussen accoladen aangegeven. Het woord dat Huygens het eerst schreef staat daarin bovenaan, daaronder volgt het alternatief, ongeacht de werkelijke toestand in het handschrift waar de auteur zijn alternatieven veelal interlineair of marginaal toevoegde.

Bij varianten die de leestekens betreffen, worden de woorden vóór dat teken in de notatie meegenomen.

In enkele gevallen heb ik, omwille van de duidelijkheid, de gang van zaken in woorden uitgelegd. Met ‘[ontbreekt]’ wordt de constatering meegedeeld dat in een bepaalde (laag van een) bron een bepaalde tekst nog niet of niet meer vermeld is.

voetnoot1
Zie voor een eerste oriëntatie de biografieën door Smit (1980) en Strengholt (1987) en de publicaties die verschenen in het herdenkingsjaar 1987: Veelzijdigheid als levensvorm en het speciale nummer van het tijdschrift De zeventiende eeuw. Zie ook Streekstra 1997.
voetnoot2
Huygens' vroege Latijnse gedichten worden uitgegeven door dr. Tineke ter Meer.
voetnoot3
Zie voor een overzicht van de geschiedenis van de Huygenscollectie Leerintveld 1988. De inbrenger was waarschijnlijk mr. Leonard Pauw geboren Hoeufft (1715-1824). Zie t.a.p. noot 43 en Heijbroek 1982, p. 199.
voetnoot4
Deze handschriften vormen de nummers 1-13, 22 en 23 van de inventaris die werd opgemaakt bij de deling van de erfenis van Susanna Louisa Huygens. Deze zelfde nummering werd ook aangehouden in de catalogus voor de veiling in 1823. Zie Leerintveld 1988. In 1937 zijn deze handschriften in permanente bruikleen gegeven aan de Koninklijke Bibliotheek. Zie Ter Horst 1938.
voetnoot5
Zie Jorissen 1873; Worp, Gedichten i, p. xi; Smit 1977, Strengholt 1983. In de Bibliotheek van de Universiteit Leiden wordt een exemplaar van Huygens' Koren-bloemen 1672 bewaard met eigenhandige aantekeningen van Bilderdijk (signatuur 1498 c 14-16).
voetnoot6
Worp, Gedichten i, p. xi, Catalogus 1874. Zie ook hoofdstuk 3, ‘Bronnen’.
voetnoot7
Jorissen 1873, het citaat op p. 215. De vondst op de zolder van het Trippenhuis had het indirecte gevolg dat Jorissen zijn Studiën niet verder heeft kunnen voortzetten. ‘Ik moest telkens bekend vooronderstellen, en verwijzen naar hetgeen in het eerste deel had moeten staan, maar eenvoudig niet stond, omdat het geschreven was vóór 1872. Er bleef mij niets anders over, dan den arbeid te staken of van voren af aan te beginnen.’ Jorissen 1885, het citaat op p. 404.
voetnoot8
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Afdeeling Letterkunde. Tweede Reeks. Derde Deel. Amsterdam 1873, p. 360-362.
voetnoot9
Deze gegevens zijn ontleend aan Penon 1884, p. 175-178.
voetnoot10
Penon 1884, p. 178-185.
voetnoot11
Penon 1884, p. 186-192.
voetnoot12
Zie Maas 1986, p. 205-207. Maas houdt ten onrechte het auteurschap van Huygens voor mogelijk. Dit epigram is niet van Huygens maar hooguit geïnspireerd op het door Maas afgedrukte epigram van Huygens. De slapende Beets en dit gebruik van het woord ‘pennoen’ (wnt xii, 1, 1120 vlag of wimpel, bij uitbreiding teken of sein van de opperbevelhebber van de vloot) wijzen duidelijk op een schrijver binnen de kring van Spectator.
voetnoot13
Gegevens ontleend aan Penon 1884, p. 186-204.
voetnoot14
Te Winkel 1891, p. 69-74. Het archief van Te Winkel dat berust ter Koninklijke Bibliotheek bevat 155 brieven van Worp aan Te Winkel en 13 kopieën van brieven van Te Winkel aan Worp. Zie Bos en Van der Lof 1984.
voetnoot15
Eymael 1892, p. 159-161. De Groningse firma J.B. Wolters had op zich genomen deze kostbare uitgave te bezorgen als er 300 intekenaren zouden zijn gevonden. Er zijn exemplaren met het impressum: Arnhem, S. Gouda Quint. Deze firma heeft kennelijk voor een belangrijk aantal getekend en die vervolgens onder eigen impressum doorverkocht.
voetnoot16
Worp 1895, p. 346.
voetnoot17
Taco de Beer (De Beer 1892) geeft aan dat pas door volledigheid een betrouwbaar oordeel over ‘'s dichters verdere kunstenaarsontwikkeling te vormen’ is. Het ontbreken van taalkundige uitleg vindt hij logisch: een volledig glossarium op Huygens kan pas gemaakt worden op basis van een volledige uitgave van zijn werken. Hij hoopt dat Eymael ‘als volledige tekstverklaarder’ zou willen optreden. Te Winkel (Te Winkel 1891) voorspelde dat deze uitgave ‘eene standaarduitgave zal worden, waarom zich gaandeweg wel uitgaven van afzonderlijke gedeelten met taalkundige aanteekeningen (...) zullen groepeeren.’
voetnoot18
Worp, Gedichten i, p. xxvi-xxxi.
voetnoot19
Vermeeren 1959, p. 204. Vermeeren had reeds in 1956 in een artikel over de handschriften van Huygens' Cluys-werck deze kritiek geformuleerd. (Vermeeren 1956, p. 53-54). Overigens werd Vermeerens visie op de manuscripten van Van d'ure dat ick waeck door Strengholt gecorrigeerd. (Strengholt 1976, p. 11-26).
voetnoot20
Hermkens 1963, p. 79. Als eerste deel van zijn dissertatie (Hermkens 1964) vervaardigde hij dan ook op basis van de door hem getranslittereerde dialectische teksten Een handleiding bij het lezen van Huygens' schrift. Deze handleiding verscheen in 1984 enigszins gewijzigd als bijlage bij Hermkens' grote editie van Huygens' Trijntje Cornelis (Hermkens 1987-1992).
voetnoot21
Strengholt 1982, p. 112.
voetnoot22
‘Maar hoe wereldvreemd moet men zijn om in het huidige tijdsgewricht te durven hopen dat het er binnen afzienbare tijd van komen zal?’ (Strengholt 1972, p. 112).
voetnoot23
Zie de bibliografie.
voetnoot24
Verschenen zijn van de subcommissie voor de uitgave van Hoofts lyriek twee proeven: Proeven i Ed. W.A.P. Smit 1961 en Proeven ii Ed. Tuynman-Zwaan 1968, voorts de complete briefwisseling van Hooft door Van Tricht en een facsimile-editie van Alle de gedrukte werken van Hooft die verscheen onder redactie van Hellinga en Tuynman. Laatstgenoemde verzorgde ook een uitgave van Hoofts sonnetten. De complete uitgave van Hoofts lyriek, naar de handschriften bezorgd door Tuynman met medewerking van Van der Stroom, verscheen in 1994.
voetnoot25
Verschenen naar aanleiding van de Brederoherdenking in 1968 in zeventien delen tussen 1971-1986. Zie voor een beknopt overzicht van de geschiedenis van deze uitgave het voorbericht van Stuiveling in het door Damsteegt bezorgde voorlaatste deel G.A. Bredero, Verspreid Werk, p. 7-11.
voetnoot26
Op dit terrein verschenen dan ook principiële artikelen van Hellinga zoals ‘Principes linguistiques d'edition de textes’ uit 1952-1953 en ‘De nieuwe P.C. Hooft-editie. Over winst en verlies’ uit 1954. Zie voorts Vermeeren 1959, p. 205 noot 1.
voetnoot27
Zie voor deze richting Dorleijn 1984, p. 2 noot 3. In zijn bespreking van de editie Smit/Vermeer van Jan van der Noot, Het Bosken en Het Theatre refereert Hellinga principieel aan het werk van MacKerrow en Bowers (Hellinga 1955; zie ook Hellinga 1969). Resultaten van de analytische bibliografie voor de Bredero-editie zijn bijvoorbeeld ten behoeve van de editie van Griane, Veenstra 1972, maar vooral betreffende de Spaanschen Brabander, Grootes 1970, Van Selm 1974 en Stutterheim 1974. Zie voor een evaluatie van deze resultaten Verkruijsse 1983, p. 25-26.
voetnoot28
Strengholt zegt in het woord vooraf: ‘Dit boekje zou eenvoudig niet geschreven kunnen zijn, als ik niet door Mevrouw L. Hellinga-Querido en Prof. Dr. W. Gs. Hellinga in de geheimen van de analytische bibliografie was ingewijd.’
voetnoot29
Hermkens 1987, p. [25]-[26], [42]-[48], [89]-[92], [106]-[108], [110]-[122] en Hermkens 1992, p. 5-6.
voetnoot30
Zie Smit 1977, p. 225 die refereert aan de ‘Huygenskring’ opgericht te Utrecht op 1 april 1969 met het doel de Huygensstudie te bevorderen. Leden waren de heren Bachrach, Damsteegt, Hermkens, Noske, Paardekooper, J. Smit, Verkuyl, Vermeer, Vermeeren en Zwaan. Op 3 januari 1970 werd onder andere gesproken over een vergaderstuk van de hand van Vermeeren, Damsteegt en Verkuyl getiteld: Voorbereiding uitgave van Constantijn Huygens' werken. Overwegingen en programmapunten. Deze gegevens dank ik aan enkele stukken die dr. Hermkens mij heeft verstrekt.
voetnoot31
Dorleijn 1984, p. 8-9. Hij baseert zich vooral op het fundamentele artikel ‘Zu einigen Grundprinzipien einer historisch-kritischen Ausgabe’ van Siegfried Scheibe dat de bundel Texte und Varianten (Hrsg. von G. Martens und H. Zeller 1971) opent. Onder leiding van Scheibe verscheen in 1988 Vom Umgang mit Editionen. Eine Einführung in Verfahrensweisen und Methoden der Textologie. Op p. 24 betoogt Scheibe daarin dat ervoor gezorgd moet worden dat ‘alle überlieferten Textfassungen zu einem Werk abgedruckt und der wissenschaftlichen Forschung zur Verfügung gestellt werden’. Zie ook Mathijsen 1995, p. 58-59.
voetnoot32
Zie Leerintveld 1988. Ter Horst 1938. Catalogus 1874. Een exemplaar van de veilingcatalogus is opgenomen in het dossier dat Wisselius over de aankoop heeft samengesteld en dat bij de verzameling wordt bewaard (ka xxxviii*). De bibliotheek van het Rijksmuseum te Amsterdam bezit een exemplaar met namen van kopers en prijzen. Ik heb ook het exemplaar van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels geraadpleegd. De universiteitsbiliotheek te Leiden bezit een inventaris zoals opgemaakt is tussen 1785 en 1789 (Hug F 47-11). Een dergelijke inventaris is gepubliceerd in Schinkel 1840.
voetnoot33
Het testament wordt bewaard bij de familiepapieren in de Bibliotheek van de Universiteit te Leiden. (signatuur: Hug f 46). Ik citeer naar de uitgave in Schinkel 1851. Zie ook Worp, Briefwisseling, Inleiding, p. ix vlgg. en Leerintveld 1988.
voetnoot34
Ik geef tot en met 1625 een overzichtje: Bij ka xl, de gedichten in het Nederlands, worden bewaard de omslagen 1618, 1620 en 1624; bij de Franse gedichten, ka xli, de omslagen 1616, 1617, 1622 en 1624; bij de Latijnse gedichten, ka xliii, bevinden zich 1613, 1614, 1615, 1617, 1619, 1623 en opnieuw 1624. De jaartallen vormen bijna een sluitende reeks vanaf 1613 tot en met 1624. Dubbel zijn 1617 en 1624, 1621 ontbreekt.
voetnoot35
Strengholt 1982, p. 104.
voetnoot36
Zie het vorige hoofdstuk, noot 19.
voetnoot37
Vermeeren 1959, p. 265.
voetnoot38
Citaten en brief aan ‘Geertruyd Gordon, geseght Graeuw (ka xlix, 3 copie)’ naar Vermeeren 1956, p. 49. In zijn editie van Cluijs-werck, Huygens' laatste grote gedicht uit 1681 waarin hij terugkijkt op zijn leven, wijst Zwaan in dit verband op regel 473-474 waarin de dichter bij zijn prestaties wil laten optellen ‘Nederlandsch Gedicht ontrent de dertich Boecken, (Behalven datter light en schimmelt in vel' hoecken)’ (Zwaan 1977b). Strengholt veronderstelt dat Johannes van Vollenhove wel eens de hand gehad zou kunnen hebben in het persklaar maken van dit onuitgegeven werk (Strengholt 1987, p. 128).
voetnoot39
Tuynman-Zwaan, p. 29.
voetnoot40
De h en de ij verschillen zeer duidelijk.
voetnoot41
Zwaan 1984, p. 13; Hermkens 1964, p. 166.
voetnoot42
Namelijk voor de nummers [11], [14], [18], [20], [21], [27]-[31], [33], [34], [39], [41], [42], [44], [46], [47], [49], [50], [53]-[60], [62], [63], [65], [67]-[75], [77]-[79], [81]-[112], [115]-[119].
voetnoot43
Zie voor de kopijbehandeling hoofdstuk 4.
voetnoot44
Jorissen 1873, p. 215-216.
voetnoot45
Worp, Gedichten i, p. xxvi.
voetnoot46
Zwaan 1976, p. xi. Hermkens onderstreepte het belang van de handschriften in een artikel in 1963 (zie ook Gerbenzons weerwerk hierop in Gerbenzon 1963). Uiteraard is ook Hermkens 1964 een krachtig pleidooi voor het belang van de handschriften. Strengholt plaatste zijn principiële uitspraak ‘ad fontes’ in de titel van zijn artikel ‘Terug naar de handschriften van Huygens' zede-printen’. Vermeeren wijst op het belang van de manuscriptologie in de Huygensstudie in artikelen uit 1956 en 1959 en formuleert het in 1968 nogmaals: ‘Het behoeft daarbij geen betoog, dat onder álle omstandigheden het handschriftelijke materiaal van primaire betekenis is.’
voetnoot47
Strengholt 1976, p. 31 spreekt van ‘staat’. Hij verwijst daarbij naar Scheibe 1971.
voetnoot48
Vermeeren 1959, p. 272.
voetnoot49
Zie Strengholt 1987, p. 314. Een voorbeeld uit het hier uitgegeven corpus is gedicht [36] r. 682. Worp geeft: ‘'t Nutten van dit Somer-padt’, met - naar de Korenbloemen 1672 (of 1658) - een hoofdletter voor ‘Nutten’ en - naar het handschrift - ‘Somer-padt’ met ‘dt’. Het handschrift heeft eerst: ‘Tsomer-nutten van dit padt’ dat Huygens wijzigde in: ‘'t nutten van dit Somer-padt’ (‘nutten’ zonder hoofdletter). De wijziging in het handschrift is door Worp niet vermeld. Zie ook hoofdstuk 4, p. 64, noot 195. De behandeling van de citaten bij 'tCostelijck Mall [37] vormt ook een voorbeeld van deze werkwijze. Worp geeft ook citaten die pas in de drukken zijn toegevoegd. Zie het apparaat bij dit gedicht.
voetnoot50
Een lijst van verschillen met Worp heb ik niet aangelegd. Eén voorbeeld, dat ik dank aan Strengholt, licht ik uit het materiaal: In gedicht [10] Const. Huygens aende Bredaesche Camer van Vreuchdendal luiden regel 1 en 2: ‘Mij docht ick stondt op 't hoochst, ik hoorde gheen gewach | Van heuvel oft geberght...’. Worp (1, p. 135) las ‘Hemel’ in plaats van ‘heuvel’. Deze weergave was voor J. Smit (Driemaal Huygens 1966, p. 101) mede uitgangspunt voor een beschouwing over ‘kosmische zelfvergroting’ ook bij Huygens... Zie ook Leerintveld 1997, p. 43.
voetnoot51
Zoals bijvoorbeeld gedemonstreerd door Dorleijn (Dorleijn 1984, deel 2) en Van Halsema (1989).
voetnoot52
Aldus de mooie titel van Zwaans bloemlezing uit Huygens (Zwaan 19743). Zie voor een heldere uiteenzetting van Huygens' opvattingen over de dichtkunst Van Strien 1990, p. 24-34.
voetnoot53
Zie het commentaar bij dit gedicht. Zie ook brief 140 in Worp, Briefwisseling.
voetnoot54
Onder de autograaf van Hofwijck 1651 schreef Huygens: ‘Postremos 78 versus uno spiritu fundebam’ (De laatste 78 verzen stortte ik uit in één adem). Zie Zwaan 1977, p. 290. Van Trijntje Cornelis schreef Huygens in 1653 in een uur of zeven ruim 400 regels. Die autograaf vertoont een grote regelmaat. In zijn editie heeft Hermkens de voortgang van Huygens' schrijven nauwkeurig gevolgd. Hij neemt aan dat de dichter toen gemiddeld 60 verzen per uur schreef. (Hermkens 1987, p. [28]-[31]). Uit een brief aan Cats van 20 februari 1622 weten wij dat Huygens moeite had 'tCostelick Mall af te maken.
voetnoot55
Zie Strengholt 1981a, p. 199. In hoofdstuk 5 van haar dissertatie toont Tineke ter Meer overduidelijk het belang aan van dit soort aantekeningen in verband met Huygens' sneldichten. ‘Door deze aantekeningen te bestuderen kunnen we meer over Huygens' werkwijze te weten komen.’ (Ter Meer 1991, p. 111 (citaat) en vlgg).
voetnoot56
De tijd van de creatio is de tijd van het ‘ontstaan van het gedicht in de geest van de dichter en op papier’ definieert Strengholt. Een volgende fase in de tekstgeschiedenis is die van de praeparatio, de voorbereiding van de tekst voor een uitgave (Strengholt 1976, p. 31).
voetnoot57
Worp, Gedichten i, p. xx-xxvi.
voetnoot58
Vermeeren 1967, p. v. De beknopte bibliografie in Eyffinger 1987 is te beperkt en helaas niet vrij van fouten.
voetnoot59
Een exemplaar van deze druk, zonder plaats en naam van drukker, bevindt zich bij de Latijnse handschriften. (ka xliiia, 1613). Worp geeft naar deze uitgave de tekst. (Worp, Gedichten i, p. 51-53).
voetnoot60
Zie Worp, Gedichten i, p. 73. Mijn jeugd, p. 121-122.
voetnoot61
Zie De Kruyter 1972, Leerintveld 1989 en Leerintveld 1992.
voetnoot62
Ik raadpleegde het exemplaar ter Koninklijke Bibliotheek, Knuttel 2322. Dit gedeelte van de brief wordt niet afgedrukt door Worp (Briefwisseling, nr. 28). Ik citeer naar het handschrift (ka xlvi, fol. 28v), Constantijn Huygens vanuit Leiden aan zijn broer Maurits, 26 juni 1616: ‘Singulis denique senarijs numerum inscripsi, quod à Typographo velim ne omittatur. De charactere mutavi sententiam, et malim ij Callici tales sint: de magnitudine tu videris. illud modo cupio ut singulae paginae impressae tantumdem capiant atque est in autographo, nimirum versus 18. Itaque commode uno omnino folio continebuntur (...).’
voetnoot63
Constantijn aan Maurits Huygens, Worp, Briefwisseling, nr. 29. Zonder plaats en datum, maar op grond van de inhoud te dateren tussen 26 juni 1617 (nr. 28) en 7 juli 1617 (nr. 30).
voetnoot64
Al op drie- à vierjarige leeftijd waren Constantijn en Maurits gespitst op spelfouten en gingen ze als ‘vinnige critici’ te keer tegen de ‘onwetendheid van de drukker’, naar Constantijn meedeelt in de jeugdautobiografie. (Mijn jeugd, p. 20).
voetnoot65
Ik gebruikte het exemplaar van het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum te Den Haag, signatuur 143 l 28.
voetnoot66
Zie De Kruyter 1971.
voetnoot67
Koninklijke Bibliotheek, Knuttel 2998. Ook dit gedicht heeft het impressum: ‘In 's Graven-Hage. By Aerdt Meuris, Boeckvercooper, inde Pape-straet, inden Bybel. Anno m.dc.xix’.
voetnoot68
ka xlviii, fol. 134. Huygens heeft zelf ook (fragmenten) uit Du Bartas vertaald. Zie nummer [1]. Zie voor meer gegevens over de vertaling van Van den Boetzelaer Leerintveld 1992, p. 146
voetnoot69
De proef wordt bewaard ter Koninklijke Bibliotheek (ka xlviii, fol. 100v). Over het gedicht schreef Bachrach in 1953; in zijn artikel maakt hij ook melding van een correctie door Huygens met de hand aangebracht in regel 76 van het exemplaar Bodleian, Antiq. b. e 15 (30) (Bachrach 1953, p. 153, noot 1). De bewaard gebleven proef heeft op deze plaats eveneens een correctie in Huygens' hand. Zie nr. 84 in Hellinga 1962. De opgave der varianten is bij Worp onvolledig (Worp, Gedichten i, p. 262-267).
voetnoot70
Roelevink 1983, p. 573, nr. 3769.
voetnoot71
Geciteerd naar Strengholt 1984. Jacob Cats was een bekende van de familie Huygens. Hun vroegste contact blijkt uit een niet eerder bekend geworden gegeven in een brief van 18 juli 1611 (Koninklijke Bibliotheek, ka xxxviiib, no. 1) van Anna Manmaker, echtgenote van Karel van der Noot aan Christiaan Huygens, waarin wordt meegedeeld: ‘Monsr ladvocat Cats porteur de ceste vous en poura mieux informer que ie ne sauvois car il at manie choses entierement semblables a cecij’ (...). Deze kwesties hebben betrekking op landaanwinningsprojecten in Zeeuwsch-Vlaanderen waarbij Van der Noot en Huygens betrokken waren. Zie voor latere contacten Bachrach 1962, p. 45 en Worp, Briefwisseling, nr. 71 en 222.
voetnoot72
Worp, Briefwisseling, nr. 112.
voetnoot73
Worp, Gedichten 1, p. 236.
voetnoot74
Huygens doelt hier op Jan van de Velde ii (ca. 1593-1641). Zie voor een beknopte biografie met literatuuropgave Dawn of the golden age, 1993, p. 320. Deze opdracht ben ik in de daar genoemde literatuur over Van de Velde niet tegengekomen.
voetnoot75
Worp, Briefwisseling, nr. 114.
voetnoot76
Deze brief is door Worp verkeerd geplaatst na een brief van 5 maart 1622 (Briefwisseling, nr. 137.) Het origineel is echter bijgevoegd bij ka xlix p. 69-71, (Worp, Briefwisseling, nr. 118.) d.d. 28 december 1621. Op grond van de inhoud - de brief refereert aan de brief die Huygens ‘nuper admodum’ (zeer kort geleden) van Cats had ontvangen (= Brief nr. 114 d.d. 16 december 1621) - is de datum van 28 december ook aannemelijker.
voetnoot77
Worp, Briefwisseling, nr. 120.
voetnoot78
Worp, Briefwisseling, nr. 121.
voetnoot79
Worp, Briefwisseling, nr. 131.
voetnoot80
Worp, Briefwisseling, nr. 136.
voetnoot81
Batava Tempe opent met een gravure naar een tekening van Adriaan van de Venne. Zie voor een beknopte biografie met literatuuropgave over Van de Venne Dawn of the golden age, p. 321.
voetnoot82
Worp, Briefwisseling, nr. 140.
voetnoot83
Het Costelijck Mall wordt voorafgegaan door een gravure door J. Gelle, naar een tekening van Adriaen van de Venne. De originele tekening is bewaard gebleven. Zie: Schapelhouman en Schatborn 1993, nr. 16. De tekening is ook afgedrukt in De Boekenwereld 9 (1993), p. 219. Verbeeld zijn een spittende Adam en een spinnende Eva, een traditioneel motief, dat men ook vindt bij Roemers Visscher (Sinnepoppen, Tweede Schock) en bij Cats. (Tweede verhaal in de Proefsteen van de Trouwring). (Zie: Kok 1898, p. 128-134 en P.J. Meertens, De lof van den boer. Amsterdam 1942, p. 33-36).
voetnoot84
Zie ook het commentaar bij [37].
voetnoot85
Worp, Briefwisseling, nr. 148.
voetnoot86
Worp, Briefwisseling, nr. 155.
voetnoot87
Worp, Briefwisseling, nr. 156.
voetnoot88
Worp, Briefwisseling, nr. 165.
voetnoot89
Huygens voltooit dit gedicht op 15 oktober 1622 (Worp, Gedichten i, p. 268). Ter aanvulling van het regest dat Worp (Briefwisseling, nr. 195) van deze brief geeft, citeer ik naar het handschrift (ka xxxviiic, iii): ‘Nous avons admiré votre Area Magna Ducum. Mais pour le inserer quelques part, il vient trop tard. Rien ne se divulguer plus de tel tableaus, toutefois, ye prenderay guarde.’
voetnoot90
Worp, Briefwisseling, nr. 200. Vader Huygens meldt aan zijn zoon Constantijn te Londen in een postscriptum onder een brief d.d. 11 januari 1623 dat Maurits zijn verzen aan Heinsius heeft gezonden. Worp vermoedt dat het hier de Uytlandighe herder betreft. Dat heeft de dichter echter zelf al aan Heinsius gestuurd op Kerstdag 1622 (Worp, Briefwisseling, nr. 198). De constructie die Zwaan bedenkt (Zwaan 1976, p. 9) dat Huygens op 25 december Heinsius schrijft dat hij diezelfde dag de Uytlandighe herder naar Den Haag heeft gestuurd ‘ter verdere bestelling’, lijkt mij nodeloos ingewikkeld. Naar mijn mening betreft het hier dus de gedrukte versie van Batava Tempe en 'tCostelick Mall.
voetnoot91
Zie voor een uitleg van dit merk Porteman 1985.
voetnoot92
Vgl. Schenkeveld-Van der Dussen 1969, p. 127, noot 2.
voetnoot93
De lofdichten zijn afgedrukt in Appendix 1. f.c. is ‘Felius Cats’, zie Eymael 1886, p. 4 en Breugelmans 1977.
voetnoot94
Zie Verkruijsse, Hendriks en Mateboer 1988, nr. 1006, 1007, 1010, 1019, 1025, 1026, 1029.
voetnoot95
Zie over hem P.J. Meertens 1943, p. 232-233 en 377 noot 116. Meertens betoogt dat Huygens in de regels 10 en 11 (‘Luyten diemen garen terght En het nieuwe Liedgien verght.’) van het gedicht waarmee hij zijn Seste Boeck. daer in Van Als opdraagt aan Myne vrienden in Zeeland [118] zinspeelt op de naam ‘Luyt’.
voetnoot96
i.a.f. = Jacobus Adriani Felius = Jacob Cats. Zie Buitenrust Hettema 1904 en Breugelmans 1977.
voetnoot97
Zie Zeeusche Nachtegael p. 91 (‘Zeeusche Mey-clacht. ofte Schyn-kycker’ door A. van de Venne) en p. 273 (van dezelfde auteur in Tafereel van Sinne-mal, ‘Minne-mall van Dicke-Leendert, en Lijsje Teunis, met Ioncker Maerten. Aenden achtbaren, const-rijcken, Iacob de Geyn, de Ionge’), en p. 313, 327, 337, 347 en 363.
voetnoot98
Van Vaeck 1989, p. 11; Ten Berge 1979, p. 70-77.
voetnoot99
Zeeusche Nachtegael 1982, p. 272.
voetnoot100
Zie ook noot 83.
voetnoot101
Van Vaeck 1989, p. 14-15; Zeeusche Nachtegael 1982, p. 308-309, regel 1033-1044.
voetnoot102
Schenkeveld-Van der Dussen 1969. De exemplaren van de tweede druk van Batava Tempe en 'tCostelick Mall die in het bezit waren van Unger, bevinden zich in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht. Ze maken deel uit van een convoluut waarin ook werken van Cats zijn ingebonden (signatuur z qu 260).
voetnoot103
Zie voor een opgave van exemplaren Zeeusche Nachtegael 1982, p. 11 en Verkruijsse, Hendriks en Mateboer 1988, nr. 1008, waar bij de exemplaren 1, 6 en 16 Huygens' Batava Tempe en Costelick Mall 1622 zijn bijgebonden. In de exemplaren nummer 6 (uba 1999 g 15) en nummer 16 (ex. Schenkeveld-Van der Dussen) zijn beide boeken zelfs bijgebonden met het titelblad Otiorum lib. iv.
voetnoot104
uba signatuur 2003 e 7. Convoluut met 1) Jacob Cats Gedachten op slapelooze nachten en Twee-en-tachtig-jarig leven. 8ste druk, Leiden 1732, 2) 'tCostelick Mall, 1622 en 3) Batava Tempe, 1622. Tussen 1) en 2) en na 3) zijn ingebonden: Jacob Cats (Aenspraecke tot Scipio, Lofgedicht op de synode, Claeghgedicht op Symon Ruytinck), Johanna Coomans (Apollo-feest), Johan de Brune (Deughds-lof) en Ioannes de Swaef (Maechden-lesse). Dit zijn in de facsimile-editie van de Zeeusche Nachtegael de pagina's 107-109, 175-186 (katern 2G en de helft van 2H), 202-204, 232-235. De oorspronkelijke paginering en de custoden zijn aangepast aan de nieuwe omgeving. Dit exemplaar van het gedicht van De Brune kan toegevoegd worden aan nr. 1008 d van zijn bibliografie (Verkruijsse, Hendriks en Mateboer, 1988).
voetnoot105
Andere aangevoerde redenen, samengevat door M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (1969, p. 126) dat Huygens niet genoeg Zeeuw was, ondanks zijn stage in Zierikzee, of de lengte van beide stukken, blijken minder relevant.
voetnoot106
Worp, Briefwisseling, nr. 202.
voetnoot107
Worp, Briefwisseling, Supplement, nr. 3.
voetnoot108
In het varariantenapparaat zijn de substantiële verschillen tussen Huygens' handschrift en deze Zeeuwse drukken opgenomen. Evidente fouten zijn aangegeven met een asterisk. Daar de dichter zelf van de hier uitgegeven ontwerphandschriften afschriften heeft gemaakt die als kopij naar Middelburg zijn gestuurd, kunnen niet alle verschillen aan de Zeeuwse zetters worden toegeschreven. Huygens zal tijdens het overschrijven ook zelf van zijn ontwerp zijn afgeweken. Een algemeen verschil tussen Huygens' handschrift en deze drukken is dat de Zeeuwen de talrijke door de dichter gebezigde samenstellingen en woordkoppelingen systematisch van koppeltekens hebben voorzien. De dichter zal zich hieraan hebben geërgerd. Fouten komen voor, maar Huygens' idee dat deze drukken ervan wemelen, is overdreven. Curieuze fouten zijn te vinden in Batava Tempe [36], de regels 757 en 759. Het handschrift heeft daar aan het einde van de regel ‘linde-cruijnen’ en ‘duijnen’. De druk laat zien ‘Linde-cruymen’ en ‘duymen’. De zetter was zich hier in ieder geval bewust van Huygens' rijm. Een mooie fout met gevolgen is in regel 14 van 'tCostelick Mall te zien:

illustratie

H Die ons' ghemeene Vaer eerst besien eerst besach.
D1 [ ] ons [ ] besjen* [ ] besach:
D2 [ ] ons besjen* [ ]
K1 [ ] Vaêr, eerst aengesien, [eerst] sagh:

 

De zetter van D1 merkte niet dat hij in plaats van een ‘i’ een ‘j’ zette. De zetter van D2 interpreteerde het aldus ontstane nieuwe woord en creëerde door toevoeging van het bezittelijk voornaamwoord ‘ons’ de bijstelling ‘ons besjen’ bij ‘ons ghemeene Vaer’, Adam. Deze ingreep werd voor de druk van de Korenbloemen van 1658 gecorrigeerd. Een ander voorbeeld van een fout is regel 65 van gedicht [38]. Het handschrift heeft daar ‘de Meer en min der boden’, de Zeeuwse druk: ‘meer en minder boden’. In K1 is ook deze fout gecorrigeerd.
voetnoot109
Worp, Briefwisseling, nr. 208.
voetnoot110
Worp, Briefwisseling, nr. 210.
voetnoot111
Worp, Briefwisseling, nr. 211.
voetnoot112
Denique tu is eris, qui tironem utile dulci miscere docueris, qua re punctum omne ferri aiunt.
voetnoot113
Worp, Briefwisseling, nr. 212. Deze brief vormt een belangrijke bron voor de drukgeschiedenis van Cats' Emblemata. Er blijkt uit dat Cats zijn eerste bundel ‘in eigen beheer’ (‘meis impensis et meo marte editionem istam - ignarus rerum - moliebar’, ik heb die uitgave op mijn kosten en mijn risico, zonder kennis van zaken, op touw gezet) heeft laten drukken en daarna de gehele oplage aan ‘Wilhelmus Jansonius’ [Blaeu] heeft overgedaan. Nadien laat Cats zijn gedichten uitgeven door de gebroeders Van de Venne, die hem in ruil ‘daarvoor heel fatsoenlijk exemplaren, schilderijen, boeken en andere aardige dingen geven’ (qui exemplaribus, picturis, libris, alijs elegantijs id honeste compensant). In Dawn of the golden age (nr. 328, p. 655-656) suggereert Ariane van Suchtelen dat Huygens voor zijn Batava Tempe door de broers Jan en Adriaan van de Venne zou zijn betaald met vier door Adriaan geschilderde jaargetijden, zoals ook Cats door Van de Venne beloond was. Zie over deze brief Luijten 1996, deel 2, p. 10-11 en deel 3, p. 332 en Luijten 1991-1992. Zie over Cats als uitgever van eigen werk ook Kalff 1913 en Van der Horst 1978, met name p. 240-241. Voor exemplaren van de genoemde editie raadplege men Cats catalogus (nrs. 169-173) en de beschouwing daarover van Bos en Gruys (Bos en Gruys 1996, p. 32-36).
voetnoot114
Deze tussen juridisch geschoolde vroegzeventiende-eeuwse schrijvers van formaat uitgewisselde informatie is een belangrijke aanvulling op het corpus dat Hoftijzer behandelt in zijn inaugurele rede De zeis in andermans koren. (Hoftijzer 1993). Overigens is mij van de Amsterdamse nadruk waarvan sprake is, geen exemplaar bekend.
voetnoot115
Resolutiën van de Staten-Generaal, 1625, 30 mei, fol. 214vo. Ik ontving deze vermelding van Nadine Orenstein, waarvoor ik haar hartelijk dank. In zijn overzichtje van de inhoud van het voorwerk haalt Huygens dan ook achter ‘Privileg’ het woordje ‘editoris’ door. Zie hoofdstuk 4.
voetnoot116
Van Eeghen 1978, p. 216-217. Zie over privileges ook Groenveld 1986, p. 225-245.
voetnoot117
Zie hoofdstuk 4.
voetnoot118
Zie voor biografische gegevens Briels 1974, p. 548-549.
voetnoot119
Ik raadpleegde de exemplaren ter Koninklijke Bibliotheek, signatuur 174 h 3 en 174 h 4. Het zijn titeluitgaven van elkaar. Exemplaar 174 h 4 heeft een Nederlandstalige typografische titelpagina extra, vóór de Latijnse. De opbouwformule en de fingerprint zijn voor beide overigens gelijk (A-2L8; 163416 - b1 A2 inte: b2 2L5 n en). Met dank aan Jan Bos van de stcn.
voetnoot120
Ik raadpleegde de exemplaren 174 f 28 en 7 e 40 van de Koninklijke Bibliotheek. De opbouwformule is gelijk aan de uitgaven van 1634 (A-2L8), de vingerafdruk is anders (164116 - b1 A2 llo m: b2 2L5 Ma).
voetnoot121
Ik raadpleegde twee exemplaren op de Koninlijke Bibliotheek, signaturen 8 e 64 en 765 k 21.
voetnoot122
Ze hebben alle de lezing van de Otia ook op plaatsen waar deze druk uit 1625 afwijkt van de daaraan ten grondslag gelegde door Huygens tot kopij bewerkte druk uit 1619. Enkele voorbeelden: gedicht [16] r. 6 (kopij:) wordt (Otia:) word (nadrukken:) word; r. 50 (kopij) Sijn (Otia:) sijn (nadrukken:) sijn; r. 64 (kopij:) sendt (Otia:) send (nadrukken:) send.
voetnoot123
Zie ook de verantwoording in hoofdstuk 5.
voetnoot124
Exemplaar Koninklijke Biblotheek, signatuur 302 e 52. Collatieformule: 4o *-3*4 4*2 A-8K4. Een uitgebreid overzicht van de katernindeling geeft Hermkens (1987, p. [110]-[116].
voetnoot125
Vermeeren 1959, p. 207. In de inleiding op de facsimile-editie van Hofwijck uit 1967 is Vermeeren stelliger in zijn bewering. Daar schrijft hij dat Huygens aan de ‘editio princeps zijner Koren-bloemen (...) nauwelijks aandacht heeft besteed.’ (Vermeeren 1967, p. xi-xii)
voetnoot126
Zwaan 1968, p. 12.
voetnoot127
Verkuyl 1971, p. 478, noot 11.
voetnoot128
Vermeer 1968, p. 64 en 71, De Kruyter 1971a, p. 77, Strengholt 1974a, p. 24, Hermkens 1987, p. [25], [42]-[47], [89-[92].
voetnoot129
Strengholt 1974a, p. 24.
voetnoot130
Andriesse 1993, p. 142. Strengholt 1987a, p. 95-96. Johannes Rammazeyn was in Den Haag werkzaam van 1652-1679 (Gruys en De Wolf 1989, p. 241, zie ook Kossmann 1937, p. 320-326).
voetnoot131
Strengholt 1974, p. 24.
voetnoot132
Zie voor deze correcties van fouten van de Zeeuwse zetter noot 108. Andere correcties zijn te vinden in: gedicht [38], regel 59; [41], regel 106, 110, 168, 189, 237 (marge); [44], regel 101, 116, 122, 193, [46], regel 25, [65], regel 100, [67], regel 36, [71], regel 5, [75], regel 17, [109], regel 23 en [112], regel 87.
voetnoot133
Zie voor Van Ravesteyn, Kleerkooper en Van Stockum.
voetnoot134
Signatuur o 90-1. De heer drs. A. Plak attendeerde mij in 1986 op dit exemplaar dat toen nog eigendom was van Antiquariaat Nico Israel te Amsterdam, waarvoor ik hem hartelijk dank.
voetnoot135
Exemplaren: Koninklijke Bibliotheek (3x), signaturen: 143 b 1,2; 759 c 18; 76 j 35. collatieformule: 4o: *-4*4 A-4Y44Z2 2A-4C4.
voetnoot136
Zwaan 1968, p. 12.
voetnoot137
Zwaan 1968, p. 12; Zwaan 1973, p. 15; Strengholt 1974, p. 25-26; Strengholt 1976, p. 51; Hermkens 1987, p. [48] en [92]; Van Strien 1990, p. 89-93.
voetnoot138
Namelijk bij [41], regel 33, 293 (marge) en 328; bij [44], de regels 3, 17, 74, 120, 167, 184, 185, 224, en 338; bij [46], regel 112; [47], regel 54; [49], regel 93; [58], regel 2 en 3; [59], regel 36; [65], regel 5; [68], de regels 20 en 40; [70], regel 57; [71], regel 101 en 156; [72], de regels 29 en 34; [73], regel 6 en 77; [77], regel 4; [79], regel 48, 101 en 155; [82], regel 10; [92], regel 1 en 9; [94], regel 8; [105], regel 4 (marge); [109], regel 64; [112], de regels 398 en 402; [116], de regels 68 en 103; [117], regel 25.
voetnoot139
Tijdens het drukken van de Otia heeft de dichter zijn correcties in dit gedicht niet meer kunnen laten aanbrengen in tekst of erratalijst. Zie p. 67. Hernieuwde aandacht voor deze vertaling heeft waarschijnlijk ook geleid tot opname in de Koren-bloemen 1672 van [48]. Zie het commentaar bij [44] en [48].
voetnoot140
Spies 1986, m.n. p. 184-185.
voetnoot141
Zie voor een uitleg van dit begrip Gaskell 1974, p. 328-332.
voetnoot142
Van Gelder 1957, no. 46, p. 19. Zie ook Schenkeveld-Van der Dussen 1988b.
voetnoot143
De Zeeuwse drukken worden besproken bij de overige gedrukte bronnen. Zie hoofdstuk 3.
voetnoot144
Voor 1 mei 1625 zendt Huygens Vander Burgh en Brosterhuysen de nog onvolledige proeven van de Otia en vraagt hun zoveel mogelijk lofdichten te willen verzamelen in Leiden (Hellinga en Tuynman 1971, aantekening 52: ‘31 april 1625’ [sic]; Worp, Briefwisseling, nr. 258). Op 17 april 1625 ontvangt Hooft de nog onvolledige proeven van de Otia met het verzoek om lofdichten van hem, Reael en andere Amsterdammers (Hellinga en Tuynman 1971, aantekening 29 en 55; Worp, Briefwisseling, nr. 257; Van Tricht 1976, nr. 214).
voetnoot145
Datering gedrukte opdracht van de Otia aan Heinsius. Zie ook Worp, Briefwisseling, nr. 268 en Schenkeveld-Van der Dussen 1987.
voetnoot146
Worp, Gedichten ii, p. 104.
voetnoot147
X2v, p. 166: ‘Excusandae libertati desultoriae, cuius modò specimen exhibuimus, fecerit non suo ordine insertus Sermo ad D. Gasp. Barlaeum...’ (Ter verontschuldiging voor het vrij overspringen [van de ene naar de andere taal], waarvan wij zojuist een voorbeeld gaven [namelijk in het voorafgaande gedicht [116] Olla podidra], kan misschien dienen deze niet op zijn juiste plaats ingevoegde ‘sermo’ aan de heer Caspar Barlaeus).
voetnoot148
ka xlviii, fol. 100r.
voetnoot149
De opdracht in versvorm is gepubliceerd in Worp, Gedichten ii, p. 101-102 naar het handschrift bij de Latijnse gedichten (ka xliiia, 1624), de zetinstructie op fol. 1r.
voetnoot150
Worp, Gedichten ii, p. 124, noot 2.
voetnoot151
Strengholt 1987c.
voetnoot152
Dit zijn behalve de tweeregelige spreuk die Worp afdrukt in het laatste deel van zijn editie (Gedichten ix, p. 3) en die ik niet opneem, de nummers: [1], [2], [3], [4], [5], [6], [7], [8], [9], [10], [12], [13], [15], [19], [22], [23], [24], [25], [26], [32], [40], [43], [45], [48], [51], [52], [55], [61], [64], [66], [76], [80], [113], [114].
voetnoot153
Nummer [76]. Niet voltooid en daarom niet opgenomen is voorts [52] waarom ook de wel voltooide tegenhanger [51] in portefeuille bleef. Het komt ook een enkele keer voor dat de dichter een gedicht dat hij kennelijk nog niet voltooid acht, toch publiceert. Hij plaatst er dan * * * * onder. Zo bij [53] Een gesant.
voetnoot154
Strengholt 1987c, p. 255. Het betreft hier de nummers [1]-[10].
voetnoot155
Zie het commentaar bij [2].
voetnoot156
Zie de nummers [10] (Breda) en [9] en [15] (Anna Roemers).
voetnoot157
Strengholt 1987c, p. 255-256. Het gaat hier om de nummers [4], [5] en mogelijk ook [22], [23] en [25], hoewel Huygens deze laatste gedichten op enig moment toch heeft willen publiceren. Zie hiervoor het commentaar bij deze gedichten en Leerintveld 1985, p. 306-307.
voetnoot158
Gedicht nummer [66]. Zie Strengholt 1987c, p. 251.
voetnoot159
Strengholt 1987c, p. 259. Hij geeft ook enige voorbeelden van latere gedichten. Zie ook mijn commentaar.
voetnoot160
Smit 1980, p. 66-67; Bachrach 1962, p. 192-197. Beide gedichten werden in de Otia voorzien van * * * *.
voetnoot161
Otia, Lib. iii Bibel-stoff. Opdracht (:)2 verso [p. 66].
voetnoot162
Strengholt 1989, p. 89. Zie ook het commentaar bij dit gedicht.
voetnoot163
Dit zijn de nummers [53], [54], [56], [57], [58], [59], [60], [62], [63], [65], [67], [68], [69], [70], [72], [73], [75], [110] en [112].
voetnoot164
Aldus Huygens zelf in zijn proza tot de ‘Ledige Leser’ op C3r. Zie ook mijn commentaar bij deze reeks op p. 503-508.
voetnoot165
Worp, Briefwisseling, nr. 208. Op 8 november 1623 schrijft hij aan Cats dat hij erover denkt zijn Characteres bij zijn al eens uitgegeven gedichten te voegen tot een grotere bundel (Worp, Briefwisseling, nr. 211).
voetnoot166
‘Ik denk den H. Generael te doen denken aan ue boexken, die nevens mij vast vast nae ue Characters’. Van Tricht 1976, nr. 203.
voetnoot167
Van Tricht, Briefwisseling Hooft, nr. 209-210 en bijlage 209.
voetnoot168
Zie Hellinga en Tuynman 1971, p. 105-106, aantekening 29 en 32.
voetnoot169
Schenkeveld-Van der Dussen 1987.
voetnoot170
Schenkeveld-Van der Dussen 1988b.
voetnoot171
Bijvoorbeeld in boek i: Italia decolor, Itinerarium Legationis ad Venetos, Ex Anglia redux en de herhaalde mededeling onder een gedicht dat het is gemaakt ‘Navigans Brittaniam versùs’ (p. 34), of ‘Mari: in Angliam navigans’ (p. 44). Uit boek ii kan als voorbeeld gelden het gedichtje Passando le Alpi.
voetnoot172
Hij ontwierp bijvoorbeeld: Dessein de l'entree du ballet presenté à la reine de Boheme. À la Haye. De Haagse schoolmeester David Beck maakt in zijn dagboek bij 11 januari 1624 melding van deze ontvangst: ‘Des avonts was tot Graef hendrick van Nassou een Princel[ijck] Bancquet ende Balet, daer de Coning de Coninginne Sijn Ex[cellen]tie met alle de grooten te gast waren.’ (Beck 1993, p. 31)
voetnoot173
Van Tricht 1976, nr. 209.
voetnoot174
Ik geef hiermee tevens een aanvulling op Janssen 1989, p. 18 en noot 28. Over Huygens' bemoeienis als auteur met zijn drukwerk is eerder gepubliceerd in Gedrukt in Nederland, p. 35 en 36, en in Hellinga 1962.
voetnoot175
Zie Hellinga 1962, p. 103-104.
voetnoot176
Gaskell 1974, p. 176-178.
voetnoot177
Zie de gedichten [29]-[30], [36], [37], [41], [82]-[107], [115] en [119].
voetnoot178
Zie voor de betekenis van de titelgravure Schenkeveld-Van der Dussen 1988b. Huygens ontwierp zelf ook de titelprenten voor latere bundels als zijn Momenta desultoria (ka xlviii, fol. 206-210. Zie Hellinga 1962, plaat 109-114) en Hofwijck (128 D 4. Zie de afbeelding in Zwaan 1977a, p. vi).
voetnoot179
Bij gedicht [81] vergiste de dichter zich en noteerde hij onder de kopij, in dezelfde inkt als waarmee ten behoeve van de editie wijzigingen werden aangebracht: ‘Constanter 27a Mart. 1625’. Later herstelde hij deze vergissing en kreeg het gedicht het jaartal mdcxxiv en de plaatstekening ‘Lond.’.
voetnoot180
Vgl. Schenkeveld-Van der Dussen 1987 en 1988b.
voetnoot181
De uytlandighe herder, het laatste gedicht uit dit boek heeft nu nummer 6. Welk religieus gedicht eerst nummer 7 was, heb ik niet achterhaald.
voetnoot182
Zie de bespreking hiervan in het commentaar.
voetnoot183
Zie de platen 91 en 92 in Hellinga 1962.
voetnoot184
ka xli, 1619, p. 56. Het sonnet is in de Otia afgedrukt op p. 58 van boek ii, zonder de gevraagde in- of uitspringingen. Interessant is een vergelijking met de lay-out van de Nederlandse sonnetten in boek vi. De ‘Schonckensonnetten’ [29]-[30] springen in bij de regels met mannelijk rijm. Deze vormgeving kan het eerste sonnet, dat van Hooft, hebben bepaald. Huygens' ‘eigen sonnetten’, de nummers [31] en [14] hebben wel de hier voorgeschreven variant met alleen de eerste regels van kwatrijn of terzet ingesprongen. Zie voor de betekenis van de typografische presentatie bij sonnetten overigens ook Strengholt (1970) en Stutterheim (1978).
voetnoot185
Observatie en verklaring door Lotte Hellinga-Querido, zie Hellinga en Tuynman 1971, aantekening 23, p. 103-104.
voetnoot186
Zie bijvoorbeeld nummer [41] en [116].
voetnoot187
Zie bijvoorbeeld de gedichten [31], [34], [44], [49], [78], [79], [119].
voetnoot188
Bijvoorbeeld bij de gedichten [34] en [79].
voetnoot189
ka xla 1623, fol. 9v.
voetnoot190
Vermeeren 1959, p. 206-207.
voetnoot191
Boek iv is, het zij nogmaals vermeld, ‘vanden Zeewschen Druck, ende midsdien onoversien, onverbetert’.
voetnoot192
De binnenvorm van vel T, de pagina's Tv, T2r, T3v en [T4]r werd het eerst gedrukt: de moeten van de weerdruk zijn zeer duidelijk waarneembaar op de pagina's Tr, T2v, T3r en [T4]v.
voetnoot193
Zie voor een uitleg van het systeem waarin de varianten worden gepresenteerd hoofdstuk 5.
voetnoot194
Worp Gedichten i, p. 308-309, Tuynman en Zwaan 1968, p. 73.
voetnoot195
Dit vormt een aanwijzing voor de veronderstelling dat Worp zich voor de weergave van handschriften waarvan ook gedrukte versies bestaan, heeft laten leiden door de gedrukte versie en deze collationeerde met het handschrift. Zie noot 49 en Strengholt 1987b, p. 314.
voetnoot196
Zie de facsimile hiervan p. 779-796
voetnoot197
Zie de vorige paragraaf ‘Selectie’.
voetnoot198
Dit betreft in ieder geval de gedichten [17], [71], [72] en [112]. Zie ook de opmerkingen 3. en 5. hierboven.
voetnoot199
Zie over deze variant en de biografische achtergrond ervan (Door is woordspeling met Doris = Dorothée van Dorp) Strengholt 1976, p. 87-88.
voetnoot200
Zie het hierboven gegeven voorbeeld (2). Deze verschuiving in het zetsel kan natuurlijk veroorzaakt zijn door de correctie in de vorige regel.
voetnoot201
In ka xli (Franse gedichten), jaaromslag 1625. Het zijn het dubbelblad (∴) en de katernen G, H en I.
voetnoot202
Zie ook p. 82-84
voetnoot203
Vgl. Dorleijn 1984, p. 8-9; Scheibe 1988, p. 24.
voetnoot204
Mathijsen 1992-1993 en Mathijsen 1995, p. 124-143.
voetnoot205
Scheibe 1971, p. 28-29.
voetnoot206
Leerintveld 1988. Onder ‘verzameling Hugeniana’ versta ik de gehele verzameling vóór de verdeling van 1823. In deze editie heb ik behalve uit de verzameling Korenbloemen (ka xl) ter Koninklijke Bibliotheek slechts enkele verspreid geraakte handschriften opgenomen: uit de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam de handschriften 28 C 1 (autograaf bij [18]), 28 C 2 (autograaf bij [29]), 28 C 3 en G e 9 (autografen bij [31]), G e 11 (autograaf bij [50]) 28 C 4 en 28 E 1 (respectievelijk een autograaf en een apograaf bij [109]); uit Huygensmuseum Hofwijck een autograaf bij [49]; uit de Bibliotheek van de Universiteit te Leiden ubl, Pap. 2 (autograaf bij [48]) en uit de Bibliotheca Bodmeriana te Cologny-Génève een apograaf bij [32].
voetnoot207
Zie de facsimile hiervan p. 769 vlgg.
voetnoot208
De ‘Sonnetten van de Schoonheyt’ uit Apollo of Ghesangh der Musen zijn mijns inziens niet van Constantijn Huygens. Ik heb ze niet opgenomen. De argumentatie waarmee Zieleman Huygens als auteur ervan naar voren schoof (Zieleman 1995), heb ik mijns inziens afdoende weerlegd (Leerintveld 1996a). Ondanks Zielemans repliek (Zieleman 1996) handhaaf ik mijn standpunt.
voetnoot209
Vgl. Mathijsen 1995, p. 149-170.
voetnoot210
Scheibe 1971, p. 6.
voetnoot211
Strengholt 1976, p. 70.
voetnoot212
Penon laakte een dergelijke handelwijze reeds als ‘eclectische tekstcritiek’ (Penon 1884, p. 182). Zie voor het begrip ‘composiet-tekst’ Dorleijn 1984, p. 48.
voetnoot213
Zwaan 1974, p. 10.
voetnoot214
Strengholt 1978, p. 111. Dit is de tweede druk, met een nieuwe inleiding, van de editie die door Karsemeijer in 1956 (19662) was uitgegeven. Zie overigens voor een bespreking van negentiende-eeuwse reeksen als Klassiek Letterkundig Pantheon Kuitert 1993.
voetnoot215
Greg 1970, p. 34, noot 7.
voetnoot216
Scheibe 1971, p. 35.
voetnoot217
Constantijn Huygens, Zes Zedeprinten. Utrecht 1976.
voetnoot218
Schenkeveld-Van der Dussen 1987, 195.
voetnoot219
Zie p. 33-34.
voetnoot220
Zie hoofdstuk 3. Paragraaf 3.1.2.
voetnoot221
De laatste twee in Zwaan 1976, de andere in Zwaan 1984c.
voetnoot222
Vgl. Dorleijn 1984, p. 10 en Mathijsen 1995, hoofdstuk 3.
voetnoot223
Zie bijvoorbeeld gedicht [41] regel 183, 284.
voetnoot224
Ik volg hierin Tuynman en Zwaan 1968, p. 25-26; Zwaan 1968, p. 10-11 en Hermkens 1987, p. [81]. Van Leuvensteijn (1987, p. 197) verschilt op dit punt met Hermkens; zijns inziens zou het principe van diplomatisch editeren strikt gevolgd moeten worden en dus zouden y (met en zonder punten) en ij (idem) getranscribeerd moeten worden om via ‘frequentieverhoudingen’ ‘de mate van gangbaarheid’ te achterhalen. Mij lijkt dit verlangen onterecht: waar dit verschil ‘extralinguïstisch’ (Hermkens 1984, p. 17) of ‘grafisch’ of ‘semiologisch irrelevant’ (Tuynman en Zwaan 1968, p. 25) is, valt de registratie ervan buiten de teksteditie. Er wordt om diezelfde reden geen verschil gemaakt tussen de diverse realisaties van bijvoorbeeld de s of de r. Vergelijk ook Gerbenzon 1961.
voetnoot225
Hermkens 1964. Een gedeelte hieruit verscheen in gewijzigde vorm in Hermkens 1984 met op het omslag de titel Handleiding bij het lezen van Huygens' schrift als bijlage bij Hermkens 1987.
voetnoot226
Hermkens 1984, p. 52-54 (= Hermkens 1964, p. 80-91).
voetnoot227
Proeven i, 1961; Proeven ii, 1968; Hermkens 1987, p. [70]. In Proeven i (p. 20) werd regel 25 uit Hoofts berijming van psalm 3 weergegeven als: ‘Op komma(?) H/heer; voor mij komma(?) te veldt;’. Deze dubbele presentatie in de tekst van onzekerheid bij de transcriptie werd bekritiseerd door Michels (Michels 1962, p. 82-89) en door J. Smit (J. Smit 1961).
voetnoot228
Hermkens 1984, p. 55 (= Hermkens 1964, p. 92-93); Zwaan 1968, p. 9-10 ‘spatie als scheidingsindicatie dominant’.
voetnoot229
Doordat in het variantenapparaat evenwel een selectie is gemaakt uit de varianten zijn de verschillende versies niet exact te reconstrueren. Niet alle spellingsverschillen zijn namelijk opgenomen. Zie p. 84-85: ‘Selectie van varianten’.
voetnoot230
Dorleijn 1984, 33-38.
voetnoot231
Bij de weergave van de varianten uit de handschriften, zowel uit de creatiofase als uit de preparatiofase, heb ik dan ook afgezien van het gebruik van ‘transcriptietekens’ die wél de plaats van de variant op het blad aangeven. Vergelijk: Hermkens 1963 en de reactie daarop door P. Gerbenzon (1963): ‘Pas door analyse kan de uitgever de tekstontwikkeling binnen de autograaf doorzichtig maken. Hij doet er de gebruiker een dienst mee als hij de achtereenvolgende stadia als het ware afpelt en overzichtelijk opstelt.’ Zie ook: Verkruijsse 1973/1974 en Hermkens 1987.
voetnoot232
Zie daarvoor paragraaf 5.4.2.1.
voetnoot233
Verkruijsse 1983, p. 27-36.
voetnoot234
Om een indruk te geven van de aantallen exemplaren in Nederlands openbaar bezit volgt hier een opgave op basis van de Centrale Catalogus, de catalogus van de Stadsbibliotheek Haarlem, de catalogi van uba, ubl, kb en de secundaire literatuur: 1619 Verclaeringh. Twee drukken. 5 exx.; 1619 Christelycke bedenckingen. 4 exx.; 1622 Batava Tempe. 9 exx.; 1622 Kostelick Mal. 8 exx.; 1623 Batava Tempe. 2de druk. 1 ex. (ubu, coll. Unger); 1623 Kostelick Mall. 2de druk. 3 exx.; 1625 Otia. 16 exx. (+ 3 exx. in privé-bezit); 1658 Koren-bloemen. 14 exx. (+ 4 in privé-bezit); 1672 Koren-bloemen. zo exx. (+ 4 in privé-bezit).
voetnoot235
Zwaan 1968, p. 11.
voetnoot236
Zo heeft Hermkens bij partieel interne collatie van telkens twee exemplaren uit particulier bezit en steekproeven bij andere exemplaren voor Trijntje Cornelis geen varianten gevonden (Hermkens 1987, p. [20]-[21]).
voetnoot237
Voor de eerste vergelijking gebruikte ik exemplaren in particulier bezit. Controle ervan is uitgevoerd aan de hand van exemplaren uit de Koninklijke Bibliotheek (Koren-bloemen 1658, signatuur 302 e 52; Koren-bloemen 1672, signatuur 143 b 1, 2; 759 c 18 en 76 j 35).
voetnoot238
Zie hoofdstuk 4.
voetnoot239
Ik heb de volgende exemplaren van de Otia volgens de ‘fingerprint-methode’ van de stcn (zie Vingerafdrukken, p. 14 en 15) met elkaar vergeleken en geen verschillen geconstateerd: particulier ex.; kb 759 c 17; Museum Meermanno-Westreenianum 106 d 4; uba 1354 b 11; 2456 a 17; (Hs.) 11 h 81; 454 d 3; ubl 708 b 17; 1207 b 34; 1506 a 37; ubu z qu 234; Stadsbibliotheek Haarlem 76 c 4. De eerste zes exemplaren heb ik ook gecontroleerd op woordvarianten en drukfouten zonder verschillen te constateren.
voetnoot240
Zie hoofdstuk 3, p. 33-34.
voetnoot241
Vergelijk Verkruijsse 1983, p. 28-29.
voetnoot242
kb La en Museum Meermanno-Westreenianum 143 L 28; kb Lb en Museum Meermanno-Westreenianum 143 L 29.
voetnoot243
Hermkens 1987, p. [61]; Greg 1970, p. 19-20.
voetnoot244
Dit is bijvoorbeeld aangetoond voor een tekst van Vondel (en in voetnoot 18 voor een tekst van Hooft) door Gerritsen (1978). Zie ook Hermkens 1987, p. [62].
voetnoot245
Zie p. 769 vlgg. Zie voor een verandering in Huygens' spelgewoonte in 1657 Van Strien 1990, p. 84-85: ‘In 1657 heeft hij [Huygens] de gelijkvormigheidsspelling losgelaten voor een meer fonetische weergave’. Deze verandering heeft waarschijnlijk geen invloed gehad op de in deze editie opgenomen gedichten, hooguit voor een enkele in de eerste druk der Koren-bloemen aangebrachte aanvulling.
voetnoot246
Dorleijn 1984, p. 57.
voetnoot247
Bijvoorbeeld bij gedicht [18], [23] of [25].
voetnoot248
Zie ook de facsimile p. 783.
voetnoot249
Dorleijn 1984, hoofdstuk 4, p. 33-46 en hoofdstuk 6, p. 57-82.
voetnoot250
Zonder evenwel een complete reconstructie van alle bronnen mogelijk te maken doordat bij apografen en gedrukte bronnen niet alle verschillen zijn opgenomen, maar een selectie uit de varianten is gemaakt.
voetnoot251
Hermkens 1987, p. [9].
voetnoot252
Zie ook Tuynman en Zwaan 1968, p. 33-34.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Tijdschrift voor taal en letteren

  • over De Nederlandse Spectator

  • over Korenbloemen

  • over Otia. Otiorum libri sex


auteurs

  • over Jan te Winkel

  • over J.A. Worp

  • over Jacob Cats

  • over Constantijn Huygens

  • over P.J.H. Vermeeren