Geschiedenis van België. Deel 4
(1925)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendDe staatkundige en godsdienstige omwenteling. De regeering van Albertus en Isabella. Het Spaansch stelsel tot den vrede van Munster (1648)
[pagina 1]
| |
Eerste boek
| |
[pagina 3]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 4]
| |
schermer hij zich had aangesteld; derhalve had hij eindelijk besloten zijne noordelijke onderdanen op voorbeeldige wijze te kastijden en hun bovendien dat staatkundig en godsdienstig absolutisme op te leggen, dat in Spanje heerschte. Want, om èn de ‘verschuldigde gehoorzaamheid’ èn de godsdienstige eenheid in de Nederlanden te herstellen, volstaat het, daar het Spaansche stelsel in te voeren. En aan die taak zal de hertog van Alva zich toewijden. Hij komt niet alleen om de muiters te kastijden en de ketters uit de roeien. Hij had opdracht gekregen de regeering te verspaanschen, deze in alles aan den raad van Madrid te onderwerpen, van het land een presidio te maken, van waar uit de Spaansche macht, zonder vrees voor nieuwe opstanden, zich beijveren kon haar gezag en haar geloof aan Frankrijk, aan Engeland, aan het Duitsche Rijk op te dringen en, van uit die voortreffelijke ligging in Midden-Europa, het werk van Karel V te hernemen, wil zeggen: de heerschappij over de wereld trachten te bemachtigen en de zegepraal van het catholicisme te bewerken. Dank zij de landvoogdessen waren de Nederlanden tot dusverre, niettegenstaande de afwezigheid des vorsten, in rechtstreeksche gemeenschap met de dynastie gebleven. Margareta van Oostenrijk, Maria van Hongarije, Margareta van Parma waren ‘van den bloede’, en door hare aanwezigheid behielden de Belgische provinciën nog eenigszins den schijn harer aloude Bourgondische onafhankelijkheid. Van Alva's aankomst af, verloren zij ook dien. Inderdaad, met dezen, kwam de regeering van de landen ‘van herwaarts over’ in handen van een vreemdeling, eenvoudig werktuig zijns meesters, voor wien alleen hij handelde. De oudste ‘erfstaten’ der monarchie worden als overwonnen land beschouwd. Alva zal zich niet laten huldigen in de provinciën en zal hare privileges niet bezweren. Hij zal maar één woord gestand blijven: dat welk hij den koning gat bij zijn vertrek. Die koning zoekt overigens de gemoederen omtrent zijne bedoelingen te misleiden; dat ligt in zijn aard. Officieel vertrouwt hij den hertog van Alva slechts het krijgsbevelhebberschap, terwijl Margareta van Parma landvoogdes blijft. Vooral, | |
[pagina 5]
| |
en klaarblijkelijk om het volk gerust te stellen, veinst hij zelf naar Brussel te willen vertrekken. Hij laat zulks verstaan aan den paus, die hem smeekt tot zijne onderdanen te gaan ‘met goedertierenheid en geenszins met vuur en staal’Ga naar voetnoot(1). Hij wordt gramstorig als men zijn vertrek schijnt te betwijfelen. Hij doet zijne kleederen inpakken, geeft 200,000 dukaten uit voor de toebereidselen, laat Pius V bidden voor zijn voorspoedige reis en Margareta van Parma hem schepen te gemoet zenden. Toch is hij vast besloten, niet te gaan. Hij wil niet aanwezig zijn bij de vernietiging dier privileges, die hij gezworen heeft te zullen eerbiedigen, bij de terechtstellingen die hij bevolen heeft; hij wil geen bloed zien; hij wil de smeekingen zijns volks niet hooren. Later, als het werk volbracht is, zal hij komen ‘als een goede vader’ om vergiffenis te schenken. Middelerwijl schrijft hij nauwgezet en koelbloedig de te treffen maatregelen voor en wijst hij de eerste slachtoffers aan; Montigny, kort te voren in Spanje gekomen, behoort juist tot dezen: hij mag niet ontsnappen. Philips paait hem dus met beloften en praatjes, tot den dag waarop zijn trouwe dienaar hem zal berichten, dat het oogenblik tot handelen gekomen is. Dat alleen bewijst, dat de koning en de hertog overeengekomen zijn omtrent een goed doordacht samenplan. De rollen zijn opperbest verdeeld. In schijn blijft de eerste vreemd aan de beteugeling. Heel de openbare verantwoordelijkheid van hun gemeenschappelijk werk laat hij den anderen, die ze zonder de minste aarzeling, ja met vreugde op zich neemt. Don Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van Alva en markies van Soria, was in 1567 negen en vijftig jaar oud; hij behoorde tot dat geslacht, dat de Spaansche macht over Europa had zien verspreiden. Al de fierheid van zijn krachtdadig en krijgszuchtig ras had zich lucht gegeven op de slagvelden waar hij, voor Karel V, tegen de Franschen en tegen de protestanten gevochten had. In zijn oogen versmolt zijns konings grootheid zich met Spanje's grootheid. De klachten der Belgische heeren tegen | |
[pagina 6]
| |
de regeering van Philips II hadden hem als het ware persoonlijk gekrenkt. Reeds in 1564, bekende hij immers dat het lezen hunner brieven alleen hem waanzinnig maakteGa naar voetnoot(1). Overigens haatte hij de Nederlanders, en verheugde het hem, hun de minachting te kunnen betaald zetten, waarmede Chièvres en de Flamencos vroeger de Castilianen bejegenden. Oud Christen, verfoeide hij de godsdienstige verdraagzaamheid, wier aanhangers hij als ketters aanzag. Trotsch op zijn adel, verachtte hij een land, waar de burgerij een overwegenden invloed uitoefende. Sober, hoogmoedig als hij was, verborg hij geenszins zijn afkeer voor de luidruchtige vroolijkheid, de lange drinkpartijen, de losse gemeenzaamheid van een volk, wiens karakter hij onmogelijk doorgronden kon en wier deugden, rondborstigheid, arbeidzaamheid, hartelijkheid en menschlievendheid, hem zelfs zoovele gebreken voorkwamen. Ten slotte, was hij geenszins een grof soldaat. Zijn koele doch verfijnde beleefdheid dwong eens ieders eerbied af. Hij was zichzelf volkomen meester en zijne tijdgenooten bewonderden de omzichtigheid, waarvan hij èn als krijgsman èn als diplomaat blijk gegeven had. Slechts na rijpe overweging nam hij een besluit, doch eens dit besluit genomen, ging hij met onwankelbare wilskracht recht op zijn doel af. Het was zooals Michelet zoo wel zegt, ‘een middelmatig genie, dat echter sterk was door de duidelijkheid zijner besluiten, door den eenvoud zijner strevingen en door zijn hartstocht’. Naar de Nederlanden gezonden om muiters te kastijden, die in zijne oogen geenerlei medelijden verdienden, en om een staatswezen te vernietigen, dat met de majesteit zijns konings onvereenigbaar was, ging hij zonder dralen den ingeslagen weg op. Nooit voelde hij, wij zeggen niet de minste wroeging, - want zulk woord past niet bij zulk een man, - doch zelfs de minste aarzeling. Hij werd niet gewaar, dat hij zelf hinderpalen op zijn weg deed ontstaan. Hij kende maar één stelsel van regeering: geweld of liever schrikaanjaging. Zonder besef van het mogelijke noch erbarming te kennen, stapte hij steeds met gerust geweten vooruit te midden der opeengestapelde rampen. | |
[pagina 7]
| |
't Was plichtbesef, en niet wreedheid die hem tot folteren aanzette, en zijne zielsrust tegenover zijne slachtoffers is met die van Robespierre te vergelijken. Bij den eenen en bij den anderen is de rechtzinnigheid even algeheel en even verschrikkelijk; de eene als de andere neemt heel de verantwoordelijkheid voor het vergoten bloed op zich. ‘Het is oneindig beter, zal hij schrijven, een door oorlog verarmd en zelfs ten onder gebracht land voor God en den koning te behouden, dan het zonder oorlog gaaf te houden voor den booze en de ketters, dezes trawanten’Ga naar voetnoot(1). Twintig jaar later, had Alva er wellicht anders over gedacht. Doch zijns inziens, bestaat geen andere godsdienst dan die der oude Spanjaards, die de kruistochten tegen de Mooren meegemaakt hebben en geen onderscheid kennen tusschen ketters en ongeloovigen. Zulke lieden hebben geen andere ijvermiddelen dan vuur en zwaard. Het is als krijgslieden, dat zij voor Christus en voor den koning vechten. Zij bestrijden den mensch en slaan geen acht op den geest. Zij handelen als krijgslieden en staatkundigen, en hoewel zij voor de Kerk strijden, laten zij zich niet door deze leiden. Zijn leven lang bejegende Alva de bisschoppen met hoogmoed en legde hij tegenover de Jezuïeten een onoverwinbaar wantrouwen aan den dag. Zoo hij tot een onmeedoogende beteugeling besloten was, moet hij daarentegen geloofd hebben, dat zijne taak lang noch moeilijk wezen zou. Immers, had de koning hem geen onweerstaanbare krachten meegegeven? Hij beschikte over negentien vendels van het tercio van Napels onder Alonzo de Uloa, tien van het tercio van Sicilië onder Julian Romero, tien van het tercio van Lombardije onder Sancho de Londoño, veertien van het tercio van Sardinië onder Gonçalo de Bracamonte, in 't geheel over ongeveer 9000 man oude beproefde troepen, die nooit geweken zijn. Zijne ruiterij bestond uit 1200 Italiaansche of Albaneesche soldaten, met inbegrip eener keurbende van 200 bereden musketiers, alles aangevoerd door zijn bastaard don Fernando de Toledo, grootprior van Castilië. Bij den staf was eene groep | |
[pagina 8]
| |
Italiaansche ingenieurs toegevoegd, waaronder de beroemde Chiapin Vitelli, een der beste vestingbouwers van dien tijd. De uitrusting der troepen was onberispelijk en bij hun marsch door Savoye, het Vrijgraafschap, Lotharingen kwam men van heinde en ver toegeloopen om den wille van hun krijgshaftig voorkomen, hunne glinsterende wapens, hunne flink geschaarde gelederen, hunne talrijke troswagens, gevolgd door een schitterende bende vrouwen, acht honderd te voet en vier honderd te paard, ‘schoon en dapper als vorstinnen’Ga naar voetnoot(1). 't Was als de marsch van Cesar's legioenen ter verovering van Belgium. Een iegelijk was opgewekt, vooral de Spaansche veteranen, die van te voren in hun schik waren, dat zij die van de Nederlanden, dat samenraapsel van Luteranos en vijanden des konings, de les zouden mogen spellen. Zoodra Margareta van Parma den hertog zag, vervlogen hare laatste begoochelingen. Hoewel hij haar een ‘allergrootsten eerbied’ betuigde, en haar bevestigde dat hij zich onder hare bevelen stelde ‘juist als Berlaymont en Aremberg’Ga naar voetnoot(2), begreep zij dat die ‘kapitein-generaal’ voortaan de meester was en zij voor niets meer telde. Hare ijdelheid had zich wellicht met een uiterlijken schijn van gezag tevreden gesteld, doch zij wou de medeplichtigheid aan hetgeen zij voorzag niet deelen. Tegenover den onverbiddelijken man, die haar koelbloedig aanried hem met al de verantwoordelijkheid te belasten en die bereid was al den haat te dragen die ging losbarsten, wilde zij niet langer te Brussel blijven. Reeds den 29n Augustus verzocht zij den koning haar te laten vertrekken. Zij ontving daartoe oorlof in October en, einde December reeds, trok zij naar Italië. Alva had, overigens, niet op haar vertrek gewacht om te handelen. Dadelijk, en om alle pogingen tot opstand te verijdelen, legert hij behendig zijne troepen in de gemeenten rondom Brussel, ten einde ze desnoods in een enkelen nacht te kunnen verzamelen. Voor de eerste maal, moeten de groote Belgische steden bestendige bezettingen onderhouden. Te Antwerpen be- | |
[pagina 9]
| |
ginnen de Italiaansche ingenieurs met het bouwen eener onneembare vesting, veilige wijkplaats voor het leger zoowel bij opstand binnenslands als bij vreemden inval. Terstond laat de Spaansche macht of liever het Spaansch geweld zich met overmoed gevoelen; in de taveernen spreken de soldaten barsch tot de waarden en laten zich het beste opdienen, terwijl zij de burgerij ergeren door hunne losbandigheid en door de overdreven uitingen hunner Spaansche godsvrucht, kruisdragingen en openbare geeselingenGa naar voetnoot(1). Aan het hof hebben de nationale ambtenaars en raadsheeren last van verdenking en kwaadwilligheid. Heel de omgeving des hertogen is louter Spaansch en hij zelf wil nooit Fransch spreken. Zijn trotsch, koel voorkomen schrikt de heeren af. Egmond heeft hem nauwelijks gezien, of hij is een ander mensch geworden. Hij eet niet meer en 's nachts hoort men hem koortsachtig zijne kamer op en neer loopen; ofwel wordt hij door aanvallen van gramschap aangegrepen en spreekt hij van zich te Gaasbeek op te sluiten en ‘de brug op te halen’Ga naar voetnoot(2). Op heel het volk drukt die doodsangst, welke een onverbiddelijke, heimnisvolle ramp voorafgaat. Behendigheidshalve wellicht, voorzichtigheidshalve in alle geval, gaat de hertog zonder overijling te werk. Hij bereidt zijn eersten slag, die treffen moet, lang van te voren. Deze is raak. Op 9 September worden de graven van Egmond en van Hoorn plotseling te Brussel, en burgemeester van Straelen te Antwerpen aangehouden. Minder dan veertien dagen later, op 21 September, komt in Spanje het bevel, ook Montigny te lijve te vatten. Terzelfder tijd, van 9 tot 13 September, wordt de Raad van beroerten ingesteld. Samengesteld uit zeven leden onder den invloed van drie Spanjaards, Del Rio, Vargas en Roda, is die raad geen eigenlijke rechtbank. Zijne zending bestaat slechts in het voorbereiden der vonnissen, die de regeering in haar eigen naam uitvaardigt. Het is eigenlijk eene rechtsmacht voor den staat van beleg, die niet de minste rekening houdt met 's lands | |
[pagina 10]
| |
gewoonten, overleveringen en vrijhedenGa naar voetnoot(1). In het schrikbewind dat Alva op de Nederlanden doet wegen, neemt hij dezelfde plaats in als de Revolutionnaire Rechtbank in het bloedigste tijdstip der Fransche Omwenteling. Hier evenals daar, worden de persoonlijke waarborgen, de eenvoudigste vormen der rechtspleging geofferd aan het beoogde doel, openbaar welzijn of Staatsreden. Hier als daar, ziet men dezelfde bloeddorstige, koortsachtige bedrijvigheid. Als de hertog te Brussel is, blijft hij zeven uren daags in den raad, en teekent hij onverpoosd terdoodveroordeelingen. Den 4n Januari 1568 worden 84 menschen terechtgesteld, den 20n Februari 37, den 21n Februari 71, den 20n Maart 55 enz.Ga naar voetnoot(2). Den 3n Maart worden op hetzelfde uur, over heel het land, 1500 slachtoffers gemaakt. En 't is niet uit hoofde van ketterij, dat al die ongelukkigen vermoord worden, want Alva laat de misdaden tegen het geloof aan de kettermeesters over. Hij bemoeit zich alleen met de oproermakers, wil zeggen: muiters, beeldstormers, onderteekenaars van het Eedverbond, aanhoorders der preeken, onvoorzichtigen kortom die, door de gebeurtenissen van 1566 opgehitst, nu enkele dagen oproer of wanorde met den dood betalenGa naar voetnoot(3). De rechtzinnige katholieken zien zeer goed in, ‘dat men zich niet bekommert met de zielen’Ga naar voetnoot(4). Zij merken het des | |
[pagina 11]
| |
te beter, daar de ‘bloedraad’ met het doodvonnis steeds de verbeurdverklaring der goederen uitspreekt. Aldus wordt de slachting ook een voordeelige speculatie: de onderdanen des konings worden slechts vermoord om Philips met hunne have te verrijken. In 1573 zal Alva er zich op beroemen hem, niets dan met verbeurdverklaringen, 500,000 dukaten rente te hebben bezorgdGa naar voetnoot(1). Overigens heeft de Raad van beroerten, evenals de Revolutionnaire Rechtbank, het beoogde doel bereikt. De steeds opgeheven bijl en de steeds gapende kerkerdeur ploften de overgroote meerderheid der bevolking in een weergaloozen schrik. Onder den plotselingen en geweldigen slag die haar neerwierp, schijnt zij verbijsterd. En, al hadden zij willen weerstand bieden, hoe dien ingericht in de met Spaansche soldaten bezette steden? Zij die kunnen, vluchten dan ook naar het buitenland. Anderen verbergen zich op den buiten, waar zij door wanhoop en ellende tot struikroovers vervallen. Onder den naam van ‘boschgeuzen’ of ‘boschvrienden’, van bosquillons, feuillants of blitres, zwerven zij bij benden door Neer-Vlaanderen en het Doornijksche, waar zij de bevolking schrik aanjagen, op den arme teren en, uit wraak, de kerken plunderen en de pastoors vermoorden die in hunne handen vallen. Dat Vendée der XVIe eeuw vermocht niet meer, dan de aanslagen die sommige vastberaden edellieden tegen den persoon des landvoogds beproefdenGa naar voetnoot(2). Werkelijk waren de maatregelen al te goed getroffen en de krachten van den hertog al te groot, om iets binnenslands hoeven te vreezen. Doch hij verwachtte er zich aan, van buitenslands te worden aangevallen, weshalve hij, reeds bij zijne aankomst te Brussel, 11.000 ruiters in Duitschland had gelicht. Hij wist, inderdaad, dat de prins van Oranje, te Dillenburg teruggetrokkenGa naar voetnoot(3), de eenige hoop was van de uitwijkelingen | |
[pagina 12]
| |
die sedert den zomer 1567 te land en te water de provinciën verlieten. Het afsterven van Bergen en van Brederode, de aanhouding van Egmond, van Hoorn en van Montigny hadden al het gezag dat 's lands adel genoot, op hem overgedragen. De jonge graaf van Hoogstraten volgde hem in zijne ballingschap; Marnix bracht hem de medewerking van zijn talent als schrijver en als redenaar; Jacob van Wesembeke hield onverpoosd briefwisseling met zijne aanhangers in het land en in den vreemde en zorgde voor zijne geldmiddelen. En zijn broeder, de vurige Lodewijk van Nassau, drong voortdurend aan, de zaak aan te durven. Alles wel ingezien, waren de kansen van een openlijken strijd tegen den hertog van Alva gunstiger dan ze wel mochten schijnen. In de Nederlanden, was de verontwaardiging algemeen. In Frankrijk, zou eene onderneming tegen Philips' trawant de Hugenoten zeker niet onverschillig laten. En Duitschlands hulp scheen nog zekerder. Inderdaad, keizer Maximiliaan II liet blijken, dat hij de handelwijze des hertogen afkeurde; reeds in Februari 1568 had hij zulks te Madrid verklaard. Doch Oranje, die zelf Lutheraan is, rekent vooral op de hulp der Luthersche vorsten. Hij vat het ontwerp op, het Duitsche Rijk in zijne zaak te betrekken. Hij spreekt en handelt als een Duitsche vorst. Stouthartig herinnert hij er aan, dat de Nederlanden een kreits van het Duitsche Rijk zijn en dat zij het recht hebben, dezes bescherming tegen hun verdrukker in te roepen. Hij wacht zich wel, overigens, den koning van Spanje, zijn wettelijken opperleenheer, te beschuldigen. Hij heeft het alleen gemunt op den vreemden dwingeland, die de provinciën als overwonnen land behandelt, hare privileges verkracht en ze onder zijne willekeur gebukt houdt. Zelf protestant, raakt hij, om de katholieken niet te verontrusten, niet eens de godsdienstquaestie aan. De oorlog dien hij wil aanvangen, is een nationale oorlog. Hij richt zich tot al de vaderlanders. Wat hij eischt, is de vrijheid van geweten, het behoud der privileges, de bijeenroeping der Staten-Generaal, kortom het volksgezind programma, tot hetwelk heel de bevolking zonder onderscheid in 1566 toetrad. | |
[pagina 13]
| |
Reeds in het voorjaar 1568 was zijn plan gereed. De verpanding zijner goederen, de hulp van zijne verwanten en die van eenige Duitsche vorsten, de vrijwillige bijdragen van de in Engeland, in Friesland, in Keulen, in de Palts uitgeweken Calvinisten, hebben hem de noodige middelen verstrekt om eenige maanden lang een niet te versmaden leger te onderhouden. Zijne luitenants zullen de Nederlanden overweldigen langs verschillende punten tegelijk. Hij zelf zal met het gros der troepen achteruit blijven, om naar de omstandigheden en op het gepast oogenblik te handelen. Het land, dat door zendelingen en schriften bewerkt is, zal bij de komst zijner bevrijders ongetwijfeld opstaan, en, met de hoop, de verloren wilskracht terugvinden. In de maand April, terwijl de heer van Villiers met twee tot drie duizend man de grens te Maastricht overschrijdt, valt Lodewijk van Nassau met zijn broeder Adolf in West-Friesland. Villiers wordt bij Dalhem in de pan gehakt en gevangen genomen. Doch den 23en Mei ontmoet Lodewijk van Nassau, die van Emden komt, te Heiligerlee de troepen die de hertog van Arenberg tegen hem aanvoert; deze worden verslagen en op de vlucht gedreven na een hevig gevecht, waarbij Arenberg en de jonge Adolf het leven verliezen. Lodewijk gaat daarop dadelijk Groningen belegeren. Natuurlijk kan die slag een veldheer, als den hertog van Alva, verrassen noch ontmoedigen. Hij zal zelf de nederlaag zijner luitenants herstellen. Doch vooraf wil hij zijne macht bevestigen en de opstandelingen schrik aanjagen door een schitterende uiting zijner justitie. Op 28 Mei wordt het paleis van Kuilenburg, waar in 1566 het Eedverbond gesloten werd, tot op den grond toe geslecht. Den 1n Juni heeft een eerste terechtstelling van edelen plaats op de Groote Markt te Brussel; den 2n bestijgen Villiers en van Straelen op hunne beurt het schavot; den 5n wordt het volk verstomd door de onthalzing van Egmond en van Hoorn, geweldige uiting van de macht van het nieuw bewind, met dewelke Alva aan Oranje antwoordt, evenals de Fransche Omwenteling later met de halsrechting van Lodewijk XVI zal antwoorden aan het tegen haar verbonden Europa. | |
[pagina 14]
| |
Dan eerst marcheert de hertog, zonder haast, naar het Noorden, als iemand die niet twijfelt aan de zege. Hij valt te Jemmingen op Lodewijk van Nassau die reeds aan 't wijken was; met den eersten stoot, werpt hij hem ontredderd naar Duitschland terug (21n Juli); middelerwijl drijven de graaf van Roeulx en de burggraaf van Gent gansche benden Hugenoten uit Artesië. Toch heeft die dubbele tegenslag den prins van Oranje niet ontmoedigd. In Juni, geeft hij een krijgsmanifest uit, dat de soldaten van de door den hertog van Alva weggezonden Waalsche regimenten onder de wapens roept. In Juli richt hij zich èn tot de Lutheranen, èn tot hen ‘die een echt Dietsch hart hebben’. Ten slotte verklaart hij zich, eenige dagen alvorens de Maas over te steken, de verdediger van ‘de vrijheid des vaderlands’Ga naar voetnoot(1). Zijn leger, samenraapsel van Duitsche soldeniers, Fransche Hugenoten, Vlaamsche en Waalsche Calvinisten, telde iets meer dan 25.000 man. Alva die verplicht was, bezettingen in de voornaamste steden te laten, had er zeker zooveel niet. Doch hij wist, dat de prins den veldtocht niet lang kon uithouden; immers, deze had zijne troepen niet meer dan eene maand soldij kunnen betalen. Kon hij in 't kort geen schitterende zegepraal behalen, dan zou hij weldra tot den terugtocht gedwongen zijn. Alva besloot derhalve zóó te laveeren, dat hij den vijand in bedwang hield zonder de legers in botsing te laten komen. Hij begreep al het gevaarlijke van den toestand en trof zijne maatregelen met de grootste voorzichtigheidGa naar voetnoot(2). Zijne vastberadenheid zette den bisschop van Luik, Geeraard van Groesbeek, aan, de talrijke partij het hoofd te bieden die de poorten van Luik voor Oranje openen en dezen aldus eene operatie-basis verstrekken wilde. | |
[pagina 15]
| |
Van die zijde teleurgesteld, richtte de prins zich naar Brabant. Doch zijne krijgsmanskunst kon zijne staatsmanskunst niet evenaren. Door de Spanjaards bestookt, bekommerd over zijne communicatiën, weet hij geen gebruik te maken van het voordeel, dat de grootere getalsterkte hem geeft. In stede van Alva aan te vallen, draalt hij en laat hij zich door zijn geduchten tegenstrever vervaren. Als hij de neerlaag verneemt van eene hulpbende Fransche Hugenoten, door Genlis aangevoerd, beschouwt hij de zaak als verloren en trekt hij overhaastig langs Henegouw af (5 November). Zijn aftocht ontaardt in eene verwarde vlucht en, hoewel hij niet eens gevochten heeft, is het als verwonneling dat hij met het ellendig overschot van zijn leger in Picardië de wijk neemtGa naar voetnoot(1). Zijn optreden heeft slechts het gezag van zijn vijand versterkt... En toch werd het Wilhelmus van Nassauwen, het strijdlied der nakende omwenteling, gedurende dezen ongelukkigen veldtocht voor de eerste maal aangehevenGa naar voetnoot(2). | |
IINa de zegepralen bij Dalhem en bij Jemmingen, na den jammerlijken aftocht van den prins van Oranje, scheen het nieuwe stelsel duurzaam in de Nederlanden gevestigd. Het volk was tijdens de laatste gebeurtenissen stom gebleven en zijne gelatenheid scheen borg te zijn voor zijn eeuwige onderdanigheid. Eindelijk scheen de Spaansche macht zich te bevestigen in die landen, waar zij vroeger de vlag streek voor oproerige heeren en eenige benden muiters. Zegedronken, liet Alva zich een standbeeld oprichten in de citadel van Antwerpen, en een ander te Brussel, op de plaats waar het paleis van Kuilenberg gestaan had. Het oogenblik was gekomen, om van de gewesten de ‘stalen vesting’ te maken, van waar uit het huis van Oostenrijk aan Europa de wet zou voorschrijvenGa naar voetnoot(3). Te Madrid antwoordde | |
[pagina 16]
| |
Philips II met overmoed, toen aartshertog Karel hem in 's keizers naam tot gematigdheid aanzette. Van Brussel uit, bemoeide Alva zich nu met den vreemde. Hij zond Mansfeld met 1500 ruiters den koning van Frankrijk helpen in zijn strijd tegen de Hugenoten. In December 1568 antwoordde hij op Elisabeth's vijandige kuiperijen met de aanhouding van al de Engelschen die in de Nederlanden koopmanschapten. Het spreekt van zelf, dat hij met volle vertrouwen in de toekomst blikt. Zijn secretaris Albornoz schrijft, dat men desnoods den corregidor van Segovia het bestuur des lands mocht toevertrouwen. ‘De volkeren zijn zeer tevreden en geene natie is gemakkelijker om besturen dan deze, als men ze weet te leiden’Ga naar voetnoot(1). De hertog zelf roemt zijn stelsel bij den koning: de rust heerscht overal ‘en zulks zonder geweld’Ga naar voetnoot(2). Toch zet de Raad van beroerten de terdoodbrengingen en verbeurdverklaringen voort en, niettegenstaande Philips die reeds op 18 Februari 1569 een algemeene vergiffenis wilde afkondigen, ‘omdat die maatregel, naar het oordeel van Granvelle, meer nut zou hebben dan de verbeurdverklaringen en dat dit het middel zou wezen om de Duitschers te bevredigen’Ga naar voetnoot(3), aarzelt Alva nog lang, af te zien van eene strengheid die zulke goede uitslagen gegeven heeft. Eerst op 16 Juli 1570 kan hij er toe besluiten, het strengste van de uit Madrid ontvangen vier ontwerpen te kiezen, en de vergiffenis van Philips II te Antwerpen plechtig te laten uitroepen. Zij wordt toegestaan aan al degenen die, binnen de twee maanden, ‘eerlijke betering’ zullen doen in handen van daartoe aangewezen commissarissen. Doch wat uitzonderingen! Ten eerste, verscheidene honderden met name aangewezen uitgewekenen, vervolgens de predikanten en leeraars, al degenen die hen in het land geroepen of hun hulp verstrekt hebben, de ‘beeldebrekers’, de ontwerpers van het Eedverbond, de hoofden van het bondgenootschap der edelen, zij die handteekeningen inzamelden voor het verzoekschrift aan Margareta van Parma, zij die zich bij de muiters gevoegd, die hun hulp verstrekt, over | |
[pagina 17]
| |
het algemeen den koning in zijn opperste gezag beleedigd en zich, op eene of andere wijze, den ketters genegen getoond hebbenGa naar voetnoot(1). Is het te verwonderen, dat een zoo beperkte en dubbelzinnige kwijtschelding een iegelijk teleur stelde en met sombere koelheid onthaald werd? De koning was de onverbiddelijke rechter gebleven, die vergeven noch vergeten kon. Drie maanden, dag op dag, na de afkondiging der vergiffenis, laat hij Montigny in zijn gevang van Simancas heimelijk worgen. Zooals wij zegden, bestond de zending van den hertog van Alva niet alleen in het straffen der schuldigen; zij had vooral tot doel in de Nederlanden een nieuw regeeringsstelsel te vestigen en van den ouden Bourgondischen Staat een gansch der kroon onderworpen Spaanschen Staat te maken. Dat werk werd onverwijld aangevangen en, onder den krachtdadigen aandrang van den landvoogd, werden de staatkundige hervormingen terzelfder tijd als de beteugelingen doorgezet. Vooreerst worden reeds in 1568 de nieuwe bisdommen, wier oprichting tot hiertoe door 's lands verzet vertraagd werd, overal ingericht. Jansenius te Gent, Sonnius te Antwerpen, Metsius te 's-Hertogenbosch nemen eindelijk bezit van hunne diocese. In 1570 kunnen de bisschoppen der provincie Mechelen hun eerste synode houden en de kerkelijke tucht naar de grondbeginselen van het concilie van Trente hervormen. Harerzijds wekt de Leuvensche hoogeschool de aandacht des hertogen. Reeds op 16 Januari 1568 schrijft hij aan den rector om te weten ‘hoe men zich gedraagt, of elkeen behoorlijk het schoolwerk maakt’Ga naar voetnoot(2). Tot wering der ketterij wordt, op 4 Maart 1570, verbod gelegd op de buitenlandsche hoogescholen, waar tot dan toe de Nederlanders zoovele leeraars en studenten telden. Daarentegen denkt men er aan, het verstandelijk leven des lands naar de Spaansche leest te schoeien. In October 1570 is er spraak, colleges voor Spanjaards te stichten in de hoogescholen | |
[pagina 18]
| |
te Leuven en te Dowaai, en een Vlaamsch college te Salamanca of te AlcalaGa naar voetnoot(1). Doch het is niet voldoende de orthodoxie te herstellen en de geestelijkheid in haar godsdienstig werk behulpzaam te zijn. Hoewel de paus hem een gewijden degen en een gewijde toque gezonden had, stelt Alva zich niet onder de voogdij der Kerk. Hij wil haar geene onafhankelijkheid laten, die haar aan het toezicht van den Staat zou onttrekken. De bisschoppen hadden veel moeite hem te doen te afzien van zijn ontwerp, een raadsheer van den Grooten Raad van Mechelen naar de synode van 1570 te zendenGa naar voetnoot(2). Zijne politiek betracht de uitbreiding van het vorstelijk gezag op alle gebied. De almacht der kroon kan immers slechts ten goede komen van den godsdienst, daar de koning van Spanje de katholieke koning bij uitnemendheid is en dat de vorderingen van zijne macht van zelf samengaan met de vorderingen van 't geloof. Om die macht te ontwikkelen en den Nederlanden op te dringen, dient heel hun staatswezen, waarin zoovele overleveringen, zoovele privileges de volle uitzetting van het absolutisme beletten, teenemaal vernietigd. De taak is moeilijk, voorwaar! De hertog erkent het. ‘Zoo Uwe Majesteit er wel op let, schrijft hij reeds op 6 Januari 1568, zal hij inzien dat hier een heel nieuwe wereld te scheppen is en het behage God dat wij daarin slagen, want costumen vernietigen, die diep wortel geschoten hebben bij een volk dat altijd zoo vrij is geweest als dit, is een moeilijke zaak. Ik zal daaraan al mijne krachten wijden’Ga naar voetnoot(3). Een voortreffelijk middel om het beoogde doel te bereiken, ware de Nederlanden eenvoudig bij Spanje inlijven, onder een en hetzelfde bestuur, of nog, ze veranderen in een vereenigd koninkrijk, waarin alle gewestelijke zelfstandigheid verdwijnen zou en waarin alleen het koninklijk gezag, als in het koninkrijk Napels bijvoorbeeld, de regeering onverdeeld zou uitoefenen. Philips II laat, te Madrid, de zaak bestudeeren | |
[pagina 19]
| |
door Hopperus en door ErassoGa naar voetnoot(1). Doch zij is van kieschen aard; zij zou internationale verwikkelingen kunnen verwekken, en, ondertusschen, zet Alva zich krachtdadig aan het werk. Vooreerst ontmaakt hij zich van de lastige voogdij van den Raad van State. Als hij dien nog bijeenroept, is het louter voor den vorm. Hij breekt af met de gewoonte der landvoogdessen en legt hem de brieven niet meer voor, die hij van den koning ontvangt. Hij laat openlijk blijken, dat hij alleen vertrouwen stelt in Spanjaards: Vargas, Del Rio, Albornoz, zijn biechtvader, den grootprior van Castilië, zijn zoon don Frederik, die bij hem gekomen is in 1568. Bij de minste zinspeling op het Bourgondisch stelsel, veinst hij in gramschap te schietenGa naar voetnoot(2). Het is voldoende van den lande te zijn om hem te mishagen. De oude Viglius, die nochtans een goed koningsgezinde is, schijnt hem een verrader. Berlaymont, ‘die zich zoo zuiver als een parel dacht’Ga naar voetnoot(3), weet geen raad. Het is klaar dat de hertog ‘alles aan den voet van Spanje wil nederleggen’Ga naar voetnoot(4). De open plaatsen in den Raad van State en in den privaten Raad worden niet meer aangevuld. Men begrijpt waarom. Alva wacht, zooals hij aan den koning schrijft, om een gansche reeks benoemingen in eens te doen, want met het stelsel der achtereenvolgende benoemingen, ‘worden de nieuwe leden bedorven door de oude, precies gelijk eene kruik wijn in eene ton azijn’Ga naar voetnoot(5). Als het oogenblik zal gekomen zijn, zal men eene massa Spanjaards en Italianen in de ‘Bestuursraden’ brengen en, voor den vorm, eenige inlanders, ‘inschikkelijk van karakter en zonder bekwaamheid; op die wijze zullen Spanjaarden en Italianen heel het bewind in handen hebben’. Wat de privileges betreft, Alva heeft die niet bezworen, en hecht er niet het minste belang aan, evenmin als aan 't geschreeuw van het volk. Hij twijfelt er niet aan, dat het voldoende is, luide te spreken om gehoorzaamd | |
[pagina 20]
| |
te worden. Is dat land ‘niet immer zooals Julius Caesar het beschrijft’Ga naar voetnoot(1)? De grootste en ook de hinderlijkste van de waarborgen die het land geniet, is het stemmen over de belasting, waardoor de onderdanen maar betalen tegen verkrijging van toegevingen, die het vorstelijk gezag kortwieken. Had men zulks niet bemerkt in 1559, bij de aanneming van de negenjarige bedeGa naar voetnoot(2)? Nu, die bede is uit (1567), en er hoeven nieuwe hulpmiddelen. Twee wegen staan open: ofwel pijnlijke, vernederende onderhandelingen met de Staten-Generaal herbeginnen, ofwel van de gelegenheid gebruik maken om stoutweg het grondbeginsel van elke sterke mornarchie, de bestendige belasting, invoeren. Daardoor zullen de grondvesten van de openbare vrijheden gesloopt worden, en zal de koning eindelijk ontslagen zijn van de groote opofferingen die de Nederlanden hem kosten. Deze moeten maar voor zich zelven betalen. Meer nog! Zij moeten ook, en terecht, hun deel hebben in de uitgaven der monarchie. ‘De hoofdzaak is, schrijft de hertog, dat Uwe Majesteit alles kan halen wat hij wil uit deze landen, waar hij hun tot hiertoe, voor een gulden dien men hem gaf, alles moest toestaan wat zij vroegen en zulke toegevingen doen dat, in den staat waarin ik de zaken hier gevonden heb en in aanzien van de souvereiniteit die Uwe Majesteit uitoefent, ik, die maar een eenvoudige ridder ben, zulks niet zou geduld hebben’Ga naar voetnoot(3). En zeker is Alva hier rechtzinnig. Hij spreekt als een Spanjaard, voor wien de Nederlanden maar eene bijhoorigheid van Spanje zijn. Met welk recht zouden zij voordeelen genieten, die Italië noch Sicilië bezitten? Doch het standpunt waarop hij zich stelt, verraadt bij hem juist dezelfde dwaling, als die welke Willem van Normandië in de XIIe, en Jacob van Châtillon in de XIVe eeuw misleiddeGa naar voetnoot(4). Hij ziet niet, hoezeer de Belgische gewesten, met hunne noeste burgerij, verschillen van dat Spanje, waar een nietsdoende adel boven een ellendig volk staat. Hij | |
[pagina 21]
| |
begrijpt niet, dat een stelsel, als dat der Castiliaansche alcabalas, de Vlaamsche streken noodzakelijker wijze moet ten onder brengen, daar het de bron zelve zou stelpen van de nijverheid, die hunnen voorspoed baart. Met een waarlijk buitengewone onbekendheid van den aard van het land, antwoordt hij op de tegenwerpingen van Viglius en van de ‘Bestuursraden’, dat de nieuwe lasten geenszins op geestelijkheid en adel zullen drukken, doch teenemaal op handel en nijverheidGa naar voetnoot(1)! Tegenover Engeland, dat door Elisabeth's behendige handelspolitiek rijker wordt, legt hij de reeds half geruïneerde Belgen ontzaglijke lasten op, om het leger te betalen dat hen onder zijn juk houdt. Overigens geeft hij er zich geenszins rekenschap van, hoezeer het volk aan zijne vrijheden gehecht is. Hij weet niet, dat wie de privileges aanraakt, ‘het vleesch aanraakt waarin de nagelen steken’Ga naar voetnoot(2). De nieuwe belastingen werden voorgesteld aan de Staten-Generaal, die voor een enkelen dag, den 21n Maart 1569, te Brussel bijeengeroepen waren. Zij bestonden uit een 100n penning, eenmaal geheven op alle roerende en onroerende goederen, vervolgens uit twee bestendige taksen, eene van het 10e op den verkoop van roerende goederen, de andere van het 20e op dien van onroerende goederen, beide betaalbaar door den verkooper. Dat stelsel, eenvoudige toepassing der Spaansche alcabalas, had 's konings goedkeuring verworven. Te vergeefs deed Viglius opmerken, dat de Nederlanden niet, als Spanje, een landbouwende streek waren, dat zij hunne door de Engelsche mededinging bedreigde nijverheid slechts konden recht houden door de goedkoopheid van eetwaren en grondstoffen en dat de goede hertog Philips en zijne opvolgers zulks altijd ingezien hadden: Bourgondië's tijd was voorbij! Philips II, evenals de hertog van Alva, zag slechts de Staatsreden. Zijn eenige bezorgdheid was, zich vrijmaken van de Staten-Generaal door het invoeren | |
[pagina 22]
| |
van de bestendige belasting, en het bezorgen, aan de kroon, van vaste en overvloedige inkomsten. Men begrijpt dat, tegenover zulke groote voordeelen, het belang der provinciën van weinig tel was. Welke verblindheid! Werd de toekomst niet aan het huidige geofferd, en moest de Spaansche regeering, den dag waarop zij Vlaanderen zou geruïneerd hebben, niet zelf het slachtoffer van hare politiek worden? Zij vreesde niet, de kip te dooden om hare eieren machtig te worden, en hare financieele ontwerpen in de Nederlanden verraden dien zelfden dorst naar onmiddellijke en onbesuisde genietingen, die de onschatbare hulpmiddelen der Nieuwe Wereld zoo snel zou uitputten. De hertog verwachtte zich overigens aan protest en liet derhalve niet na, de Staten-Generaal schrik aan te jagen. Hij deed hun door den ouden raadsheer Bruxelles verklaren, dat ‘Zijne Majesteit besloten had tegen de weerspannigen gebruik te maken van het gezag, dat God hem gegeven heeft, om zijne onderdanen op den rechten weg te leiden’. Men moest ‘den mond stoppen van al degenen die zulks wilden verhinderen.....’. 's Anderen daags onderhield de hertog afzonderlijk de afgevaardigden der verschillende gewesten. Hij zegde hun, dat de koning en hij als blijk van gehoorzaamheid een volstrekte toestemming eischten, doch dat de 10e en de 20e penning later zouden kunnen vervangen worden door lichtere belastingen, in gemeen overleg met de Staten vast te stellenGa naar voetnoot(1). De onbestemde hoop welke deze woorden lieten glimmen, verklaart ongetwijfeld grootendeels het besluit der Staten-Generaal. Ter uitzondering van die van Utrecht, die halsstarrig bleven weigeren, aanvaardden zij, na lange besprekingen en onder protest, de nieuwe lasten. Schier overal, werd de toestemming overigens door schrikaanjaging ontrukt. Te Rijsel hing de landvoogd Rassenghien een verschrikkelijk tafereel op van de rampen, die hunne weigering op hen zou trekken: ‘Dat de inwoners zouden weenen, maar dat men ze niet zou aanhooren, want dat de hertog in staat was een of twee steden der | |
[pagina 23]
| |
plundering prijs te geven, om de anderen tot voorbeeld te strekken’Ga naar voetnoot(1). Dergelijke middelen werden in Vlaanderen en in Henegouw aangewend. Elders was de stemming onregelmatig, als in Artesië waar men, in strijd met de gewoonte, aan elke stad afzonderlijk haar gevoelen vroeg, - als in Brabant, waar men geen rekening hield met de weigering der ‘natiën’ van Leuven en Brussel. De hertog had dus zijn doel bereikt, en vergenoegde zich vooralsnog met dezen eersten uitslag. Op verzoek van de Staten stemde hij er in toe, voor twee jaar (13 Augustus 1569 - 13 Augustus 1571), den 10n en den 20n penning te vervangen door eene som van twee millioen per jaar. Doch de 100e penning werd geheven: in Februari 1571 had hij 3.300.000 guldenGa naar voetnoot(2) opgebracht. Financiers, door dien uitslag aangemoedigd, stelden de regeering voor, de nieuwe belastingen te pachten voor vier millioen. Doch Alva verzekerde, dat zij veel meer zouden opbrengen en dat de koning door dezelve, alle kosten betaald, gemakkelijk alle jaren twee millioen gulden zou kunnen optrekkenGa naar voetnoot(3). Niettegenstaande den algemeenen wensch van het volk, dat eene verlenging van de twee jaar vroeg, besloot hij, op 31 Juli 1571, dat de 10e en 20e penning in Augustus daaraanvolgende zouden gelicht wordenGa naar voetnoot(4). Toch kon niemand gelooven, dat hij dit besluit zou handhaven. De gewilde traagheid van den financieraad deed eenige weken winnen. Doch de landvoogd bleef onwrikbaar en, in September, moest men wel zijne bevelen uitvoeren. Dat gaf terstond een vreeselijken slag. De ruwe aanstoot van het Spaansch belastingstelsel sloopt de broze inrichtingen van handel en nijverheid, en de economische beweging valt stil. Nering en hanteering zijn verlamd. Vóór de bedreiging der | |
[pagina 24]
| |
alcabalas, verlaten de kooplieden het land, zooals de muiters vóór de bedreiging van den Raad van beroerten gedaan hadden. Te Antwerpen verbreken de export-firma's al de met nijverheidssteden gesloten koopen. De stad ontvolkt zich, zij ‘smelt als sneeuw voor de zon’. Huizen die 300 gulden verhuurd werden, gelden er nog vijftig en de opbrengst der tollen valt van 80.000 op 14,000 guldenGa naar voetnoot(1). Te water wachten talrijke schepen vóór de sluizenGa naar voetnoot(2). Het werk ligt teenemaal stil in de nijverheidsdistricten Doornijk en Rijsel. In Holland is de ellende der visschers beschreienswaardig en velen hunner, door den honger gedreven, nemen de wijk naar Engeland. Dorpen, waar geen bedelaar was, tellen er nu bij honderden. Overal ziet men ‘ingezetenen die onlangs ryke waren en nu have- en herveloos in groote armoede liepen dolen’. Zoodanig is de handel terneergedrukt, dat de hertog van Alva te Brussel en te Antwerpen geen blauw laken genoeg vindt om de livrei van zijn huis te vernieuwen, terwijl een enkele koopman vroeger hem alles had kunnen leverenGa naar voetnoot(3). Het schouwspel is niet alleen jammerlijk 's Volks gramschap maakt hetzelve verschrikkelijk. De belasting wordt bij de arme lieden, die zij verhongert, met stom verzet onthaald. Geen geschreeuw, geen oproer, doch een ontembaar voornemen van niet te betalen. Te Brussel, te Antwerpen, te Mechelen, blijven de winkels halsstarrig gesloten. Huisraad, in veiling gesteld wegens weigering den 10n penning te betalen, vindt geen koopers. Liever nog dan de hatelijke takse te betalen, drinkt men geen bier meer. En naarmate de ellende vergroot, stijgt het wantrouwen, vervolgens de haat tegen de overheden, die hunne landgenooten folteren om den Spanjaard te behagen. ‘Gelukkig, zegt Morillon, zij die gestorven zijn, zonder de ellende te zien die vóór de deur staat!’Ga naar voetnoot(4). Niet alleen wantrouwt men de Staten, de magistraten, de edelen, doch de geestelijkheid wordt nog meer verdacht. Het volk weet | |
[pagina 25]
| |
niet, dat de bisschoppen den landvoogd smeeken, toe te geven. Het is niet voldoende, dat een Jezuïet, hier en daar, tegen den 10n penning preektGa naar voetnoot(1), - dat ‘een pastuer de collectuers die tot hem te biechte quamen nyet en heeft willen absolveeren’Ga naar voetnoot(2). Voor velen stelt Alva's catholicisme heel de katholieke Kerk in gevaar, en, in verscheidene streken, doch vooral in Holland, nemen de Calvinisten de gelegenheid te baat, om heimelijk voor hun geloof te ijverenGa naar voetnoot(3). Doch de hertog wil niets hooren. Vóór de ramp die hij berokkend heeft, wil hij nog zijne dwaling niet erkennen en ‘vreet hij zich op van gramschap’Ga naar voetnoot(4). De Spaansche gezant te Parijs, don Francès d' Alava, geeft hem te vergeefs wijzen raad, de bisschop van Ieperen doet hem te vergeefs ernstige vermaningen, - al het kwaad wijt hij of veinst hij te wijten aan den onwil van den financieraad, dien hij beschuldigt tegen hem te konkelen. Overigens, 's konings bevelen zijn uitdrukkelijk en geldmiddelen zijn dringend noodig. Philips II schrijft, dat hij zooveel geld niet meer kan zenden als vroeger en dat de nieuwe belastingen moeten geïnd wordenGa naar voetnoot(5). Toch heeft het volk nog vertrouwen in zijn ‘natuurlijken vorst’. De koning is zeker slecht ingelicht; hij zal de smeekingen zijner onderdanen aanhooren. Een gehoor te Madrid zal hem den toestand doen inzien. In 1572 zenden de Staten van Henegouw hem eenige afgevaardigden; dan volgen die van Rijsel, Dowaai en Orchies, die van Brabant, die van Vlaanderen dit voorbeeld. Zij weten niet, dat Alva reeds den 11n Maart den koning van hunne komst heeft verwittigd en hem heeft geschreven, dat hij ze moest ontvangen met het bevel tot betalen, ‘want de gelegenheid zal zich nimmer meer voordoen’Ga naar voetnoot(6). Zij waren nog op weg, toen een onverwachte tijding te | |
[pagina 26]
| |
Brussel toekwam. Op 1 April 1572 hadden de Watergeuzen de kleine haven Brielle overrompeld en ingenomen... | |
IIIWat de slachting van Châtillon's soldaten geweest was in de XIVe eeuw, tijdens het geschil tusschen Vlaanderen en Frankrijk, was thans dit stout stuk tijdens den opstand der Nederlanden tegen Spanje. Beide ontstaan plotseling, onvoorbereid, onder de al te hevige verdrukking van den vreemdeling. Beide zijn het werk van bannelingen; beide doen politieke leiders opkomen die het verbitterde volk zullen aanvoeren. De Brugsche metten openen Vlaanderen, in 1302, voor Jan van Namen en voor Willem van GulikGa naar voetnoot(1), evenals de inneming van Brielle in 1572 Holland voor Willem van Oranje open zet. Deze wachtte sedert lang op zulke gelegenheid. Na zijn mislukken in 1568, dat hem ontredderd en schier belachelijk in Frankrijk geworpen had, aanzag een ieder hem als verloren. Hij had geen krediet meer. In Februari 1569 had hij heimelijk Straatsburg moeten verlaten om te ontsnappen aan de woede zijner ruiters, die baldadig hunne soldij eischtenGa naar voetnoot(2). Granvelle erbarmde zich met minachting over den ‘armen prins, die reddeloos verloren is, omdat hij geluisterd heeft naar de mooie sprekers die hem de Duitsche huwelijken aangeraden hebben’Ga naar voetnoot(3). Doch, trots zijne scherpzinnigheid, besefte Granvelle de ontembare wilskracht, de hardnekkigheid, het politiek doorzicht van een tegenstrever niet, dien hij al te gauw buiten gevecht stelde. Willem was weldra tot bezinning gekomen en verre van te wanhopen, was hij nieuwe plannen aan 't smeden, toen zijne vijanden hem verslagen dachten. In Frankrijk was hij in betrekking gekomen met de hoofden der protestantsche partij: Coligny, Condé, Joanna van Albret. Hij had hunne wilskracht | |
[pagina 27]
| |
en die standvastigheid in den tegenslag bewonderd, waardoor zij, in weerwil van de nederlaag van Jarnac, in weerwil van den dood van Condé, den vrede van Saint-Germain en de gewetensvrijheid (8 Aug. 1570) bekomen hadden. In de Nederlanden verslagen, verhief het Calvinisme dus weer het hoofd in Frankrijk. Coligny hitste Karel IX aan, den strijd tegen het Spaansche huis te hervatten, bewerkte zijne toenadering tot Engeland en spoorde hem tot de verovering van Vlaanderen aan. Lodewijk van Nassau, in Frankrijk gekomen met het leger dat Wolfgang van Beieren aan Coligny bracht, en die zich te midden van de Hugenoten van La Rochelle gevestigd heeft, stelt al zijn ijvergloed ten dienste van die protestantsche politiek. Die vurige Calvinist is vooral de man der godsdienstoorlogen. Geenerlei nationaal bezwaar kan bij hem den haat verminderen, dien hij paus en Spanjaards gezworen heeft. Om Karel IX in verzoeking te brengen, aarzelt hij niet hem voor te stellen, de Nederlanden te verdeelen onder Frankrijk, Duitschland en Engeland en hem de kroon van Roomschen koning te laten hopen. Aldus komt in Oranje's brein een nieuw ontwerp tot rijpheid. Teleurgesteld in de hoop die hij op Duitschland gesteld had, zal de prins zijne zaak vereenzelvigen met die der Fransche protestanten. Door hem zullen de Geuzen zich met de Hugenoten verbinden en zal de Fransche invloed, in de Nederlanden, tegen den Spaanschen invloed opkomen. Willem is, wel is waar, Lutheraan, doch geloofsquaestiën hebben geen vat op dit uitnemend politiek vernuft. Hij zal des te minder aarzelen de hand aan de Fransche Calvinisten te reiken, daar de Hervorming in de Nederlanden hoofdzakelijk Calvinistisch is en dat de godsdienstige eenheid de macht van het ontworpen verbond moet verdubbelen. Opnieuw te Dillenburg teruggetrokken, gaat hij de gebeurtenissen na, blijft hij in briefwisseling met Coligny en met Lodewijk van Nassau, en, terwijl hij met hen een beslissenden veldtocht beraamt, moedigt hij de pogingen der Watergeuzen aan. Evenals de Boschgeuzen onder bannelingen, oproerlingen en verdachten aangeworven, en evenals zij met dieven en | |
[pagina 28]
| |
avonturiers vermengd, dobberden zij op zee sedert de komst des hertogen van Alva en verontrustten zij door hunne rooverijen den handel der provinciënGa naar voetnoot(1). Reeds in Juli 1568 had Lodewijk van Nassau hun in naam zijns broeders kaperbrieven uitgereikt. Doch, thans vooral na de door de nieuwe belastingen verwekte crisis, zijn zij gevaarlijk geworden. Eene menigte hongerende Zeeuwsche en Hollandsche schippers en eene menigte werklooze Waalsche arbeiders komen tot henGa naar voetnoot(2). Hugenoten uit La Rochelle, Luikenaars die voor hun geloof vreezen, versterken hunne vloot. Gedurig kruisen hunne schepen vóór de havens, aan de mondingen der Zuiderzee, aan den ingang der geulen die de koopvaardijschepen moeten doorvaren en brengen den laatsten slag toe aan de zeevaart door de prijzen die zij maken, en den schrik dien zij vespreiden. Allen die gevat worden, worden dadelijk gehangen; doch zij betalen den vijand met gelijke munt. Kunnen zij ergens aan de kust ontschepen, zoo vermoorden zij de pastoors der kleine dorpen in het duin, en tarten de Spanjaards door de banieren der geplunderde kerken op hunne schuiten in top te voeren. Overigens heerscht er een zekere tucht onder die zeeroovers. Calvinistische edelen, door verbeurdverklaringen ten onder gebracht, door den Raad van beroerten ter dood veroordeeld, en door razernij en fanatisme vervoerd, zijn de gezagvoerders hunner schepen. Een gering edelman uit Artesië, Adriaan van Bergen, gezegd Dolhain, is admiraal van hunne heele vloot. De graaf van Boussu, landvoogd van Holland, die over te weinig schepen beschikt, is machteloos tegenover hen. Hij kan hen niet eens beletten, te Emden en in de Engelsche havens, prijzen aan te brengen, wier opbrengst den oorlogsschat van den prins van Oranje gestadig vermeerdert. Doch de hertog van Alva hecht geen groot belang aan die zeeschuimers. Sedert 1571 is zijne aandacht vooral gevestigd op Frankrijk, want hij heeft lucht van de kuiperijen van Coligny met Willem en Lodewijk van Nassau. Hij is verontrust over de | |
[pagina 29]
| |
krijgstoerustingen, die openlijk met de hulp van het hof gebeuren, niettegenstaande de vermaningen die Philips II en hij zelf door den Spaanschen gezant te Parijs laten doen. Wat de Geuzen betreft, hij hoopt dat onderhandelingen met Elisabeth zullen volstaan om hen te verlammen, door hun de hulp te ontnemen die zij in Engeland vinden. En inderdaad, op 1 Maart 1572 krijgen zij bevel, de Britsche havens te verlaten. Eenige dagen later (25 Maart) had de hertog wel is waar vernomen dat een hunner geduchtste aanvoerders, de Luikenaar Willem van de Mark, heer van Lumey, een aanval op het eiland Voorn beraamde; doch dit liet hem volkomen onverschillig. In den nacht van den 31 Maart op 1 April 1572 verscheen Lumey's vloot vóór Brielle. De kleine stad had geen bezetting en de visschers waren in zee. De Geuzen ontscheepten. Zij waren misschien zeshonderd in getal, waaronder driehonderd Waalsche en Gascognische buksschieters, het overige waren ‘lieden van alle natiën en van weinig belang’Ga naar voetnoot(1). Het duurde niet lang, of eene der poorten stond in brand en de Geuzen waren in de stede. Bij die tijding, komen al de naburige steden, de eene na de andere, in opstand. Haat en ellende hebben het volk tot het uiterste gedreven, en in de keus tusschen Alva en Lumey, is 't de honger die beslist. Nu verbergen de Calvinisten zich niet meer. Evenals in 1566, berekenen zij geenszins het gevaar, en zij stellen zich onstuimig aan het hoofd der beweging, de uitzinnige meerderheid der katholieken medesleepend. Vlissingen komt in opstand den 6n April, Rotterdam den 8n, Schiedam en Gouda den 10n. Van allen kant komen rampzaligen de oproerlingen versterken. Op 13 April verneemt Morillon met schrik, dat meer dan 170 man, die Doornijk en Valencijn ontvlucht waren, omdat daar geen werk meer was, van Borgerhout uit naar Brielle waren getrokken, ‘zoodat wij zooveel te duchten hebben van onze eigen lieden als van onze vijanden’Ga naar voetnoot(2). Bij de Geuzen sluiten zich nu werkloozen en protestanten aan. Overal waar zij verschijnen, vieren de eene en de anderen den | |
[pagina 30]
| |
teugel aan geweld en geestdrijverij. De geschiedenis der Geuzen is ééne aaneenschakeling èn van heldendaden èn van wreedheden. De ketters doen de Kerk boeten voor de Spaansche dwingelandij. Niet alleen verbieden zij de beoefening van den katholieken eeredienst, doch zij maken jacht op de priesters en brengen ze met ongemeene wreedheid ter dood. De gruwelijke foltering der monniken van Gorkum (9 Juli) getuigt, evenals de Septemberslachtingen der Fransche Revolutie, tot welken trap van moordzucht het menschdom dalen kan, als het opgezweept wordt door de uitbarsting van een al te lang opgekropten haatGa naar voetnoot(1). Alva stond ontwapend vóór die ramp, die hij niet voorzien had. Zonder troepen, kan de graaf van Boussu Brielle niet terugnemen noch de naburige steden in bedwang houden. Te Vlissingen verdrijft men een Spaansch korps met kanonschoten en vermoordt men den ingenieur Hernando Pacheco, die er den bouw der vesting bestuurde. Hoplieden, die reeds lang in betrekking stonden met Oranje's afgezanten, oefenen de menigte in den wapenhandel. Lumey zendt hulp, onder de aanvoering van den heer van Treslong, wiens vader in 1568 te Brussel onthalsd werd. Andere versterkingen komen van Antwerpen; andere nog worden door Lodewijk van Nassau uit Frankrijk gezonden. Met koortsachtige vlijt worden de vestingen versterkt en de dijken doorgestoken, zoodat na enkele dagen Vlissingen, gansch door het water omringd, onneembaar geworden is. Brielle was slechts een onbeduidende vesting. Doch Vlissingen, die de Schelde beheerscht, is de sleutel van Antwerpen. Dank zij die stede, hebben de Geuzen in de Nederlanden een zoo veilige wijkplaats zooals de Fransche Hugenoten te La Rochelle, en men zal ze er nimmer uit verdrijven. Hebben deze snel achtereenvolgende gebeurtenissen den hertog van Alva verrast, zoo hebben zij den prins van Oranje verbaasd en... verschrikt. Hij vreest, dat Lumey's overhaasting een gevaar is voor den algemeenen aanval, dien hij in gemeen overleg met de Fransche protestanten voorbereidt. Hij verbergt zijne gramschap niet en is besluiteloos. Doch zijne | |
[pagina 31]
| |
omgeving dwingt hem tot handelen. Wesembeke stelt haastig een manifest op en geeft het uit, zonder het hem te toonenGa naar voetnoot(1). Daarin noemt de prins zich stadhouder van Zijne Majesteit in Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, en roept hij een ieder stoutweg tot weerstand op. Op 15 April sprak don Frederik, zoon van den hertog van Alva, ‘nog immer lachend over de zaken van Zeeland en Holland, alsof er niets gebeurd was’Ga naar voetnoot(2). In Mei, na de vorderingen der Geuzen, het verlies van Vlissingen, het manifest van Oranje, wordt de toestand in eens bedenkelijk. De hertog is verbitterd, omdat de feiten zijn trotsch zelfvertrouwen van vroeger tegenspreken. Hij ziet rondom zich met welke voldoening het volk de slechte maren ontvangt. Hij vernedert zich zooverre, de heffing van den 10n penning op te schorsen, en die opoffering valt hem des te lastiger, daar zijne schatkist ledig is. Op de tusschenkomst van het Spaansche voetvolk valt niet te rekenen: hij kan dezes achterstallige soldij niet betalen; hij durft het niet eens vergaderen, ‘uit vrees voor eene of andere onbeschaamdheid’Ga naar voetnoot(3). Hij schrijft aan den koning, dat hij slecht geholpen wordt ‘om den wille van den haat dien men hem toedraagt’ en smeekt hem den hertog de Medina Celi, den opvolger dien Philips II op zijne vraag sedert eenigen tijd aangewezen heeft, spoedig te laten komen. Alles zal zich echter nog kunnen schikken, ‘als de naburige vorsten er zich niet mede bemoeien’. Doch zij doen dit wèl. Het tusschen Oranje en zijne Fransche bondgenooten beraamd plan wordt eindelijk uitgevoerd. Alva verneemt, dat een door La Noue aangevoerde bende Hugenoten op 23 Mei Valencijn bemachtigd heeft en, twee uren nadien, dat Lodewijk van Nassau den 24n met zijne troepen in Bergen gedrongen is. Tegenover dat nieuw gevaar, dat de Nederlanden met een Franschen inval dreigt, moet men het Noorden laten varen en zich dadelijk naar het Zuiden keeren; - eens de Franschen | |
[pagina 32]
| |
verdreven, zullen de Geuzen gauw bedwongen zijn. Behoudens de onontbeerlijke bezettingen, zendt de hertog heel het leger naar Henegouw. Het gevaar versterkt zijne wilskracht. Terwijl hij naar het Zuiden ijlt, breidt de opstand zich uit in Holland en Zeeland. Den 10n Juni hijscht Enkhuizen de Oranjevlag, dan volgen Dordrecht en Gorkum (25 en 26 Juni), Tholen, Alkmaar, Haarlem, heel het Waterland, dat - ter uitzondering van Amsterdam en Schoonhoven - gansch voor de Spanjaards verloren is. Rotterdam en Goes sluiten zich aan op 21 Juli, en Zierikzee op 7 Augustus. De zeesteden ‘lijken de bolletjes van een paternoster die, als er één los is, allemaal afvallen’Ga naar voetnoot(1). In Zeeland, blijft alleen Middelburg - dat heldhaftig verdedigd wordt door Beauvoir en Wacken, vervolgens door Mondragon - den koning getrouw. Oostwaarts wordt de Friesche kust door de Geuzen aangevallen, terwijl graaf van den Berg, Oranje's schoonbroeder, Gelderland overweldigt. Doch Alva licht 14.000 paarden in Duitschland, drie regimenten Hoogduitschers, en drie Nederduitschers, en marcheert, zonder op hunne komst te wachten, stoutweg tegen de Franschen. De Hugenoten worden uit Valencijn verjaagd. Op 17 Juli worden de versterkingen die Genlis hun brengt, door don Frederik nabij Saint-Ghislain uiteengedreven, terwijl de hertog zelf de troepen van Lodewijk van Nassau in Bergen omsingelt. Doch de prins van Oranje is ook op marsch. Hij laat de Geuzen hunne vorderingen vervolgen, en snelt zijn broeder ter hulp. Zijn leger is weinig talrijk, doch hij hoopt op Coligny's tusschenkomst. Hij hoopt ook dat de steden die hij moet doortrekken, zijne partij zullen kiezen en, inderdaad eenige weken vroeger, hadden zij dit wellicht gedaan. Doch de buitensporigheden der Calvinisten hebben de katholieken verontwaardigd en den prins bij de overgroote meerderheid der bevolking verdacht gemaakt. Toch weerstaat men hem nog niet; veeleer betoont men hem een wantrouwende onzijdigheid. Verscheidene steden, door hem aangemaand of door | |
[pagina 33]
| |
zijne aanhangers bewerkt, als Roermond, Herenthals, Diest, Mechelen, Dendermonde, durven hem den doortocht niet ontzeggen. Doch Leuven en Brussel blijven gesloten, en nergens staat het volk op. Overigens, overal waar Willem verschijnt, en niettegenstaande zijn uitdrukkelijke bevelen, beleedigen zijne soldaten de kerken en mishandelen zij de priesters. Talmend als naar gewoonte, vordert hij al te traagzaam, steeds wachtend naar de hulp die van Frankrijk moet komen. Doch in plaats van hulp, krijgt hij van daar plotseling de mare van den Bartholomeusnacht (24 Augustus). Terstond was de toestand gekeerd. De slachting der Hugenoten, de dood van Coligny vernietigden de hoop des prinsen en redden den hertog van Alva; na eene nuttelooze poging om Bergen te ontzetten (11-12 September), week hij achteruit; de stad capituleerde den 21n September. Doch hij trok niet terug naar Dillenburg, als in 1567. Hij neemt de wijk naar het land der Geuzen, vast besloten ‘in Holland en Zeeland te blijven en te sterven’. |
|