Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar
Afbeelding van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van CalcarToon afbeelding van titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.03 MB)

Scans (73.16 MB)

ebook (21.27 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

(1997)–Piet Couttenier, Lia van Gemert, Karel Porteman, M.A. Schenkeveld-van der Dussen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 354]
[p. 354]

Amsterdams initiatief voor publicatie van eigen werk
Cornelia van der Veer
(Amsterdam, 30 augustus 1639 - ?, na 10 april 1702)

Cornelia van der Veer was naar eigen zeggen (Lauwer-stryt, p. 80) een van de zeventien kinderen van Albert Pietersz. - die zich vanwege zijn woning ‘Op 't Sardammer Veer’ in de loop van zijn leven ‘Ter Veer’ of ‘Van der Veer’ ging noemen -, en Cornelia Cornelis, die als achternaam ook wel Van Marken gebruikte. De schrijfster bleef haar hele leven ongehuwd, wat mede de oorzaak van haar relatief grote oeuvre zal zijn geweest. Speels dichtte ze eens dat ze door haar kinderen in de vorm van verzen te baren haar maagdelijkheid niet verloor (Lauwer-stryt, p. 138). Waarschijnlijk beschouwde ze het schrijven als een eervolle taak; ze maakt in elk geval de indruk van een ijverig studerend auteur, die in het dichterschap een middel tot zelfontplooiing zag: ‘Ik oefen mij hierdoor, en ploeg een rijper oordeel’, antwoordt ze op de vraag naar het nut van haar poëzie (Lauwer-stryt, p. 135). Deze humanistische inslag spreekt ook uit haar devies ‘ik tracht VEERder’.

Het ziet ernaar uit dat de schrijfster tijdens haar jeugd niet erg gestimuleerd werd tot studie. Bij gebrek aan gegevens over het milieu waarin ze opgroeide, moeten we het doen met een enkele toespeling in haar poëzie, waarin gesproken wordt over haar ‘tegenstreven / Van ouders weder-wil’ die haar ‘ijver-lust’ in lezen en schrijven blijkbaar afkeurden, en haar liever ‘in stadig huisgewroet’ bezig zagen, net als de bijbelse Martha, het prototype van de zorgende huisvrouw (Lauwer-stryt, p. 45). Hoe dan ook, ze wist blijkbaar toch behoorlijk wat tijd vrij te maken voor scholing: uit haar oeuvre blijkt kennis van de bijbel, de klassieke wereld en de retorica. Wellicht bezat ze een exemplaar van Ovidius' Metamorfosen, een werk waar ze regelmatig op zinspeelt en een enkele maal met paginering naar verwijst; als veel zeventiende-eeuwers stelde ze overigens de Schrift boven de klassieken. Tevens toont ze belangstelling voor de actualiteit in verwijzingen naar de politieke situatie van de Republiek en naar humanistische schrijvers als de Franse filosoof Montaigne en de Hollandse arts Van Beverwijck. Van de contemporaine Nederlandse literatuur was ze eveneens goed op de hoogte. In haar werk prijken heel wat namen: naast prominenten als Vondel en Oudaan vinden we een flink aantal subtoppers, zoals Hendrik de Graef, Justus Hoflandt, Johan Blasius, en Hendrick Waterloos. Ook met vrouwen had ze nogal wat contacten: ze wisselde bijvoorbeeld gedichten met Catharina Questierso en Catharina Lescailjeo en met onbekendere schrijfsters als de domineese Christina van Oso, schrijfster van Hasselts maagden-rijm. Van der Veer bewoog zich dus actief in literaire kringen, vooral binnen ‘mijn vaderlijk Amsterdam’, zoals ze het zelf vaak noemde.

Behalve ongeveer 135 gedichten, waarvan een aantal in handschrift, zijn er van Van der Veer vier pamfletten overgeleverd; ze was een van de eerste vrouwen die zich in het publieke politieke debat mengden. Het gedrukte oeuvre is verspreid over een achttiental werken en bestaat uit verzen voor verzamelbundels, opdrachtgedichten voor derden, zelfstandige publicaties en dichtwisselingen met andere schrijfsters. Een opmerkelijke bijdrage aan de verzameling geschriften van zeventiende-eeuwse schrijfsters leverde Van der Veer samen met haar collega Questiers. In 1665 publiceerde dit duo de Lauwer-stryt tusschen Catharina Questiers, en Cornelia van der Veer. Met eenige by-dichten aan, en van haar geschreeven. Daarmee behoorden ze tot de toen zeldzame groep vrouwen die toentertijd zelfstandig een uitgave op de markt brachten. Hoe dit 375 pagina's tellende boek gefinancierd werd, is niet zeker; waarschijnlijk echter nam de niet onbemiddelde Questiers een flink deel van de kosten voor haar rekening, bij wijze van afscheid van de ‘vrijheid’ die ze zo beminde maar bij haar huwelijk vaarwel zei - ze gaf daarmee tegelijkertijd haar dichterschap op. Vandaag de dag is het boek zeldzaam, een aanwijzing dat de oplage niet erg groot geweest zal zijn; denkelijk was het bedoeld voor vrienden en kennissen.

De kern van de bundel wordt gevormd door de Lauwer-stryt, een serie van tien verzen, vijf van elke auteur. Ze draaien om de vraag aan wie van beiden de lauwerkrans, het klassieke eerbetoon voor een dichter, toekomt. De cyclus kwam tot stand tussen 22 november 1662 en 16 januari 1663; zeven van de tien

[pagina 355]
[p. 355]



illustratie

63 Titelprent van de Lauwer-stryt (1665) Mogelijk is uitgebeeld hoe in het bijzijn van verschillende goden, voorgezeten door de oppergod Jupiter, wordt bepaald wie bij de strijd om het dichterschap de lauwerkrans toekomt Mercurius, god der welsprekendheid, of Apollo, god van het licht en beschermer van de poezie


[pagina 356]
[p. 356]

bijdragen bevatten dezelfde rijmwoorden, wat in dit soort reeksen niet ongebruikelijk was. In een spel vol mythologische verwijzingen betogen Van der Veer en Questiers om de beurt dat ze niet zichzelf maar de ander als de beste kunstenares zien. De strijd eindigt onbeslist. Verder bevat de bundel vele gedichten van Van der Veer (51) en Questiers (33) aan anderen en verzen van die anderen aan een van hen tweeën; het gaat voornamelijk om gelegenheidspoëzie.

Een tiental jaren later neemt Van der Veer opnieuw deel aan een poëtische correspondentie, overgeleverd in Tooneel- en mengelpoëzy, de verzamelde werken van uitgeefster-schrijfster Katharina Lescailjeo. Deze opent de reeks met een afscheidsgedicht bij een reisje van Van der Veer naar Den Briel in 1674. Van der Veer antwoordt gevleid. De twee stellen zich ten doel stichtelijke poëzie te maken, waarin aanstootgevende onderwerpen als de ‘onkuise Sodomiete vrucht’ (Tooneel- en mengelpoëzij I, 343) vermeden zullen worden. Of hier naar dartele minnestreken of naar heidense, klassieke thema's verwezen wordt, maken de tien gedichten waaruit deze correspondentie bestaat niet duidelijk. Wellicht is het bij dit kleine aantal gebleven: eind 1675 of begin 1676 schijnt de vriendschap bekoeld te zijn, toen Lescailje blijkbaar meer aandacht aan anderen besteedde en Van der Veer daar jaloers haar beklag over deed.

De vier pamfletten dragen een minder huiselijk, meer openbaar karakter. Drie ervan - 't Hervormde slag-swaard (waarschijnlijk van 1666), Triumphante vreugde-galm (vermoedelijk uit 1673) en Olyf tak, over de geslote vrede (1674) - handelen over de Engels-Nederlandse oorlogen; het vierde - Tranen over het droevigh overlyde - betreurt de dood van stadhouder-koning Willem III. Het is gedateerd op 10 april 1702 en vertegenwoordigt het laatst opgetekende levensfeit van Van der Veer, wier sterfdatum onbekend is. Hoewel ze in de pamfletten politieke onderwerpen bespreekt, is er geen sprake van een scherpe staatkundige partijkeuze: in een met bijbelplaatsen doorspekte terminologie legt ze de nadruk op de rol van God en het calvinistische geloof in de Nederlandse samenleving, die voor haar een tweede Israël is - een vergelijking die door meer tijdgenoten gemaakt werd. De lezer krijgt een algemeen calvinistische visie op de situatie in de Republiek, die niet gekoppeld wordt aan orangistische of wittiaanse propaganda.

Van der Veer neemt dus enerzijds een aparte plaats in onder de zeventiende-eeuwse schrijfsters: ze bracht als een van de eersten zelf een bundel op de markt en zocht tevens de publiciteit met enkele pamfletten. Daarnaast getuigen de veelvuldige toespelingen op de oudheid van haar ambitie als poeta docta op te treden. Anderzijds bestaat het overgrote deel van haar oeuvre uit gelegenheidspoëzie voor een ruime kring van bekenden, en zijn haar pamfletten niet politiek-strijdbaar maar vooral bijbels van toon, met een calvinistische inslag. Al met al wijkt ze dus toch niet heel veel af van het algemene beeld van de schrijfsters uit de gouden eeuw.

1. Tweede verleg aan Juffr. Catharina Questiers

Op 12 december 1662 doet Van der Veer een tweede poging Questiers tot de beste kunstenares van hen tweeën te verklaren: opnieuw stuurt ze de lauwerkrans terug. Van der Veer gebruikt in haar antwoord dezelfde rijmwoorden en een aantal dezelfde zinsneden als Questiers in Apollo's oordeel van 27 november, wat in de zeventiende eeuw in dergelijke dichterlijke correspondenties gewoonte was.

Tweede verlegGa naar voetnoot* aan Juffr. Catharina Questiers
 
Ik ben onwaard den dienst van hem die lauwerieren
 
In plaats van Dafne kustGa naar voetnoot1-2; uw vaarzenGa naar voetnoot1-2 hebben spieren,
 
En aders vol van merg, waardoor gij HeliconGa naar voetnoot3
 
Beklautert met vermaak; schoon dat gij zegt die bronGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Te hebben nooit gesmaakt tot koeling voor uw lusten;
[pagina 357]
[p. 357]
 
Maar dat gij slechts de steeGa naar voetnoot6 der muzen voetzool kusten,
 
Eerbiedig daar weleer haar zoet gezelschap stond.
 
Ei! veinst niet voor de goôn; met wensing dat uw mond
 
Slechts met een druppel door ThaliaGa naar voetnoot9 wierd begoten:
10[regelnummer]
Ondankbaarheid heeft eerGa naar voetnoot10 der goden gunst verstoten,
 
En nimmer hun gezag aan u een drup ontzeid.
 
't Geen middagklaar vertoont wijl gij uw wieken zweitGa naar voetnoot12
 
Zo hoog als Dedalus door d'heldre hemeltransen,
 
Daar ik starogend sta wanneer uw schitterglansen
15[regelnummer]
Mij stralen in 't gezicht; en mijn t' onheilge voet
 
Uw spoor niet volgen derf.Ga naar voetnoot13-16 Hoe zou dan mijn gemoed
 
Dees eedlen dichterskroon (te DelfosGa naar voetnoot17 opgetogenGa naar voetnoot17)
 
In 't groene lauwerwoud met mijn te duistre ogen
 
Gelijk een eigen gift omhelzen en bezien?
20[regelnummer]
Dees overgrote eer die moet aan u geschiên;
 
Schoon dat gij zegt dat gij 't orakel kwaamt te vragen
 
Door Phebus' priester,Ga naar voetnoot21-22 die het offervee gaat dragen
 
Naar 't zwart berookt altaar; 't geen leken is ontzeid;
 
Dat werd hier door mijn veerGa naar voetnoot24 op 't minst niet wederleid;Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maar wijl gij achter stondt waar d' as van 't altaar jaagde,
 
Terwijl de priester aan de blonde god dit vraagde:
 
Wie zal de lauwerkroon? zo hebt gij straks verstaan
 
Dat z' aan mij blijven zou: maar dat 's verkeerd gegaan
 
Door d' hoornen poortenGa naar voetnoot28-29 die met zwiersel zijn behangen.Ga naar voetnoot28-29
30[regelnummer]
Wat mocht gij toch vergeefs staan haken met verlangen
 
Daar gij nog 't onrecht hebt verstaan dees twijfel-eer:
 
Die aan uw zijde blijft en niet aan Van der Veer.
 
Terecht is z'u dan eerst om 't schrander brein gebogen.
 
Neen, leidd' ik mij die toe, ik vond mijn reis bedrogen.
35[regelnummer]
De godspraak kom hierin met u niet overeen;Ga naar voetnoot35
 
Schoon dat gij zelver wilt met mij ter vierschaar treên
 
Voor Themis' godlijkheidGa naar voetnoot36-37: omdat ik nog verzake
 
Den lof der lauwrenkroon; 'k zal mij noch sterker maken
 
Door 'tgeen der goden tolkGa naar voetnoot39 mij riep van Helicon:
40[regelnummer]
't Orakel roept, sprak hij, Questiers die als een zon
 
In Gijsbregts koopstadGa naar voetnoot41 praalt, die wil u doen geloven
 
Dat ik de krans u schenk; maar neen, gij zoudt ontroven
 
'Tgeen haar alleen behoort. Waarop ik zeggen mag
 
De lauwer voegt Questiers gelijk de zon den dag.Ga naar voetnoot44

Ick tragt VEERder.

[pagina 358]
[p. 358]

2. 't Hervormde slagzwaard of geestelijke hane-kraai over de bedroefde toestand, van onze scheepsvloot

In dit waarschijnlijk uit 1666 stammende pamflet becommentarieert Van der Veer de deplorabele situatie van de Nederlandse Republiek tijdens de tweede Engelse oorlog (1665-1667). In haar oproep tot door godsvrucht gestimuleerde hernieuwing van de strijdkracht concentreert de auteur zich vooral op Amsterdam, dat zich van God heeft afgekeerd. Diens waarschuwingen - de pestepidemie (1-8a) en de komeet (24-25, 40-42a) - zijn in de wind geslagen, waardoor de voor de handel zo schadelijke strijd kon uitbreken. De gevechten zorgen alom voor verdriet en kosten velen het leven. In juni 1666 won De Ruyter weliswaar de vierdaagse zeeslag bij North Foreland, maar op 4 en 5 augustus 1666 leed de vloot een smadelijke nederlaag (44-81). Van der Veer gaat niet in op de conflicten tussen Tromp en De Ruyter, maar betoogt - met bijbelse aanhalingen - dat een overwinning en economisch herstel voor de Republiek slechts mogelijk zijn als men terugkeert naar een godvruchtig leven (82-104).

't Hervormde slagzwaard of geestelijke hane-kraai over de bedroefde toestand, van onze scheepsvlootGa naar voetnoot*
 
't Roemruchtig Amsterdam zo vaak van God gedagvaard,
 
Gevoelde door de striem van 't mens-verdervend slagzwaardGa naar voetnoot2,
 
Haar boezem doorgewond, en dodelijk gekwest:
 
De straten om, en om, met lijken, door de pest
5[regelnummer]
Terneergeveld; waardoor dat kerrek, en kerk-hoven
 
Bijna in barensnode, een vuile stank naar boven
 
Opzonden; die 't bedroefd en ovrig mensdom bracht
 
Een tijding dat misschien haar zielen in de nacht
 
Gelijk als Belthasar, zoud' werden weggenomen.Ga naar voetnoot9-13
10[regelnummer]
Gewisse bode van den Hemel afgekomen,
 
Om ons tot ware boete en goddelijk berouw
 
Te nodigen, aleer de dood ons leem gebouw,
 
Door hare zeisen onverwacht kwam neer te vellen.
 
Maar, leider ach! wij gaan gelijk als snoo rebellen
15[regelnummer]
Ons kanten tegens God en kweken 't zondig kwaad:
 
Het burgermeesterschap, en hooggedachte raad,
 
Stelt bedestonden om JehovaGa naar voetnoot17-18 saam te smeken;
 
De tempelsGa naar voetnoot17-18 lopen vol: de priestersGa naar voetnoot17-18 gaan de leken
 
Met d' hamer van Gods woord op hunne herten slaan.
20[regelnummer]
Dit noopte ons tot gebeên; maar, nauwelijks ontslaan
 
Van straffe, of men gaat als PharoGa naar voetnoot21 d'oude gangen:
 
Beloften in de wind; de mantel omgehangen:
 
Waardoor Gods toorn op 't volk nu lichter-lage brandt,
 
En dreigde ons met een sterGa naar voetnoot24, wiens roede 't hele land
25[regelnummer]
Doorzien wierd; en ons bracht een zware en kwade boodschap;
 
Gelijk wij speuren hoe de Vrede, en Bondgenootschap,
 
Twee dochtren van omhoog, zeer jammerlijk verkracht
 
En weggezonden zijn, door een te droeve nacht
 
Van duistre oorlog, met de kroon van Groot-Brittanjen,
30[regelnummer]
Wiens bloeddorst zelfs ten trots van Mahomet, en Spanjen,
[pagina 359]
[p. 359]
 
In de Oceaan braveertGa naar voetnoot30-31, en daagde ons scheepsvloot uit:
 
Waardoor den koopman zucht, en ziet zijn schat tot buit
 
En plonder-roof gemaakt, de burgren zonder nering.
 
De sterke deuren van de WaagGa naar voetnoot34 vereisen smering,
35[regelnummer]
Door hare stramheid, en het weinig opengaan.
 
Den handel op de Beurs, schijnt tenenmaal gedaan,
 
Haar holle bogen zijn getuige van het jammer
 
Der klagend' handelaar; zo moedig Amsterdammer
 
Met zijn geburen, als den vreemdeling van verGa naar voetnoot39-40.
40[regelnummer]
Zo ziet men nu gewis hoe ons de droeve ster,
 
En 't vuur des Hemels, 'tgeen de onstelde lucht doorsnorden,
 
Vergeefs niet heeft gedreigd. En datGa naar voetnoot42 wij nog omgorden
 
De lendnen ons verstands! EmanuelGa naar voetnoot43 was met ons;
 
Maar laas! de droeve vloot, uit wien wij bons op bons
45[regelnummer]
Nog onlangsGa naar voetnoot45 hoorden, tuigtGa naar voetnoot45 genoegzaam dat de boosheidGa naar voetnoot45-47
 
Met haar gespelen trotse en zondige godloosheid,
 
Op d'ouden droesem leit en teert gelijk voorheen:
 
Behoorde niet een hart, al waar 't zo hart als steen,
 
Zich te verbrijzelen op het dondren der kartouwenGa naar voetnoot49,
50[regelnummer]
'Tgeen galmde door de lucht en schudde de gebouwen,
 
Gegrondvest langs de strand? 'tgeen kar en wagenman
 
Nauw speurden, of het ros moest vaardig in 't gespan,
 
Om hele troepen volk zo strandwaard heen te voeren:
 
Daar elk met oog en oor, wel scherplik kwam te loeren
55[regelnummer]
Naar 't bulderen van 't metaal, 't geen zo veel volks verslond,
 
En sterke kielenGa naar voetnoot56 kwam te boren in de grond.
 
Elk keek naar tijding op den aanbreuk van de zondag,
 
De hoofden gongen t'zaam wijl menig in de wond lag,
 
Door kogel of door schroot te jammerlijk gekwest:
60[regelnummer]
De straten krielden nogGa naar voetnoot60 van volk, al schoon de pest
 
Een tal van duizenden had grafwaart heen gezonden:
 
Gods ZoendagGa naar voetnoot62 liep voorbij, de Maandag sloeg de wonden
 
Van droeve tijding op de noenGa naar voetnoot63 zeer duffe en naar,
 
In 't hert van Amsterdam: daar had men nu de maarGa naar voetnoot64:
65[regelnummer]
Doch die niet die we ons zelfs roem-ruchtig lieten voorstaan,
 
Neen! leider neen! er kwam wat anders door ons oor slaan
 
AlsGa naar voetnoot67 tonen van triomf: de vrees en zachte hoop,
 
Twee dochtren van de tijd, die tegenGa naar voetnoot68 op de loop,
 
En lieten ons de rouw, en droefheid, in 'er plaatsen,
70[regelnummer]
Die aan ons anders niet, als wondgeschrei toekaatsten,
 
Van arm- en benenloos; de dood die kwam erbij,
 
En toonden ook hoe groot een oogst dat zij van 't Y
 
En andre plaatsen in haar schuur hadGa naar voetnoot73 in gaan zamenGa naar voetnoot73:
 
't Gerucht liep door de stad, de hoofden rottenGa naar voetnoot74 samen,
[pagina 360]
[p. 360]
75[regelnummer]
Bedroefde vrouwen met 'er kinders nevens haar,
 
Gaan schreiend langs de straat; en maken groot misbaar,
 
Om 't sneuvelen van haar mans, als andre om 'er zonen.
 
Zo wordt de lucht vervuld met duffe en nare tonen,
 
Omdat het wierook van boetvaardige gebeên
80[regelnummer]
Niet opgezonden wierd, terwijl de helden streên
 
Met hunne machten; want gebeên zijn als de schilden
 
En strijdbre beukelaarsGa naar voetnoot82; zo lang als MozesGa naar voetnoot82-85 tilde
 
Zijn handen opwaarts, en voor Israel hevig bad,
 
Zo triomfeerde 't volk; maar als hij moede en mat
85[regelnummer]
Zijn handen nederleit, bespeurden zij de neer-lag.
 
En of wij schoon op 't nu, gaan levren aan haar weer-slagGa naar voetnoot86
 
En gaan den ouden gang, het zal niet beter zijn:
 
Maar naadren wij Gods troon, de heldre zonneschijn
 
Van zijn genade, zal ons mildelijk overstromen:
90[regelnummer]
Waardoor 't triomflied dan nog end'ling voort zal komen,
 
En galmen door de lucht. Want schoon den BenjamijtGa naar voetnoot91
 
Tot tweemaal Israel versloeg, de darde strijd
 
Verloren ze echter met nog vijfentwintig duizend
 
En honderd strijdbre, door 't gebed; 't welk vaak het kruis wendt
95[regelnummer]
Van stad, van staat, en volk; 't gezegend Nederland
 
Grijp dan de waapnen met gebeên weer in de hand!
 
Terwijl men opGa naar voetnoot97 hetGa naar voetnoot97 nuGa naar voetnoot97 de vloot gaat kalefaatren:
 
Zo zal 't triomflied voor geschrei de lucht door schaatren,
 
En zenden ons de vreed, die heil en welstand wekt.
100[regelnummer]
De zwarte tonnen van het teer en pek bepekt,
 
Die zullen lichterlaag haar vlam ten hemel zenden:
 
Vuurpijlen door de lucht, tot teken dat het ende
 
Des strijds gedaan is, en het bloedvat uitgedroogd:
 
Zo wordt de koopmanschap en welstand weer verhoogd.

Ik tracht VEERder

3. Aan Juffr. Catharina Questiers met een Straatse tobakspijp

Speels gedicht ter begeleiding van een geschenk van Van der Veer aan Questiers. Het is niet de bedoeling dat deze het cadeau echt zal gebruiken...

Aan Juffr. Catharina Questiers met een StraatseGa naar voetnoot* tobakspijp
 
Schoon dat ons niet en past VulkaanGa naar voetnoot1 met offeranden
 
Van vuil en zwarte rook t'ontmoeten als de mans,
 
Aanvaardt desniettemin dees pijp, in verre landen
 
Van 't wild barbarisch volk gebruiklijk tot dien dans.Ga naar voetnoot4
[pagina 361]
[p. 361]

4. Klacht aan de volgeestige Katharine Lescailje

Begin 1676 beklaagt Van der Veer zich bij haar vriendin Katharina Lescailje dat deze te weinig aandacht aan haar besteedt. Aanleiding is het bezoek dat Lescailje op oudejaarsavond 1675 aan Sara de Canjoncle bracht. Op die avond ging Van der Veer nauwkeurig Lescailjes gangen na. De aangesprokene reageerde overigens kalm en verstandig: zonder rechtstreeks op de verwijten in te gaan, beloofde ze spoedig op bezoek te zullen komen. Na dit incident lijkt de vriendschap echter bekoeld te zijn.

Klacht aan de volgeestige Katharine Lescailje
 
Hoe is het Katharien, met onze vriendschap g'legen?
 
Slacht zij 't gemene goed,Ga naar voetnoot2 dat meest verloren gaat?
 
Of waant gij, brave maagd, dat ik geen volle maat
 
Aan u gegeven heb, voor 't geld daarvoor verkregen?
5[regelnummer]
Heel anders tuigtGa naar voetnoot5 mijn hart omtrent dat grote werk:
 
En evenwel, mij dunkt, uw vriendschap schijnt aan 't wijken,
 
TerwijlGa naar voetnoot7 ik van haar niet en zie de minste blijken,
 
WaarmeeGa naar voetnoot8 dat ik mij in dees twijfelheên versterk.
 
DatGa naar voetnoot9 ik de laatstemaal 't geluk had u te aanschouwen
10[regelnummer]
Was juist zo als uw voet Canjonkels stoep af trad
 
Op d' uitgang van het jaar, dat afgerekend had,
 
Om d' eerste morgenstond van 't nieuwe ons voor te houwen;
 
Doch 'k heb daar u, maar gij niet mij gezien; o neen:
 
Onwetend evenwel dat gij 't waart, die ik oogde,
15[regelnummer]
Schoon ik uw voetspoor trad, totdat g' uw gang verhoogde,
 
En sloeg de brug op, vast gebouwd van kalk en steen:
 
Toen heeft mij de achterdocht in zelfstrijd toegedreven:
 
Zou 't wel Katrina zijn die daar de sluis opstreeft?
 
't Schijnt aan haar trotse tred, en al wat aan haar leeft:
20[regelnummer]
Ik keer, en heb mij op de middelhoog begeven;
 
Waar gij, van mij, als Galathé van PolifeemGa naar voetnoot21,
 
Werd naarstig nageoogd tot aan uw zusters drempel;
 
Die gij opstreefde en sloeg straks in mijn hert den stempel
 
Van volle zekerheid, als in het weekste leem;
25[regelnummer]
Vergeefs was 't, dat ik mij van 't ongeluk beklaagde:
 
En u, met DidoGa naar voetnoot26, zond mijn zuchten achterna,
 
Gij waart geweken als een schaduw tot mijn scha:
 
Dies mij mijn dom verstand, en schier mijn zelf mishaagde;
 
Doch moed herschiep ik, als ik dacht op uw bezoek,
30[regelnummer]
Op hoop dat de achterstalGa naar voetnoot30 daarin voldaan zou werden,
 
Waartoe dat ik, tot nog, de tijd kom uit te herdenGa naar voetnoot31,
 
Maar vind, van u, niet als een ongeletterd boekGa naar voetnoot32-33,
 
Waarin ik u vriendin noch vijandin kan lezen;
 
Hoewel ik 't laatste nooit verhoop, roemwaarde maagd;
35[regelnummer]
Waar vuur is vindt men rook; na 't vonken vlam opdaagt.
 
Uw pen of uw bezoek moet hier getuige wezen.
[pagina 362]
[p. 362]
 
Uw vederbekskenGa naar voetnoot37 schijnt ook t' enemaal als stom:
 
En schoon mijn oren naar uw lekk're verzen jeuken,
 
Die roos en anjelier braveren in haar reuken,
40[regelnummer]
Uw zangheldinGa naar voetnoot40 blijft weg, mij lief en wellekom.
 
Dies Katharien, ik u citeerGa naar voetnoot41 om op te dagen,
 
Behoudens uwe gunst, die ik vrijGa naar voetnoot42 hoog waardeer:
 
Blijf onderwijlen uw vriendinne Van der Veer,
 
Die in uw dichtkunst schept een zonderling behagen.

Ik tracht VEERder.

Bronnen
(1) Lauwer-stryt tusschen Catharina Questiers en Cornelia van der Veer. Met eenige by-dichten aan, en van haar geschreven. Amsterdam 1665. p. 6-7. (sign. KB Den Haag 809 G 29)
(2) 't Hervormde slag-swaard of geestelyke hane-kraay oover de bedroefde toestand, van onse scheeps-vlood. Z. pl., z.j. (KB Den Haag, Pamflet 9343 (Knuttelcatalogus))
(3) Lauwer-stryt. p. 100.
(4) K. Lescailje, Tooneel- en mengelpoezy. Deel I, p. 347-348.

Literatuur
Gemert, L. van, ‘De vrouwenzucht van Katharina Lescailje’. In: H. Duits e.a. (ed.), Klinkend boeket. Studies over renaissancesonnetten voor Marijke Spies. Hilversum 1994. p. 143-149.
Gemert, L. van, ‘Hiding behind words? Lesbianism in 17th-century Dutch poetry’. In: Thamyris 2-1 (1995), p. 11-44.
Spies, M., ‘Oudejaarsavond 1675: Cornelia van der Veer schaduwt Katharina Lescailje als deze van het huis van haar vriendin Sara de Canjoncle naar dat van haar zuster gaat. Het vrouwelijk aandeel’. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. (ed.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Groningen 1993. p. 282-287.
LvG
voetnoot*
beleg, poging
voetnoot1-2
nl. Apollo; hij achtervolgde Dafne, maar toen hij haar wilde kussen, veranderde zij in een laurierboom (Ovidius, Metamorfosen, I, 452-567)
voetnoot1-2
verzen
voetnoot3
dichtersberg
voetnoot4
de Pegasusbron op de dichtersberg
voetnoot6
plek
voetnoot9
muze van het blijspel, dat in de literaire rangorde tamelijk laag stond
voetnoot10
al eerder
voetnoot12
zwaait, uitslaat
voetnoot13-16
Daedalus maakte voor hem en zijn zoon Icarus vleugels van was, waarmee ze uit het labyrint op Kreta konden wegvliegen (Ovidius, Metamorfosen bk VIII, 183-235). Van der Veer klaagt dat ze Daedalus' (Questiers') spoor niet kan volgen
voetnoot17
Delphi
voetnoot17
opgedoken
voetnoot21-22
Apollo's orakel te Delphi, dat via priesters geraadpleegd werd
voetnoot24
pen
voetnoot24
tegengesproken
voetnoot28-29
Questiers heeft het antwoord van het orakel verkeerd verstaan, het werd vervormd door de met laurier omkranste tempelbogen; in plaats van ‘Van der Veer’ meldde het orakel dus ‘Questiers’
voetnoot28-29
Questiers heeft het antwoord van het orakel verkeerd verstaan, het werd vervormd door de met laurier omkranste tempelbogen; in plaats van ‘Van der Veer’ meldde het orakel dus ‘Questiers’
voetnoot35
de uitspraak van het orakel stemt niet overeen met Questiers' oordeel
voetnoot36-37
naar de rechtbank van de godin Themis, die over een goede rechtsorde waakt; Themis zetelde vóór Apollo in Delphi
voetnoot39
de priester van Apollo
voetnoot41
Amsterdam
voetnoot44
de lauwerkrans en Questiers passen op natuurlijke wijze bij elkaar, zoals de zon bij de dag
voetnoot*
Het door godsdienstige krachten hervormde wapen, oftewel oproep tot godsdienstige bezinning, vanwege de betreurenswaardige situatie van onze vloot
voetnoot2
de pest, die in 1664 was uitgebroken en als een straf van God werd gezien
voetnoot9-13
de bijbelse koning Belsazar van Babylon zag tijdens een orgie de tekst ‘Mene, mene, tekel, ufarsin’ op een muur verschijnen. Slechts de profeet Daniel kon hem ontcijferen: ‘Geteld, gewogen en te licht bevonden’. Voor Daniël was deze goddelijke boodschap een teken dat de ondergang van de stad naderde; dezelfde nacht werd de koning gedood (Daniël 5)
voetnoot17-18
Oudtestamentische beeldspraak voor God, kerken en predikanten
voetnoot17-18
Oudtestamentische beeldspraak voor God, kerken en predikanten
voetnoot17-18
Oudtestamentische beeldspraak voor God, kerken en predikanten
voetnoot21
Pharao weigerde de macht van God te erkennen (o.m. Exodus)
voetnoot24
in januari 1665 werd een vallende ster met een lange staart gesignaleerd
voetnoot30-31
het bloeddorstig Engeland is zelfs sterker dan Spanje en de Mohammedanen
voetnoot34
Amsterdams handelsgebouw
voetnoot39-40
zowel binnenlandse als buitenlandse kooplui klagen
voetnoot42
als
voetnoot43
Christus
voetnoot45
in de zeeslag op 4 en 5 augustus 1666
voetnoot45
getuigt
voetnoot45-47
de bondgenoten boosheid en goddeloosheid spannen als vanouds samen
voetnoot49
geschutsstukken
voetnoot56
schepen
voetnoot60
toch
voetnoot62
de zondag geldt als de dag van vrede en verzoening
voetnoot63
om 12 uur
voetnoot64
bericht
voetnoot67
dan
voetnoot68
gingen
voetnoot73
had verzameld
voetnoot73
had verzameld
voetnoot74
troepten
voetnoot82
beschermers
voetnoot82-85
Zolang Mozes zijn handen hief en bad, hadden de Israëlieten de overhand in de strijd tegen de Amalekieten, als hij ze liet zakken, keerden de kansen (Exod. 17:11)
voetnoot86
tegen de Engelsen weer slag gaan leveren
voetnoot91
De Benjaminieten versloegen Israël tweemaal, maar met Gods hulp wonnen de Israëlieten de derde slag (Richt. 20:35-36)
voetnoot97
opnieuw
voetnoot97
opnieuw
voetnoot97
opnieuw
voetnoot*
Straatsburgse
voetnoot1
Vulcanus, de smid van de goden
voetnoot4
door wilde barbaren bij de offerdans gebruikt
voetnoot2
lijkt die op doorsnee vriendschap
voetnoot5
getuigt
voetnoot7
omdat
voetnoot8
waardoor
voetnoot9
de de keer dat
voetnoot21
de liefde van de cycloop Polyphemus werd door de nimf Galathea niet beantwoord (Ovidius, Metamorfosen bk XIII, 740-869); Van der Veer is hier Polyfemus, Lescailje Galathea
voetnoot26
de Carthaagse koningin Dido werd door haar minnaar Aeneas verlaten (en pleegde daarom zelfmoord; Vergilius, Aeneis bk IV)
voetnoot30
achterstand
voetnoot31
in afwachting waarvan ik de tijd met moeite doorkom
voetnoot32-33
een boek waarin Lescailje geen opdracht heeft geschreven
voetnoot37
pen
voetnoot40
muze
voetnoot41
dagvaard, beveel
voetnoot42
zeer

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Lauwer-stryt

  • 't Hervormde slag-swaard of geestelyke hane-kraay oover de bedroefde toestand, van onse scheeps-vlood

  • Lauwer-stryt

  • Tooneel- en mengelpoëzy (3 delen)


auteurs

  • Lia van Gemert

  • over Cornelia van der Veer