Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 435]
[p. 435]

[44] Del pastor fido atto primo

Commentaar

De dertiende februari 1623 was Huygens weer thuis uit Engeland.Ga naar eindnoot1 De vrije tijd die hij nu genoot, benutte hij o.a. om fragmenten uit Il Pastor Fido van Battista Guarini (1538-1612) te vertalen. De vertaling is - een uitzondering op de regel - alleen voorzien van een jaartal: 1623. Smits mededeling dat Huygens in maart hieraan werkte, is in alle exactheid niet juist.Ga naar eindnoot2 Ver zit Smit er evenwel niet naast. Op grond van Huygens' Voor de eenparicheijt der dichten, ende vande Voet-maet, een schriftelijke discussie die hij met Hooft voerde in de periode mei-juli 1623, vermoed ik dat hij gedurende deze maanden ook bezig was met zijn vertaling uit Guarini.Ga naar eindnoot3

In dit stuk brengt Huygens namelijk, nadat hij is ingegaan op Hoofts voorbeelden uit Franse en Italiaanse poëzie van drie toegestane ‘veranderingen’ in de ‘gemeene maet’, ook, en nog wel op de eerste plaats, tegenvoorbeelden uit Guarini te berde.

Huygens is van mening dat poëzie zingbaar is door de accentuering van de lettergrepen.Ga naar eindnoot4 De klassieke metra benaderen dit ideaal in zijn ogen beter dan de Franse en Italiaanse uit Hoofts voorbeelden. Hooft is niet overtuigd en repliceert door te wijzen op de ‘versi sciolti’ van de Italianen, de verzen ‘daer de rijm gebreeckt’. Daarin luisteren zij toch, bij alle vrijheid die zij zich veroorloven, naar wat anders dan naar het aantal lettergrepen of het rijm? Waarop Huygens antwoordt dat hij juist daarom deze voorbeelden heeft gegeven:

Versi sciolti sijn 't die ick hier uijt Guarini bijgebracht hebbe. Soo is ten meestendeele sijn heele P.fido. Daer hij sich niettemin alle de selven toom geeft, die hij en andere in volslagen rijmen plegen te nemen.

 

Hiervan merkt Hooft ten slotte op: ‘Onder dese zijn er zeer weenigh bujten de voorgestelde maeten loopende.’

Welnu, in zijn vertaling uit de Pastor Fido heeft Huygens geprobeerd de versi scolti van Guarini na te volgen. Zijn endecasillabi (verzen van elf lettergrepen) en settenarii (verzen van zeven lettergrepen) gaf hij weer in regels met exact hetzelfde aantal lettergrepen. Waar hij rijm aantrof, schreef hij ook rijm.Ga naar eindnoot5

De blijvende resultaten van deze werkzaamheden vormen de hier gepresenteerde regels, uitgegeven naar het enig bewaardgebleven handschrift dat als kopij heeft gediend voor de Otia. Dit handschrift bevat 272 regels uit de tweede scène van het eerste bedrijf en 79 verzen van de rei na datzelfde bedrijf.

P.E.L. Verkuyl heeft in zijn omvangrijke studie over Guarini's Il Pastor Fido ook Huygens' vertaalarbeid behandeld.Ga naar eindnoot6 Enkele gegevens daaruit neem ik hier over. Welke editie Huygens gebruikt heeft bij zijn vertaling is, bij gebrek aan substantiële varianten tussen de vroege edities van Guarini's tekst, niet uit te maken. Vergelijking met de tekst van de editio definitiva uit 1602 leert dat Huygens' vertaling passages kent die ‘grotendeels geslaagd mogen worden genoemd’. Zijn soms ‘minder gelukkig geformuleerde weergave van Guarini's kunstige en zwaarwichtige tekst’ is aldus Verkuyl, ‘ongetwijfeld een gevolg van zijn poging om, behalve Guarini's syllaben-aantal, ook diens rijmschema op de

[pagina 436]
[p. 436]

voet te volgen.’ Met de scène-tekst, in versi scolti, heeft Huygens minder moeite gehad dan met de rijmende tekst van de rei na het eerste bedrijf.Ga naar eindnoot7

Nadat Huygens had besloten zijn vertaling in de Otia op te nemen, schreef hij een verantwoording voor zijn vertaalarbeid, gedateerd 9 maart 1625.Ga naar eindnoot8 Hierin spreekt hij de hoop uit dat

dese te voren ongebruijckte maniere van doen daer voor niet te houden ware, dat sij in 'tvertalen van Gedichten soo de geesticheid vande uijtsprake naertracht, dat sij sich minst vande waerheid af geeft (r. 22-24).

 

De ‘ongebruijckte maniere van doen’ preciseert hij verderop aldus:

In een woord, de Rima sciolta, het Rijmeloos ongebonden dicht vande Italianen heeft mij doen hopen, datmen met even soo veel bods ten naesten bij even soo ver reicken soude mogen (r. 45-48).

 

Aan het slot van deze verantwoording deelt Huygens nog mee dat wat hij hier aanbiedt slechts een vijfde deel is van wat er komt. De andere vier (vijfde) delen ‘hebben van onse kloeckste Jonge letter-luijden door mijn toedoen onder sich laten verdeelen’ (r. 59-61). Resultaten van deze verdeling zijn niet bekend.

Worp vermoedt dat Huygens met de genoemde ‘letter-luijden’ zijn vrienden Brosterhuuysen en Van der Burgh bedoeldt. Waarop dat vermoeden berust weet ik niet.Ga naar eindnoot9

In de gedrukte gedichtenbundel Otia is een veel minder uitgebreide versie van deze verantwoording opgenomen. Waarschijnlijk is Huygens tot verkorting overgegaan wegens plaatsgebrek in het laatste boek van zijn bundel.

Uitgaven

Worp Gedichten i, p. 284-294.

Literatuur

Verkuyl 1971, p. 475-488; Smit 1980, p. 11-112; Vermeer 1982a, p. 90-91; Grijp 1987, p. 100-101; Blommendaal 1989; Streekstra 1994, p. 260-269.

Overlevering

H-Ot Autograaf Huygens, ka xla, 1623, fol. 2-9, en fol. 1. Een katern van vier dubbelbladen, in gevouwen toestand 320 × 208 mm.
Fol. 2r+v bevat een vroege versie van de voorrede. Erboven schreef Huygens ‘Dit niet te drucken’. Een sterk verkorte versie, nu op een los blad van dezelfde afmetingen (fol. 1r) kwam ervoor in de plaats. De verdeling van de hoofdtekst over de folia 3-9 is als volgt:
  fol. 3r: regel 1-26 fol. 3v: regel 27-52
  fol. 4r: regel 53-79 fol. 4v: regel 80-107
  fol. 5r: regel 108-133 fol. 5v: regel 134-160
  fol. 6r: regel 161-185 fol. 6v: regel 186-210
  fol. 7r: regel 211-238 fol. 7v: regel 239-266
  fol. 8r: regel 267-290 fol. 8v: regel 291-317
  fol. 9r: regel 318-351.  
  Fol. 9v bevat geen tekst. Huygens noteerde er deze instructie aan de zetter: ‘Dit moet op de laeste Page alleen | staen, in middelmatige Capitalen. | satius <est> oti<o>>ari est, | quam nihil agere.||

[pagina 437]
[p. 437]

  H-Ot is kopij geweest voor de Otia en wel voor het laatste onderdeel van de laatste afdeling. Het cijfer 27 in podood op fol. 1r, katernsignaturen en zetinstructies, duiden daarop. Zo noteerde Huygens op fol. 3r in de binnenmarge links naast de scène-aanduiding: Dit in casijf. Op dezelfde hoogte op hetzelfde blad lezen wij: Alle dat op de kant staet in casijf. Bij de regels 235-238 op fol. 7r staat ook: Dit in Casijf. H-Ot is een eigenhandig afschrift. Blijkens de aard der correcties en varianten maakte Huygens dit afschrift in de tijd dat hij de kopij voor zijn Otia gereed maakte, vermoedelijk in maart 1625. De voor-en achterzijde van het eerste blad, benutte Huygens voor de eerste versie van de ‘voor-maning’, gedateerd: 9 Mart. 1625. In de fase der kopijvoorbereiding noteerde Huygens hierboven: Dit niet te drucken. De definitieve versie (fol. 1) die in de Otia werd opgenomen, is van later.
Ot Otia 1625, ‘Lib. vi, Van Als’, X3v-[Z2]r, p. 168-181.
K1 Koren-bloemen 1658, ‘iiii Boeck. van als’, 2Mv-[2N4]r, p. 278-291.
K2 Koren-bloemen 1672, Tweede deel, ‘xxvii. Boeck. Vertalingen’, 4A3v-[4B4]v, p. 558-568.

Varianten



illustratie

  [titel]
  H-Ot Del Pastor <Iet>>Fido | Atto primo. Scena seconda | Eerste <uijt>>Bedrijv. Tweede Uijtkomst.
  K1 Vyt den Trouwen Herder | van | battista guarini, | [Eerste] bedrijv, Twede uytkomst.

1 H-Ot Wrang' Amarill, die seluer <*d*> met het bitter

2 H-Ot Van uwen naem leert bitterlick   beminnen,
  K1 [ ] beminnen;

[pagina 438]
[p. 438]


illustratie

3 H-Ot O Amarill   veel blancker en veel schooner  
  K1 [ ] vel* [ ]
  K2 [ ] veel [ ]

4 H-Ota Dan 'tschoone blancke   Ceelcruijt,
  b [ ] Keelkruijd,
  K2 Dan heldere Liguster;  

17 H-Ot Zal in mijn aensicht   spreken,
  K1 [ ] sprecken,*
  K2 [ ] spreken,

18 H-Ot Ja word' het alle stom, ten langen   laesten
  K1 [ ] lesten

19 H-Ot Sal noch mijn sterven   schelden
  Ot [ ] schelden,

20 H-Ot En mijne dood sal u mijn'<p>>smerte melden.

21 H-Ota Mirbill, de Minn was oijt een' *coele* quelling,  
  b [ ] felle   [ ]
  K1 [   ] quellingh;  

23 H-Ot Want vanden toom der   woorden
  Ot [ ] woorden,

24 H-Ot Daer med' een' Minnaers tong wordt   ingebonden
  Ot [ ] ingebonden,

25 H-Ot <Verkrij> Gewint sij kracht en   sterckte
  Ot [ ] sterckte,

27 H-Ot Ghij hoordt mij   dan de oorsaeck van   uw' Vlamme
  K1 [ ] d'oorsaeck dan [ ] ontsteken

30 H-Ot Hoe menighmael hebb ick gesegt, M<ij>>irtill brandt,

33 H-Ota Beleefde   Ergasto en ick   blev' noch in 't swijgen,  
  b Beleefd'   Ergasto, [ ] bleef [ ]
  K1 [ ] Ergast', [   ]

34 H-Ot Maer de   noodsaklickheid is't die mij stout   maeckt.  
  Ot [ ] noodsaecklickheid [   ]
  K1 [   ] maeckt,  

35 H-Ot 'Khoor een gerucht van aller sijden   momplen
  K1 [ ] momp'len

37 H-Ot Van Amaryllis   haest aenstaende   Bruijloft,  
  Ot [ ] haest-aenstaende   [ ]
  K1 [   ] Bruyloft;  

[pagina 439]
[p. 439]


illustratie

38 H-Ot Maer wie dat daer   af spreeckt, swijgt all de reste,  
  Ot [ ] afspreeckt, [ ]
  K2 [ ] af spreeckt, [ ]

39 H-Ot En ick en derv niet dieper   ondersoecken
  Ot [ ] ondersoecken,

40 H-Ot Soo wel om achterdenck van mij te weeren,  
  Ot Niet min [ ]

41 H-Ot Als om niet waer te vinden 't gen' ick   vreese,
  Ot [ ] vreese:

42 H-Ot 'Kweet seer wel, en de Minn bedriegt mij geensins,
  K1 Ick weet, en laet my niet van min bedriegen,

43 H-Ot Dat mij mijn'   arm' onwaerdicheit niet toe la<a>>et  
  Ot [ ] arm [ ]

45 H-Ot Soo schoonen Nymph, soo   lustigh en soo aerdigh,  
  K2 [ ] geestigh [ ]

47 H-Ota Ten echtelicker Trouw verbonden werde,  
  b Ter [ ]

48 H-Ota Ick   ken seer wel den inhoud van mijn'   sterre.
  b [ ] kenn [ ] sterre:

49 H-Ota 'Kben tot de   vlam   gemaeckt en alleen waerdigh  
  b [ ] vlamm   [ ]
  Ot [   ] gemaeckt,[ ]

50 H-Ot Om haer te branden, niet <*om*>>van haer te nutten.

51 H-Ota Maer is het soo bestelt in 'sHemels   voorsicht
  b [ ] voor-raed
  Ot [ ] voor-raed,

52 H-Ot Dat ick   mijn <st>dood, en niet mijn leven minne,  
  Ot [ ] mijn' [ ]

54 H-Ot Als oorsaeck van   mijn' dood, mijn' dood   begnaden.  
  Ot [   ] begnaden,  
  K1 [ ] mijn [   ]

56 H-Ot En maer en seide, Sterft, op 't   laeste suchten.  
  K2 [ ] laetste [ ]

57 H-Ota Ick wilde   weleer dat sij met haer bruijloft  
  b [ ] dan [   ]  
  c [ ] [dat sij] mij, eer dat   haer' [bruijloft]  
  K1 [   ] haer [   ]

[pagina 440]
[p. 440]


illustratie

58 H-Ot Een ander   gaet voor mij geluckigh maken,  
  K1 [ ] gae [ ]
  K2 [ ] ga [ ]

59 H-Ot Maer eens en hoorde. Nu soo ghij mij <*d*>>lief hebt,

60 H-Ot <Beleefd' Ergasto>>Oft met mij deernis hebt, beleefd' Ergasto,

63 H-Ot Voor een die sterven   gaet, maer swaer om krijgen.  
  K1 [ ] gaet; [ ]

64 H-Ot Sij waerd'er <*d*>qualijck aen, soo oijt haer Vader

65 H-Ota Quam' te vernemen dat sij   t'oor gene*e*cht had
  b [ ] d'oor' geneight hadd

66 H-Ot Tot eenigh   steelsgewijs versoeck, oft dat sij  
  Ot [ ] steels-gewijs [ ]

68 H-Ot Daerom is 't   moglick dat sij van u   voorloopt,  
  K1 [ ] mo'glick[   ]
  K2 [   ] verloopt,  

69 H-Ota En   moglick heeft s'u lief en   dervt't niet   thoonen;  
  b [   ] thoonen:  
  Ot [ ] mog'lick[ ] derft't [   ]

70 H-Ot Een' vrouw is wel in hare lusten   brooser,
  K1 [ ] brooser

71 H-Ota Maer in 'tbedeck van hare lusten <b>>looser.
  b Dan wij, [Maer in 'tbedeck van hare lusten <b>>looser.]

74 H-Ot Hij   luijstert te vergeefs die niet kan   helpen.  
  K1 [ ] luyster* [ ] helpen:  
  K2 [ ] luystert   [   ]

75 H-Ota Hij   vlucht medoogentlick, die met sijn   still-staen  
  b [ ] vluchtt [   ]
  K2 [   ] stil staen  

76 H-Ota Een ander quellen souw: en hij doet   wijslijck,
  b [ ] wijslick,

77 H-Ot Die   strax laet gaen het ghen' hij niet kan houden.  
  K2 [ ] spoedigh los laet dat [ ]

89 H-Ota 'Kbenijd' u 'túwe niet, maer   claeg' van 'tmijne.  
  b [ ] klaeg' [ ]

91 H-Ot Want hij   meer   deereniss dan nijds verdient heeft.  
  Ot [   ] medeleeds [ ]
  K2 [ ] veel deernis meer [dan ]

[pagina 441]
[p. 441]


illustratie

94 H-Ota Hoewel   soo'ckt recht aenschouwe,  
  b [ ] soo'kt [ ]

97 H-Ot Uijt die twee schoone ooghen  
  Ot Wt [ ]
  K1 Uyt [ ]

98 H-Ot All 'tvier verademt heeft, en all   haer liefde.  
  Ot [ ] haer' [ ]

101 H-Ot Om dat den Hemel ons met dat   versamlen
  Ot [ ] varsam'len*
  K1 [ ] versam'len

102 H-Ot Arcadias heil   belooft, hebt ghij geen' kennis  
  Ot [ ] belooft, [ ]
  K1 [ ] belooft; [ ]

103 H-Ot Hoe alle   jaren hier aen ons' Goddinne  
  K1 [ ] jaere [ ]

104 H-Ota D'ellendighe, de dootelicke   schatt-schult
  b [ ] schatt-schuld

105 H-Ot Van eener Nim<f>>ph onnoosel bloed betaelt wordt?

106 H-Ot 'Tzijn niewe tijdingen die ick noijt   hoorde,
  K1 [ ] hoorde;

108 H-Ot En altijd meest geweest een boss-<*m*>>bewoonder,

109 H-Ot Gelijck't de Minn,   gelijck mijn' <*Aert*> Lot begeert heeft.  
  Ot [ ] gelijck't [ ]

110 H-Ot Maer wat voor   sond' is't   <d>>toch die dit verdient heeft?  
  Ot [ ] sonde [ ] oock [ ]

111 H-Ot Hoe gaert een   Godlick hert soo hoogen gramschapp?  
  K1 [ ] God'lick [ ]

113 H-Ot Dat uijt der eicken schorsch, 'klaet staen de   menschen
  Ot [ ] menschen,

114 H-Ot Medoogen en beklagh souw konnen   trecken.
  K1 [ ] trecken

114Ga naar eindnoot1 H-Ot [ontbreekt]
  K1 Van voren af ten einde toe vertrecken.

116 H-Ota <D>> En   'theiligh Priester-ampt   den jongen   Priesters,  
  b   [   ] de jonge   [ ]
  Ot   [ ] 'tHeeligh* [ ] den jongen   [ ]
  K1   [ ] 'tHeiligh [   ]
  K2   [   ] Priester'n,  

[pagina 442]
[p. 442]


illustratie

117 H-Ota Gelijck als nu, noch niet   en was verboden
  b [ ] [was] toegelaten,

120 H-Ot Een   wonder schoone Nimph en wonder geestigh,  
  Ot Een'   [   ]
  K1 [ ] wonderschonne* [ ]
  K2 [ ] wonderschoone [ ]

122 H-Ot Langh hadd   sij aengenaem, oft emmers thoonde't  
  Ot [ ] hy* [ ]
  K1 [ ] sy [ ]

124 H-Ot De   suijvre Minn des Herders haeres Minnaers.  
  K1 [ ] suyv're [ ]

125 H-Ot Ja voed'   hem, armen knecht, met valsche hope  
  K1 [ ] hem [ ]

126 H-Ot Soo lang als hij   geen minn-genoot en hadde;  
  Ot [ ] geen' [ ]

127 H-Ot Maer niet soo haest (siet doch 'tonstadigh   Meissen)
  K1 [ ] Meisken)

129 H-Ot <Sij en>Sij 'n weeck voor 'teerst' gesicht, voor 'teerste suchten,

130 H-Ot En gaff <he>sich heel de niewe Minn ten   besten
  K2 [ ] besten,

131 H-Ota Eer emmer   minne-nijd Amint'   in hert viel.  
  b [ ] Minne-nijd [   ]  
  Ot [   ] in't [ ]

132 H-Ota Beklagens waerd'   Amint*te*, die sij zedert  
  b [ ] Aminta, [ ]

135 H-Ot Of de <B>>bloed suchten gingh, en of hij weende

136 H-Ot Bedenckt dat ghij, die 't Minnen bij de   proev'   kent,  
  Ot [   ] kent.  
  K1 [ ] proef   [ ]

138 H-Ota Maer doe hij oock met   sijn' verloren   klachte  
  b [   ] herte  
  K1 [ ] sijn [   ]

139 H-Ot Sijn suchten en sijn klagen hadd   verloren
  K2 [ ] verloren,

142 H-Ota Hebb ick u oijt met   onbevlecter handen,  
  b [ ] onbevleckter [ ]

[pagina 443]
[p. 443]


illustratie

146 H-Ot   Des trouwen Herders   haers beminde Priesters:  
  Ot   [ ] haer* [ ]
  K2   [ ] haers [ ]

147 H-Ot   Zoo dat de toorn   op<st>>blasende 'tmedoogen  
  K2   Soo dat, [ ] opblasende, [ ]

148 H-Ot   De vinnicheit   ontstack; die haer ded' nemen  
  Ot   [ ] ontstack: [ ]

149 H-Ot   Haer'   straf-gepeesden Boogh, en schielick schieten  
  K1   [ ] hard gepeesden [ ]

153 H-Ot   De Menschen heen van alle   soort en ouder   sesso
  Ot   [ ] o soort [ ] ouder: o sesso.

156 H-Ot   Viel menighmael<en> de Meester voorden siecken.

158 H-Ot   Van 'sHemels hulp. <soo>soo werdter strax gesonden

159 H-Ot   Om troostelick bescheed aen 'tnaest<en>>' Orakel;

160 H-Ota   Daer quam een' antwoord af,   goet om begrijpen,  
  b   [ ] goed [ ]

161 H-Ota   Maer schrickelick en   *do'lick* boven maten;  
  b   [ ] doodlick [ ]

167 H-Ot   Lucrina dan, na lang-vergeefsche   klachten,
  K1   [ ] klachten.*
  K2   [ ] klachten

172 H-Ota   Daer   neel sij bevende de swacke knijen,  
  b   [ ] boogh [ ]

175 H-Ot   Van buijten scheen 't aen sijn' ontsteken <*k*>   lippen
  K1   [ ] lippen,

176 H-Ota   Hij stack voll   wraeck en toorn: Daermede sprack hij,  
  b   [ ] toorn en wraeck: [ ]

178 H-Ot Lucrina leert uijt uw' ellend' wat Minnaer  
  K1 Lucrina, [ ]

180 H-Ota   Uijt desen slagh: met dese woorden
  b   leert het [Uijt desen slagh: met dese woorden]

181 H-Ota α Treft' hij sich selfs; en   in sijn' eighen borste  
  b β [ ] berghden [in   sijn'] [borste]  
  Ot   [   ] sijn [ ]

182 H-Ota α Verberghd' hij 'theele swaerd, en viel haer in de armen
  b β Het heel [swaerd, en viel haer in de armen]

[pagina 444]
[p. 444]


illustratie

184 H-Ot Op een soo niew' soo schrickelicken   schouwspel
  K1 [ ] schowspel*
  K2 [ ] schouwspel

185 H-Ot Versonck de arme Maeghd in   diepe flauwte,  
  Ot [ ] diepte* [ ]
  K1 [ ] in diepte* flauwte.
  K2 [ ] diepe flauwte,  

188 H-Ot Maer soo sij eerst stemm en gevoelen weer   kreegh
  K1 [ ] kreeg,

189 H-Ot Sprack sij al klagende,   Trouw' kloeck' 'Aminta,  
  Ot [ ] Trouw', [ ]

192 H-Ot Was uw verlaet mijn' schuld, siet ick betaelse  
  Ot Verliet ick u met. [ ]

193 H-Ot Met eewighlick mijn' Ziel aen   d'uw' te voeghen;  
  Ot [ ] d'uw* [ ]
  K1 [ ] d'uw' [ ]

196 H-Ot Uijt 't dood' en al te laet beminde   lichaem  
  Ot Wt [   ]  
  K1 [   ] lichaem,  
  K2 Uyt [   ]

199 H-Ot En   moglick in sijn' Arm den stuijt gevoelde.  
  K2 [ ] mog'lick [ ]

202 H-Ot <G>> Ellendigh   Herder-knecht, maer oock   geluckigh  
  Ot   [   ] geluckigh,  
  K1   [ ] Herder knecht, [   ]
  K2   [ ] Herder-knecht, [   ]

205 H-Ot <Toen hij>In ijemands hert met sijn' dood te doen leven.

207 H-Ot Werd' Cynthia   gepaeijt nam 't quaet een ende?  
  K1 [ ] gepaeyt, [ ]

215 H-Ot Dat   men soo dan, als voorders alle   jaren
  K2 [ ] men, [ ] jaren,

221 H-Ot En, soo ghij haren aerd   wil<t>>d recht   bemercken  
  Ot [   ] wilt [ ] bemercken,  
  K1 En [   ]

223 H-Ot Een wett in bloed   geschreuen, dat van doen af  
  Ot [ ] geschreven: Dat [ ]

224 H-Ot Wat   vrouw oft Maegd in d' een' manier oft d'ander  
  K1 [ ] Vrow* [ ]
  K2 [ ] Vrouw [ ]

[pagina 445]
[p. 445]


illustratie

225 H-Ot Der   Minnen trouw vervalschten of bevleckte,  
  Ot [ ] Minnen-trouw [ ]

232 H-Ot Van niews gevraeght wat ende <d>>toch den Hemel

234 H-Ot Voorseide't recht in dese selve   woorden.
  K2 [ ] woorden:

235 H-Ot Ghij sult geen ende sien van uwe   qualen
  K1 [ ] quaelen,

238 H-Ot Een   <tr> trouwen herder<s>>s trouw salsien betalen.  
  Ot [ ]   trovwe herders [ ]
  K1 Eens   trovwen[   ]

239 H-Ota Nu in Arcadien   en zijn nu ten daghe
  b [ ] [zijn   nu ten daghe]
  K1 [   ] t'onser dagen

240 H-Ot Geen rancken meer van Hemelicke   wortel  
  Ot [ ] wortel,  
  K1 Geen'[   ]

244 H-Ot Door   ons' onachtsaemheit, een' Mann en Vrouwe  
  Ot [ ] onse [ ]

249 H-Ot Soo is doch dit de grond; de rest   leght voorders  
  K1 [ ] light [ ]

250 H-Ot Verborgen <inde> in   sijn grondeloose diepte,  
  Ot [ ] de [ ]

254 H-Ot Soo menigh   oorlogs-wapen,
  Ot [ ] oorloghs-wapen

256 H-Ot En was niet, sonder 'tnoodlot<t>,

260 H-Ot Met tranen en met   pijnen
  Ot [ ] pijnen.

261 H-Ot Komt gaen wij, ick   belo<o>>v v
  Ot Komt,[ ] beloov [v]
  K1 [ ] belov'u,

262 H-Ot 'Ksall   all mijn' macht   gebruijcken  
  Ot [ ] all' [   ]
  K1 [   ] gebruycken,  

263 H-Ot Dat u de schoone Nimph van daegh gehoor   gev'.
  Ot [ ] gev';

265 H-Ota D<at>>ie suchten en dat   clagen
  b [ ] klagen

[pagina 446]
[p. 446]


illustratie

266 H-Ot Zijn niet, na uw <g> behagen,

267 H-Ota Verkoelingen   van smerte
  b [ ] des herten,

270 H-Ot Onsteken doen, en terten,  
  K1 Ontsteken [ ]

272 H-Ot Uijt wolcken van verdriet veel' tranen-buijen.  
  Ot Wt [ ]
  K2 Wat* [ ]
 
  [Tussentekst. Scène-aanduiding]  
  H-Ot Att. 1. Choro. | Reij van't eerste Bedrij<f>v.  
  K1 Rey [van't eerste Bedrijv.]  

274 H-Ot Geschreven, ja   geboren,
  K1 [ ] geboren:

283 H-Ot Van oorsaecks kettingen doen gaen en   swieren.
  Ot [ ] swieren;

285 H-Ot Soo vreemden   wonderheden,
  K1 [ ] wonderheden;

289 H-Ot Sijns selven deeligh maeckt, en   met doet   leven.  
  Ot [   ] leven  
  K1 [   ] leven;  
  K2 [ ] mé [   ]

290 H-Ot Wordt 'tleven ons   gegeven
  K1 Word [ ] gegeven;

292 H-Ota Siet d'Aerde sich   versieren
  b [ ] vercieren,
  K2 [ ] verçieren,

297 H-Ot Van blij', van droevighe, van wreede   sterren,
  Ot [ ] sterren
  K1 [ ] sterren,

298 H-Ot Daer in ons' levens   palen
  K1 [ ] paelen,

301 H-Ot All dat het leven   doet gerust van sinne,  
  K2 [ ] maeckt [ ]

306 H-Ot Indien 't in uw belei<t>>d   is
  K1 [ ] is,

313 H-Ot Twee   ...... lieven,   fatali
  Ot [ ] onoodelotsche [lieven,] o Fatali.

[pagina 447]
[p. 447]


illustratie

314 H-Ot En hebben ons haer' stemmen niet   belogen
  K1 [ ] belogen,

318 H-Ot Die vanden Hemel komt en strijdt'er   tegen
  Ot [ ] tegen,
  K1 [ ] tegen;

321 H-Ot En stooren uwen will met sijn   beweghen,
  K1 [ ] bewegen;

325 H-Ot En die hem is een   doodelicke schoonheit  
  K2 [ ] noodlotlijcke [ ]

334 H-Ot En wapent sij van niews niew'   Hemel-winn<ers>>aers
  Ot [ ] Hemel-winners
  K1 [ ] Hemel-winnaers

336 H-Ot Is dit ons' macht, en sullen sich twee   blinden
  K1 [ ] blinden,

337 H-Ota De Minn en   Haet den Stern-dwang onderwinden?  
  b [   ] Spijt [ ]
  c [   ] Haet [ ]
  K1 Die [ ] Haet, [ ]
  K2 De [   ]

338 H-Ot Ghij die, van boven lucht, luck, lot en   sterren  
  K1 hy* [ ] sterren,  
  K2 Ghy [   ]

339 H-Ot Hoog-machtigh   Hemel-drijver
  K1 [ ] Hemel-drijver,

341 H-Ot Slaet   <d>>toch een oogh op dit vertwijfelt werren,  
  Ot [ ] doch [ ]

343 H-Ota U Lot met Liefd' en Haet,   Spijt, en 'tvier van Minnen
  b Uw [ ] [en 'tvier van Minnen]

344 H-Ot Met koele vluchters   Sinnen
  Ot [ ] sinnen;

345 H-Ot Dat soo de blinde weer-will van   een ander
  Ot [ ] een' ander'

346 H-Ot Ons' oude heil-beloft niet en   verander.
  Ot [ ] verander'.

347 H-Ota Wie weet oock?   Die wij   moglick
  b   < >  
  Ot [ ] dat [ ] mog'lick

[pagina 448]
[p. 448]


illustratie

348 H-Ot Als   onvermijdlick vreesen  
  Ot [ ] onvermijd'lick [ ]
 
  [Onderschrift en datering]
  H-Ot finis. mdcxxiii  
  Ot mdcxxiii.  
  [Hieronder volgt in Ot de tekst van fol. 9v uit H-Ot: constanter. | sativs otiari est, | qvam nihil agere.
  K1 [Geen onderschrift, geen datering]

Huygens' prozacommentaar

Aan zijn vertaling liet Huygens een ‘Voor-maning’ voorafgaan. Deze wordt hieronder weergegeven. Ik geef de beide handschriftelijke versies in hun geheel. Ze verschillen zozeer van elkaar dat het niet goed mogelijk is de ene versie in de varianten van de andere te laten zien. De oudste, uitgebreide, versie gaat vooraf. De varianten erin heb ik in een gelemmatiseerd apparaat daar meteen achter aangegeven. De verkorte versie die Huygens in de Otia heeft opgenomen, volgt daarna, met varianten.

Ijet overgesets.

1Men kent mij voor een stout wederspreker van alle Oversettingen; Selfs 2van de ghene die ick bekenne dat nutticheits halven niet en behooren 3wedersproken te worden, kan ick mij qualijck beletten te walgen, soo 4wanneer 't sich gedraegt, dat ick de oorspronckelicke Tale verstae ende mij soo 5stege Menschen ontmoeten die oock de oversettinge boven 't overgesette 6derven verheffen. Want dewijl de stoffe de selve blijft, ende midsdijen dat 7over-prijsen alleen op de aerdicheit van 't uijtspreken gevest wordt, meene ick 8noijt toe te staen dat oijt de Tolck die eigene aengenaemheid, oft beter, die 9aengename eigenschapp vanden voor-seggers woorden genaken kan; ten zij bij 10omspraken; die dan menighmael soo ongevoelick vande waerheit aff leiden, 11datmen noch beter de oprechte rouwicheid uijt staen soude, dan 'tgevaer van 12bedrieghelicke bijwegen. Niettegenstaende soo bitsen vooroordeel, ben ick noch 13de Mann die mij de oversetting onderwonden hebbe van 'taerdighe Italiaensche 14werck, daervan hier weinighe proeven achter aen volgen, mogelick als 15bewijsredenen van 'tgene ick tegen de vertaling staende houde. Seker tot sulcken 16ende ben ick te vreden die te laten gebruijcken, Biddende ondertusschen wie 17sich het Boeck-beroep oijt bekroont heeft, met mij te bedeneken, off, in gevalle 18van Oversettigen (die wij doch door de all-begeerlickheid deser tijden niet en 19konnen ontgaen) dese te voren ongebruijckte maniere van doen daer voor niet 20te houden ware, dat sij in 'tvertalen van Gedichten soo de geesticheid vande 21uijtsprake naertracht, dat sij sich minst vande waerheid af geeft. De Fransche 22oversettingen buijtens dichts die ons van dit Herder-spel ter hand komen, 23hebben 't soo vermomt, dat sij mij van Guarini wel eer deden oordeelen, als 24oock geleerde Luyden van Homerus uijtspraken, hebbende niet als de 25Latijnsche oversettinge van sijn Gedichten verstaen, ende daer op ernstelick 26gevraegt off die gecke Grieck oock bij Menschen van verstand in achtingh 27wesen konde. Hoe konden sij min met all dat over ende weder Hunc vero rursum

[pagina 449]
[p. 449]

28Dea caesijs oculis Minerva. Hanc rursus allocutus est valde prudens Telem., Pedibus celer 29Achilles. Dea albas-habens-ulnas Iuno. Hunc vero. Hanc autem. met all die toenamen 30van Menschen en dingen, die eighen Griecksche segs-woorden, die in haer 31eerste maecksel soo voll aerdighe defticheits steken? Hoe konde ick min met 32alle dergelijcke verapingen die noodelick d'een van d'ander Tael lijden moet, 33ende in dit allersoetste Gedicht soo veel scherper afsteken als het in sijne eighen 34oorsprong boven alle soort-gelijcke staet? De gerijmde vertaling, soose ten 35eenen mijns bedunckens maer vande middelmatighe is, vind' ick ten anderen den 36eersten Schrijver soo konstich belieghen, dat ick niet laten kan dien Oversetter 37oft van onwetenheit, oft van onachtsaemheit oft veeltijds van beiden schuldigh 38te houden. Van dus langher hand most mijn Leser leeren hoe ick tot een' sake 39vervallen ben die ick in andere soo verworp. In een woord, de Rima sciolta, het 40Rijmeloos ongebonden dicht vande Italianen heeft mij doen hopen, datmen met 41even soo veel bods ten naesten bij even soo ver reicken soude mogen. En, seide 42ick, dewijl sich die stercke Pennen die ruijmte geven, wat reden dwingt ons tot 43scherperen dwang. Dus sonder mij doorgaens aen eenigh rijmen te verbinden 44dan daer ick merckte den Auteur sulx oft ernst geweest te hebben oft 45onverhoedts ontvallen te zijn, hebbe ick mij elders, namenlick inden Choro, aen 46all de selve maten en weerslagen verplicht, die hij met soo veel moeijtens niet 47ontwerpen en heeft, oft sij en hebbens bijnaer wel soo veel in 'tnaerbootsen 48gekost, daer ick gaern bekenne de waerheit somtijds vrij wat krachts geleden te 49hebben, emmers vrij wat vercierings, soo 'tgeen verkleiningh heeten moet.

50Endelick, dese jongens zijnder af gekomen, met een' goede menighte meer die 51wat bet als 'teen vijfde deel van 'tSpel uijtmaken. De andere vier hebben van 52onse kloeckste Jonge letter-luijden door mijn toedoen onder sich laten 53verdeelen, sullende, acht ick, schier of mergen te vreden zijn haer goud onder 54mijn koper te laten smelten, ende soo t'samen een Niew werck aenden dagh 55helpen stellen dat sommige, naer wat gewoontes, aenvaerdelick oordeel sullen. 56Te weten, mihi si concedere nolis, Multa poëtarum veniet manus auxilio quae Sit mihi. nam 57multo plures sumus.Ga naar eindnoot1 Voor eerst is 't reden dat ick eerste hooft-ketter den eersten 58slagh vande oordeelen uijt stae. Soo verre ben ick van die 'tmijnen voordeel te 59willen afbedelen, dat ick oock de all te gunstighe Rechters niet versekeren derve 60van mijn eighen tegenseggen vrij te gaen, op den grond die ik boven aengeroert 61hebbe. Want, sonder ons te vleijen, zijn de vertalingen van fraeije schriften veel 62meer als schaduwen van schoone lichamen? en zijn die niet menighmael de 63ongelijckste, de mismaeckste?

9a Mart. 25.

Yet Overgesets

1 Ouersettingen
2 van de ghene < desghene

[pagina 450]
[p. 450]

  bekenne dat < bekenne  
3 qualijck < niet  
4 wanneer 't sich gedraegt <  
  wanneer ick *weer dengeen' 't liever can gedoogen*,  
5 oversettinge < oversettingen  
6 Want dewijl de stoffe < Want dewijl <dat over prijsen> de stoffe
  [onmiddellijke variant]
  de selve < altijd de selve  
8-9 die eigene aengenaemheid, oft beter, die aengename eigenschapp
  < de aengenaemheid  
10 ongevoelick < dapper  
  leiden < slippen  
13 die mij < die niet  
13-14 'taerdighe Italiaensche werck < 't aerdighe werck  
  daervan < <van> hier [onmiddelijke variant]  
15 tegen de vertaling < deseshalven  
15-16 sulcken ende < sulcken  
17 sich het < sich dat  
  bekroont < onderwonden  
19 dese te voren ongebruijckte < dese ongebruijckte  
20 dat sij in't < dat sij <de> [onmiddellijke variant]  
  de geesticheid < den geesticheid  
22 ons < mij  
23 Guarini wel < Guarini schier wel  
  oordeelen < vragen [onmiddellijke variant]  
25-26 ernstelick gevraegt < vragen  
27 dat over ende weder < dat  
27-28 rursum Dea caesijs < rursum caesijs  
28 est valde prudens < est prudens  
28-29 Telem.. Pedibus (...) Iuno. Hunc  
  < Tellem.. Hunc  
30 dingen, die eighen Grieksche segs-woorden, die < dingen, die
32 d'een van d'ander < van d'een aen d'ander  
34 oorsprong < oorspronck  
  <gelijc>>soort-gelijcke<n>  
34-35 soose ten eenen mijns bedunckens < mijns bedunckens  
35 vind' ick ten anderen < vind' ick  
37 oft van onachtsaemheit < oft onachtsaemheit  
39 verworp < veracht  
41 even soo < soo even  
42 ons < mij  
43-49 genoteerd in bovenmarge. Blijkens een invoegingsteken hier te plaatsen.
44-45 oft onverhoedts ontvallen < oft ontvallen  
45 hebbe ick mij < hebbe mij ick  
  Choro, aen < Choro met  

[pagina 451]
[p. 451]

46 maten en weerslagen < maten en toonen
49 <moet>>heeten moet
50-51 een' goede menighte meer die wat bet als 'teen vijfde deel < eenen anderen goede menighte die wat meer als 'tvijfdene* deel
55 <bre>stellen
56 Te weten < Soo dat
In de marge voor het citaat noteerde Huygens: Hor.
Dit citaat schreef Huygens aan het einde onder het gedicht. Met een verwijsteken dirigeert hij het naar deze plaats.
58 vande oordeelen < vande allerhande oordeelen
60 tegenseggen vrij te gaen, < tegenseggen

Ijet overgesetts.
Voor-maning.

  Neemtmen de ruijmte in 't Oversetten, soo kan de waerheid niet vrij van geweld
  gaen: Staetmen scherp op de woorden, soo verdwijnt de geest vande
  uijtspraeck. Vinden wij dit waer inden ongebonden Stijl, wat kanmen van
  vertaelde Dichten hopen, die geene verstandige sullen ontkennen het
5 derdendeel van haere waerde den aerd van schrijven schuldigh te zijn?
  Nochtans, Leser, dese toemaet behoort mede aen van als. Gewennt u eens
  aenden ongewoonen sleur van der Italianen Thooneel-Stijl, ende helpt mij
  overleggen, off niet, in gevall van vertalinge, dese meest rijmeloose regelen
  onder meesterlicker handen dan de mijne geraeckt, den minsten affbreuck van
10 aerd ende van waerheid lijden souden. Soo weinigh mogense u mishagen, multa
  Poëtarum veniet manus, auxilio quae Sit mihi, nam multo plures sumus, die de hand aen
  dese niewe Reijen geslagen hebben, ende schier of naer eens den heelen Herder
  de Hollandsche huijck om sullen hangen, wanneer eenighe jonge Letter-luijden
  gedoogen sullen haer Goud onder mijn Koper gesmolten te worden. Voor eerst
15 was het redelick dat ick eerste Hoofdketter in desen den eersten stoot vande
  oordeelen uijt stonde. Doch soo verre ben ick van die t'mijnen voordeele te
  willen afbedelen, dat ick oock de all te gunstige Rechters voor mijn eighen
  tegenspreken niet en derve versekeren, op den grond die ick boven aengewesen
  hebbe. Want, sonder ons te vleijen, zijn de vertalingen van fraeije Schriften veel
20 meer als schaduwen van schoone lichamen? ende zijn die niet menighmael de
  ongelijckste, de slimste, de mismaeckste?

Varianten

In het handschrift

  [titel]  
  ijet overgesetts. | [streep] | voor-maning <
  <IJet Over> ijet overgesetts
2 <*w*>scherp  
2 geest<*icheid*>  
3 <c>>kanmen  
4 <Ged>>Dichten  
7 onge<*rem*>>woonen  

[pagina 452]
[p. 452]

7   Thooneel-stijl, < Herder stijl,
8   off niet < off
8-9   regelen onder meesterlicker handen dan de mijne geraeckt, den
  < regelen den
9   den <affbre> minsten affbreuck
12   naer eens den heelen Herder < naer den <h>>Heelen Auteur
13   om sullen hangen < om hangen sullen,
14   <g>>Goud <k>Koper
  gesmolten te worden < te smelten
15   Hoofdketter in desen < Hoofdketter
17   voor < van
21   < ongelijcx> ongelijckste
 
  In de drukken.
  [titel]  
  H-Ot ijet overgesetts. | voor-maning. ] K1 voor-maening.
5 H-Ot schrijven ] K1 scrhijven*
  K2 schrijven
6 H-Ot Leser, dese toemaet behoort mede aen van als. Gewennt ]
  K2 Leser, gewent
8 H-Ot regelen ] Ot regelen,
10-16 H-Ot Soo weinigh mogense u mishagen, multa Poëtarum veniet manus, auxilio quae Sit mihi, nam multo plures sumus, die de hand aen dese niewe Reijen geslagen hebben, ende schier of naer eens den heelen Herder de Hollandsche huijck om sullen hangen, wanneer eenighe jonge Letter-luijden gedoogen sullen haer Goud onder mijn Koper gesmolten te worden. Voor eerst was het redelick dat ick eerste Hoofdketter in desen den eersten stoot vande oordeelen uijt stonde.
  Ot [Soo ... hand] aen dese uytheemsche [Reijen ... vande] oordcelen* [uijt stonde.]
  K1 [Soo weinigh] mogense mishagen [multa ... Sit] mihi; [nam ... dat] ick, eerste Hoofdketter in desen, [den ... stonde]
  K2 Ick ben te vreden geweest, als eerste Hoofdketter in desen, den eersten stoot van de oordeelen uyt te staen.
21 H-Ot mismaeckste ] Ot mismaecktste

In K2 volgt nog dit citaat:

Difficile est alienas lineas insequentem non alicubi excedere; arduum, ut, quae aliena lingua bene dicta sunt, eundem decorem in translatione conservent. Significatum est aliquid verbi proprietate? non habeo meum quo id efferam; & dum quaero sententiam longo ambitu, vix brevis viae spatia consummo. Accedunt hyperbatorum anfractus, dissimilitudines casuum, varietas figurarum: ipsum postremò suum, &, ut ita dicam, vernaculum linguae genus. Si ad verbum interpretor, absurde resonat: si ob necessitatem aliquid in ordine & in sermone mutavero, ab interpretis videbor officio recessisse. Hieronym-Presb. praefat. in Chron. Eusebii.

eindnoot1
Unger 1885, p. 10 ‘Feb. ex Anglia reversus’.
eindnoot2
Smit 1980, p. 111. Vermoedelijk baseert hij zich op Worp die deze vertaling in zijn uitgave van de gedichten vooraf laat gaan aan een gedicht van 5 april 1623. Zie ook Verkuyl 1968, p. 55-56, n.4.
eindnoot3
Deze discussie is naar het handschrift van Huygens, gedateerd: ‘Maijo. mdcxxiii’ en (de dupliek) ‘Julio, mdcxxiii’, gepubliceerd door Van Tricht (1976, Bijlage 209, p. 857-875).
eindnoot4
Deze opvatting wordt ook, zonder overigens daarbij deze discussie te betrekken, toegepast bij het moderne muziekhistorisch onderzoek. Zie Grijp 1991, ‘Metriek’ p. 239-255.
eindnoot5
Zie voor Huygens' gebruik van de versi scolti Blommendaal 1989, p. 266-270.
eindnoot6
Verkuyl 1971, p. 475-488.
eindnoot7
Verkuyl 1971, p. 480-482, de citaten komen van p. 487. Overigens is het opvallend dat juist bij de door Huygens zo formeel getrouw nagevolgde overzetting geen spoor te vinden is van de oorspronkelijke melodie waarop Guarini's rei gezongen moet zijn. Vgl. Grijp 1987, p. 100-101.
eindnoot8
Zie p. 448-452.
eindnoot9
Worp Gedichten i, p. 285, noot 2. Zie ook Verkuyl 1971, p. 482, n. 31.
eindnoot1
Horatius. Satiren, i.iv 140-142: cui si concedere nolis, | multa poetarum veniat manus, auxillio quae | sit mihi (nam multo plures sumus).
(weigert gij mij hierin bij te treden, dan komt wel een schare dichters die mij helpt, - want wij zijn veruit in de meerderheid -)
eindnoot1
Horatius. Satiren, i.iv, 140-142: cui si concedere nolis, |
multa poetarum veniat manus, auxillio quae |
sit mihi (nam multo plures sumus).
(weigert gij mij hierin bij te treden, dan komt wel een schare dichters die mij helpt, - want wij zijn veruit in de meerderheid-)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken