Helse vertelsels. Deel 3. Het spiegelbed en andere onstichtelijke historiën uit vrijmoediger eeuwen
(1963)–Paul Rodenko–
[pagina 11]
| |
Het spiegelbedIn de goede oude tijd van de dertigjarige oorlog leefde er in het stadje Hahnreigemünd een rijke, niet meer zo jonge adellijke dame, die op zekere dag uit de mond van een boodschapper vernam dat zij een rijke, niet meer zo jonge adellijke weduwe was geworden. Het waren mooie, maar enigszins woelige tijden, en niet lang nadat ik het verhaal, dat ik u vertellen ga, vernomen had, was ik door omstandigheden gedwongen mijn eigen echtgenote hetzelfde lot te laten ondergaan. Ik moet erbij zeggen dat mijn eigen Mathilde een nog jonge en beeldschone vrouw was, en haar kennende neem ik aan dat ze, anders dan eerstgenoemde weduwe, niet lang om me getreurd zal hebben. Waarin ik haar trouwens geen ongelijk kan geven. Eerstgenoemde weduwe treurde, zoals gezegd, wel, hetgeen trouwens beter bij haar leeftijd paste, en wij Duitsers doen nu eenmaal altijd wat ons het best past. Op jeugdiger leeftijd echter was zij eveneens een appetijtelijk en levenslustig persoontje geweest, gehuwd trouwens met een niet minder levenslustig man; en om beider levenslust in de best denkbare banen te leiden, had de man, die niet op een daalder keek, een pronkjuweel van een bed laten vervaardigen: een hemelbed, waarvan de hemel uit één reusachtige spiegel bestond. Ik weet niet of zulke hemelbedden-met-spiegel in uw tijd ook reeds in zwang waren - het is en blijft natuurlijk een duur grapje -, maar de voordelen die zulk een bed op het terrein van | |
[pagina 12]
| |
de verenigde levenslust biedt, boef ik u wel nauwelijks te schilderen. De nadelen echter, die hetzelfde bed biedt wanneer men er als eenzame, treurende en niet meer zo jonge weduwe in achterblijft, zullen u eveneens duidelijk zijn. Wanneer je in je eentje in zo'n pronkbed vol zoete herinneringen ligt en telkens wanneer je de blik opslaat, jezelf daar in je eentje ziet liggen, voel je je uiteraard nog dubbel zo eenzaam. En op een dag liet zij een jong protegeetje van haar, een naaistertje dat wel eens wat naai- en verstelwerk voor haar deed, bij zich komen en zei: ‘Luister eens, Lotte, je bent nog jong en bovendien pas getrouwd... Bevalt het huwelijk je overigens?’ ‘O ja’, zei Lotte. ‘Dat moet wel’, zei de weduwe, ‘want Heinrich lijkt me een nette, oppassende man...’ ‘R.K., b.b.h.h....’, vulde Lotte giechelend aan. De niet meer zo jonge weduwe keek Lotte onderzoekend aan. ‘Enfin’, zei zij, ‘misschien een beetje al te degelijk voor een dartel jong ding als jij bent. Maar je zou hem kunnen opvoeden.’ ‘Hoe opvoeden?’ ‘Via het bed natuurlijk. Hoe voed je een man anders op?’ ‘Ik hou niet van bedsermoenen’, zei Lotte. ‘Wie heeft het over sermoenen!’, riep de weduwe uit. ‘Integendeel!’ ‘Integendeel?’ ‘Kijk’, vervolgde de niet meer zo jonge weduwe, ‘jullie huwelijksgeluk gaat mij aan het hart. Ik ben zelf jong | |
[pagina 13]
| |
geweest’ (hier pinkte zij discreet een traan weg) ‘en ik weet uit ervaring dat het bed het fundament van een goed huwelijk is.’ ‘Dat van ons is dan niet zo'n best fundament’, zuchtte Lotte. ‘Het kraakt in al zijn voegen...’ ‘Bedoel je letterlijk of figuurlijk?’, vroeg de weduwe. Lotte dacht even na. ‘Allebei’, zei zij toen. ‘Bedoel je dat Heinrich... eh... hoe zal ik het zeggen?... niet mans genoeg is?’ ‘O nee’, zei Lotte. ‘Maar misschien ergert hij zich aan dat kraken en piepen... in ieder geval heeft hij er doorgaans al gauw genoeg van.’ ‘Goed’, zei de weduwe. ‘Ik zou graag van mijn grote spiegelbed af willen; ik voel me er dubbel zo eenzaam in nu ik mijn goede man niet meer heb. Wat zou je ervan vinden als ik het jou cadeau deed?’ ‘Mij?’, vroeg Lotte volkomen verbouwereerd. ‘Uw prachtige spiegelbed? Wat... wat moet ik nu in zo'n bed doen...?’ ‘Kom, kom, ik hoef je toch niet te leren wat je in een bed moet doen?’, zei de weduwe. Lotte lachte. ‘Nee, maar... dat kan ik toch niet aannemen! Ik ben maar een eenvoudig meisje en... nou, ik weet niet, ik geloof dat ik me er nauwelijks in zou durven verroeren!’ ‘Dat gaat wel over’, zei de rijke, niet meer zo jonge weduwe. ‘Je zult nog eens zien hoe je je erin roert!’ En zo wist zij de dankbare Lotte ten slotte te bewegen, het kostbare geschenk te aanvaarden. En de volgende morgen reeds liet de weduwe het bed naar het kleine huisje van Heinrich en Lotte transporteren; het kon | |
[pagina 14]
| |
weliswaar niet door de deur, maar geen nood! - de rijke weduwe had voor voldoende werkvolk gezorgd om een van de wanden van het houten huisje te laten afbreken, het bed naar binnen te werken en binnen enkele uren 1 de wand weer op te trekken. Niet dat er buiten het bed nu nog veel ruimte in het huisje overbleef; maar er stond toch niet veel meubilair en de voordeur kon in ieder geval nog net open. En dat was dat. Toen Heinrich, die die ochtend in alle vroegte naar zijn werk was gegaan en nog van niets wist (Lotte had het als een verrassing bewaard), 's avonds de deur van zijn huisje open deed, viel zijn mond eveneens open van louter verbazing. ‘Doe dicht die deur’, zei Lotte terwijl ze haar hoofd door de gordijnen van het hemelbed stak. Heinrich klapte zijn mond dicht. ‘De andere ook’, zei Lotte. Heinrich deed mechanisch de deur achter zich dicht, maar het duurde nog een volle minuut voor hij in staat was een woord uit te brengen. ‘Knijp eens in mijn arm’, zei hij ten slotte. Lotte kneep in zijn arm. ‘Au, niet zo hard!’, kreet Heinrich. ‘Ik droom niet, het staat er nog steeds. Wat is dat voor een ding?’ ‘Je droomt niet, maar het is wel een dróóm van een hemelbed’, zei Lotte. ‘Ik heb het net even geprobeerd en je weet niet wat je overkomt!’ ‘Een hemelbed?’, vroeg Heinrich, die nog nooit zoiets gezien had, verbaasd. ‘Ja, zie je niet dat het een hemelbed is?’, zei Lotte. ‘Je kijkt of je het in Keulen hoort donderen.’ | |
[pagina 15]
| |
‘Dat kun je van hieruit niet horen’, zei Heinrich. ‘Hangt van de windrichting af’, meende Lotte. ‘Dan zou het zo hard moeten stormen dat het ook niet kan onweren’, zei Heinrich. ‘Hoewel’, vervolgde hij nadenkend, ‘als er ineens zo'n ding hier kan staan, waarom zou je het dan ook niet in Keulen kunnen horen donderen?’ ‘Zie je wel dat vrouwen altijd gelijk hebben?’, zei Lotte. ‘Maar praat alsjeblieft niet steeds over “dat ding”! Het is het mooiste bed ter wereld!’ Heinrich krabde zich op het hoofd. ‘Maar wat doet het mooiste bed ter wereld ineens in ons huisje?’ ‘Vraag liever wat wij straks in het mooiste bed ter wereld doen’, zei Lotte met een schalkse knipoog. ‘Wat?’, vroeg Heinrich. ‘Je mag drie keer raden’, zei Lotte. ‘Maar laten we eerst ons avondbrood eten, dan zal ik je intussen vertellen hoe wij eraan komen.’ Het was een warme lentedag, en toen zij zich na de maaltijd van hun kleren hadden ontdaan, liet Lotte zich, zonder het dek op te slaan, achterover op de verende zachtheid van het bed vallen en trok Heinrich over zich heen. ‘Heerlijk!’, zuchtte Heinrich toen hij in haar armen lag. ‘Heb je het over mij of over het bed?’, vroeg Lotte. ‘Over het bed natuurlijk’, zei Heinrich die, moe van zijn werk gekomen en plotseling in de ongekende weelde van zo'n bed gelegen, met Lotte's boezem als hoofdkussen, zijn ogen nog maar nauwelijks open kon houden. | |
[pagina 16]
| |
‘Voortaan zal ik tenminste uitgerust en uitgeslapen op mijn werk komen...’ ‘Hm’, zei Lotte. ‘Zodra ik 's avonds thuiskom even gauw eten en dan hup! in bed...’, vervolgde Heinrich dromerig. ‘Ja... en...?’, vroeg Lotte ademloos. ‘Meteen slapen’, ging Heinrich door, ‘en de volgende ochtend frisch und fröhlich aan de arbeid!’ Lotte nam Heinrich's linker oorlelletje tussen duim en wijsvinger en gaf er een fikse draai aan. ‘Wawat is er?’, schrok Heinrich uit zijn dromerijen op. ‘Zou je je nu niet eerst frisch und fröhlich aan een ander soort arbeid wijden?’, zei Lotte. ‘Het bed moet toch ingewijd worden!’ ‘O, dat wist ik niet’, zei Heinrich beteuterd. ‘Hè, ik lag net zo lekker, moet ik nu op dit uur nog opstaan en een riester halen?’ ‘Een priester?’, lachte Lotte. ‘Nee, sukkel, het soort wijwaterkwast dat ik bedoel hebben we hier zelf in huis. ‘Waar dan?’, vroeg Heinrich rondkijkend. ‘Dáár’, zei Lotte terwijl ze ernaar greep. ‘O’, zei Heinrich, en omdat ze de kwast meteen met vaardige hand begon te hanteren, begreep hij al gauw waar ze heen wilde - of liever gezegd waar ze de kwast heen wilde hebben. En Lotte, die merkte dat de kwast in haar hand plotseling een eigen leven begon te leiden (zulke wonderen kwamen in een tijd waarin men elkaar uit geloofsovertuiging om zeep placht te brengen wel meer voor), zei: | |
[pagina 17]
| |
‘Zo, ik zie dat je het eindelijk begrepen hebt.’ ‘Jawel, maar... nou, laten we het dan maar even op de grond doen. Als er tenminste nog plaats is op de grond...’ ‘Op de grònd?!’ ‘Ja... eh... ik weet niet... Is het niet zonde om het in zo'n prachtig bed te doen?’ ‘Zònde? Ik zal je léren zondigen! Idioot! Schaapskop! Kameel! Schweinehund! Schlemihl! Judas!’ En met deze woorden begon zij haar zachte leden zo teder en liefdevol über, unter, vor und zwischen de zijne te wringen en te wrijven dat Heinrich zich wel gewonnen moest geven en het bed ten slotte met zoveel energie inwijdde dat hij na afloop van het inwijdingsfeest met een diepe zucht zijn ogen sloot, op zijn rug rolde en al lag te snurken voor Lotte weer helemaal bij haar positieven was. Lotte dacht niet aan slapen. De spiegel boven het hemelbed, die Heinrich overigens nog niet had opgemerkt, had haar fantasie geprikkeld. Tot dusver had zij zich zonder er veel bij na te denken aan de meestal vrij kortstondige omhelzingen van haar Heinrich overgegeven; maar zien eten doet eten, en zo zou men ook kunnen zeggen: zien dartelen doet dartelen, of met andere woorden: hoe meer men van het dartelen ziet, hoe darteler men ervan wordt en hoe meer trek men krijgt in méér gedartel. Daar komt dan nog de grote opvoedende waarde bij van het zíén wat men doet; het oog, dat eerst alleen maar geniet, wordt al gauw kritischer. En Lotte had al meteen begrepen dat haar echtvriend wel zijn best deed, maar op een wat eentonige manier | |
[pagina 18]
| |
- zoals een timmerman die weliswaar ritmisch, maar met een reeks van precies gelijke bewegingen een spijker in een stuk hout drijft. Het was haar, toen zij het beeld boven zich in de spiegel zag, voor het eerst opgevallen hoeveel ledematen er eigenlijk aan een mensenpaar zaten en het was haar voorgekomen dat deze op een nog heel wat intensiever en gevarieerder manier gebruikt konden worden. Kortom, Lotte bleef rusteloos. Ze liet de twee grote kaarsen, die zich aan het hoofd- en het voeteneind van het hemelbed bevonden, branden en staarde omhoog naar haar eigen beeltenis en dat van haar breeduit slapende man; ze streek met haar handen over haar borsten en haar heupen, ze bewoog haar benen, woelde wat heen en weer en huiverde toen zij de vrouw die boven haar zweefde hetzelfde zag doen. Ze deed een paar gymnastische en zelfs acrobatische oefeningen (want zij was jong en lenig), steeds met haar ogen omhoog gericht, ook al moest zij er soms voor loensen, en plotseling merkte zij dat haar hele lichaam als in lichtelaaie stond. Heinrich, die tijdens dit alles had doorgeslapen - niet helemáál rustig weliswaar, want af en toe werd het gelijkmatige ritme van zijn snurken door extravagante synkopen verstoord en éénmaal had hij zich zelfs half omgedraaid, met één slaperig oog naar Lotte gekeken, die juist een poging deed haar benen in haar nek te leggen, nauwelijks verbaasd ‘Wat doe jíj?’ gemompeld, om zich vervolgens weer op zijn rug te laten vallen en door te snurken - Heinrich dan werd op een gegeven ogenblik ten slotte toch wakker. Want Lotte, die het | |
[pagina 19]
| |
niet langer uit kon houden, had wild haar armen om hem heen geslagen, haar benen tussen de zijne gestrengeld, en lag hem nu met zoveel vuur op zijn borst te zoenen dat zelfs een bewusteloze ervan ontwaakt zou zijn. ‘Wat moet dat?’, waren de eerste woorden van Heinrich toen hij begreep waar die vreemde kriebel vandaankwam. ‘Kan een...’ Maar wat hij verder nog had willen zeggen zal voor altijd in de nevelen van de Duitse geest verborgen blijven: want op dat ogenblik viel zijn oog... pardon, steeg zijn oog op naar een fraai gevormd achterdeel, dat aan de ene kant uitliep in twee nerveus wriemelende benen - nee, vier, er schenen nog twee bij te hangen - en aan de andere kant... wat was dat? Toen zijn blik naar het achterdeel teruggleed en vandaar omhoogkroop langs de voor van de rug, zag hij, bij de schouders aangekomen, eerst een soort blonde baard, en daarboven een rond gezicht met een openhangende mond en twee idiote ogen die hem star fixeerden. Het gezicht kwam hem vaag bekend voor. Maar hoe kwam een hoofd met zwart stoppelhaar aan zo'n fijne, glanzende, breed-uit-waaierende blonde baard? En hoe kwam het dat het gezicht omgekeerd op de romp zat? Hij sloot zijn ogen weer. ‘Ik droom’, prevelde hij. ‘Nee, je droomt niet!’, zei Lotte. ‘Ik droom’, vervolgde Heinrich, ‘dat er een vreemd gedrocht boven ons bed zweeft...’ ‘Gedròcht!’ Lotte nam een stukje vel van Heinrich's brede borst tussen haar tanden en beet uit alle macht door. | |
[pagina 20]
| |
‘Au, kreng!’, riep Heinrich terwijl hij woest aan haar haren rukte. En aangezien hij daarbij tegelijk zijn ogen open deed, zag hij op hetzelfde ogenblik een hand die woest aan de blonde baard boven hem rukte. ‘Nou, nou, wat moet dat?’, mompelde hij - want een goed Duitser rukt niet aan baarden. ‘Wat moet wat?’, vroeg Lotte. ‘Die... hm... geschiedenis daarboven...’ ‘Heb je die... “geschiedenis” wel goed bekeken?’ Heinrich keek opnieuw; en al gauw merkte Lotte aan een bepaalde druk tegen haar dijen dat hij de geschiedenis nu wèl goed bekeken had. Ze maakte snel gebruik van de gelegenheid om de druk in de goede richting te leiden, en wat Heinrich toen te zien kreeg maakte hem zo klaar wakker dat hij voor geen goud ter wereld meer ingedut zou zijn. Hij merkte wel dat Lotte zich nu gróndig over hem heen gevlijd had, maar het drong nauwelijks tot hem door, evenmin als zijn eigen reactie: het leek hem alleen maar of hij niet alleen met zijn ogen, maar met handen, voeten en uweetwel tegelijk keek naar wat er daarboven plaatsvond. En weldra kregen zijn ogen dan ook die bekende diepzinnige (want helemaal uit voeten en uweetwel opstijgende) blik die zo kenmerkend is voor ons Duitsers wanneer wij het gevoel hebben een historisch ogenblik te beleven. En het was ongetwijfeld een woelige periode die de geschiedenis Heinrich te aanschouwen gaf, een keerpunt der tijden mag men wel zeggen - een keerpunt dat zo wild tekeer ging dat het eenvoudig vróég om historische daden. Daden die Heinrich weliswaar in liggende toestand moest verrichten, maar zoals u weet staat een liggende | |
[pagina 21]
| |
Duitser voor niets - leest u er onze grote denkers over Logica maar op na. Enfin, het grote historische ogenblik van Heinrich kwam (mèt de ongearticuleerde kreten die er bij ons in Germanje bijhoren)... en toen het historische ogenblik voorbij was, bleven er van heel het woelige gebeuren alleen een paar keurig ingenaaide, lijvige delen over: met andere woorden, de geschiedschrijving was begonnen. Heinrich was de eerste die zich een beeld van de geschiedenis trachtte te vormen, en wel door zijn hand in een mechanisch gebaar van liefkozing over genoemde lijvige delen te laten glijden, waarin de historie, nog heet van de naald, was neergelegd (of neergelegen). Tot zijn verbazing zag hij in het Hogere hetzelfde gebeuren - al kwam de hand daar dan ònder de historische delen terecht. Hij kneep in wat zijn hand omvatte: in de Hogere Historie werd eveneens geknepen. Hij gaf er een tikje tegen; de Hogere Historie kreeg ook een tikje. Lotte giechelde. ‘Wat doe je toch allemaal?’ ‘Ik weet het niet’, zei Heinrich. ‘Het was famoos, maar... ik begrijp er niet veel van. Het lijkt wel een toverbed... Je zou zwéren dat dat daarboven jouw achterkant is... maar hoe komt jou achterkant daarboven? En wat doet dat idiote gezicht erbij?’ ‘Dat idiote gezicht is het jouwe’, zei Lotte. ‘En dat daarboven, zoals je het zo fijntjes uitdrukt, is inderdaad mijn achterkant, want wat je daar ziet zijn wij tweeën.’ ‘Hoe kan dat nou!’, zei Heinrich, die niet bepaald vlug van begrip was - want zoals u bekend zal zijn, doen wij Duitsers nooit iets half: àls we eenmaal Dummköpfe | |
[pagina 22]
| |
zijn, zijn we het ook góéd. ‘Wij kunnen toch niet tegelijk hier en daar zijn.’ ‘Ik zal het je uitleggen’, zei Lotte, die door haar omgang met adellijke dames zo het een en ander van filosofie had opgevangen. ‘Zoals we hier liggen te liggen, liggen we an sich. Dat betekent: gewoon zoals we zijn. Daarboven...’ ‘Dat is het gekke’, onderbrak Heinrich haar. ‘Daarboven liggen we precies omgekeerd... of eigenlijk liggen we niet eens, maar hangen we...’ ‘Juist, want daar liggen - of hangen - we für sich, dat betekent dat we tegenover onszelf liggen te hangen en onszelf om zo te zeggen in de derde persoon begluren...’ ‘Wat voor derde persoon?’, vroeg Heinrich wantrouwend. ‘En datgene wat jij daarstraks zo famoos vond’, vervolgde Lotte, ‘is het Anundfürsich, dat betekent alles tegelijk: enkelvoud en meervoud, het voor en het tegen, wij en zij, het ei en ik, stof en idee, inkomsten en uitgaven, de griet en de griezel, wetenschap en samenleving, oorlog en vrede, sauerkraut en knackwürstchen, derin en deruit en derop en deronder, van haver tot gort en van sintelbaan tot nevelvlek, éénheid en alheid, alheid en malheid, allen voor één en na enen belet, want dat is de Je van Het, de Ruimte van het Volledige Leven, de Hapsolute Hutspot en de Heilige Hekstase...’ ‘Ik mag hangen als ik er iets van begrijp’, zei Heinrich. ‘Je hangt al’, zei Lotte terwijl ze omhoog wees. ‘Of zoals de wijsgeren het uitdrukken: je bent aufgehoben in de hogere eenheid van...’ | |
[pagina 23]
| |
‘Jaja’, zei Heinrich ongeduldig, ‘maar dat maakt het geen steek helderder.’ ‘Hoeft ook niet’, zei Lotte, ‘want het is filosofie, en een filosoof die helder is, heft zichzelf als filosoof op, nichtwahr? Helder zijn kan immers iedereen die gewoon zijn verstand gebruikt.’ ‘Hm, ja’, zei Heinrich. ‘Maar als ik gewoon mijn verstand gebruik zie ik dingen die er gewoon niet kunnen zijn.’ ‘Ze zijn er ook niet’, zei Lotte, die plotseling een mooi idee gekregen had om haar simpele echtgenoot eens lekker in de maling te nemen (och ja, zo zijn vrouwen nu eenmaal: als ze toevallig eens een klein beetje intelligenter dan een man zijn, moeten ze er meteen een show van maken)... ‘Ze zijn er ook niet, maar ze komen.’ ‘Komen?’, zei Heinrich. ‘Dan mogen ze wel als de bliksem opstaan! Als ze zo blijven liggen komen ze er nooit.’ ‘Het gáát juist om het liggen,’ zei Lotte. ‘Ik zei je toch dat dit een hemelbed was?’ ‘Nou en?’ ‘Men noemt het een hemelbed, omdat je er zó zalig in ligt dat je jezelf als je omhoogkijkt al in de hemel ziet.’ Heinrich keek verbaasd omhoog. ‘Is dat boven ons de hemel?’ ‘Bèn je er eindelijk achter?’, zei Lotte. ‘Ik had me de hemel heel anders voorgesteld’, zei Heinrich nadat hij een poosje zwijgend naar boven gekeken had. ‘Hoe anders?’ | |
[pagina 24]
| |
‘Met harpjes en zo en... enne...’ ‘Voor wat we hier liggen te doen hebben we toch zeker geen harpjes nodig!’, lachte Lotte. ‘Nee... dat bedoel ik juist’, zei Heinrich. ‘Ik dacht dat je zulke dingen niet deed in de hemel.’ ‘Anders was het toch geen hemel!’, merkte Lotte met typisch vrouwelijke scherpzinnigheid op. ‘Maar... maar men zegt toch altijd dat je daar op wolkjes zit... met lange witte gewaden en zo... En wij zijn helemaal in ons blootje...’ ‘Ach, bakerpraatjes!’, zei Lotte ongeduldig. ‘Ze zijn daarboven ook niet op hun achterhoofd gevallen! Anders zou toch niemand op aarde meer zijn best doen om in de hemel te komen?’ Heinrich moest het allemaal even verwerken; en om hem het verwerken gemakkelijker te maken, strekte Lotte discreet haar hand uit naar het lichaamsdeel, dat bij de meeste mannen vlugger van begrip is dan het koppetje. Dit bleek ook bij Heinrich het geval te zijn: het duurde in ieder geval niet lang of het lichaamsdeel in kwestie wees stram omhoog alsof het wilde zeggen, nee roepen, nee brullen: ‘Heil Himmel!’ Wat de gevolgen van het een en ander waren hoef ik u waarschijnlijk niet duidelijk te maken: l'histoire se répète, nietwaar, en een smakelijk opgediste historie als die van Lotte had alles in zich om een repeterende breuk te veroorzaken. Laat ik u daarom alleen vertellen dat er nog vele heilzame avonden volgden en dat Heinrich, omdat zij nu eenmaal allebei graag naar de hemel keken, noodgedwongen leerde dat er meer variaties in het liefdesspel zijn dan je zo op het eerste gezicht zou zeggen. Er | |
[pagina 25]
| |
kwamen trouwens ook avonden voor waarin de kwestie, wie naar de hemel mocht kijken, zoveel onenigheid veroorzaakte dat zij uiteindelijk een positie innamen, waarbij zij geen van beiden omhoog konden kijken. Hetgeen natuurlijk een beetje dwaas was; maar Heinrich was koppig en Lotte was koppig; en ten slotte betekende ook deze positie weer de zoveelste variant. Hoe dan ook, Heinrich die altijd een goed (net en oppassend) christen was geweest zonder er verder veel bij na te denken, begon meer en meer de diepere zin van het eeuwige heil in te zien (en ein zu fühlen, zoals onze taal het zo voortreffelijk uitdrukt), evenals de wezenlijke betekenis van de goede werken, waardoor men het eeuwig heil kan verwerven; en het valt dan ook niet te verwonderen dat Heinrich weldra een voorbeeld van vroomheid werd en een van de pijlers van het geloof in Hahnreigemünd. Anderzijds valt het ook niet te verwonderen dat de faam van het hemelbed zich al spoedig door het stadje en zelfs tot ver erbuiten verbreid had: want welke simpele ambachtsman heeft er nu een hemelbed in zijn simpele huis staan - laat staan een spiegelbed van een afmeting die praktisch zijn hele huisje vult! En er waren dan ook, zoals u begrijpen zult, niet weinig kandidaten die het spiegelbed ook wel eens zouden willen proberen. Aanvankelijk hield Lotte ze op een afstand. Maar na verloop van tijd begon zij zich toch af te vragen of er geen hoogmoed in school, een dergelijk bed voor haar huwelijkspleziertjes alléén te reserveren. Goed, de baronesse had zich zo'n luxe kunnen permitteren - daar was zij baronesse voor; maar zij, Lotte, een eenvoudige | |
[pagina 26]
| |
vrouw uit het volk - had zij het recht het haar geschonken bed, dat nu reeds wijd en zijd vermaardheid genoot (niet in het minst om de wonderbaarlijke praatjes die haar man er op zijn werk over rondstrooide), alleen en uitsluitend voor echtelijk gebruik in beslag te nemen? Eigenlijk was het hemelbed reeds tot een soort stadsmonument geworden: wie in de omliggende dorpen over Hahnreigemünd sprak, sprak over het hemelbed, waarin je jezelf al ten voeten uit in de eeuwige zaligheid van het paradijs zag. Redelijkerwijs behoorde het bed als gemeentelijke instelling beschouwd te worden, en wat erin verricht werd diende volgens alle sociale fatsoensnormen onder Gemeentewerken te vallen. Een persoonlijk privilege van het bed te maken was zoiets als het bestelen van de gemeenschap. Het was dan ook eerder uit een soort plaatselijk chauvinisme (en dat mystieke saamhorigheidsgevoel, dat tot de wezenstrekken van de Duitse geest behoort) dan uit puur zinnelijke overwegingen dat Lotte ten slotte besloot, aan één van de spiegelbedkandidaten een gunstig oor te lenen - een oor dat weldra door even gunstige lichaamsdelen, mitsgaders het spiegelbed, gevolgd werd. Het was in zekere zin een compromis: het principe van de gemeente-instelling eenmaal aanvaard, hadden alle Hahnreigemünders natuurlijk evenveel recht op het bed. Maar de Duitse vrouwen staan er om bekend dat zij trouwe echtgenoten zijn, en Lotte was wat dat betreft een schoolvoorbeeld van teutsche Treue: door één Hahnreigemünder in haar bed op te nemen, zo redeneerde zij, bleef zij haar man in feite immers trouw, want eigenlijk had zij ze allemaal een beurt moeten geven; | |
[pagina 27]
| |
anderzijds had zij nu althans een ‘geste’ tegenover de gemeenschap gemaakt en op die manier haar sociale geweten verlicht. De moeilijkheid was dat Karl, de jonge handwerksman op wie zij haar oog had laten vallen, evenals haar eigen man van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat aan de arbeid was. Hahnreigemünd was nog niet zo lang geleden door de Zweedse troepen bijna geheel platgebrand, er moest met man en macht aan de wederopbouw gewerkt worden en wie, onder welk voorwendsel ook, zijn werk verzuimde, werd door zijn collega's min of meer als saboteur beschouwd; Hahnreigemünd moest en zou een Wirtschaftswunder worden. Er zat dus niets anders op dan Karl te middernacht, wanneer haar man sliep, binnen te loodsen; het bed was breed genoeg en Heinrich, die een hard werker was, had een gezonde slaap - vooral na de thans intensiever dan vroeger beoefende voorbereiding op het eeuwig heil. En Lotte trouwens was wel zo slim haar man, wanneer zij Karl verwachtte, door allerlei trucjes, waarvan vrouwen nu eenmaal instinctief het geheim kennen, zodanig uit te putten dat hij na afloop van de behandeling sliep als een blok. Karl werd dus grondig in de mysteriën van het spiegelbed ingewijd, en aangezien hij naar lichaam en geest heel wat soepeler was dan Heinrich, wist hij op de duur ook heel wat meer profijt van het bed en deszelfs levende have te trekken, met het gevolg dat Lotte na verloop van tijd de spelletjes met Heinrich geleidelijk aan weer begon te bekorten en te besnoeien om meer en meer aandacht aan de geste tegenover de gemeenschap, ge- | |
[pagina 28]
| |
personifieerd in Karl, te wijden. Het maken van genoemde geste werd haar overigens in niet geringe mate vergemakkelijkt doordat de (eh...) liefde van Karl een aanzienlijk stuk groter bleek te zijn dan die van Heinrich - terwijl Lotte die van Heinrich tot dusver voor bijzonder groot had gehouden: maar ja, haar enige vergelijkingsmateriaal was een achtjarig neefje - en dus ook een aanzienlijk stuk dieper in haar (eh...) hart doordrong dan de echtelijke liefde ooit had kunnen doen, en zoals u weet zijn vrouwen voor zulke (aanzienlijke) dingen erg gevoelig. Wat als geste begonnen was, kon men in de praktijk dan ook eerder als gesticulatie aanduiden - een gesticulatie waar de meest welsprekende zuiderling trots op zou zijn (gesteld dat zuiderlingen ook met hun benen spraken). ...Maar de man, hij snurkte voort. Nu had Lotte de gewoonte, zodra haar echtgenoot sliep, de grendel van de deur te schuiven: wanneer Karl dus voorzichtig de klink probeerde en merkte dat de deur gesloten was, wist hij dat hij nog wat geduld moest oefenen; in het andere geval was de kust veilig. Op zekere nacht vond Karl de deur gesloten en reeds wilde hij zich verwijderen om nog even een ommetje te maken toen hij plotseling hoorde dat Heinrich binnen uit volle borst lag te snurken. ‘Wat zullen we nou hebben?’, dacht hij. ‘Zou iemand anders mijn plaats hebben ingenomen?’ Hij bleef een ogenblik besluiteloos voor de deur heen en weer lopen en merkte toen plotseling dat het raam niet helemaal dicht was. Hij duwde het verder open en keek naar binnen: Heinrich lag op zijn rug te slapen | |
[pagina 29]
| |
en Lotte lag op haar zij, dicht tegen hem aangevlijd en één arm over zijn borst gedrapeerd. Zij keek op toen zij gerucht hoorde en bij het zien van Karl wenkte zij hem met het hoofd om door het raam binnen te klimmen. Karl klom door het raam, bleef voor het bed staan en verkende aandachtig het rozige heuvellandschap dat zich voor hem uitstrekte. Hij liet zich met één knie op het bed neer, kietelde Lotte in haar zij en volgde met stijgende (eh...) belangstelling de aardbevingen die het bekoorlijke heuvellandschap deden schudden. ...Maar de man, hij snurkte voort. ‘Is er iets?’, vroeg Karl. Lotte beantwoordde de vraag door haar hoofd eveneens te schudden en trachtte zich al giechelend door het gesnurk van Heinrich heen verstaanbaar te maken. ‘Ik (snork, snork)... hihi...’, zei zij (snurkte Heinrich). ‘Je... wat?’, zei Karl. ‘Ik (snork)... ast’, zei Lotte. ‘Ik (snork)... iet’, zei Karl. ‘Kzi (snork)... hihiva (snork)... kannie (snork)’, verduidelijkte Lotte. ‘(snork)... koffie’, zei Karl. ‘Kzitvast!’ fluisterde Lotte haastig tussen twee snurken door. ‘O’, zei Karl. Hij zag nu dat Heinrich in zijn slaap Lotte's arm omkneld hield en begreep dat zij zich niet los durfde maken uit vrees hem te wekken. ‘Zwissie’, zei Lotte (nu snel gebruik makend van elke snurk-interval), ‘islaapgvaln... kammenielos... maakn... azzeschroef...’ | |
[pagina 30]
| |
‘Maaktniksuit’, zei Karl en ontdeed zich snel van zijn kleren. ‘Teegndeel... trekjeknieop... noggebeetje, zó...’, vervolgde hij terwijl hij haar in de juiste houding manoeuvreerde en in ss-formatie achter haar schoof. ‘Mikkernietnaast’, zei Lotte. ‘En wees vzichtig... denkaan... Hein (snork)...’ ...Maar de man, hij snurkte voort. Ook toen Karl (‘O!... oe!... drebbieëm!...’) er niet naast mikte en, eenmaal in de roos geschoten hebbend, haar zijn liefde zo onstuimig begon op te dringen dat Lotte, al was het alleen voor de vorm, wel gedwongen was hem met evenveel kracht terug te wijzen. En terwijl de minnenden, lijf aan lijf en buik aan stuit geklonken, hun nekken verdraaiden om het op-en-neer van het amoureuze treffen in zijn hemelse projectie te volgen, gebeurde het onvermijdelijke. Want zoals gezegd was Lotte er de laatste tijd toe overgegaan, het liefdesspel met haar echtgenoot meer en meer te bekorten, hetgeen logischerwijs tot twee gevolgen leidde: in de eerste plaats zette de toorts van Karl's kapitale liefde haar, slechts geprikkeld maar niet bevredigd als zij was door het spel met Heinrich, eerst recht in lichtelaaie, hetgeen de erotische motoriek in niet geringe mate bevorderde, en in de tweede plaats was Heinrich, al sliep hij dan nog altijd vast, niet meer zó volslagen uitgeteld als voorheen. En op een gegeven moment, toen Lotte misschien wat al te uitbundig kwispelde met een staart die niet de hare was, ontmoetten elkaar hoog in de hemel drie paar ogen... Lotte was de eerste die zich van de schok herstelde. | |
[pagina 31]
| |
Als een vurige merrie wierp zij in één steigerende beweging haar berijder af om zich vervolgens met evenveel vuur op haar echtgenoot te werpen, haar armen om zijn hoofd te slaan en hem hartstochtelijk op beide ogen te kussen. Heinrich was door het in een flits geziene en het meteen daarop volgende zoenoffensief van Lotte een ogenblik zo verbouwereerd dat hij stokstijf bleef liggen; toen probeerde hij Lotte's hoofd van zich af te duwen om te zien wat zich daarboven afspeelde. Maar Lotte hield hem stevig omklemd en spreidde haar weelderige haardos als een gouden gordijn voor zijn gezicht. ‘Laat dat!’, gromde Heinrich. ‘Ik wil...’ ‘Natuurlijk, m'n Heinzelmännchen, natúúrlijk wil je’, zei Lotte. ‘Dacht je dat ik je anders wakker had gemaakt? Ik vóélde je willen, maar de slaap was sterker dan je wil, hè snoes? Gelukkig was ik er ook nog en omdat ik het zelf zo graag wilde...’ Heinrich probeerde vergeefs de kussen, die zij als leestekens tussen haar woorden strooide, te ontwijken. ‘Schei uit... met die... onzin’, hijgde hij. ‘Ik wil...’ ‘Dóé er dan iets aan!’, zei Lotte. ‘Ik wil zien wat er gebeurt!’, kreet Heinrich. ‘Voorlopig nog niets’, zei Lotte. ‘Wat wil je dat er gebeurt als je alleen maar met je hóófd ligt te wurmen in plaats van...’ ‘Ik wurm niet’, zei Heinrich. ‘Ik wil kijken!’ ‘Urm dan niet en zorg liever dat het kijken de moeite Waard wordt’, giechelde Lotte. ‘Ga van me af!’, snauwde Heinrich. ‘O, als jij boven wilt is 't mij best’, zei Lotte. ‘Ik dacht dat jij wilde kijken.’ Ze meende het geluid van een | |
[pagina 32]
| |
raam dat zachtjes gesloten werd te horen, maakte daaruit op dat Karl inmiddels zijn spullen bij elkaar had geraapt en door het raam verdwenen was, en liet zich van Heinrich's brede borst glijden. Heinrich staarde omhoog. Hij keek links naast zich, rechts naast zich en vervolgens weer naar boven. ‘Ik zie niks’, zei hij. ‘Zo, noem jij dat niks!’, riep Lotte verontwaardigd terwijl zij haar van de voorgaande activiteiten nog nasudderende lichaam rekte. ‘Kijk liever naar jezelf! Waar jij iets zou moeten zijn ben je niet meer dan een hoopje ellende...! Na, wacht maar’, vervolgde zij wat toegeeflijker, ‘ik zal je wel even...’ Maar Heinrich duwde nijdig haar hand terug. ‘Jaja, ik weet wel dat zoiets een kolfje naar je hand is, maar...’ ‘Het verkleinwoord is anders wel op z'n plaats’, zei Lotte. ‘En als ik het vergroten wil...’ ‘Je hebt niets te willen’, zei Heinrich. ‘Ik heb te willen. En als je wilt weten wat ik wil dan wil ik weten wat er hier allemaal gebeurt! Wie was...’ ‘Laat me dan even begaan’, zei Lotte, ‘dan zie je vanzelf wat er gebeurt.’ ‘Kun je ooit aan iets anders dan seks denken?’, brulde Heinrich. ‘Ik wil weten wie die kerel was!’ ‘Kerel? Wat voor kerel?’, vroeg Lotte. ‘Die kerel die... Je weet best wat voor kerel! Die daarstraks achter je aanzat!’ ‘Dat is sterk!’, riep Lotte uit. ‘Wie van ons is nu eigenlijk degeen die aan niets anders dan seks kan denken?’ ‘Waar had ik dan aan moeten denken?’, vroeg Heinrich. ‘Aan klaverjassen?’ | |
[pagina 33]
| |
‘'t Is in ieder geval weer es wat anders’, zei Lotte. ‘Maar waarom speciaal aan klaverjassen?’ ‘Wat die kerel met je deed was óók weer es wat anders’, zei Heinrich. ‘En waarom niét aan klaverjassen? Als ik ergens anders aan denk moet ik toch ergens aan denken?’ ‘O’, zei Lotte. ‘Bedoel je dat je, àls je eens een keer niet aan seks denkt, alleen maar aan klaverjassen kunt denken?’ ‘Ik dènk niet aan klaverjassen’, zei Heinrich wanhopig. ‘Ik denk...’ ‘Waarom begin je er dan steeds over?’, zei Lotte. ‘Alsof het leven uit niets anders dan seks en klaverjassen bestaat!’ ‘Ik begin er helemaal niet over...’, zei Heinrich. ‘Maar je houdt er evenmin over op’, zei Lotte. ‘Jij houdt er niet over op!’, riep Heinrich. ‘Ik wil alleen maar zeggen...’ ‘Ik niet?’, zei Lotte. ‘Man, ik heb nog nooit in m'n leven klaver gejast, waarom zou ik...’ ‘Geklaverjast’, zei Heinrich. ‘Oók goed’, zei Lotte. ‘Nee, niet goed’, vervolgde zij. ‘Je zegt: ik heb aardappels gejast, dus moet je ook zeggen ik heb klaver gejast.’ ‘Klaver jas je niet’, zei Heinrich. ‘Klaver... eh... wat doe je met klaver? Dat maai je of zo...’ ‘Welnee’, zei Lotte. ‘Dat grazen de koeien af.’ ‘Best’, zei Heinrich, ‘maar we hebben het nu niet over koeien...’ ‘Maar over klaverjassen’, zei Lotte. ‘Nou, als je het er met alle geweld over wilt hebben, begin dan maar. Ik | |
[pagina 34]
| |
zal probéren ernaar te luisteren zonder erbij in slaap te vallen.’ ‘Ik wìl het niet over klaverjassen hebben!’, schreeuwde Heinrich woedend. ‘O, dus toch over koeien’, zei Lotte terwijl ze zich slaperig op haar zij wentelde en demonstratief geeuwde. ‘Nou, vooruit, maar maak het alsjeblieft kort. Ik kan niet zeggen dat een gesprek over koeien me zo midden in de nacht erg veel doet.’ ‘Niet over koeien, over kerels!’, riep Heinrich. ‘Kerels?’, vroeg Lotte verwonderd. ‘O, van de klaverjasclub bedoel je.’ ‘Laten we nu eindelijk het klaverjassen en de klaverjasclub er buiten laten!’, snauwde Heinrich. ‘Ik bedoel...’ ‘Ze zouden hier toch niet eens allemaal in kunnen’, giechelde Lotte. ‘Maar die ene kon er toch maar wèl in’, zei Heinrich. ‘Terwijl ik er notabene in eigen persoon naast lag!’ ‘Hoe had je er dan naast willen liggen?’, vroeg Lotte. ‘Als het kerstmannetje?’ ‘Kan me niet schelen als wie, voor mijn part als Karel de Grote! Daar gaat het niet om...’ ‘Waarom wil je per se Karel de Grote naast me in bed hebben?’, vroeg Lotte. ‘Ik wil Karel de Grote helemaal niet naast je in bed nebben, evenmin als Karel de Stoute, Pepijn de Korte of wie dan ook!’, brulde Heinrich. ‘Nou, wind je dan niet op’, zei Lotte. ‘Zeg liever wie je dan wel naast me in bed wilt hebben.’ ‘Niemand natuurlijk! Ik wil alleen zeggen...’ | |
[pagina 35]
| |
‘O, aardig van je!’, zei Lotte verontwaardigd. ‘Moet ik voortaan maar in m'n eentje slapen?’ ‘Hoezo in je eentje?’, zei Heinrich. ‘Ik ben er toch.’ ‘Bedoel je dat jij die niemand bent?’, zei Lotte. ‘Nou, op 't ogenblik zou je 't haast...’ ‘Ik heb het niet over mij, ik heb het over die kerel!’, kreet Heinrich. ‘Maar als die kerel niemand is, bestaat hij toch niet? Waar maak je je dan eigenlijk zo druk om?’ ‘Hij was niet niemand, ik heb hem met eigen ogen gezien’, zei Heinrich. ‘Waar?’ Heinrich wees omhoog. ‘Daar, in de hemel.’ ‘In de hemel?’, zei Lotte. ‘Luister eens, vent, ik ben geen kwezel, maar ik vertik het naar die godslasterlijke taal van jou te luisteren!’ ‘Godslasterlijk?’, vroeg Heinrich verbaasd. ‘In de hemel lopen geen kerels rond’, zei Lotte snibbig. ‘Hij liep niet’, zei Heinrich. ‘Hij... hij bupste.’ ‘Hij wat?’, vroeg Lotte. ‘Bupste.’ ‘Bupste?’ ‘Bupste.’ ‘Hoe bedoel je, bupste?’, vroeg Lotte. ‘Doe het eens voor.’ ‘Dat kan niet’, zei Heinrich. ‘Hij deed het van achteren.’ Lotte haalde haar schouders op. ‘Hoe moet ik weten wat je bedoelt als ik het werkwoord bupsen niet ken?’, vroeg zij. ‘Misschien ken je het woord niet, maar hoe het werkt weet je drommels goed’, zei Heinrich grimmig. ‘Je bupste net zo hard terug.’ | |
[pagina 36]
| |
Lotte keek haar echtgenoot aan. ‘Ben je eigenlijk wel helemaal wakker, man?’ ‘Net zo wakker als jij’, zei Heinrich. ‘Ik weet wat ik weet en ik heb gezien wat ik gezien heb.’ Hij greep haar plotseling bij de schouders en schudde haar woest door elkaar. ‘Zeg op, loeder, waar is die vrijer van je?’ ‘Vrijer...?’ Maar Lotte begreep dat Heinrich inderdaad gezien had wat hij gezien had en dat wat hij gezien had niet weg was te redeneren; zij besloot daarom het over een andere boeg te gooien. ‘Wacht even’, zei zij plotseling, ‘ik geloof dat ik eindelijk begrijp wat je bedoelt! Ik heb hem ook al een paar keer gezien. Ik dacht eerst dat het gezichtsbedrog was...’ ‘Gezichtsbedrog noem je dat!’, zei Heinrich bitter. ‘Je bedriegt me onder m'n ogen met die vrijer...’ ‘Vandaar de term gezichtsbedrog’, zei Lotte snel. ‘En let alsjeblieft een beetje op je woorden, wie weet wat voor ramp je nog over ons brengt!’ ‘Ramp? Wat voor woorden?’ ‘Vrijer! Is dat een betiteling voor de engel Gabriël?’ Heinrich liet haar verbluft los. ‘De engel Gabriël? Wat heb jij met de engel Gabriël te maken?’ ‘Ik? Niets’, zei Lotte onschuldig. ‘Hoezo niets? En dat van daarstraks...’ ‘Dat was niet daarstraks, Dummkopf! Dat was in het hiernamaals, wanneer we de eeuwige zaligheid hebben verworven. Daar heb ik nú toch zeker niets mee te maken!’ Heinrich krabde zich verbijsterd achter het oor. ‘Maar wat heeft de engel Gabriël in de hemel met jou te schaften?’, vroeg hij. | |
[pagina 37]
| |
Lotte giechelde. ‘Een schaftuurtje misschien van zijn hemelse verplichtingen. De engel Gabriël is ook maar een mens.’ ‘Hoezo een mens?’ ‘Lees er Boccaccio maar op na’, zei Lotte.Ga naar voetnoot* ‘Wie?’, vroeg Heinrich. ‘Bok... bok... Ja, daar had het wel iets van.’ ‘Zie je wel’, zei Lotte. ‘Ik zéí toch al dat ik het gezien had’, zei Heinrich. ‘Nou, waar praat je dan over?’, zei Lotte. ‘Over wat ik gezien heb!’, zei Heinrich. ‘Als de eeuwige zaligheid inhoudt dat ik me in de hemel de horentjes moet laten opzetten...’ ‘Kom nou, Kerlchen, draaf niet zo door’, zei Lotte. ‘Als het in de hemel gebeurt zijn het toch zeker geen èchte horentjes. Man, je zou er trots op moeten zijn!’ ‘Trots!’, zei Heinrich bitter. ‘Wat voor horentjes zijn het dan?’ ‘Hemelse horentjes’, zei Lotte dromerig. ‘Iets van goud... Je zou ze eigenlijk moeten zien als een soort aureool.’ Heinrich stond op en begon zich zwijgend aan te kleden. ‘Wat is er? Wat ga je doen?’, vroeg Lotte. ‘Naar de hel!’, zei Heinrich somber. | |
[pagina 38]
| |
Lotte ging verbaasd rechtzitten. ‘De hel?’ ‘Vroeger’, zei Heinrich terwijl hij zijn linker voet op het bed plaatste en zonder zich om het kostbare laken te bekommeren zijn bemodderde schoen begon aan te trekken, - ‘vroeger dacht ik dat het in de hemel een nogal saaie troep was, maar ja, als net en oppassend man moest je nu eenmaal zorgen dat je er bij kwam. Later’, vervolgde hij terwijl hij zijn rechter schoen op het bed plaatste, ‘dacht ik dat het toch eigenlijk een heel wat minder saaie beweging was dan ik dacht... een heel plezierige beweging zelfs. Maar’, besloot hij terwijl hij zijn riem dichtgespte, ‘nu ik weet dat er in de hemel wat ál te veel beweging heerst, geef ik er de brui aan!’ ‘Waaraan?’, vroeg Lotte. ‘Aan mijn zieleheil’, zei Heinrich. ‘Als ik me in de hemel, al is het door de engel Gabriël zelf, de horentjes moet laten opzetten, ga ik nog liever naar de hel. Geef mij dan maar wérkelijke horentjes!’ ‘Materialist!’, zei Lotte. ‘Veel plezier in het hiernamaals’, zei Heinrich, keerde zich om, ontgrendelde de deur en verdween in de nacht - om nooit meer in Hahnreigemünd terug te keren. Lotte, die in het bezit van het huisje, het fameuze spiegelbed en Karl, alias Gabriël, achterbleef, liet zich haar nieuwe vrijheid goed smaken; maar vrijheid smaakt naar méér, en Karl smaakte naar Siegfried, en Siegfried smaakte naar Michel, en Michel smaakte naar Adolf, en Adolf smaakte naar Konrad... kortom, het spiegelbed werd weliswaar niet, zoals de niet meer zo jonge adellijke dame gesuggereerd had, tot het fundament van een | |
[pagina 39]
| |
goed huwelijk - maar wel werd het tot het fundament van Hahnreigemünd's jonge mankracht, die zich later, tijdens de u ongetwijfeld bekende Slag bij Hahnreigemünd, onderscheidde door elke achterwaartse beweging als een stoot vooruit te interpreteren. Voor wie de geschiedenis van Lotte en haar spiegelbed kent, heeft het natuurlijk niets verwonderlijks: wie onder ligt, ziet zichzelf immers tegelijkertijd boven liggen, nietwaar? En aangezien wij Duitsers nu eenmaal naarstige theoriebouwers zijn, vond het aanvankelijk bevreemding wekkende gedrag van de Hahnreigemündse mankracht al spoedig zijn weerspiegeling in de theorie van het oorlogscommuniqué: wie onder ligt, ziet zich in de spiegel van het oorlogscommuniqué boven liggen - hetgeen zoals u weet niet weinig heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het bekende Duitse zelfbewustzijn. Mocht het u nog interesseren wat er van Heinrich geworden is, dan kan ik u daar helaas geen bevredigend antwoord op geven. Men vertelde in mijn tijd dat hij zich bij een roversbende zou hebben aangesloten, die moordend en plunderend het land doortrok; maar zo'n radicale ommekeer kan ik me bij een nette, oppassende man als Heinrich nauwelijks voorstellen... ‘Toch klopt het’, klonk op dit ogenblik een nasale stem door een luidspreker die achter het borstbeeld van Voltaire stond opgesteld - een stem die alle aanwezigen even deed huiveren, want zij wisten maar al te goed dat het de stem van de Duivel zelf of anders van een van zijn hoogste bestuursambtenaren was. ‘Toch klopt het, meneer von Schwein de Botté, en u, die uw landgenoten zo goed kent, zou toch zeker beter moeten | |
[pagina 40]
| |
weten. Want zegt men bij u niet: jede Konsekwenz führt zum Teufel?’ ‘Jawoll, Exzellenz’, zei de Freiherr haastig. ‘Maar... eh... welke Konsekwenz bedoelt u?’ ‘Dat uw Heinrich inderdaad ook als rover een nette, oppassende man bleef’, zei de Stem. ‘Want hij deed als rover precies wat er in deze hoedanigheid van hem verwacht werd - en wat betekent net en oppassend anders dan dat je precies doet wat men verwacht dat je doet? Zo is hij als rover, moordend en plunderend, zum Teufel gegaan en hier hebben we hem meteen een functie in de kampleiding gegeven: hij is nu een nette, oppassende folterduivel... met wèrkelijke horentjes... b.b.h.h.... haha, haháááá! Hahaháááá!!’ Toen de schallende, luguber klinkende lach was weggestorven, keken de edellieden elkaar een poosje zwijgend aan. ‘Hm’, zei graaf d'Harengaison ten slotte (want lang kunnen deze heren niet zwijgen: als ze het wèl konden zouden ze trouwens allang in de hel zelf beland zijn; alleen het plezier dat de Duivel aan hun verhalen heeft doet ze nog in de wachtkamer verblijven) - ‘eigenlijk was ik net van plan geweest een soortgelijk verhaal te vertellen... deze keer over een Hooggeleerde in het Vagevuur... maar laat ik het toch maar even uitstellen.’ ‘Uitstekend’, zei vicomte du Caquage. ‘Laat ik u dan intussen een verhaal vertellen dat, om onze conversatie niet al te chaotisch te maken, weliswaar om dezelfde spil draait...’ ‘Welke spil?’, vroeg de graaf met een blik naar de luidspreker. | |
[pagina 41]
| |
‘De nachtegaal’, zei vicomte du Caquage. ‘Ah’, zei de graaf opgelucht. ‘Ik ken het natuurlijk wel... van Boccaccio, nietwaar?’ ‘Doet dat ertoe?’, zei de vicomte. ‘Ik heb het verhaal al zo vaak verteld dat het toch elke keer weer iets anders wordt... al blijft de pointe natuurlijk dezelfde.’ ‘De spil bedoelt u’, zei Freiherr von Schwein de Botté. ‘De nachtegaal’, zei vicomte du Caquage, en begon als volgt te verhalen. |
|