Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uyt-spanningen (2005)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uyt-spanningen
Afbeelding van Uyt-spanningenToon afbeelding van titelpagina van Uyt-spanningen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.41 MB)

Scans (8.43 MB)

XML (2.02 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. Ros

L. Strengholt



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uyt-spanningen

(2005)–Jodocus van Lodenstein–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

2
De algenoegsaamheyd

Of Aandagt op Ps. 73:25. en Luc. 10:42.Ga naar margenoot+

I.

 
Hoe hijgt mijn ziel amegtig moed!Ga naar margenoot1
 
Van 't eind- en vrugt-loos soecken/
 
Door al des Hemels heerlijck goed/Ga naar margenoot3
 
Door d' aard en al haar hoecken/
5[regelnummer]
Na 't Goed dat mijn beswijckend hertGa naar margenoot5
 
Ten vasten suyl soud vouwen/Ga naar margenoot6
 
Na 't Deel dat/ als het al genomen werd/Ga naar margenoot7
 
Mijn ziel nog can genougen!Ga naar margenoot8
 
O Deel! mijn deel/ O Deel! mijn Deel/ waar sijt gy dog?Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
Had Asaph/ en Mary my niet geleert/ ick sogt het nog.

II.

 
De schepsels hadden diesgelijckGa naar margenoot11
 
En quamen 't haar my aan bien/Ga naar margenoot12
 
Dog 't was maar diesgelijck/ en slijck/
 
En stof/ hoe schoon in 't aansien.
15[regelnummer]
Veel vrienden dagten my een rots/Ga naar margenoot15
 
Tot s' inden nood begaven:Ga naar margenoot16
 
Op Heerschappyen was ick moedig trots/Ga naar margenoot17
 
Dog Heerschers sijn maar slaven/
 
En waarlijck niet/ dan breucklig riet de schepters al/Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
Een brose gunst/ een bose cunst/ my hief/ en bragt ten val.Ga naar margenoot20
[pagina 42]
[p. 42]


illustratie

[pagina 43]
[p. 43]

III.

 
Wat lachten my de Rijckdom toe!
 
My dagt/ daar soud' ick rusten;Ga naar margenoot22
 
Eerst maackte my het soucken moe/
 
En steuytde schier mijn lusten;Ga naar margenoot24
25[regelnummer]
Al lang gesogt/ en creeg ick nietGa naar margenoot25
 
Daar toe mijn ernst besteedt was;Ga naar margenoot26
 
En al gecregen/ was het doe wel yetGa naar margenoot27
 
Daar in mijn siel te vreed was?
 
Aard was maar aard/ en niet meer waard/ en eer ick 't wistGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Vloog d' aarden heen/ en liet m' alleen den na-roup waar! waar ist?Ga naar margenoot30

IV.

 
Tis niet dan enckle dullicheydGa naar margenoot31
 
De lust sijn deel te noumen:Ga naar margenoot32
 
Die troont met schijn van soeticheydGa naar margenoot33
 
Maar loont met eeuwig doumen.Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
De Schoonheyd is een lieflijck glas/Ga naar margenoot35
 
S' ont-breeckt ons in 't genieten.Ga naar margenoot36
 
Gesonde sterckt' een weelderig gewas/Ga naar margenoot37
 
Wat can ons eer ontschieten!
 
Wat blinckt haast sinckt/ wat gaat haast hinckt/ wat smaackt haast stinckt:Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
En 't blijve vry; mijn lichaam sterft/ en siel het al ont-sinckt.Ga naar margenoot40

V.

 
Kom Asaph! segt my wat uw siel
 
Kond' als uw Deel vernougen?
 
Maria! wat u so beviel/Ga naar margenoot43
 
Dat gy u steeds woud vougenGa naar margenoot44
45[regelnummer]
Aan Jesus voeten/ en geheel
 
Dat een' alleen woud leeren?Ga naar margenoot46
 
Dat is ons Deel ons segenrijcke Deel/
 
Dat niemand ons can weren.Ga naar margenoot48
 
'T oneyndig onbegrepen Goed/ dat enige Al/Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
Dat/ watter hinckt/ en sinckt/ en slinckt/ ons eeuwig troosten sal.
[pagina 44]
[p. 44]

VI.

 
Ons God ons Goed is, die al 't goed
 
Van d' aarden in sijn magt heeft;
 
Die/ wat hy wil/ ons geeft/ en doetGa naar margenoot53
 
Dat/ wat Hy geeft/ sijn cragt geeft;
55[regelnummer]
Het weynig dat Hy geeft is veel
 
Die 't vergenoegen meed brengt;Ga naar margenoot56
 
Weet ymand rijcker deele dan het deel
 
Dat aller lusten vreed brengt?Ga naar margenoot58
 
Ja d' ongeschapen volheyd geeft sig self in 't soetGa naar margenoot59
60[regelnummer]
Van 't schepsel/ welker lieflijckheyd Hy eyndeloos rijsen doet.

VII.

 
Ons Godt ons Goed is: als de schijnGa naar margenoot61
 
Van alle GoedichedenGa naar margenoot62
 
Op aarden ons ontgaan sal sijn/
 
Is Hy ons rust/ ons vrede:
65[regelnummer]
Ons Vriend/ om aller vrienden schutGa naar margenoot65-66
 
Gemacklijck te verlaten:Ga naar margenoot65-66
 
Ons Hoocheyd ons onwanckelbaar Stut/Ga naar margenoot67
 
Verr boven Croon en Staten:Ga naar margenoot68
 
Ons Rijcdom/ daar nog moordenaar/ nog dief nog motGa naar margenoot69-70
70[regelnummer]
Door-breken/ nog bycomen can/ en roven ons 't genot.Ga naar margenoot69-70

VIII.

 
Ons Godt ons Goed is, en de rust
 
Die schepselen ons boden:Ga naar margenoot72
 
Ons Godt ons lust is/ en het lustGa naar margenoot73
 
Ons d' aardsche lust te doden:Ga naar margenoot74
75[regelnummer]
Ons Jesus is ons schoon genoug;Ga naar margenoot75
 
O! Schoonheyd! O! Volmaacktheyd!
 
By so een Schoon/ dat alles overwoug/Ga naar margenoot77
 
Is alle Schoon Mis-maacktheyd.
 
Hy selv/ Hy selv/ Hy selv/ Hy selv is al het goed
80[regelnummer]
Wat oyt ons siel begeren can/ of ons vernoegen doet.Ga naar margenoot80
[pagina 45]
[p. 45]

IX.

 
Spot niet/ die dit Deel niet en sietGa naar margenoot81
 
Met domme lichaams sinnen;Ga naar margenoot82
 
Men siet/ men hoort/ men voelt het niet/
 
Men siet het maar van binnen:Ga naar margenoot84
85[regelnummer]
Steeckt eens 't oog dat u ergert uyt/Ga naar margenoot85
 
Dit's sigtbaar voor de blinden;Ga naar margenoot86
 
Die d' aarde dooff sijn horen het geluyd;Ga naar margenoot87
 
Dit 't al verliesen/ vindenGa naar margenoot88-89
 
Dit Heyl/ verr boven alle Heyl aansienelijck/Ga naar margenoot88-89Ga naar margenoot89
90[regelnummer]
Onsienelijck nogtans/ en door't geloov maar crijgelijk.Ga naar margenoot90

X.

 
O! costelijck geloov! dat inGa naar margenoot91
 
Dit pand ons geeft genoegen:Ga naar margenoot92
 
Laat vry de wereld lachen inGa naar margenoot93
 
De Lust die na sal wroegen.Ga naar margenoot94
95[regelnummer]
Wy singen onbekommerd heenGa naar margenoot95
 
In 't wanckelloos vertrouwen/
 
En vresen voor geen na-slag van geweenGa naar margenoot97
 
Die op een Rots-steen bouwen.Ga naar margenoot98
 
O! Rots! O Rust! doet hert/ en lust/ en hand/ en mondGa naar margenoot99
100[regelnummer]
Dien gy versadigt/ u ten dienst staan eewig in 't verbond.Ga naar margenoot100

20. Herfst-maand 1663.

[pagina 46]
[p. 46]

De algenoegsaemheyd. Meditatie in liedvorm over twee bijbelplaatsen: uit de psalm van Asaf, 73:25, ‘Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde (en vgl. het directe vervolg in de aant. bij r. 5; is misschien veeleer die tekst bedoeld?) en Lukas 10:41-42, de bekende passage over Martha en Maria. De eerste, druk doende, wordt door Jezus terechtgewezen (r. 41): ‘Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen; maar één ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, (r. 42) hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.’

Het thema: de ware rust en geluk zoekende mens vindt alleen in de Algenoegzame, d.i. volkomen in Zichzelf rustende, soevereine God de vervulling van zijn noden en begeerten. De Almachtige is immers in Zijn algenoegzaamheid de enige bron van alle heil. L. kiest een concretiserende inkleding: de ‘ik’ in een ogenblik van uitputting na een eindeloze speurtocht naar het volkomen ‘goed’ (str. I).

Na deze emotievolle aanloop volgt in de strofen II-IV een eveneens als verslag opgezette opsomming van de vele zaken waarin de hongerende ziel het tevergeefs gezocht heeft. Des te klemmender is in str. V de kernvraag aan Asaf en Maria. In die strofe begint ook het antwoord (r. 47), dat in de strofen VI-VIII uitgewerkt wordt tot een gedetailleerde pendant van de strofen II-IV. Met de kern van het antwoord in de strofe-aanhef: ‘Onze God is ons - hoogste, enige - goed’, bouwt L. een complete reeks correspondenties op, teken van zijn streven naar een doorwrochte structuur. Vgl. r. 11-14 > r. 51-64; r. 15-16 > r. 65-66; r. 17-20 > r. 67-68; r. 21-30 > r. 69-70; r. 31-34 > r. 73-74; r. 35-38 > r. 75-80.

In de laatste twee strofen klinkt vermaan aan de buitenstaanders, de zintuigen niet als maatstaf te nemen (str. IX), dankbaar vertrouwen in de onaantastbaarheid van het eeuwige heil, de Algenoegzame Zelf, en tenslotte bereidwilligheid tot de dienst aan zo'n liefdevolle God. In het lied, geschreven op zondag 20 september 1663, is zonder moeite de gang van een preek te herkennen. De literaire intentie blijkt o.m. uit hooftiaanse elementen. De r. 33-34 zijn een reprise van Hoofts Granida, r. 253-254: ‘Dewijl geveinsde Min, en lichte wispeltuirigheit// Ons troonen met het soet, en loonen met de suirigheit.’ Vgl. ook tekst 4, r. 49-50). Het tweede voorbeeld is r. 73-74 met een woordspel dat in de pas loopt met Granida, r. 293-294: ‘Danckbaer behoortmen voor een aerdtschen Godt te eeren// Dien 'tlust, om anders lust, sijn eygen lust t'ontbeeren.’ De bondig geformuleerde gedachte van r. 36 is een huygensiaans motief: de vluchtigheid van het genieten, vgl. Strengholt (2), 74-79. Een stilistisch hoogstandje is r. 20, met een formulering in de trant van de zgn. versus rapportati; vgl. Strengholt (2), 107-111.

De strofe is omvangrijk, maar eenvoudig van opbouw: tweemaal vier regels met gekruist rijm, afgesloten door twee langere regels, die dikwijls door binnenrijm gecoupeerd worden en doorgaans concluderend van strekking zijn. De zinsbouw volgt de versificatie: telkens twee regels vormen meestal een syntactische eenheid en maar zelden is er een enjambement van een even naar een oneven regel (driemaal: r. 44-45, 62-63, 88-89).

Het is opmerkelijk, dat dit doorwrochte lied in de literatuur over L. nauwelijks wordt genoemd; Van Es, 351, geeft een vluchtige karakteristiek.

 

Lit.: Van Es, 351; Beversluis, 16 (T 2 str.).

margenoot+
Melodie: In de editie 1681 wordt als melodie vermeld: Silvester in den Morgenstondt, een lied uit de derde druk van J.J. Starter, Friesche lusthof, Amsterdam 1624, 153, waar als melodie vermeld staat Sir Edward Nowels delight. Vgl. Marie Veldhuyzen, De melodieën bij Starters Friesche lust-hof. Zwolle 1967, 40.
margenoot1
amegtig. buiten adem (volgens een onjuiste etymologie van amechtig ‘machteloos’, vgl. WNT II, 390, 391; moed: vermoeid
margenoot3
heerlijck goed: heerlijkheid
margenoot5
Na: naar; 't Goed: het bezit; mijn beswijckend hert: vgl. Ps. 73:26, ‘Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid.’
margenoot6
vougen: passen, dienen
margenoot7
genomen werd: afgenomen wordt (of: zou worden)
margenoot8
nog: evenwel, toch
margenoot9
dog: toch

margenoot11
diesgelijck: iets dat erop leek, vgl. WNT III, 2590
margenoot12
't haar: het hunne
margenoot15
dagten: (verl. tijd van dunken) leken
margenoot16
begaven: weken, hun stevigheid verloren; vgl. WNT II, 1384-1385
margenoot17
Heerschappyen: hoge ambten; moedig: hartstochtelijk
margenoot19
niet: niets; breucklig: licht breekbaar, bros; riet: vgl. Jes. 36:6 en Ez. 29:6; de schepters al: alle scepters
margenoot20
Een broze (wankele) gunst (van een hooggeplaatste) verhief mij (tot de een of andere waardigheid), een boosaardige kunstgreep (list, streek) bracht mij ten val.
margenoot22
rusten: rust vinden
margenoot24
En [het zoeken] bracht mijn begeerten bijna tot staan.
margenoot25
Al lang gesogt: Ofschoon lang gezocht hebbende
margenoot26
Daar toe: datgene waarvoor; besteedt: te werk gesteld
margenoot27
al: ofschoon; doe: toen; yet: iets
margenoot29
Aard: aarde, stof
margenoot30
na-roup: echo

margenoot31
dullicheyd: dolheid, waanzin
margenoot32
lust: wellust, zinnelijk genot
margenoot33
troont: lokt mee
margenoot34
eeuwig doumen: het eeuwig oordeel
margenoot35
De Schoonheyd: lichamelijk schoon
margenoot36
Ze gaat door breken voor ons teloor terwijl we ervan genieten, vgl. WNTX, 1823
margenoot37
Na sterckt' het samengetrokken is uit r. 35 te lezen
margenoot39
sinckt: gaat te gronde
margenoot40
En 't blijve vry: en laat het gevrijwaard blijven (voor verval); siel: aan mijn ziel; het al: alles

margenoot43
Maria!: (Kom), Maria, (zeg mij)
margenoot44
Dat: verklarend voegwoord (niet te verbinden met so, r. 43)
margenoot46
Dat een': dat ene nodige, vgl. Luk. 10:42
margenoot48
weren: ontnemen
margenoot49
onbegrepen: niet te omvatten (of in abstracter zin: niet te bevatten; of in de 17de-eeuwse betekenis ‘onberispelijk’)
margenoot53
doet: maakt
margenoot56
Voor wie de vergenoegdheid meebrengt (voor wie tevreden is), vgl. 1 Tim. 6:8
margenoot58
Dat alle begeerten bevredigt, tot rust brengt
margenoot59
volheyd: vgl. Kol. 1:19, ‘de volheid der Godheid’; 't soet: het liefelijke

margenoot61
schijn: glans
margenoot62
Goedicheden: goede dingen
margenoot65-66
Onze Vriend, dankzij Wie de bescherming van alle vrienden zonder moeite losgelaten kan worden.
margenoot65-66
Onze Vriend, dankzij Wie de bescherming van alle vrienden zonder moeite losgelaten kan worden.
margenoot67
Ons Hoocheyd: vgl. Ps. 68:35, ‘Zijn hoogheid is over Israël’; Stut: steun
margenoot68
Staten: hoge posities
margenoot69-70
Vgl. Matth. 6:20, ‘Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar dieven niet doorgraven noch stelen.’
margenoot69-70
Vgl. Matth. 6:20, ‘Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar dieven niet doorgraven noch stelen.’

margenoot72
te weten: tevergeefs
margenoot73
ons lust: onze vreugde
margenoot74
d' aardsche lust: het wereldse genot
margenoot75
schoon genoug: voldoende schoon
margenoot77
overwoug: overtrof (verl. tijd van overwegen, ‘in gewicht overtreffen’, met wisselend accent)
margenoot80
ons vernoegen doet: ons voldoening verschaft
margenoot81
die: gij die
margenoot82
Met de - op dit punt onervaren - lichamelijke zintuigen.
margenoot84
Men ziet het slechts met een inwendig oog, in geloof.
margenoot85
Vgl. Matth. 18:9, ‘En indien uw oog u ergert, trek het uit en werp het van u’ (waarin ergeren betekent ‘tot zonde verleiden’).
margenoot86
Dit is alleen zichtbaar voor de blinden, d.w.z. degenen die hun ogen van de - zondige - wereld afgewend hebben.
margenoot87
d' aarde dooff. doof voor de lokstem van de wereld
margenoot88-89
Vgl. Matth. 16:25, ‘maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden.’
margenoot88-89
Vgl. Matth. 16:25, ‘maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden.’
margenoot89
aansienelijck: achtenswaardig (of: van waarde)
margenoot90
Onzichtbaar nochtans, en alleen door het geloof verkrijgbaar.

margenoot91
costelijck: kostbaar
margenoot92
Dit pand: dit bezit, dit deel
margenoot93
vry: gerust; lachen: vrolijk zijn
margenoot94
Het genot dat later wroeging teweegbrengt; na: vervolgens
margenoot95
heen: voort
margenoot97
na-slag van geween: slag (rampspoed) achteraf die geween veroorzaakt (woordspel met de muzikale term naslag?)
margenoot98
Die: wij, die
margenoot99
Rots: vgl. Ps. 73:26 (zie aant. bij r. 5); lust: begeerte
margenoot100
't verbond: het genadeverbond, waarin God Zich met de uitverkoren zondaar verbindt

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen


datums

  • september 1663


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank