Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen
Afbeelding van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappenToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.54 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

(1861)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Vander gaven der starcheit. C. XX.

4Die vierde godlike gave die die siele chiert, dat is gheestelike 5starcheit. Ghelikerwijs dat die drie ierste gaven cieren 6en̄ ordineren ende volmaken den mensche van buten ende 7van binnen in enen werkenden levene, alsoe ciert dese gave 8den mensche van buten en̄ van binnen in enen begheerliken 9levene. Gheestelike starcheit verheft dat ghemoede boven 10alle tijtlike dinghe, en̄ toent der redenen de eyghenscap der 11persone, die moghentheit des Vader, die wijsheit des Soens, 12die goede des heylichs Gheests; en̄ onfunct die begeerte met 13eenre ghevoeliker lieſden, alsoe dat die memorie hare van 14allen dinghen ledicht ende ontcommert, en̄ die redene die 15ewighe waerheit in al haren werken aensiende is, en̄ die 16begheerte met ghevoeliker lieſden in die goetheit Gods hare 17altoes druckende isGa naar voetnoot(2); ende dat hi alle die crachte der sielen 18inwendich ende uutwendich in dat ghemoede optrect ende 19verenicht, alsoe dat hi onachtsam wertGa naar voetnoot(3) alle dies dat in die 20werelt is; en̄ datten ghene creature dwinghen noch letten 21en mach hi en mochte hem der goeden Gods offeren, alsoe 22dicke als hi wil. Hier omme is hi vri en̄ onghevaen van allen 23creaturen; en̄ daer omme is hi starc, want hi eertsche dinghe 24verwonnen heeſt, en̄ alle sine crachte der sielen verenicht 25en̄ opgherecht heeſt, elke in haren werken.

[pagina 181]
[p. 181]

1Ute deser stercheit en̄ ute deser begherlicheit comt loven, 2eren, devocien, ynnich ghebetGa naar voetnoot(1) met monde, met herten, 3met meninghen, met ongheveinsden werken. Hier met wert 4ghemeerretGa naar voetnoot(2) die ghevoelike begheerlicheit; want die voirworp, 5die onbegripelike almoghentheit, die ewighe waerheit, 6die grondelose goede en̄ mildicheit is soe ghenoechelic ane te 7siene, dat alle wegheGa naar voetnoot(3) meeret die begherlicheitGa naar voetnoot(4).

8Ute deser begherten en̄ ute desen aensiene wert die lijflike 9herteGa naar voetnoot(5) des menschen ghewont, en̄ ghevoelt quetsuere en̄ 10wee van binnen in elken toekereGa naar voetnoot(6): en̄ soe hi hem dickere 11toekeert, soe die wonde meer verseert. Bi wilen comtGa naar voetnoot(7) soe 12grote soeticheit en̄ troest van binnen, dat hi hem hoe ghelaten 13en weetGa naar voetnoot(8). Hem dunct dat al die werelt dies ghevoelt, 14dies hi ghevoelt: hier af comt jubileren, want hi hem hoe 15ghelaten en weetGa naar voetnoot(9). Bi wilen alse hi in heymeliken steden is 16(want God en wil sinen vrient niet sceendenGa naar voetnoot(10)), soe comt 17dat ongheduer soe groet van buten en̄ van binnen, dat die

[pagina 182]
[p. 182]

1crachte en̄ alle die lede soe grote welheit hebben, dat hem 2dunct dat hem dat herte breken salGa naar voetnoot(1).

 
Hier af comt dronkenheit en̄ rasenGa naar voetnoot(2):
 
Aldus doet God sine vriende dwasenGa naar voetnoot(3).
5[regelnummer]
Bi wilen wert die woet soe groet,
 
Dat hem uten spele gheetGa naar voetnoot(4),
 
En̄ dat hi dicke criten moetGa naar voetnoot(5),
 
Als menne daer noeptGa naar voetnoot(6) daer hijt versteet,

9ofte in enen bloten inkere in enen wederblickeneGa naar voetnoot(7) godlics 10lichtsGa naar voetnoot(8).

11Ute allen desen werken, comt ene grote begherte Gode 12ghenoech te sine in elker doecht. Dit weret die gave godliker 13starcheit. Dit sijn die ghene daer Christus af sprect: ‘Salich 14sijn die gheesteliken hongher en̄ dorst liden omme die 15gherechticheitGa naar voetnoot(9).’ Dat is gherechticheit, verledicht ende 16ontcommert te sine van allen creaturen, en̄ op gherecht met 17meyninghen, met begherten, met sielen, met live, met oghen, 18met handen en̄ met al datmen gheleisten mach, omme Gode 19lof en̄ ere te biedene in tijt en̄ in ewicheit: ende en ghene

[pagina 183]
[p. 183]

1ghenoechte daer in soeken, want dat maect twevoldicheit, en̄ 2hindert die gherechticheit. Maer hi en es nemmer sonder 3grote ghenoechelicheit, die aldus levet in minsamheit.

4Die aldus dese godlike gave gheesteliker starcheit volbracht 5heeft, die is wel ghelijc den inghelen inden vierden choer; 6en̄ hi is haer gheselle ende behoirt te haren chore, die heten 7PotestatenGa naar voetnoot(1): dat sijn moghende en̄ gheweldigheGa naar voetnoot(2) vorsten 8vore den throne der Triniteit. Si sijn altoes sonder onderlaet 9op gherecht met allen haren crachten in groter begheerlicheden; 10en̄ si sijn hairs selfs gheweldich ane te scouwene die 11Triniteit. Alle die ghene die hem gheliken in op gherechter 12begheerlicheit, die moghen si verclaren in aengheknochter 13minlicheitGa naar voetnoot(3). Si moghen oec ghebieden die ‧iij‧ nederste core 14der icrster iherarchien, want si meer bernen in minnen. Si 15sijn oec claerre int bekinnen, dan die dat werkende leven te 16regeerne en̄ te ordineerne en̄ te berechtene hebben. Dit sijn 17die ghene die altoes sonder onderlaet loven mit al haren 18crachten: dat is haer alre hoechste daetGa naar voetnoot(4). Si moghen oec den 19viant bedwinghen, dat hi den mensche niet en hyndere na 20sine verkeerde begheerten. Die mensche, die gheestelike 21stercheit heeft, hi is Gode gelijc na godliker naturen, en̄ oec 22na sijnre menscheit. Na godliker naturen, want die memorie 23des Vader scout sonder onderlaet ane sine grondelose wijsheit, 24dat is sijn Sone; en̄ die ewighe wijsheit, die Sone, 25scout sonder onderlaet ane die enicheit der vrochtbarigher 26naturen der vaderlicheit. Ute desen scouwene der ‧ij‧ persone

[pagina 184]
[p. 184]

1met eenre wijsheit, dat is die Sone, soe vloyt die grondclose 2minne, dats die heylighe GheestGa naar voetnoot(1). Die minne bindet te 3gadere die ‧ij‧ persone in enicheit; en̄ altoes es daer hongher 4der ‧ij‧ persone in minlicheit. Die hongher dat is begheren 5altoes vloyen in enicheit, en̄ sonder onderlaet ghebaren inder 6hogher TriniteitGa naar voetnoot(2).

7Christus, na menscheliker naturen, was en̄ is mit allen den 8crachten sijnre sielen en̄ sijns lijfs, en̄ met allen sinen sinnen 9en̄ met allen sinen leden, op gherecht in begheerlichedenGa naar voetnoot(3). 10In al sinen werken en̄ in al sinen levene, meinde hi en̄ sochte 11die ere sijns Vader, en̄ loefde en̄ danete in werdichedenGa naar voetnoot(4).

 
Hi verteech sijns selfs te male:
 
Dat was grote oetmoedicheit.
 
Hi woude onse scout betalen,
15[regelnummer]
En̄ pleghen der gherechticheit.

16Die dese godlike gave gheesteliker stercheit aldus beseten 17heeft, die hevet dat vierde element gheciert, dat vier, dat is 18vriheit des willen, met edelen doechden. Dat element des 19viers is ene chierheit alle der elemente, en̄ dat vier is dat 20edelste element; en̄ het wil altoes opwaert van naturen en̄ 21van edelheiden. En̄ het es van subtilen werken in allen 22creaturenGa naar voetnoot(5). En̄ het is wel ghelijc der vriheit des willen, die

[pagina 185]
[p. 185]

1gherenen is metter gaven godliker stercheit; want si wil alle 2weghe opwaert bernen in groter begherten. En̄ dat hevet die 3siele vander gaven Gods, dat si gheen ghenoechlijc ghedueren 4hebben en mach van allen creaturen, die leven inder 5tijtGa naar voetnoot(1).

 
Nu laetse berren metten viere,
 
Op gerecht in begheerlicheitGa naar voetnoot(2):
 
Soe moghen siGa naar voetnoot(3) die doechde cieren
 
In gherechter werdicheit;
10[regelnummer]
Soe ne machse nieman calengieren,
 
Want si is gheraect in edelheitGa naar voetnoot(4).

voetnoot(2)
Sur. et affectus amore sensibili in Dei bonitatem perpetuò sese imprimat et demergat.
voetnoot(3)
I. werdet. L. werde.
voetnoot(1)
I. alleen, innicheit, ghebet. Sur. piae preces.
voetnoot(2)
F, G. ghemeerent. I. werdet ghemeerdert.
voetnoot(3)
L. allcen. dat altoes meerret. Zie het woord allerweghe by Kiliaen.
voetnoot(4)
Sur. Ipsum enim objectum, quod est aeterna veritas, infinita sapientia et pietas sive largitas, tam est adspeetu delectabile, ut desiderium continenter majoribus augescat incrementis. Men ziet dat de tekst, door Surius vertaeld, van den onzen verschilt. Trouwens D alleen heeft de woorden die onbegripelike almogendheid, maer hetgeen hy door infinita sapientia vertolkt, komt in geen onzer vyf Hss. voor.
voetnoot(5)
Surius vertaelt eenvoudig cor hominis.
voetnoot(6)
sub qualibet sui introversione, zegt Surius.
voetnoot(7)
D. alleen, soe comt.
voetnoot(8)
Sur. ut se vix possit continere, nesciatque uti se gerere debeat.
voetnoot(9)
Sur. atque indè jubilum oritur, eo quòd se non possit cohibere.
voetnoot(10)
F, G. scenden. I, L. schenden. Kiliaen verklaert dit woord door ter schande maecken, en Surius vertaelt het door ignominiâ afficere. De heer De Vries, in zyn Glossarium op den Leekenspieghel, legt het uit door in het ongeluk storten, verderven. Wy meenen dat het hier gebruikt is in de zwakkere beteekenis van in verlegenheid brengen, met hem voor het oog der menschen te begunstigen, gelyk hy soms in het heimelyk doet.
voetnoot(1)
Sur. ut viribus membrisque ejus omnibus tam benè sit, ut rupto corde, se putet animam exhalaturum.
voetnoot(2)
Sur. idque in eo ebrietatem ac insaniam efficit.
voetnoot(3)
Sur. Ita nimirùm Dcus amicos suos feliciter stulteseere facit.
voetnoot(4)
Versta, dat het hem, enz. Zie deze spreekwyze verklaerd door Dr De Vries in zyn Glossarium op den Lekenspieghel, of in het onze op den Rymbybcl.
voetnoot(5)
Surius heeft het in 's heeren De Vries zin opgevat, en vertaelt: Solet nonnunquam ista insania usque adeò invalescere, ut res abeat in serium, cogaturque saepius in laehrynuis et elamorem prorumpere.
voetnoot(6)
Versta raekt of steekt. Zie Kiliaen.
voetnoot(7)
I. alleen, in eenen wonderliker wederblickene des, enz.
voetnoot(8)
Sur. dum tangitur vel pungitur, ubi id ipse percipit sive intelligit, vel in nuda introversione in divinae lucis coruscationem vel reflexum.
voetnoot(9)
Vglk. Matth. 5, 6.
voetnoot(1)
Sur. Dieuntur autem spiritus isti Potestates.
voetnoot(2)
Beide adjectiva zyn hier synoniem.
voetnoot(3)
F, L. in aenghevoechder minlicheit. Sur. possuntque omnes per elevatum affectum suî similes illustrare in amoris applicatione sive conjunctione.
voetnoot(4)
Sur. Ipsi praeterea, quae eorum excellentissima actio est, totis viribus Deum perpetim laudare non desinunt.
voetnoot(1)
Sur. atque ex duarum personarum in una sapientia, quae Filius est, mutua contemplatione, amor immensus ac infinitus, id est, Spiritus sanctus promanat sive procedit.
voetnoot(2)
Sur. quae fames nihil est aliud, quàm desiderium continenter manandi in unitatem, et sine intermissione in celsissima Trinitate operari. Men ziet dat Surius het woord ghebaren niet heeft opgevat in den zin van parere, maer in dien van gestus edere, in beweging of werking zyn.
voetnoot(3)
Sur. et fuit et est etiamnum crectus per desiderium.
voetnoot(4)
Sur. Patrique laudes et grates venerabundus agebat.
voetnoot(5)
Sur. et in cunctis creaturis subtiliter agit ac operatur.
voetnoot(1)
Sur. et id quidem ex hoe divino munere sive dono animae collatum est, ut in omnibus quas mundus habet creaturis, non possit cum deleetatione diutiùs immorari.
voetnoot(2)
Sur. Ardeat igitur igni, sursùm crecto desiderio.
voetnoot(3)
Versta haer.
voetnoot(4)
Sur. sieque vera virtutum dignitate ae nobilitate exornatam nemo calumniari poterit, quippe quae ad virtutum pertigit praestatiam ac nobilitatem.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken