Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderen (1945)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderen
Afbeelding van De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderenToon afbeelding van titelpagina van De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (4.27 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Illustrator

G.D. Hoogendoorn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderen

(1945)–C.E. Pothast-Gimberg–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

Sneeuw

*

 

Met de dikke kaars in beide handjes liep Willemijntje langs het brede middenpad van de oude kerk.

Het puntje van haar tong piepte een klein stukje naar buiten en haar beide glinsterende oogjes waren geen minuut van het wapperende kleine vlammetje af.

Het was ook zo heerlijk mee te mogen doen aan het kerstspel en een mooie kaars te mogen ronddragen door de kerk om het Kindje te zoeken, dat met Maria en Jozef en de Herders onder de preekstoel wachtte.

Haar beide vlechtjes staken parmantig achteruit en haar wangen gloeiden.

Daar was de bank, waar ze wist, dat Vader zat. Straks had ze hem nog gezien.

Even keek ze op zij en knikte.

Maar toen opeens was daar ook weer het heel verdrietige: Vader was daar maar alleen, want thuis zorgde Moeder voor haar zieke tweelingzusje - Willemientje. -

En meteen hoorde ze ook weer, hoe Willemientje met een hees stemmetje aan haar vroeg, toen ze vanmiddag even om de deur van de ziekenkamer had gekeken:

‘Sneeuw? Sneeuw?’

‘Wat bedoel je, vrouwtje?’ had Moeder nog gezegd en toen had ze bijna schreiend gefluisterd:

‘Ik wil sneeuw hebben, want morgen is het toch Kerstmis?’

En aldoor had ze maar geroepen:

‘Sneeuw! Sneeuw!’

[pagina 48]
[p. 48]

Moeder had haar meteen een koude doek om het voorhoofd gelegd en Willemijntje was verdrietig naar beneden gelopen.

Maar dat van die ‘sneeuw!’ had ze niet kunnen vergeten.

Aan tafel had Moeder ook nog zo ernstig met Vader gepraat:

‘Het kind heeft toch zo'n koorts en het roept maar om sneeuw.’ Ze hadden alle drie bijna tegelijk naar buiten gekeken, maar daar sieperde de regen langs de ramen.

De kaars in de opgeheven handjes van Willemijntje zakte en 't was, of haar ogen ook niet meer zo blij schitterden. Ze kon niet meer denken aan het Kindje in de kribbe, dat ze moest gaan zoeken, ze zag slechts een warm, schreiend gezichtje in het kussen.

‘Sneeuw,’ dacht ze. ‘Hoe kom ik daaraan?’

En opeens hield ze zo maar stil in de rij van kinderen, die allemaal een kaarsje ronddroegen. Het jongetje achter haar gaf haar een duwtje en toen liep ze weer. Maar ze lette zo slecht op, dat ze helemaal uit de rij raakte en daar... daar... stond een poortje open... En toen... stond ze buiten in de natte avond. Br, de straten glommen.

Ze hield haar hand om de kaars, dat die niet uit kon gaan, want met haar Kerstkaarsje moest ze immers gaan zoeken... en 't was zo donker. Aan de hele grote hemel geen enkel sterretje. Maar wel viel er iets vochtigs op haar warme wang en toen nog eens en nog eens.

Willemijntje stond vol verwachting stil midden op de weg en vrolijk riep ze ineens:

‘Sneeuw! Er valt heus sneeuw!’

Meteen bukte ze zich, om er wat van op te rapen. Maar zo gauw de vlokken de straat aanraakten, waren ze weg ook. Ze voelde er niets meer van op de stenen, alleen een natte glibber. Maar dat was niet erg, nu het heus sneeuwde, zou ze ook vast wel ergens een handjevol vinden.

Met het flakkerende kaarsje in de hand, liep ze verder. Ha, daar in dat hoekje bij die lantaarn, daar lag een klein hoopje sneeuw.

Ze zette even het kaarsje tegen de lantaarnpaal en schoof het sneeuwlaagje bij elkaar.

[pagina 49]
[p. 49]


illustratie

[pagina 50]
[p. 50]

Toen kneedde ze er een balletje van en met haar vingers stijf om het koude witte klompje, liep ze op een draf terug naar de kerk. Als ze daar maar weer was, dan wist ze de weg naar huis ook wel. De verlichte kerkramen zag ze al en hoor, binnen zongen ze van ‘De Herdertjes’.

Ze neuriede zachtjes mee, terwijl ze al vlugger voortliep.

Even bleef ze op het kerkplein staan. Nu moest ze toch deze straat in, of nee, die, offe...

Deze dan toch maar. Dapper liep ze de brede straat in. Nu was ze vast gauw thuis.

Maar och, wat naar: Een koud, nat straaltje liep tussen haar vingers door en toen ze haar hand open deed, o, toen was er alleen maar een beetje water.

Van schrik dacht ze een ogenblik niet meer aan het kaarsje, dat bijna uitwoei. En ze kon haar Kerstlichtje niet missen, daar moest ze immers mee zoeken!

Wat nu? Verdrietig keek ze om zich heen, en toen... ze holde al naar een tuintje, daar lag heus witte sneeuw op een struik.

Weer had ze een handje vol.

Was ze nu maar thuis! Als ze eerst maar den bakker op de hoek gevonden had, dan was ze vlak bij huis ook.

Daar was een hoek... Maar nee, een sigarenwinkel.

Dan maar weer de andere kant uit, daar was ook een hoek... een kruidenierswinkel en het ergste van al: de sneeuw smolt alweer. Het prikte achter haar ogen, maar met een ferme veeg van haar mantelmouw ging dat wel weer over. Ze draaide zich pardoes om naar de struik met de sneeuw.

Maar ze had het een beetje te wild gedaan: haar kaarsje woei uit en helemaal alleen stond ze nu in de donkere, natte straat. Voetje voor voetje begon ze te lopen naar de huizenkant. Daar leunde ze verdrietig tegen de muur.

Hier moest ze maar blijven, want zoeken hoefde ze nu toch niet meer zonder haar Kerstkaarsje...

Er druppelde iets warms over haar wang, ze liet het maar stil rollen.

[pagina 51]
[p. 51]

Ze was toch zo moe! En hoe zou het met Willemientje zijn?

Opeens schreide ze hardop. Maar net, toen ze zo'n vreselijk erg verdriet had, ging er vlak bij haar een deur open en een vriendelijke stem vroeg: ‘Wie is daar?’

‘Ikke’, zei ze tussen twee snikken door.

‘Wie is ikke?’

‘Willemijntje’, en even hield ze op met huilen, want in het licht, dat door de open deur naar buiten viel, zag ze een vriendelijken ouden heer, die nog eens vroeg:

‘Zoek je iemand?’

‘Ja’, snikte ze weer. ‘Ik zoek sneeuw.’

‘Sneeuw?’ klonk het verbaasd en even later nog eens, maar nu hoorde Willemijntje een vrouwestem:

‘Sneeuw?’

En toen meteen:

‘Maar klein ding, kom eerst eens binnen, je bent helemaal nat, kijk, het water druipt uit je haar.’

Aan twee kanten werd ze bij de hand genomen en naar binnen gebracht. Bijna was ze haar kaars erbij verloren, maar die kon ze gelukkig nog net pakken.

En toen stond ze in een warme kamer, waar het heerlijk rook naar wafels en naar dennegroen, maar een Kerstboom zag ze toch niet.

‘Waar is hier de Kerstboom?’ vroeg ze verlegen.

‘Een Kerstboom hebben we dit jaar niet, wel een Kerstblok,’ zei de oude vrouw, ‘kijk maar.’

Ze wees naar een groot houtblok in het open haardvuur.

‘Daar brandt het.’

‘En ik ruik...’ begon Willemijntje weer, maar ze zat al aan de tafel met een grote knappende wafel voor zich en een kroes warme anijsmelk.

Even vergat ze alle verdriet, maar toen ze haar tanden in de wafel zette, zag ze ineens de poeiersuiker.

‘Net sneeuw,’ zei ze meteen en liet de wafel zakken. En vanzelf moest ze toen weer schreien.

[pagina 52]
[p. 52]

‘Vertel het ons dan eerst maar van die sneeuw,’ zei de oude heer. ‘Wij kunnen je misschien wel helpen.’

Bij kleine stukjes kwam het verhaal van Willemijntje voor de dag. ‘En zie U, tweemaal had ik heus sneeuw en ineens was het weer alleen maar water.’

‘Och, och,’ knikten de vriendelijke mensen, maar ineens zei het oude vrouwtje:

‘Sneeuw? Je zegt toch sneeuw? Nou, ik geloof, dat ik je helpen kan. Meteen liep ze naar een hoge kast en pakte er iets uit, dat ze helemaal in haar beide handen verstopt hield.

Met verwonderde ogen keek Willemijntje naar de tafel, waar de vrouw een heel grote glazen bal op neerzette met een leuk wit beertje er middenin. Zij zelf had bijna net zo'n knikker, maar dan veel en veel kleiner.

‘Hier is sneeuw,’ riep het oude dametje vrolijk.

‘Nee toch,’ wou Willemijntje net zeggen, maar toen werd de bol even heen en weer geschud en daar dwarrelden binnen in het glas, rondom het beertje allemaal kleine witte vlokjes.

Na een poosje lagen alle vlokjes weer op elkaar en naast elkaar onder in de bal, maar Willemijntje had hem al gepakt en weer sneeuwde het vrolijk achter het glas.

Willemijntje kon de sneeuwbol niet meer neerzetten, ze hield hem vast met beide handen en toen keek ze smekend in de gezichten tegenover haar.

‘Ja zeker, hoor,’ knikte het oude vrouwtje hartelijk. ‘Die sneeuw is voor Willemientje.’

Willemijntje vergat bijna te bedanken, ze dacht helemaal niet meer aan haar wafel en aan de kroes anijsmelk, maar ze liep al naar de deur.

‘We gaan gauw terug naar de kerk, hoor,’ zei de man goedig. ‘Daar is wel iemand, die weet, waar je woont.’

‘Ja, ja,’ riep Willemijntje. ‘Want nou wordt Willemientje vast weer beter. Maar mijn Kerstkaarsje is voor U, dat mag U vanavond nog aansteken.’

En toen huppelde ze naast haar nieuwen vriend voort, terwijl ze

[pagina 53]
[p. 53]

haar hand stevig op haar mantelzak hield, waarin de sneeuw was, die niet smelten kon.

Ze liep zo hard, dat ze al heel gauw op het kerkplein kwamen, waar de kerk juist uitging.

Hè, wat luidden die klokken: ‘Kom dan! Komm dann!’

‘Ik kom, Willemientje!’ riep Willemijntje blij, terwijl ze zoekend rondkeek. Ja hoor... daar was Vader!

Ze vloog in zijn armen.

‘Kindje,’ zei hij. ‘Ik zag je al een hele poos niet meer in de kerk, waar was je toch?’

‘Sneeuw halen,’ antwoordde ze trots. ‘Kom maar gauw mee naar huis.’

Verbaasd keek hij van haar naar den ouden man, maar die wuifde lachend goeiendag en toen liet Vader zich maar door Willemijntje meetrekken.

Wat wist ze nu ineens goed de weg!

Daar was hun stoep al!

Moeder kwam hen in de gang tegemoet met een vinger op de mond.

‘Die arme Willemientje,’ zei Moeder bedroefd. ‘Ze schreide nog aldoor om sneeuw. Nu slaapt ze gelukkig even.’

‘Ik heb sneeuw!’, riep Willemijntje bijna vrolijk.

Moeder keek ongelovig.

Maar Willemijntje rolde de glazen bol om en om in haar handen. Met zijn drieën stonden ze er omheen en zagen, hoe de vlokken daarbinnen zoetjes rondstoven.

En toen de sneeuw weer als een wit, wollig dekentje onderin lag, moest Vader even schudden. Moeder ook een keertje. Ze konden er niet genoeg van krijgen.

‘Dit is vast nog beter voor Willemientje, dan dat nare drankje, hè Vader?’

Vader knikte en 't was net, of Moeder weer een beetje vrolijker kon kijken.

Die avond nog legde Moeder de sneeuw op de deken van haar zieke dochtertje.

[pagina 54]
[p. 54]

Die greep ernaar met koortsige handjes en telkens weer opnieuw moesten de vlokjes omhoog. Het arme Willemientje werd er vanzelf rustig van en na een paar dagen was ze al een heleboel beter. ‘Wat ben ik toch blij, dat jij die sneeuw hebt gevonden,’ zei Moeder telkens.

Maar Willemijntje antwoordde:

‘Dat komt van het Kerstkaarsje, dat een echt vindkaarsje was.’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken