Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[10] Aende Bredaesche camer

Commentaar

Nu Huygens door Grotius, Heinsius, Anna Roemers Visscher en door Louise de Coligny, Maurits en Frederik Hendrik is geprezen, excuseert hij zich ervoor dat hij pas ‘op 't lest’ bij ‘'sVaders Vaderlandt’ (r. 34) aankomt. De Bredase rederijkerskamer ‘Vreuchdendal’ vraagt hij in deze rijmbrief hem te willen straffen voor zijn vergrijp haar niet te kennen. Hij bekent schuldig te zijn en biedt aan zijn eigen hand terecht te laten staan (r. 44). Bij wijze van boetedoening laat hij dan zijn eigen hand dit gedicht schrijven.

Mocht de kamer liever uit medelijden een ‘schuldich schuldenaer’ (r. 48) blij willen maken, laat zij dan genade voor recht laten gelden, zodat de misdaad de basis vormt voor meer vriendschap. Ten bewijze van die vriendschap verlangt Huygens van de kamer slechts ‘een bladt, een veers, een woordt geschreven’ (r. 51).

[pagina 117]
[p. 117]

De factor van de kamer, Dingman Beens heeft aan dit verzoek voldaan. In de bundel Refereynen en Baladen / Op verscheyden vragen / Ende Regels ende / Jn dicht Gestelt, By / Dingman Beens / Soeckt Het Hemels / Wy vaten genucht, Jn het/ Vreuchdendal / Onder de Lommer van / t'Berkenrys./ vinden wij op fol. 37recto: ‘baladen Tot Antwoort op de Groete van Constantin Hugens By hem gesonden aen de Kamer Van Vreuchdendal Anno 1619’.Ga naar eindnoot1

Bostoen heeft zich de vraag gesteld waarom Huygens met dit gedicht contact zocht met de hem onbekende rederijkerskamer van Breda. Zijns inziens diende de rijmbrief ‘op instigatie van Christiaan Huygens’ [..] ‘om de bestuurders van de oude trouwe vaderstad welwillend te stemmen’ en om Constantijn ‘in hun aandacht te bevelen. Op een passend moment zouden ook zij wellicht een goed woord kunnen doen’ bij prins Maurits, die op 30 mei 1620 door de stad Breda ontvangen zou worden. De kamer van Vreugdendal, nauw verweven met het stadsbestuur, was aktief bij de voorbereidingen voor dit onthaal betrokken.Ga naar eindnoot2 Deze ‘reconstructie van het kader waarbinnen de rijmbrief functioneerde’Ga naar eindnoot3, lijkt mij niet juist. Christiaan Huygens had veelvuldig schriftelijk contact met zijn Bredase familieleden en de bestuurders van die stad. Hen zal hij eerder als een trotse vader kennis hebben willen laten maken met de dichter die zijn zoon was. In de beschrijving van zijn jeugd deelt Constantijn zelf mee dat zijn vader ‘kenners gaarne mijn prestaties op het gebied van de letteren en de muziek’ voorlegde.Ga naar eindnoot4 Om Maurits te benaderen met het oog op een betrekking voor zijn zoon Constantijn hoefde de secretaris van de Raad van State naar mijn idee helemaal niet via Breda te gaan.

 

Op grond van de eerste regels van dit gedicht concludeerde Smit dat Huygens ‘kosmische beelden voor supreme individualistische dichter-trots heeft gebruikt’. Ook bij Huygens is sprake van ‘kosmische zelfvergroting’.Ga naar eindnoot5

Nu vaststaat dat het tweede woord van regel 2 niet luidt ‘hemel’, zoals Worp en Smit lazen, maar ‘heuvel’, moet het perspectief van waaruit de dichter dit vers begint niet in de kosmos maar op de aarde worden gezocht. Van kosmische zelfvergroting is dan ook geen sprake. Huygens overdrijft hier met kennelijk genoegen de bekendheid van zijn dichtwerk over de hele wereld om de tegenstelling met zijn onbekend zijn met de Bredase rederijkers scherper te laten uitkomen.

Literatuur

Smit 1966, p. 101; Smit 1980, p. 74; Bostoen 1981; Bostoen 1987a.

Uitgaven

Worp Gedichten i, p. 135-137; Bostoen 1987a, p. 34-37.

Overlevering

H Autograaf Huygens, ka xla 1619, fol. 6r en 6v. Een enkel blad papier van 315 × 105 mm. De regels 1-56 staan op fol. 6r. Op 6v schreef Huygens de regels 57-60 en de ondertekening en datering.

Datering

Het gedicht is gedateerd: Prid. Id. Mart mdcxix (= 14 maart 1619).

[pagina 118]
[p. 118]

Varianten



illustratie

5 Ha   Daer is noch Locht, noch   Zee, noch Stadt, noch Vleck,
  b   [ ] landt noch [Stadt, noch Vleck,]

8 Ha   (Had' hij maer groot, noijt groots, noijt grootste willen wesen,  
  b   {(Had' hij maer} [ ]
  b   {(Och! had hij} [ ]

12 Ha   Heeft meer dan eens bekent dat   mijn pen hem behaechde.  
  b   [ ] hem mijn pen [ ]

14 Ha   Heeft mijnen   sang gehoort, gepresen en bemint.  
  b   [ ] {sang gehoort,} [ ]
  b   [ ] {dicht gesien,} [ ]

22 Ha   Ontrent den wijsen Vorst van 'tgroote Britten-landt.  
  b   {Ontrent} [den ]
  b   {Tot bij} [den ]

23 Ha   En wat   resteerter meer? 'Twoordt was mij nouw ontvlogen,  
  b   [ ] {resteerter} [ ]
  b   [ ] {gebreeckter} [ ]

35 Ha α Breda, beminde naem, Breda die   gaeft het leven  
  b β [ ] {gaeft het} [ ]
  b β [ ] {eerst saeght} [ ]

36 Ha α Aen hem dien ick naest Godt van 'tmijne d'eer moet geven,
  b β {Aen hem dien ick naest Godt van 'tmijne d'eer moet geven,}
  b β {Die mij door Godes handt het leven heeft gegeven,}

40 Ha   *Hoe met groot, hoe met recht* ter werelt te verkeeren,
  b   Hoe een bedochten Sin op Maet en Rijm te keeren,

41 Ha   Ist   moglijck Vreuchdendal dat ick U niet en ken,  
  b   [ ] doenlijck [ ]

46 H En straft haer zoo u dunckt <*d*>>haer meester weerdich is.

eindnoot1
De bundel maakt nu deel uit van de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (Universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur Ltk. 2137), zie Bostoen 1987a. Zie Bostoen 1981, p. 155 voor de tekst van het antwoordgedicht.
eindnoot2
Bostoen 1987a, p. 29-30.
eindnoot3
Bostoen 1987a, p. 30.
eindnoot4
Constantijn Huygens, Mijn jeugd, p. 99 en p. 103. Brieven van leden van de familie Backx aan Christiaan Huygens bevinden zich in de Koninklijke Bibliotheek, de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam en in het Rijksarchief Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch.
eindnoot5
Smit 1966, p. 100-101.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken