Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw-beroep-maatschappij (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw-beroep-maatschappij
Afbeelding van Vrouw-beroep-maatschappijToon afbeelding van titelpagina van Vrouw-beroep-maatschappij

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw-beroep-maatschappij

(1969)–H.M. Langeveld–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Analyse van een vertraagde emancipatie


Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]

Hoofdstuk X
beroepenvoorlichting en beroepskeuze-advisering

voorlichting, advisering en het arbeidsbestel: socialisatie en rekrutering voor beroepsrollen

Vrijheid van beroepskeuze is een belangrijke waarde in onze samenleving. Ieder moet naar eigen aanleg en capaciteiten uit de ongeveer 5000 beschikbare beroepen met hun 20.000 variaties een beroep kunnen kiezen en de kans krijgen zich daarop voor te bereiden. De problemen liggen in de vorige zin al opgesloten: er is een veelheid van beroepen die de enkeling onmogelijk kan overzien; inzicht in eigen aanleg en vermogens zijn niet altijd in voldoende mate aanwezig om die te kunnen toetsen aan beroepseisen; de kansen om een bepaalde opleiding te krijgen zijn niet gelijk verdeeld door verschillende oorzaken, waaronder tegenwoordig minder nooddruft dan kortzichtigheid van opvoeders figureert. Vanuit de maatschappij gezien kan dit leiden tot haperingen in de rekrutering en de socialisatie voor het arbeidsbestel en tot gebrekkige verwezenlijking van beroepsrollen. Geen wonder dat pogingen aangewend worden om de beslissingen te vergemakkelijken. De gegeven steun is onder te brengen in twee categorieën, die van de voorlichting en die van de advisering.

Beroepskeuze-advisering is het geven van inlichtingen, raad en advies aan jeugdigen en volwassenen bij het kiezen van een beroep, studierichting, school- of andere opleiding; zulks eventueel na een onderzoek van en in overeenstemming met de persoonlijkheid, de eisen welke het beroep en de opleiding stellen en rekening houdende met de te verwachten economische ontwikkeling voor zover deze van belang is voor de consultanten.Ga naar eind209

Volgens een nog langere definitie is beroepenvoorlichting een systematisch opgebouwde activiteit die in haar onderscheidene fasen er op is gericht door overdracht van kennis en ervaring bij die groepen, tot wie de voorlichting zich richt, een beter begrip te wekken voor de verschillende aspecten van het beroepskeuzeprobleem als zodanig en hen toe te rusten met kennis over en inzicht in de structuur en inhoud van de verschillende

[pagina 184]
[p. 184]

beroepen en de hiermee corresponderende opleidingen benevens de positie en functie ervan in de samenleving, ten einde bij te dragen tot een verruiming van de kennis omtrent de voorhanden zijnde beroepskeuzemogelijkheden, zulks met het doel een verantwoorde oordeels- en besluitvorming omtrent de voor de keuze in aanmerking komende beroepen en opleidingen te bevorderen.Ga naar eind210

Beide worden tezamen in één hoofdstuk behandeld omdat er een nauwe functieverwantschap bestaat. Deels vervullen ook dezelfde organisaties beide taken. Daarbij komt dan nog dat afzonderlijke behandeling ook nauwelijks zou lonen, omdat er over beide weinig gegevens bestaan met betrekking tot mijn onderwerp. Bij de beroepenvoorlichting komt dat doordat die nog aan het begin van haar ontwikkeling staat, bij de advisering doordat deze merendeels een zaak is van particuliere bureaus.

 

Adviezen bij beroepskeuze worden verstrekt door afdelingen voor beroepskeuze van de gewestelijke arbeidsbureaus, gemeentelijke beroepskeuzebureaus, bijzondere beroepskeuzebureaus al dan niet op levensbeschouwelijke grondslag, particuliere psychologische instituten. De adviezen worden gebaseerd op verschillende vormen van onderzoek.

Particuliere onderzoeken worden verricht ten behoeve van personen die zich, ieder voor zich, rechtstreeks tot een beroepskeuzebureau wenden. Onderzoeken in schoolverband vinden plaats op verzoek van een schoolbestuur of schoolhoofd. Uitsluitend bij het arbeidsbureau vindt men daarnaast nog de onderzoeken ten behoeve van de arbeidsbemiddeling, van plaatsing op een Centrum voor Vakopleiding van Volwassenen en van personen die verblijven in inrichtingen.

De hulp die geboden wordt aan het individu bij de vaststelling van eigen mogelijkheden en het zoeken van daarop passende beroepsrollen is het best tot ontwikkeling gekomen onder invloed van de groei van psychologie en van de zedelijke opvatting van de beroepsuitoefening als belangrijke levensvervulling. Op kritieke momenten in het socialisatieproces - bij schoolkeuze en beroepskeuze - wordt de beslissingsituatie doorgelicht.

 

Terwijl de beroepskeuze-advisering een bij uitstek individuele aangelegenheid is, het verstrekken van een persoonlijk advies, is de beroepenvoorlichting veel meer een activiteit die zich richt tot groepen van geïnteresseerden. Hier houden zich de arbeidsbureaus en tal van particuliere or-

[pagina 185]
[p. 185]

ganisaties mee bezig. Om tot coördinatie te komen werd in 1961 door de minister van Sociale Zaken een commissie van advies voor de beroepenvoorlichting ingesteld, later opgevolgd door de Raad voor de Beroepenvoorlichting. Deze commissie stelde vast dat het gehele complex van de beroepenvoorlichting in drie fasen kan worden onderverdeeld: preoriëntatie, algemene oriënterende beroepenvoorlichting en gespecialiseerde beroepenvoorlichting.Ga naar eind211

Pre-oriëntatie is een voorlichting aan leerlingen van de lagere school, die in zeer algemene zin gericht is op het maatschappelijk leven en als een voorbereiding op de eigenlijke beroepenvoorlichting kart worden opgevat - Algemene oriënterende voorlichting is het verschaffen van kennis over opleidingen en beroepen die na het volgen van een bepaalde school in algemene zin voor keuze in aanmerking komen. - Gespecialiseerde beroepenvoorlichting is een diepergaande voorlichting over een beperkt aantal beroepen.

Ten behoeve van de pre-oriëntatie werd door het arbeidsbureau een beroepententoonstelling vervaardigd, voornamelijk bestaande uit fotografisch materiaal. De algemene oriëntering geschiedt in de schoolklas, op ouderavonden en forumbijeenkomsten; de inhoud wordt in grote lijn bepaald door het schooltype waarvoor de voorlichting bedoeld is. De gespecialiseerde voorlichting is nog het minst uitgekristalliseerd.

Talrijke andere instanties dan het arbeidsbureau verrichten voorlichtende arbeid op scholen, ouderavonden en forumbijeenkomsten. Ik noem het Instituut voor Nijverheid en Techniek, het Contactcentrum Bedrijfsleven-Onderwijs, de Vereniging van Vrouwen met Academische Opleiding.

Arbeidsbureaus zijn ook begonnen met het organiseren van bedrijfsbezoeken voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. Het C.B.O. organiseert sinds 1960 zg. vakantiecursussen voor leerlingen van de laatste en voorlaatste klassen van het vhmo. Bij het algemeen voortgezet onderwijs groeit het aantal schooldecanen. - Op het programma van het lhno stond sinds een aantal jaren het vak ‘beroepenoriëntatie’, dat met het in werking treden van de Mammoetwet echter is opgegaan in het vak maatschappijleer.

 

De informatie over de in het arbeidsbestel voorkomende beroepsrollen bevindt zich in een veel priller stadium dan de beroepskeuze-advisering. Deels ontstond deze voorlichting ten gevolge van de arbeidsschaarste en droeg soms meer het karakter van werving dan van voorlichting. Het

[pagina 186]
[p. 186]

werk van de arbeidsbureaus dat mede als reactie hierop van de grond kwam - redres van te weinig objectieve informatie - omvat voor alle beroepen gelijke informatie. In de beroepen die men opneemt in de voorlichting, vindt wel enige aanpassing plaats aan een plaatselijke situatie. Ook de V.V.A.O. neemt wel eens beroepen op in haar folder omdat zij met een tekort aan bezetting te kampen hebben. De draad die dergelijke voorlichting met de rekruteringsbehoefte verbindt, is dus wel zeer dun: volledige onafhankelijkheid is niet wel denkbaar.

Evenals de advisering beperkt de voorlichting zich voornamelijk tot de kritieke tijdstippen, fungeert als horizonverwijding. De invloed van een incidentele kennismaking met een of meer sectoren van het arbeidsbestel of met enige beroepen is twijfelachtig. Het arbeidsbureau bereidt daarom een begeleidende voorlichting voor; ook het vak beroepenoriëntatie op de huishoudschool moest de leerlingen begeleiden in het beroepskeuzeproces. Het arbeidsbureau sluit zich in de opzet van deze begeleiding aan bij de theorie van het beroepskeuze-proces zoals die geformuleerd is door Super, die zich baseert op de ontwikkelingspsychologie.Ga naar eind212

Mijns inziens moet het beroepskeuzeproces niet alleen ontwikkelingspsychologisch benaderd worden, maar gezien worden als een socialisatieproces, dus bepaald door sociale controle vanuit verschillende sociale systemen en groepen.Ga naar eind213 Uit onderzoekresultaten blijkt ook dat de ontwikkeling van beroepswensen niet alleen een kwestie van leeftijd, dus van psychische ontwikkelingsfase, is, maar sterk bepaald wordt door type en duur van de schoolopleiding. Leerlingen van het lbo die eerder afgeleverd worden aan het arbeidsbestel dan ulo-leerlingen ontwikkelen ook eerder duidelijke beroepswensen.Ga naar eind214

De beroepenvoorlichting dient zich m.i. dan ook te vrijblijvend aan om veel invloed te kunnen hebben. Er zou een nauwere band gelegd moeten worden met de werkelijkheid van het arbeidsbestel, zodat het kind voorlopige keuzen reëel kan exploreren. Deze kant gaat het C.B.O. uit met het vakantiewerk dat het voor scholieren organiseert.

aard van voorlichting en advisering naar gelang sekse van belanghebbenden

In deze paragraaf zal ik de inhoud van voorlichting en advisering bekijken op een eventueel sekse-onderscheid.

[pagina 187]
[p. 187]

aspecten van de beroepenvoorlichting

welke beroepen. De beroepententoonstelling was aanvankelijk gesplitst in een tentoonstelling voor jongens - 160 beroepen - en een tentoonstelling voor meisjes - 55 beroepen -. Deze splitsing was aangebracht op ontwikkelingspsychologische gronden: een jongen in de lagere school-leeftijd is niet geïnteresseerd in vrouwenberoepen en een meisje niet in typische mannenberoepen. Later (1967) heeft men de scheiding ongedaan gemaakt op grond van het argument dat die uit de tijd was. Hiermee is dus het ontwikkelingspsychologisch motief ontkracht door een sociologisch. Uit de foto's en de beroepsbenamingen blijkt wel of een beroep voor mannen, voor vrouwen of voor beide bestemd is. De begrenzing blijft dus traditioneel en uitdrukkelijk werd mij ook verzekerd, dat men de maatschappelijke ontwikkeling wil volgen en niet voorop lopen.

Anders is het met de voorlichting die de V.V.A.O. geeft aan meisjes van de hoogste klassen der middelbare scholen. Deze voorlichting wordt ingeleid met een brochure, waarin een beeld van beroeps- en studiemogelijkheden wordt gegeven. Anders dan bij de beroepententoonstelling wordt de beroepenlijst nogal eens gewijzigd, mede in verband met rekruteringsbehoeften. Een afbakening ten opzichte van de mannelijke beroepensfeer is er niet, behalve dan in opleidingen en beroepen die formeel ontoegankelijk zijn voor vrouwen. Men vindt in de lijsten dan ook beroepen als accountant, actuaris, belastingconsulente, deurwaarder. Achter opgaven als diplomate en bedrijfsleidster moet men eerder pogingen zien om barrières te doorbreken dan een weergave van bestaande mogelijkheden.

Het leervak beroepenoriëntatie op de huishoudscholen (thans opgegaan in maatschappijleer) plaatst de voorlichting bijna automatisch in het kader van de opleiding. Voor zover bekend betreft de voorlichting hier voor ca 70% de verzorgende beroepen en de verpleging. Daarbuiten werd alleen aan de beroepen van verkoopster en kapster op een niet te verwaarlozen aantal scholen aandacht geschonken.Ga naar eind215 Als oorzaken hiervan worden genoemd: het feit dat deze beroepen de leerlingen heel sterk aanspreken; de aanwezigheid op de scholen van vervolgopleidingen, die een voorbereiding vormen voor de onderhavige beroepen; en de omstandigheid dat het verpleegstersberoep tegenwoordig via allerlei cursussen bereikbaar is.

 

welke beroepsniveaus. De beroepenvoorlichting van leerlingen van het voortgezet onderwijs doet de vraag rijzen op welke niveaus van het ar-

[pagina 188]
[p. 188]

beidsbestel de behandelde beroepen zich moeten bevinden. De begrenzing naar boven wordt gegeven door het niveau van de opleiding die de leerlingen volgen. De begrenzing naar beneden is arbitrair. De wensen van de leerlingen spelen hier in ieder geval een rol, zij het niet altijd een doorslaggevende. Bij de klassepraatjes, ouderavonden en schoolcontactavonden die de arbeidsbureaus organiseren of waar zij aan meewerken, ligt het accent op de beantwoording van gestelde vragen. De V.V.A.O. geeft in haar brochure ongeveer voor de helft beroepen op, waarvoor geen middelbare vooropleiding vereist is en ook in de mondelinge voorlichting nemen deze beroepen een grote plaats in. In het rapport over de beroepenoriëntatie op de huidhoudscholen wordt daarentegen geadviseerd het beroep van verpleeghulp niet op te nemen op de lijst van te behandelen beroepen, omdat voor dit beroep geen toelatingseisen gelden en geen opleiding bestaat.Ga naar eind216

 

wijze van voorlichting i.v.m. de toekomstige gezinsrol. De klassepraatjes en schoolcontactavonden worden naar gelang de school gehouden voor jongens en meisjes tezamen (ulo, vglo) of afzonderlijk (lts, huishoudschool). De jeugdconsulent houdt een algemene inleiding, waarin erop wordt gewezen ‘dat het ook voor een meisje belangrijk is een beroep te kiezen waarmee zij in eigen onderhoud kan voorzien en waarin zij bevrediging vindt’. Er wordt niet systematisch rekening gehouden met de andere signatuur die de beroepskeuze voor meisjes heeft vergeleken met die van jongens in verband met de diverse voorhanden oplossingen van het conflict tussen gezinsrol en beroepsrol.

aspecten van de beroepskeuze-advisering

wijze van advisering i.v.m. de toekomstige gezinsrol. Op het Nationaal Congres voor de Beroepskeuze-voorlichting van 1961 heeft zich met betrekking tot het advieswerk voor meisjes een discussie afgespeeld, die draaide om het punt ‘Moeten meisjes anders geadviseerd worden dan jongens omdat zij bij huwelijk hun beroepswerkzaamheden toch vrij snel beeindigen?’ De meningen stonden diametraal tegenover elkaar.

Door een vertegenwoordigster van de Ned. Kath. Vrouwenbeweging werd ervoor gepleit het advieswerk voor meisjes te halen uit de sfeer van de voorlopigheid ‘totdat je gaat trouwen’ en het te stellen in het perspectief.

[pagina 189]
[p. 189]

van een mogelijke levenstaak. Dit werd door een pedagoog als onjuist gezien en bovendien als irreëel; een meisje gaat ervan uit en dient er ook vanuit te gaan, dat zij later een gezin zal stichten en dat zij haar beroepskeuze in eerste instantie moet richten op de ‘tussenperiode’ die daaraan vooraf gaat. Ook een beroepskeuze-psycholoog meende, dat geadviseerd moet worden ‘tegen de achtergrond van de waarschijnlijkheid dat zij trouwen zal’.

Het forum was echter niet overtuigd. De congresvoorzitter formuleerde zijn mening aldus: ‘Wij moeten het beroepskeuze-advies voor meisjes niet op een wezenlijk andere basis plaatsen dan dat voor jongens. Niet alleen zal een aanzienlijk deel van die meisjes getrouwd of ongetrouwd, vroeger of later, full-time of part-time feitelijk beroepsarbeid verrichten, maar bovendien wil het tegenwoordige meisje, dat heus wel denkt te trouwen, liefst tot het huwelijk besluiten in het besef dat zij ook een andere volwaardige levensmogelijkheid zou kunnen kiezen.’Ga naar eind217 Dit standpunt werd ook met nadruk ingenomen door onze informanten uit het beroepskeuzeadvieswerk: de adviseurs wordt bijgebracht om niet op speculatieve mogelijkheden (‘knap meisje, grotere trouwkansen’ enz.) in te gaan. Helaas is het niet mogelijk om na te gaan, of in de praktijk het geslacht van de consultant het advies beïnvloedt. Bij de G.A.B.'s was de gewoonte, dat mannen en jongens door mannelijke en vrouwen en meisjes door vrouwelijke adviseurs werden geholpen. Deze scheiding is echter in principe verdwenen, niet in de laatste plaats omdat het beroep van beroepskeuze-adviseur ertoe tendeert een overwegend door vrouwen uitgeoefend beroep te worden. Andere beroepskeuze-advies-instanties hebben deze gescheiden advisering in veel mindere mate gekend. De splitsing wordt ook niet ondersteund door de psychologie van de beroepskeuze, die zegt dat het geen verschil kan en mag maken of een adviseur dan wel een adviseuse een jongen c.q. meisje adviseert. Dit standpunt werd door de informanten uitdrukkelijk gememoreerd.

Het merkwaardige van de boven geciteerde discussie op het congres voor de beroepskeuze-voorlichting is, dat beide partijen in het advies het hier in het geding zijnde rolconflict wilden oplossen. De mogelijkheid van twee alternatieve adviezen, waarin het rolconflict in alle consequenties expliciet wordt gemaakt, werd niet geopperd. Toch is dit geenszins onuitvoerbaar. Bij het onderzoek kan de adviseur peilen hoe de betrokkene zelf en haar ouders het rolconflict zien. Op deze basis kan hij met explicietmaking van zijn beweegredenen alternatieve adviezen geven.

[pagina 190]
[p. 190]

Als thans adviseurs erop getraind worden het rolconflict te negeren - immers zij moeten geen verschil maken tussen jongens en meisjes - dan kan hun advies daarmee aan waarde inboeten, bijv. als zij een meisje dat daartoe de capaciteiten heeft een veeleisende studie adviseren, terwijl zij zelf geneigd is aan de premaritale rol verre de voorrang te geven.

 

sociaalculturele conditionering en testonderzoek. Een andere oplossing van het rolconflict is nog in het advies verweven en wel zo, dat zij moeilijk te elimineren is. Die ligt namelijk verankerd in het psychotechnisch onderzoek. In het hele testpakket is een scheiding aan te brengen in belangstellings- of interessetests en intelligentie- en prestatietests. In de eerste soort poogt men door directe of indirecte meting een indruk te krijgen van de beroepsinteresse-structuur. Zo bestaan er tests waarbij de items beroepsnamen zijn en tests, waarbij de items uiteenlopende bezigheden aangeven die representatief geacht worden voor bepaalde beroepen.

Beide methoden hebben voor- en nadelen die hier niet terzake doen. Er zijn belangstellingstests die voor jongens en meisjes precies dezelfde inhoud hebben; er zijn er ook met voor jongens en meisjes verschillende items. In de ‘meisjes-test’ worden dan minder technische bezigheden c.q. beroepen opgenomen. Er bestaat geen algemene gedragslijn voor de toepassing van de ene of de andere test. Volgens mijn informant is het in de regel zo, dat bij individueel onderzoek de test met aparte items voor jongens en voor meisjes wordt gebruikt.

Van de intelligentie- en prestatietests werd gezegd, dat zij voor beide geslachten gelijk zijn. In de regel echter wordt bij de meisjes uit het hele pakket de technische prestatietest weggelaten. Indien evenwel bij de belangstellingstest een bijzondere technische interesse tot uiting komt, dan wordt in de intelligentie- en prestatietests ook (meer) technisch restmateriaal opgenomen. De samenstelling van het testpakket is dus aangepast aan de bestaande verdeling der beroepsrollen over de seksen.

De gemiddelde score van meisjes blijkt op bepaalde specifieke tests, wezenlijk te verschillen van de gemiddelde score die jongens behalen.Ga naar eind218 Dit komt bij voorbeeld voor bij de ‘technisch-inzicht-test’. Dit verschil in intelligentiepatroon zou wellicht terug te voeren zijn op een verschil in culturele conditionering. Ten gevolge van deze divergentie zijn er voor bepaalde tests twee interpretatieschalen, een voor jongens en een voor meisjes. Zo kan een meisje, hoewel lager scorend dan een jongen, toch in dezelfde klasse terechtkomen.

[pagina 191]
[p. 191]

Voor het school- of beroepskeuze-advies volgt men dan verder deze gedragslijn: als een meisje een opleiding wil gaan volgen, die uitsluitend of voor het grootste deel door jongens wordt gevolgd, dan zal zij ook aan precies dezelfde normen moeten voldoen en plaatsing in dezelfde klasse op grond van haar testresultaten is daarvoor dan onvoldoende; indien zij echter een opleiding wil volgen die zowel door jongens als door meisjes bezocht wordt, dan is haar score op de standaardtest voldoende maatstaf. In dat geval ligt als het ware voor een meisje de drempel lager dan voor een jongen. Overigens wordt het advies natuurlijk door vele factoren bepaald, de technisch-inzicht-test is daar slechts een van.

Het effect van de culturele conditionering wordt dus in de testinterpretatie deels teniet gedaan als het gaat om prestatietests; in de belangstellingstest echter gebruikt men de culturele conditionering als uitgangspunt, waardoor deze hierin ook een bevestiging vindt.

reikwijdte beroepenvoorlichting en beroepskeuze-advisering

In deze paragraaf moet de verspreiding van de beroepenvoorlichting en van de advisering vastgesteld worden. Helaas zijn de daarover bestaande gegevens uitermate schaars. Ik kan niet meer doen dan ze presenteren voor wat ze zijn.

beroepenvoorlichting

Het is niet mogelijk om ook maar bij benadering vast te stellen wie door enige vorm van georganiseerde beroepenvoorlichting worden bereikt. Het directoraat-generaal voor de arbeidsvoorziening beschikt wel over enige cijfers die de omvang van de beroepenvoorlichting vanuit arbeidsbureaus weergeven. Uit tabel XIV blijkt, dat slechts een minderheid van de in aanmerking komende kinderen voorlichting krijgt in het kader van de pre-oriëntatie. De totaalcijfers lopen voor jongens en meisjes relatief gezien weinig uiteen.

Anders is dat bij de collectieve voorlichting op het voortgezet onderwijs (tabel XV): de aantallen mannelijke en vrouwelijke voorgelichte leerlingen van vglo en ulo zijn ongeveer gelijk, maar in het lager beroepsonderwijs ligt het aantal voorgelichte meisjes aanzienlijk lager dan dat van de

[pagina 192]
[p. 192]

tabel xiv: pre-oriëntatie c.q. algemeen oriënterende beroepenvoorlichting aan leerlingen van de hoogste klas van het basisonderwijs
A. het aantal leerlingen dat beroepenvoorlichting ontving

met behulp van of door middel van: 1965 1966 1967
M V totaal M V totaal M V totaal
beroepen-
tentoonst.
22.014 20.623 42.637 25.090 24.656 49.746 22.512 20.702 43.214
klassikale voorlicht. 1.608 1.330 2.938 2.198 1.966 4.164 1.717 1.238 2.955
andere bijeen-
komst.
- - - 54 52 106 190 54 244
bedrijfs-
bezoeken
3.918 275 4.193 1.440 265 1.705 515 58 573
overige activiteiten 139 101 240 90 37 127 122 90 212
totaal 27.679 22.329 50.008 28.872 26.976 55.848 25.056 22.142 47.198

B. het totaal aantal leerlingen van het basisonderwijs van 11 jaar en ouder; en het percentage dat daarvan beroepenvoorlichting ontving

1965 1966 1967
M V totaal M V totaal M V aantal
absol. 180.300 171.800 352.100 179.000 170.600 349.600 177.700 169.400 347.100Ga naar voetnoot*
in perc. 15,4 13,- 14,2 16,1 15,8 16,- 14,1 13,1 13,6
bron: directoraat-generaal voor de arbeidsvoorziening
jongens. Hetzelfde blijkt bij vergelijking van de aantallen scholen waarop voorlichting werd gegeven: 61% van de lts-en tegen 38% van de lhnscholen.Ga naar eind219

Nu is beroepenoriëntatie (thans maatschappijleer) wel een vak op het rooster van de huishoudschool, maar het zou alleszins logisch zijn dat hierbij de deskundigheid van professionele beroepenvoorlichters wordt ingeschakeld. De achterstand wordt waarschijnlijk mede veroorzaakt door-

[pagina 193]
[p. 193]

tabel xv: collectieve beroepenvoorlichting aan leerlingen van het voortgezet algemeen vormend en het beroepsdagonderwijs
A. aantal voorgelichte leerlingen

onderwijs-
niveau
1965 1966 1967
M V totaal M V totaal M V totaal
v.l.o./u.l.o. 35.577 33.705 69.282 27.635 30.297 57.932 20.099 21.895 41.994
v.h.m.o. 832 1.835 2.667 2.054 2.858 4.912 2.519 3.224 5.743
l.b.o. 33.875 20.420 54.295 36.781 18.538 55.319 34.937 13.892 48.829
kw. sch. 163 312 475 224 453 677 647 538 1.185
overig 2.039 454 2.493 3.807 1.273 5.080 2.313 1.460 3.773
totaal 72.486 56.726 129.212 70.501 53.419 123.920 60.515 41.009 101.524

B. bezetting van de betreffende scholen en het percentage voorgelichte leerlingen

voortgezet en uitgebreid 313.800 313.200 318.800
lager onderwijs 22,1% 8,5% 13,2%
voorbereidend hoger 211.300 215.900 225.600
en middelbaar onderwijs 1,3 % 2,3 % 2,5 %
lager beroepsonderwijs 260.000 267.000 277.700
  20,9 % 20,7 % 17,6 %
opleiding voor 28.300 29.200 30.100
onderwijzers 1,7 % 2,3 % 3,9 %
overig 70.900 79.600 87.400
onderwijs 3,5% 6,4% 4,3%
totale aantal leerlingen 884.300 904.900 939.600
voorgelichte leerlingen 14,6% 13,7% 10,8%
bron: directoraat-generaal voor de arbeidsvoorziening
dat er nog steeds schoolhoofden huiverig zijn voor beroepenvoorlichting van buitenaf. Enkele jaren geleden was er een duidelijke achterdocht en weerstand. De directrices, moeite doend om zo veel mogelijk meisjes naar de voortgezette opleidingen te krijgen, waren bang dat een inlei-

[pagina 194]
[p. 194]

ding over het ‘gaan werken’ de meisjes van de school weg zou zuigen. De huidige berichten zijn niet eensluidend: op sommige plaatsen schijnt de weerstand vrijwel verdwenen te zijn, elders wordt er nog gewag van gemaakt. Daartegenover staat dat de arbeidsbureaus goede contacten hebben met het lto, omdat de plaatsing van jongens in de leerlingstelsels via het ministerie van Sociale Zaken verloopt. Daar reeds relaties bestaan, kan de voorlichting hier gemakkelijker ingeschoven worden.

beroepskeuze-advisering

Het C.B.S. is sinds 1964 gestopt met een jaarlijks uitgebrachte statistiek van adviezen voor zowel school- als beroepskeuze. Tabel XVI bevat dan

tabel xvi: voorlichting bij school- en beroepskeuze in 1964

schoolgaanden in: M V geen gegevens totaal
gewoon lager onderwijs 30.687 19.649 2.261 52.597
overig volledig dagond. 12.011 5.214 2.274 19.499
overige schoolgaanden 248 88 4.700 5.036
niet-schoolgaanden 12.316 2.972 - 15.288
totaal 55.262 27.923 9.235 92.420
bron: c.b.s., Statistiek van de voorlichting bij beroepskeuze en personeelsselectie 1964, 1966
ook de laatst bekende gegevens. De betekenis van deze tabel ligt in de cijfers over de schoolgaanden. Zonder meer blijkt daaruit dat het aantal vrouwelijke leerlingen dat beroepskeuzevoorlichting ontvangt, aanzienlijk kleiner is dan het aantal mannelijke geadviseerde leerlingen.Ga naar eind220

Lang stelde een onderzoek in onder in Amsterdam in het schooljaar 1962/'63 geadviseerde leerlingen zesde klas Io. 30% van de groep bestond

[pagina 195]
[p. 195]

uit meisjes. De populatie bestond uit deelnemers aan schoolonderzoekingen en uit particulier getesten. In de laatste groep bevonden zich viermaal zo veel jongens als meisjes.Ga naar eind221 Men zou hieruit opmaken dat de schoolkeuze van meisjes minder problematisch ervaren wordt dan die van jongens. Lang noemt nog een aanvullend onderzoek naar weigeringen om het kind deel te laten nemen aan klassikaal testonderzoek. Het percentage weigeringen lag bij de meisjes duidelijk hoger dan bij de jongens.Ga naar eind222

effect van beroepenvoorlichting en beroepskeuze-advisering

Over het effect van de voorlichting en de advisering is zo mogelijk nog minder te zeggen dan over de verbreiding. Omdat er toch enkele sekseverschillen zijn te registreren, wil ik er niet aan voorbij gaan.

beroepenvoorlichting

Zolang de beroepenvoorlichting een incidenteel karakter draagt, zal de invloed ervan gering zijn of althans diffuus en daardoor nauwelijks meetbaar. Toch worden er wel pogingen tot evaluatie gedaan.

Ouders van zestienjarigen bleken zeer verdeeld in hun oordeel over het nut van verkregen voorlichting voor hun kinderen al waren zij het er wel over eens dat voorlichting noodzakelijk is.Ga naar eind223 Vooral ouders van ulomeisjes meenden vaak dat hun dochters er weinig of niets van hadden opgestoken.Ga naar eind224 De jongens en meisjes zelf, werkenden en niet-werkenden en van welk type onderwijs ook afkomstig, spraken allen een behoefte aan voorlichting uit.Ga naar eind225 Hun werd ook gevraagd of zij voorlichting hadden gehad en of zij het gevoel hadden er iets van opgestoken te hebben. Dit is een vrij oppervlakkige peiling, maar gezien het karakter van de voorlichting is een andere aanpak ook weinig zinvol. Er kwamen weinig pregnante verschillen tussen jongens en meisjes uit (ofwel de verschillen waren door de kleine aantallen van dubieuze waarde).

Nadere aandacht vragen de jongens en meisjes die het lbo voltooid hadden en op het moment van onderzoek werkten. Van de 20 jongens was 90% en van de 26 meisjes 43% tevreden met de eerste baan. De rapporteurs wijten dit verschil in ieder geval voor een deel aan de verschillen

[pagina 196]
[p. 196]

tussen lts en huishoudschool: de eerste leidt veel duidelijker op voor een bepaald beroep (en dus bepaalde banen). Uit deze groep noemt slechts één jongen en geen enkel meisje de beroepenvoorlichting als een belangrijke informatiebron voor de beroepskeuze, hoewel de meerderheid van de jongens en een derde van de meisjes beroepenvoorlichting heeft gehad. De jongens kregen die van beroepenvoorlichters en leraren, de meisjes alleen van de school zelf.

Nadat de schrijvers gesteld hebben dat voor deze jongens het beroepskeuzeproces al een beslissende wending heeft genomen met de keuze van de lts, voegen zij daar voor de meisjes aan toe dat deze al vanaf het lo minder gericht zijn in hun keuze en dat de banen die zij krijgen minder aansluiten bij hun opleiding. ‘De grote behoefte aan informatie voor hen zal dus i.t.t. bij deze jongens niet alleen liggen in de mogelijkheden binnen het huidig beroep, maar ook in de mogelijkheden in het algemeen.’Ga naar eind226 Dit is dus in strijd met de feitelijke voorlichtingssituatie aan deze scholen zoals die op pag. 187 geschetst werd.

beroepskeuze-advisering

Over het effect van de beroepskeuze-advisering staan mij geen gegevens ter beschikking. Ik zal me daarom moeten beperken tot de schoolkeuzeadvisering. Het meest recente en nauwkeurige onderzoek is dat van Lang. De opvolging van het advies verschilde niet bij mannelijke en vrouwelijke leerlingen van de zesde klas lo (72%). Waar het advies niet opgevolgd werd, bleken meisjes vaker een lager schooltype te hebben gekozen dan aangeraden was. Maar Lang acht voorzichtigheid met conclusies geboden, omdat de meisjes in de steekproef vaker advies kregen voor een moeilijker schooltype dan de jongens en dus de kans om lager te kiezen groter was. Bij jongens die het advies niet opvolgden, viel een neiging te ontdekken tot uitstel van de definitieve keuze.Ga naar eind227

Voor geteste meisjes werden moeilijker schooltypen vaker gekozen dan voor geteste jongens. Vergelijking van de geteste groep met alle Amsterdamse zesde-klassers van hetzelfde jaar leert dat de geteste jongens vaker lagere schooltypen kiezen dan ulo en vhmo, maar dat de geteste meisjes meer ulo en minder no kiezen. De geteste jongens zijn gemiddeld ouder dan de geteste meisjes.

Lang interpreteert deze verschillen als volgt: omdat ouders voor jongens

[pagina 197]
[p. 197]

meer belang hechten aan een opleiding dan voor meisjes, kan men bij ouders van minder begaafde jongens vaker de behoefte aan advies verwachten, omdat zij willen weten welke opleiding nog maximaal binnen het bereik ligt van hun kind. Maar bij meisjes wil men juist graag zekerheid hebben of het de moeite waard is eraan te beginnen als zij geschikt lijken voor een moeilijker schooltype. Een alternatieve verklaring is dat als een jongen het goed doet op school, de ouders een psychologisch onderzoek liever vermijden om niet de kans te lopen dat de uitslag tegenvalt en een lager schooltype geadviseerd wordt dan zij voor ogen hebben.Ga naar eind228

conclusie

De beroepenvoorlichting en de beroepskeuze-advisering zijn nog in volle ontwikkeling. De eerste kan nog alle kanten uit groeien en ook de tweede is nog niet tot volle wasdom gekomen. Hierdoor zijn ook de beschikbare gegevens schaars, wat uit de vorige pagina's wel is gebleken.

Eigenlijk laten de gegevens slechts één generalisatie toe. Het probleem van de beroepskeuze draagt voor meisjes een andere signatuur dan voor jongens. Krachtens hun wezen moeten voorlichting en advisering hier rekening mee houden. Zij doen dit, maar niet consequent doordacht en niet systematisch, wel op grond van ervaringen, maar zonder deze te verwerken tot een integrale aanpak. Zolang de voorlichting echter zo weinig geconsolideerd is, kan deze uitspraak alleen gelden voor dit moment. Volledigheidshalve zal ik nog even ingaan op de afzonderlijke rolconflictoplossingen.

 

Beroepsrol, gezinsrol of de combinatie van beide? Wij zagen dat voorlichting en advisering deels aan het conflict en de beschikbare oplossingen voorbijgaan, deels in dit opzicht van weinig betekenis zijn. Men plaatst de keuze niet in het kader van de diverse mogelijke oplossingen en probeert niet een besluitvorming te stimuleren in bewustheid van de consequenties, die een bepaalde keuze heeft voor het toepassen van deze oplossingen.

Uit een buitenlands onderzoek onder meisjes van een laag opleidingsniveau bleek, dat hoewel deze meisjes wel verwachtten na hun huwelijk buitenshuis te zullen blijven werken of op latere leeftijd het werk weer te zullen opnemen, zij dit niet in overweging namen bij hun beroepskeus,Ga naar eind229

[pagina 198]
[p. 198]

Onder deze groepen vindt de beroepskeuze vroegtijdig plaats. Collectieve en louter informatieve voorlichting op het moment van de keuze zal op de besluitvorming in dit opzicht weinig invloed kunnen hebben. Een begeleiding van het keuzeproces zal nodig zijn voor de bewustmaking van de implicaties op langere termijn die de beroepskeuze heeft.

 

Beïnvloeden voorlichting en advisering de concentratie van vrouwen in ongeschoolde beroepen? Deze vraag geldt de activiteiten op het niveau van lo en lager beroepsonderwijs (voornamelijk huishoudschool). - In het kader van de pre-oriëntatie tracht men een representatief beeld te geven van alle mogelijkheden: in de beroepententoonstelling is ook de eenvoudigste arbeid opgenomen zowel voor jongens als voor meisjes.

De beroepenvoorlichting op het lager nijverheidsonderwijs voor meisjes wordt voor een zeer belangrijk deel door de school zelf verzorgd en is gericht op de beroepen waarvoor de school in voortgezette cursussen opleidt. Het lhno zelf is geen op een beroep voorbereidend onderwijs in dezelfde zin als het lto dat is (zie hfdst. XI) en kan dus als zodanig moeilijk belangstelling voor beroepen wekken of verdiepen. In principe zou dit de functie van het vak maatschappijleer zijn. Of dat, gezien het aantal lesuren dat eraan besteed kan worden, in feite ook zo is, is de vraag.

In het rapport dat experimenterende scholen uitbrachten, wordt dan ook aangeraden de beroepenoriëntatie in het geheel van het onderwijs te integreren door bij de behandeling van een bepaald beroep in de aan andere vakken gewijde lesuren verwante onderwerpen of aspecten van dit beroep te bespreken.Ga naar eind230 Hiermee zou men een stap nader komen tot begeleiding - en gezien de inhoud een specifiek gerichte begeleiding - van het beroepskeuzeproces. Mits goed opgezet en uitgevoerd zou een dergelijke begeleiding de toevoer naar vakopleidingen kunnen vergroten.

Anderzijds heeft de huishoudschool voor vele meisjes niet meer betekenis dan een aanvullende opleiding. Deze meisjes die uitsluitend op grond van traditie of omdat een andere school te moeilijk was naar de huishoudschool zijn gekomen zonder de geringste neiging tot een beroep in de verzorgende sfeer, zullen ook via de door de school gegeven voorlichting moeilijk daarvoor te winnen zijn. Deze meisjes hebben behoefte aan algemene beroepeninformatie, waarvan velen dus verstoken blijven en die - waar ze wel wordt gegeven - toch te incidenteel is om veel invloed te kunnen hebben. Het ontbreken van deze voorlichting werkt dus de toevloed naar ongeschoolde banen in de hand.

[pagina 199]
[p. 199]

Van tegengestelde betekenis kan de schoolkeuze-advisering zijn. Geteste meisjes bleken minder naar het no en meer naar het ulo te gaan. Het advies heeft dus een zekere doorbraakfunctie. De vraag blijft onbeantwoord of deze meisjes dan ook het gekozen hogere schooltype voltooien.

 

Hoe verhouden voorlichting en advisering zich tot de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw in het arbeidsbestel? In het algemeen blijven zij binnen de bestaande grenzen en dragen daarmee bij tot handhaving van de traditionele oplossing. Steun die bestaat uit het incidenteel verstrekken van informatie en hef geven van advies op beslissingsmomenten moet zich ook wel houden aan de voor de hand liggende beroepsmogelijkheden. Als voorlichting en advisering op zouden gaan in begeleiding van het beroepskeuzeproces, waarin ruimte geschapen zou worden voor het exploreren van eigen voorkeuren en interessen, dan zou er ook meer kans zijn dat voor vrouwen minder gebruikelijke beroepen in aanmerking genomen worden.

eind209
Rapport van de Commissie van advies voor de organisatie van de beroepskeuze voorlichting, juli 1957, 4.
eind210
Interim-rapport van de Commissie van advies voor de beroepenvoorlichting, (gestencild), april 1965, 10.
eind211
Idem, 13.
eind212
d.e. super, A theory of vocational development, Amer. Psychologist, VIII, 1953, 189-190.
eind213
h.m. in 't veld-langeveld, Arbeidsvoorziening en beroepskeuze, 1964, 15 e.v.
eind214
instituut voor toegepaste sociologie, Achtergronden van beroepskeuze, (gestencild), april 1966.

eind215
Commissie tot bestudering van. goede onderwijsmethoden voor het algemeen vormend nijverheidsonderwijs voor meisjes, Informatieblad no 3, Ervaringen met het leervak beroepenoriƫntatie, (gestencild), juni 1963, 12.
eind216
Idem, 12.

eind217
Verslag van het Nationaal Congres voor de Beroepskeuzevoorlichting 1961, 129.
eind218
Cf, e.e. maccoby, Women's Intellect, in s.m. farber en r.h.l. wilson, The potential of woman, 1963, 24-39.

voetnoot*
De daling in de cijfers over 1967 is veroorzaakt door de in dit jaar opgetreden stijging in; de jeugdwerkloosheid;de jeugdconsulenten van de arbeidsbureaus, die zowel de bemiddeling van als de beroepenvoorlichting aan de jeugd verzorgen, hadden te veel werk met de bemiddeling om de voorlichting op peil te kunnen houden.
eind219
Afgeleid uit cijfers voorkomend in een artikel (Beroepenvoorlichting in het onderwijs) in Uitleg, juli 1968, 5-6.

eind220
Voor meer gedifferentieerde, maar vanwege hun ouderdom hier niet gereproduceerde gegevens, zie s. wiegersma. Een oriƫnterend onderzoek over de spreiding van de beroepskeuzevoorlichting in Nederland, Beroepskeuze, X, 4, juli 1963, 145-162.
eind221
g. lang, Het gebruik van schoolkeuze-adviezen, 1968, 31-32.
eind222
Idem, 148.

eind223
instituut voor toegepaste sociologie, Ouders en de beroepskeuze van hun kinderen, (gestencild), december 1967, 257.
eind224
Idem, 257.
eind225
I.T.S., op. cit., 1966, hfdst. VIII.
eind226
Idem, 245.

eind227
lang op. cit., 95.
eind228
Idem, 56-57.

eind229
j. joyce, A research note on attitudes to work and marriage of 600 adolescent girls, B.J.S., XII, 2, 1961, 183.
eind230
Commissie tot bestudering enz., op. cit., 3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken