Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onverwerkt verleden (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onverwerkt verleden
Afbeelding van Onverwerkt verledenToon afbeelding van titelpagina van Onverwerkt verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.02 MB)

XML (1.25 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onverwerkt verleden

(1991)–Steven Dhondt, Luc Huyse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Collaboratie en repressie in België, 1942-1952


Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

Hoofdstuk 2
Het verloop van de repressie

De opdracht die de militaire magistraten in september 1944 op zich namen was gigantisch van omvang. Hoe deze onderneming zich in de loop van de tijd ontwikkeld heeft komt nu ter sprake: het tempo waarmee gevonnist is, het procesgedrag van het parket en van de beklaagden, het verloop van de burgerlijke epuratie. Nooit eerder werd dergelijke informatie over die aspecten van de repressie verzameld.

1. De militaire rechtbanken

Tussen de eerste uitspraak van een krijgsraad (29 september 1944) en de laatste vonnissen liggen op zijn minst tien jaren.Ga naar voetnoot1 Maar eigenlijk is het fout de levensloop van deze kant van de repressie zo te bekijken. Beter is het in de berechting van de collaborateurs drie periodes van ongelijke lengte en betekenis te onderscheiden. In een eerste fase, die tot september 1945 duurt, komt de activiteit van de militaire rechtbanken slechts traag op gang. Dan neemt het tempo gevoelig toe en in het voorjaar van 1946 bereiken de krijgsraden en -hoven hun hoogste snelheid. Zij houden dat topritme aan tot in de zomermaanden van 1947. Op dat moment breekt een derde bedrijf aan: de langzame afwikkeling van de overblijvende dossiers.

[pagina 180]
[p. 180]


illustratie

Vonnissen in drie bedrijven

Grafiek 1 toont aan hoe het rechtbankwerk van maand tot maand verlopen is. In oktober 1944 hebben de militaire rechters ongeveer 370 collaborateurs veroordeeld.Ga naar voetnoot2 De bedrijvigheid stijgt daarna geleidelijk om in februari en maart van 1945 een eerste piek van telkens zo'n 1.200 uitspraken te bereiken. In de vijf daaropvolgende maanden is er een terugval. Dat is niet te verwonderen. Het einde van de vijandelijkheden in Duitsland veroorzaakt, nu vele gevluchte collaborateurs in gevangenschap terugkeren, een lawine van nieuwe zaken. De krijgsauditeurs en hun substituten hebben bijgevolg minder tijd om de oudere dossiers af te werken en voor de rechters te brengen. Bovendien vak de mogelijkheid weg om honderden wapendragers zeer snel, want bij verstek, te veroordelen: de betrokkenen zijn nu immers als gevangenen in het land aanwezig. Midden 1945 zag de toestand er eigenlijk hopeloos uit: tienduizenden verdachten in de interneringskampen, honderdduizenden aanklachten en een gerechtelijk apparaat dat niet op zijn taak berekend was. In deel 2 van dit boek is beschreven hoe de regering met tal van maatregelen op deze situatie gereageerd heeft. Dat heeft vanaf januari 1946 effect: de krijgsraden en -hoven gaan nu een periode in waarin de produktiviteit zeer hoog ligt. In mei en juni van 1946 realiseren zij een maandelijkse omzet van telkens iets meer dan 2.700 vonnissen en arresten. Dat is drie-

[pagina 181]
[p. 181]

maal zo veel als in mei en juni van 1945. Deze fase van grote output houdt anderhalf jaar aan, tot in juni 1947. Onmiddellijk nadien zakken de cijfers snel onder het algemeen maandgemiddelde van zowat duizend uitspraken en begint de langzame verwerking van de resterende dossiers.

In de drie episodes is tegen een verschillend ritme gevonnist: met horten en stoten in de startfase, tegen een hoge snelheid in de loop van 1946 en in de eerste helft van 1947, traag tijdens de lange eindfase. Deze verschillen liggen weerspiegeld in de omvang van het geleverde werk. Van de zowat 55.000 veroordelingen zijn er iets minder dan 11.000 (19% van het totaal of een maandgemiddelde van 1.6%) in de eerste twaalf maanden na de bevrijding uitgesproken. In de tweede periode, die achttien maanden omvat, zijn 37.000 rechterlijke beslissingen gevallen. Dat is 66% van het totaal of een maandgemiddelde van 3.7%. Voor de rest van de veroordelingen (15%) is meer dan vijf jaar nodig geweest. Men kan dus rustig stellen dat de kern van de repressierechtspraak gelegen is tussen januari 1946 en medio 1947 of, met andere woorden, in een periode die anderhalf tot drie jaar van het einde van de bezetting verwijderd was.

De eenentwintig krijgsraden hebben niet in eenzelfde tempo gevonnist. Er zijn zelfs zeer grote verschillen. Dat valt het meest op bij het bekijken van de eerste periode (september 1944-september 1945). Sommige krijgsraden hebben een wel erg trage start gehad. Dat is het geval voor Brussel (slechts 10% van de beslissingen afgewerkt), Luik (12%) en Brugge (15%). Andere hebben in die twaalf maanden na de bevrijding al minstens één derde van hun vonnissen geveld: Doornik (50%), Namen (44%), Turnhout (39%), Aarlen (34%) en Nijvel (33%).Ga naar voetnoot3 Wij hebben geen sluitende verklaring voor het verschil in verwerkingsritme. Ligt het aan omvang en aard van de collaboratie in een bepaalde streek? Of aan de krijgsauditeurs? Hier is verder onderzoek nodig. De ongelijke gang van de berechting is wel zonder belang. Er is hier al geschreven dat in de herfst van 1945 een opmerkelijke daling in de strafmaat waar te nemen valt. Hoe meer beslissingen een krijgsraad voor september 1945 had genomen, hoe minder mensen dus van het nieuwe klimaat profiteerden.

Drie soorten vonnissen

De beslissingen van de rechters konden drie vormen aannemen. Meestal viel de definitieve uitspraak op het niveau van een van de krijgsraden en verscheen zij in het Belgisch Staatsblad als een vonnis. Hier deden zich twee

[pagina 182]
[p. 182]

mogelijkheden voor: er kon op tegenspraak of bij verstek gevonnist worden. Meestal zijn de vonnissen op tegenspraak geveld. Dat is zo voor bijna 33.000 (of 59%) van de veroordeelde collaborateurs. Maar soms was de beschuldigde voortvluchtig of op een andere wijze spoorloos en dan viel de uitspraak bij verstek. In onze steekproef verkeert 16% van de veroordeelde mannen en vrouwen in die situatie.Ga naar voetnoot4 Soms lag de uiteindelijke beslissing bij het krijgshof. Die procedure trad in werking als de beklaagde of de krijgs-auditeur beroep aantekenden tegen het vonnis van de krijgsraad. Eén veroordeling op vier is zo tot stand gekomen. In dat geval verscheen de uitspraak in de vorm van een arrest.



illustratie

Om en bij de 33.000 veroordelingen zijn definitief geworden op het niveau van de krijgsraden. De curve, die in grafiek 2 het aandeel van deze zaken in zijn evolutie beschrijft blijft tot twaalf maanden na de bevrijding op een laag punt, ligt dan vanaf september 1945 twee jaar lang op grote hoogte om nadien een steile duik naar beneden te maken. Die knik in de lijn medio 1947 heeft te maken met het feit dat op dat moment al iets meer dan 90% van de vonnissen op tegenspraak was afgehandeld. De derde periode, die dan aanbreekt, is precies daarom te beschouwen als een epiloog, want zij wordt overwegend ingenomen door arresten en, zij het in mindere mate, door verstekvonnissen. Die vaststelling is niet zonder betekenis. Zij verklaart waar-

[pagina 183]
[p. 183]

om na juni 1947 een gevoelige stijging van de strafmaat optreedt: uitspraken bij verstek of in beroep genomen bevinden zich immers meestal in de categorie van de zwaarste, de criminele straffen (minstens vijf jaar opsluiting).

 

Verstekvonnissen kwamen vooral voor september 1945 en na juni 1947 voor. Respectievelijk 25% en 22% van de rechterlijke beslissingen uit deze periodes nam deze vorm aan. Tussen oktober 1945 en juli 1947 daalt hun bijdrage tot 9%. Dat in de eerste maanden na de bevrijding zo vaak bij verstek is veroordeeld valt te begrijpen. Vele, vooral militaire, collaborateurs verbleven in september 1944 nog aan het front met Rusland of waren met de vluchtende Duitsers uit België vertrokken. Zij konden uiteraard niet voor de rechtbank verschijnen. Het hoge verstekcijfer van na juni 1947 is zeer waarschijnlijk te wijten aan een bewuste beleidskeuze van de krijgsauditeurs: zij hebben tussen eind 1945 en midden 1947 de berechting van wie onvindbaar was voor zich uitgeschoven. Er was immers geen haast bij want de verdachten waren ofwel overleden ofwel ondergedoken in het buitenland.

Tussen oktober 1944 en juni 1947 is de bijdrage van de krijgshoven in de berechting van de collaborateurs ternauwernood gestegen of gedaald. Het aandeel van de arresten in het geheel van de rechterlijke beslissingen schommelt al die tijd rond 22%. Dat verandert gevoelig na juni 1947. Dan klimt dat cijfer de hoogte in. Twee jaar lang worden er meer arresten dan vonnissen geproduceerd. Dat is niet te verwonderen: halfweg 1947 was slechts 68% van de uitspraken in beroep gevallen, terwijl het werk van de krijgsraden al bijna afgelopen was.

Het procesgedrag

Wie door de krijgsraad veroordeeld was kon in beroep gaan en ook het parket kon verzet aantekenen tegen de uitspraak in eerste aanleg. De zaak kwam dan voor het krijgshof. Een laatste stap was de tocht naar het hof van cassatie. Aan beide beroepsinstanties (krijgshof, hof van cassatie) is deze paragraaf gewijd. Maar eerst maken we een korte excursie in een nog ander domein van het procesgedrag: de berechting bij verstek.

Wie afwezig was op zijn of haar proces werd bij verstek veroordeeld. Bijna 9.000 vonnissen zijn met deze formule geveld. Zo'n veroordeling had een paar onaantrekkelijke kanten: over het algemeen werd de maximumstraf uitgesproken en bovendien verloor de betrokkene in bepaalde gevallen de Belgische nationaliteit. De militaire strafprocedure voorzag wel de mogelijkheid om alsnog tegen een verstekvonnis in verzet te gaan. De zaak werd dan een tweede maal behandeld en nu op tegenspraak. Iets meer dan duizend bij verstek veroordeelden hebben van deze uitweg gebruikgemaakt. Meestal ging het hier om collaborateurs die tot in mei 1945 in Duitsland of aan het Russische front verbleven en wier proces ondertussen al door een

[pagina 184]
[p. 184]

Tabel 3.3 Procesgedrag naar type van collaboratie

polcol verklikking milcol pol+mil col
% verstek 8% 9% 23% 19%
% beroep 21% 33% 19% 24%
% cassatie 2% 5% 2% 3%
_______________ __________ __________ __________ __________
% in steekproef 18% 8% 32% 10%
  (n=650) (n=289) (n=1.179) (n=381)

polcol combinaties milcol combinaties pol+milcol combinaties totaalGa naar voetnoot*
% verstek 15% 18% 17% 16%
% beroep 42% 38% 47% 28%
% cassatie 11% 4% 11% 4%
_______________ __________ __________ __________ __________
% in steekproef 7% 10% 7% 100%
  (n=248) (n=365) (n=260) (n=3.643)

[pagina 185]
[p. 185]

krijgsraad was beslecht. Tabel 3.3 laat zien dat verstek vooral voorkwam in de zaken waarin wapendracht als betichting was opgenomen. Bij verklikking en in de dossiers waarin alleen sprake was van politieke collaboratie lag het verstekcijfer veel lager.

In 28% van de gevallen werd tegen de uitspraak van de krijgsraad in beroep gegaan. Naar schatting gaat het hier om ongeveer 15.400 veroordeelden. Zij zijn allen voor het krijgshof verschenen. Het proces werd dan overgedaan. Op dit punt zijn er geen verschillen te merken in het procesgedrag van mannen en vrouwen, van jongeren en ouderen, van Vlamingen en Franstaligen. Variatie is er wel als men de regio's met elkaar vergelijkt. Er is minder in beroep gegaan in het rechtsgebied van de krijgsraden van Charleroi (slechts in 16% van de zaken), Namen (21%), Leuven (21%), Kortrijk (22%) en Gent (23%). Hoge beroepscijfers komen voor in de streek van Nijvel (42%), Bergen (44%) en Verviers (48%). Een verklaring hiervoor hebben wij niet. Er zijn alleen gissingen te maken. De aard van de collaboratie in een regio zou een belangrijke factor kunnen zijn. Tabel 3.3 leert ons immers dat verklikkers en zij die veroordeeld zijn voor een meervoud van delicten het meest in beroep zijn gegaan. Ook de omvang van de straf heeft in het procesgedrag vermoedelijk een rol gespeeld. Hoe hoger de straf, hoe vaker de veroordeelde naar een beroepsinstantie zal zijn gestapt. Dat valt te concluderen uit de volgende cijfers. In het eerste jaar na de bevrijding liep 33% van de zaken uit op een beroep op het krijgshof. Tussen oktober 1945 en juni 1947 zakte dit cijfer tot 24%. Dat is geen toeval: de eerste periode is er een van bijzonder hoge straffen en tijdens de tweede fase viel de strafmaat op de helft tot een derde van wat ze oorspronkelijk was.

Wie dacht dat in het krijgshof procedurefouten waren gemaakt, kon in cassatie gaan. Dat is in 16% van de gevallen gebeurd. Op de totale bevolking van voor incivisme veroordeelden is dit iets meer dan 4%. Het hof van cassatie heeft dus in zaken van collaboratie zo'n 2.400 beslissingen genomen. Hier valt wel een verschil tussen de taalgroepen te signaleren: 49% van alle cassatie-uitspraken is in het Frans geformuleerd, terwijl de Franstaligen slechts 38% van alle vonnissen en arresten voor hun rekening hebben genomen. Een verklaring is te zoeken in tabel 3.3. De stap naar het hof van verbreking is vooral gezet in de dossiers waarin politieke en/of militaire collaboratie samenviel met verklikking, verraad of gemeenrechtelijke misdrijven. Daar bedroeg het cassatiecijfer 11% (tegen 4% voor de groep in haar geheel). Deze types van collaboratie bevatten de zwaarste gevallen. In een volgend hoofdstuk zien we dat het aandeel van de Franstaligen in deze zaken aan de hoge kant is geweest.

Een laatste commentaar gaat over het verloop van de zaken op het niveau van het krijgshof en van het hof van cassatie. Tabel 3.4 toont aan dat de krijgshoven eind 1946 - dit is zes maanden later dan de krijgsraden - de kaap

[pagina 186]
[p. 186]

Tabel 3.4 Evolutie van de output van de rechtbanken

50% voltooid 75% voltooid 90% voltooid
krijgsraden juni 1946 januari 1947 juli 1947
krijgshoven december 1946 september 1947 april 1948
hof van cassatie april 1947 maart 1948 januari 1949

van de 50% beslissingen hebben overschreden. Voor het hof van cassatie ligt dit punt pas in de lente van 1947. De laatste 10% van de opdracht is voor de krijgsraden in juli 1947 aangevat, voor de krijgshoven in april 1948 en voor het hof van cassatie in januari 1949.

2. De burgerlijke epuratie

Over wat er met de tienduizenden leden van Duitsgezinde verenigingen diende te gebeuren is pas twaalf maanden na de bevrijding beslist. Toen kwam de besluitwet van 19 september 1945, die in haar artikels 2 en 3 een

Tabel 3.5 Verloop van de burgerlijke epuratie

% cum%Ga naar voetnoot*
december 1945 8% 8%
1 jan.-15 feb. 1946 42% 50%
16 feb.-31 mrt. 1946 9% 60%
apr.-juni 1946 11% 71%
juli-sept. 1946 9% 80%
okt.-dec. 1946 9% 89%
jan.-mrt. 1947 4% 93%
apr.-juni 1947 2% 95%
na juni 1947 5% 100%
_______________ _____ __________ _____
totaal   100%  
    (n=1.017)Ga naar voetnoot**  

[pagina 187]
[p. 187]

opsomming geeft van de organisaties waarvan het lidmaatschap tot beroving van een aantal rechten moest leiden. Aan de militaire parketten werd de opdracht gegeven om het verval van rechten uit te spreken en de betichten op een lijst van ontzetten in te schrijven. Verzet tegen deze beslissingen was mogelijk. Het dossier verhuisde dan naar de burgerlijke rechtbanken van eerste aanleg en, eventueel, naar de hoven van beroep.

Het verloop van deze operatie vertoont een paar merkwaardige trekjes. Er liggen tien weken tussen de uitvaardiging van de besluitwet en de eerste inschrijving op de fameuze lijst van de krijgsauditeurs. Onduidelijkheden in de tekst hebben deze vertraging veroorzaakt. Maar vanaf de eerste week van 1946 ging het tempo pijlsnel de hoogte in. Tabel 3.5 geeft aan dat de parketten tussen 1 januari en 15 februari 1946 bijna de helft van alle inschrijvingen realiseren. Het aantal vervallenverklaringen in die zes weken mag op 18.000 geraamd worden.Ga naar voetnoot5 De ritmeversnelling van begin 1946 is geen toeval. In de eerste week van januari van dat jaar besliste de linkse regering-Van Acker om het parlement te ontbinden en verkiezingen - de eerste na de oorlog - uit te schrijven. De datum van de stembusgang was 17 februari 1946. Meteen rees de vraag hoe men de onvaderlandse Belgen zou verhinderen aan de verkiezingen deel te nemen. Dat was geen probleem voor wat de veroordeelden betreft. Zij waren sowieso hun actief en passief stemrecht kwijt. De besluitwet van 19 september 1945 had dezelfde sanctie opgelegd aan al wie in het kader van de administratieve epuratie uit zijn ambt was ontzet. Veel problematischer was de situatie van de tienduizenden die zich in een soort schemerzone bevonden: hun collaboratie was te onbeduidend om ze voor de rechter te brengen en te storend om ze helemaal vrijuit te laten gaan. Met de epuratiewet was het mogelijk deze kleine zondaars toch van deelneming aan de verkiezingen uit te sluiten. Maar dan moest het snel gaan. Vandaar de vloedgolf van inschrijvingen in de dagen die de datum van 17 februari 1946 voorafgingen.Ga naar voetnoot6 Hoe sterk de band met de verkiezingen wel was blijkt uit nog andere gegevens. Halfweg februari was voor de mannen 57% van de

[pagina 188]
[p. 188]

inschrijvingen gebeurd, voor de vrouwen slechts 37%. Voor het verschil is er een eenvoudige verklaring te bedenken: de vrouwen hadden geen stemrecht, haast was hier overbodig. Tabel 3.5 laat ook duidelijk zien dat, eens de verkiezingen achter de rug, het tempo van de inschrijvingen snel zakte. Er zouden twee volle jaren nodig zijn om de resterende dossiers (49.6% van het totaal) af te werken.

Bijna 80% van alle inschrijvingen trof Belgen aan wie politieke collaboratie werd aangewreven. De overigen werden uit hun rechten ontzet omdat ze bijstand hadden verleend aan militaire of paramilitaire organisaties van de bezetter. Het aandeel van de vrouwen ligt vrij hoog, zeker in vergelijking met hun aanwezigheid in de uitspraken van de krijgsraden en krijgshoven (32% tegen 12%). Zo'n 7.000 vrouwen zijn langs deze weg gestraft.

De besluitwet van 19 september 1945 liet wat de omvang van de sanctie betreft niet veel maneuvreerruimte toe. Op het lidmaatschap van bepaalde verenigingen stond slechts één enkel tarief: levenslang verval van alle in 123 sexies swb opgesomde rechten. Die straf is aan 89% van alle ontzetten opgelegd.Ga naar voetnoot7. Alleen een minderheid is er beter van afgekomen en kreeg een in de tijd of in omvang beperkt verval van rechten.

voetnoot1
In ons onderzoek zijn de zowat vierduizend vrijspraken niet opgenomen. De reden is simpel: beslissingen van die aard werden niet in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Wij gebruiken de termen ‘rechterlijke uitspraak’, ‘vonnis’ en ‘arrest’ bijgevolg altijd in de zin van ‘veroordeling’.

voetnoot2
Deze en volgende cijfers zijn extrapolaties op basis van onze steekproefgegevens.
voetnoot3
Weliswaar zijn niet alle krijgsraden vanaf oktober 1944 operationeel geweest. In deel 1 is een tabel opgenomen (tabel 1.1.) waarin de exacte startdatum van elke krijgsraad te vinden is. Merkwaardig is wel dat de krijgsraden van Brussel, Luik en Brugge (die in één jaar tijd tussen de 10% en de 15% van hun vonnissen hebben geveld) al één maand na de bevrijding actief waren, terwijl de Doornikse rechtbank (50% zaken afgewerkt) pas in mei 1945 is opgericht.

voetnoot4
In een aantal gevallen is later verzet aangetekend tegen het verstekvonnis en werd er uiteindelijk toch op tegenspraak berecht.

voetnoot*
Waaronder twee hier niet weergegeven delictsoorten (economische collaboratie, verraad)

voetnoot*
Cumulatief percentage
voetnoot**
Hier zijn alleen de inschrijvingen opgenomen waartegen geen verzet is aangetekend.
voetnoot5
Niet alle inschrijvingen uit die periode zullen definitief zijn. Zeer veel mannen en vrouwen zullen in beroep gaan en tussen medio 1946 en eind 1947 voor de rechtbanken van eerste aanleg hun rechten geheel of gedeeltelijk terugkrijgen. Met de wet van 14 juni 1948 zal een nieuwe golf van correcties de burgerlijke epuratie in haar effecten beperken, maar dat verhaal wordt uitvoerig in deel 2 verteld.
voetnoot6
De regering had, voor alle veiligheid, een alternatief vangnet gespannen. Artikel 11 van de besluitwet van 19 september 1945 voorzag dat ‘...zij die, ofschoon zij op het oogenblik van de stemming of de indiening van de candidatenlijsten nog niet waren ingeschreven op de bij artikel 4 voorziene lijst...’ Iid waren geweest van een Duitsgezinde vereniging niet aan de verkiezingen mochten deelnemen. Er stond een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 500 tot 5.000 frank op elke inbreuk op deze bepaling. Dat was uiteraard een zwaar afschrikkingsmiddel. Op aanplakbrieven aan de ingang van de stembureaus werd een en ander nog eens uitdrukkelijk in herinnering gebracht. Het is niet geweten hoeveel Belgen zich op basis van deze regeling van deelneming aan de verkiezingen hebben onthouden.
voetnoot7
Bij de leeftijdsgroep van 25 tot 45 jaar ligt dat cijfer zelfs op 95%. Bij de minder dan 25-jarigen zakt het aandeel van de zwaarste sanctie tot 73%.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 1942

  • 1943

  • 1944

  • 1945

  • 1946

  • 1947

  • 1948

  • 1949

  • 1950

  • 1951

  • 1952