Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduytsche spraakkonst (1712)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduytsche spraakkonst
Afbeelding van Nederduytsche spraakkonstToon afbeelding van titelpagina van Nederduytsche spraakkonst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

ebook (3.29 MB)

XML (0.82 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduytsche spraakkonst

(1712)–Willem Séwel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

waarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven, en zelfs voor geringe verstanden, zo ten aanzien der spellinge als bewoordinge, duydelyk aangeweezen zyn


Vorige Volgende
[pagina 178]
[p. 178]

Van de Ga naar voetnoot* Buyginge Der Naamwoorden.

DE Naamwoorden zyn, zo wel in 't Meervoudige als Eenvoudige, aan zekere buyginge door Ga naar voetnoot† Naamvallen onderworpen. Deeze Naamvallen zyn zes in getal, naamelyk de Nominativus, Genitivus, Dativus, Accusativus, Vocativus, en Ablativus, welke men in 't Duytsch noemt den Noemer, Teeler, Geever, Aanklaager, Roeper, Afneemer: dóch om den Geleerden te gemoet te komen, zal ik my meest van de Latynsche benaamingen, als best bekend, bedienen, zonder daarom de Ongeletterden te vergeeten: want om hunnent wille zal ik de eygenschap deezer Naamvallen duydelyk aanwyzen, om hen, zo veel my moogelyk is, te doen begrypen hoe ze gebruykt moeten worden.

Hoe vreemd nu deeze benaamingen iemand ook moogen voorkomen, nógtans schynt de Reden, zo wel als de rechte eygenschap der bewoordinge, aanleyding daartoe gegeeven te hebben: want wat ongerymdheyd steekt 'er tóch in, dat men den rechten naam, waarmede iets genoemd wordt, den Noemer heet, als Vader

[pagina 179]
[p. 179]

Moeder, Kind? En vermids men zegt, Des vaders zoon, dan is 't immers niet oneygen deezen naamval Vaders, den Teeler te noemen: dus zegt men ook, De dóchter haarer moeder, de vogelen des luchts, De beesten des velds, en De visschen der zee: Men gebruykt den Teeler ook om den genen, dien iets in eygendom toebehoort, te betekenen, als, Des mans huys, De man dier vrouwe, en Des kinds vader. Hoewel nu de derde Naamval eygentlyk aanwyst het gene waaraan iets gegeeven wordt, als, De brief is den Graave óf den Vórst behandigd, en Zy gaf het haaren vader zo heeft zulks echter eenige gemeenschap met geeven.'t Zelfde zy gezegd wegens den Aanklaager; want men zegt, Zy klaagde hem aan, en Hy beschuldigde haar. De vyfde Naamval heeft den naam van Roeper, en verscheelt niet van den Noemer; want het zoud immers oneygen zyn, iemand by anderen naam te roepen óf aan te spreeken, dan men gewoon is hem te noemen, als Hoor hier Willem. ô Vader. Waar zyt gy, moeder? Komt gy, zuster? En waarom men den zesden Naamval den Afneemer noemt, valt niet zwaar te begrypen, als men aanmerkt dat hy gebruykt moet worden als men van afneemen óf ontfangen spreekt, als, De schotels wierden van de tafel afgenomen. En hy heeft een geschenk van den Hertoge ontfangen. Dus veel van de benaaminge der Naamvallen; nu van 't gebruyk der zelver.

[pagina 180]
[p. 180]

De Nominativus, betékend wordende door Een, De, Het, alsmede door Ik, gy, hy, zy, geeft den naam en de beduydenis van het Naamwoord te verstaan, en wordt voor het Werkwoord gesteld, beantwoordende de vraage Wie? óf Wat? als Een man is 'er noodig: De Koning komt: Het huys schudt. Ik heet Willem. Gy zyt eene getrouwde vrouw; Hy gaat mank; Zy schreyde.

De Genitivus, betekend door Eens, eener, van eenen, des, der, van my, van hem, van het; en in 't Meervoudige door Der, beantwoordt de vraage, Wiens? Van wien? óf Van wat? óf Waar van? en 't Meervoudige, Welker? als De sterkte eens mans, en de behendigheyd eener vrouwe, wordt 'er vereyscht. Des Konings goedertierenheyd. De achtbaarheyd van eenen Vórst. De diepte der Zee: De voorspoed der Kerke: Belófte van vergiffenisse: Des paerds zadel, óf de Zadel van het paerd: De gevel van 't huys: Hy deed het met het geld van my: 't Beleyd van hem was uytmuntend: Het geruysch der boomen.

Men vindt 'er die beweeren dat Van den vader, óf Van den burger, schoon als een Genitivus gebruykt, nógtans eygentlyk voor eenen Ablativus te houden zy: maar als men 't recht inziet, schynt 'er een merkelyk onderscheyd te weezen, wanneer dit Van als een Genitivus, en wanneer als een Ablativus moet genomen worden: want dit zeggen, De zadel van het paerd was van tryp, levert ons eenen Genitivus en eenen Ablativus; naardien van het paerd hier zo veel is als des paerds;

[pagina 181]
[p. 181]

dóch zo is 't niet gelegen met de woorden van tryp, zynde dit zo veel als van tryp gemaakt, en in dien zin is 't woordtje van, het teken van den Ablativus, gelyk ook als men zegt, Ik ligtte den zadel van het paerd. Dat is, Ik nam hem daaraf. Dit onderscheyd ziet men mede in deeze spreekwyzen, Hy quam uyt het huys van zynen vader, en Hy nam het huys over van zynen vader: want het eerste verbeeldt ons den Genitivus, en 't laatste den Ablativus. Maar dubbelzinnig is dit gezég, Hy heeft het huys van zynen vader geërfd, zynde zo veel als Domum a patre suo hereditario jure accepit, en Domum patris sui haereditate adeptus est. Ondertusschen vindt men ook in 't Latyn spreekwyzen die door eenen Genitivus óf door eenen Ablativus, zo als men liefst wil, uytgedrukt worden, als Plenus vini, en plenus vino; als mede Admoneo te hujus rei, óf de hac re: zulks dat het my niet der pyne waerd schynt, te krakkeelen óf 't woordtje Van eygentlyk het teken eens Genitivus óf eens Ablativus is; nademaal het blykt de betekenis van die beyde te weezen. Des niettegenstaande is het zeker, dat 'er Manlyke Naamwoorden zyn, die in den Genitivus het woordtje des niet dulden konnen, zonder eene groote hardigheyd óf wrangheyd; want wie zegt tóch, De dikte des masts? Is 't hier niet beter te zeggen, De dikte van den mast? en zeker dit kan geen Ablativus genoemd worden, gelyk ook niet Het boven-end van den mast, het welk een

[pagina 182]
[p. 182]

gedeelte van den mast is; maar zo is 't niet gelegen met De vleugel door eenen rukwind van den mast afwaaide; waarom van den mast in dit geval ook een Ablativus is. Als men dan zegt De breedte van het huys, dan is van, het teken van den Genitivus; maar, De steen viel van 't huys, geeft te kennen, dat van een Ablativus betekent.

De Dativus wordt betekend door Eenen, óf aan eene, Den, der, óf aan de, aan het, en Hem óf aan hem; My óf aan my, U óf aan u; en beantwoordt de vraage, Wien? aan wie? Aan wat? Waar aan? als De zaak is den Koning en der Koninginne voorgedragen: De knecht is den meester onderworpen: Het wierdt der (óf aan de) Gemeynte voorgesteld. 't Quam den vólke vreemd voor: 't Wierdt aan het vólk bekend gemaakt; Ik heb het hem gegeeven: Ik zeyd het hem: My is gezegd; Hy vraagde my. Het boek is aan hem opgedraagen: Zy is aan hoofdpyn onderhevig:'t Lagchen is alleen den menschen eygen, als zynde allen menschen aangebooren, en niet den beesten: De zaak wierd aan de mannen voorgesteld; Het geschil wierdt aan de vrouwen verbleeven. Wacht u voor 't quaad.

De Accusativus hangt van 't Werkwoord af, en wordt uytgedrukt door Eenen, eene, den, de, Hem,haar, het, hen, My, U, beantwoordende de vraage Wien? wie? welken? welke? wat? en in 't meervoudige Wie? als Hy heeft eenen man gedood: Hy heeft eene vrouw getrouwd. Wy zagen den Koning en de Koningin. Ik hoorde u niet. Ik heb hem geroepen:

[pagina 183]
[p. 183]

Hy stiet my omverre. Hy heeft haar verlaaten: Zy hebben het huys gestut. Zy sloegen hen.

De Vocativus wordt gebruykt in 't roepen óf aanspreeken, als O Heere! Hoor hier man! Vrouw, zie voor u! Jongen, wacht u! ô Gelukkig land! ô Koning! O ik ongelukkige! óf ô my rampzalige!

De Ablativus is kenbaar aan deeze merktékenen, Van eenen, van eene, van een, van den, van de, van het, van hem, van my, van haar, van hen, en beantwoordt de vraage, Van wien? van welke? óf van wat? als, Peeren versch van eenen boom geschud: Vruchten van een weelig land: Daar is een bevél gekomen van den Koning en de Koninginne: Het is van hem genomen: Zy quam van het land: Hy viel van 't huys: de Weerhaan waaide van den toren: Verlóst van den dood: Bevryd van een quaad wyf: Ontslagen van de koortse. Ik heb eenen brief van hem ontfangen: 't Quam van my voort: 't Is van haar genomen. Somtyds wordt de Ablativus door 't woordtje Van alleen, zonder den óf de, uytgedrukt, als Een drank van wyn en water en limoenen gemaakt. De menschen moet men van ondeugd afschrikken. Zy is verlóst van kinde.

Ik acht dat een Ongeletterde, zo hy anders een goed verstand heeft, uyt dit bericht, waarin ik met voordacht vry wydloopig ben geweest, het gebruyk der Naamvallen zal konnen begrypen. Dies kom ik nu tót de Buyginge zelve, welke ik door een goed getal van voorbeelden zal aanwyzen, beginnende met MANLYKE Naamwoorden.

[pagina 184]
[p. 184]
 Eenvoudig. Meervoudig.
NominativusEen ManNom.De Mannen
GenitivusEens MansGen.Der Mannen
DativusEenen Man óf ManneDat.Den Mannen
AccusativusEenen ManAcc.De mannen
Vocativusô ManVoc,ô Mannen
AblativusVan eenen ManAbl.Van de Mannen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De MenschN.De Menschen
Gen.Des MenschenG.Der Menschen
Dat.Den MenscheD.Den óf Aan de Menschen
Acc.Den MenschA.De Menschen
Voc.ô MenschV.ô Menschen
Abl.Van den MenscheAb.Van de Menschen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.GódGoden, in alle de Naamvallen.
Gen.Góds 
Dat.Gode, en Aan Gód 
Acc.Gód 
Voc.ô Gód 
Abl.Van óf uyt Gód, óf van Gode 
[pagina 185]
[p. 185]
 Eenv. Meerv.
Nom.De AfgódN.De Afgoden
Gen.Des AfgódsGDer Afgoden
Dat.Den AfgódD.Den óf Aan de Afgoden
Acc.Den AfgódA.De Afgoden
Voc.ô AfgódV.ô Afgoden
Abl.Van den AfgódAb.Van de Afgoden
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De VaderN.De Vaders óf Vaderen
Gen.Des Vaders, óf Van den VaderG.Der Vaderen
Dat.Den of Aan den VaderD.Den óf Aan de Vaderen
Acc.Den VaderA.De Vaders óf Vaderen
Voc.ô VaderV.ô Vaders
Abl.Van den VaderAb.Van de Vaderen
 Eenv, Meerv.
Nom.De BurgerN.De Burgers
Gen.Des Burgers, óf Van den BurgerG.Der Burgeren
Dat.Den óf Aan den BurgerD.Den óf Aan de Burgeren
[pagina 186]
[p. 186]
Acc.Den BurgerA.De Burgers
Voc.ô BurgerV.ô Burgers
Abl.Van den BurgerAb.Van de Burgeren

Dus worden ook geboogen, Herder, Bakker, Brouwer; Maaijer, enz.

 Eenv. Meerv.
Nom.De ZoonN.De Zoonen
Gen.Des Zoons, óf van den ZoonG.Der Zoonen
Dat.Den Zoone, óf Aan den ZoonD.Den óf Aan de Zoonen
Acc.Den ZoonA.De Zoonen
Voc.ô ZoonV.ô Zoonen
Abl.Van den ZooneAb.Van de Zoonen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De NeefN.De Neeven
Gen.Des Neefs, óf Van den NeefG.Der Neeven
Dat.Den Neeve, óf Aan den NeefD.Den óf Aan de Neeven
Acc.Den NeefA.De Neeven
Voc.ô NeefV.ô Neeven
Abl.Van den NeeveAb.Van de Neeven
Nom.Een VrindN.De Vrinden
Gen.Eens VrindsG.Der Vrinden
[pagina 187]
[p. 187]
Dat.Eenen óf Aan eenen VrindD.Den óf aan de Vrinden
Acc.Eenen VrindA.De Vrinden
Voc.ô VrindV.ô Vrinden
Abl.Van eenen Vrind.Ab.Van de Vrinden
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De VyandN.De Vyanden
Gen.Des Vyands, óf van den VyandG.Der Vyanden
Dat.Den óf aan den VyandD.Den óf Aan de Vyanden
Acc.Den VyandA.De Vyanden
Voc.ô VyandV.ô Vyanden
Abl.Van den VyandAb.Van de Vyanden
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De DienaarN.De Dienaars óf Dienaaren
Gen.Des DienaarsG.Der Dienaaren
Dat.Den óf Aan den DienaarD.Den óf Aan de Dienaaren
Acc.Den DienaarA.De Dienaars óf Dienaaren
Voc.ô DienaarV.ô Dienaars.
Abl.Van den DienaarAb.Van de Dienaaren
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De KnechtN.De Knechts óf Knechten
Gen.Des KnechtsG.Der Knechten
Dat.Den óf Aan den KnechtD.Den óf aan de Knechten
Acc.Den KnechtA.De Knechten
[pagina 188]
[p. 188]
Voc.ô KnechtV.ô Knechten
Abl.Van den KnechtAb.Van de Knechten
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De KoningN.De Koningen
Gen.Des Konings, of Van den KoningG.Der Koningen
Dat.Den óf Aan den KoningD.Den óf Aan de Koningen
Acc.Den KoningA.De Koningen
Voc.ô KoningV.ô Koningen
Abl.Van den KoningAb.Van de Koningen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De VórstN.De Vórsten
Gen.Des Vórsten, óf Van den VórstG.Der Vórsten
Dat.Den Vórste, óf Aan den VórstD.Den óf aan de Vórsten
Acc.Den VórstA.De Vórsten
Voc.ô VórstV.ô Vórsten
Abl.Van den Vórst óf VórsteAb.Van de Vórsten
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De GraafN.De Graaven
Gen.Des Graaven, óf Van den GraafG.Der Graaven
Dat.Den Graave, óf Aan den GraafD.Den óf Aan de Graaven
Acc.Den GraafA.De Graaven
Voc.ô GraafV.ô Graaven
Abl.Van den GraaveAb.Van de Graaven
[pagina 189]
[p. 189]
 Eenv. Meerv.
Nom.De HertógN.De Hertogen
Gen.Des Hertógen, óf Van den HertógG.Der Hertogen
Dat.Den Hertóge, of Aan den HertógD.Den óf Aan de Hertogen
Acc.Den HertógA.De Hertogen
Voc.ô HertógV.ô Hertogen
Abl.Van den Hertóg of HertogeAb.Van de Hertogen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De HeerNDe Heeren
Gen.Des Heeren, óf Van den HeerG.Der Heeren
Dat.Den Heere, óf Aan den HeerD.Den óf Aan de Heeren
Acc.Den HeerA.De Heeren
Voc.ô HeerV.ô Heeren
Abl.Van den HeereAb.Van de Heeren
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De GetuygeN.De Getuygen
Gen.Des Getuygen, óf Van den getuygeG.Der Getuygen
Dat.Den óf Aan den GetuygeD.Den óf Aan de Getuygen
Acc.Den GetuygeA.De Getuygen
Voc.ô GetuygeV.ô Getuygen
Abl.Van den GetuygeAb.Van de Getuygen
[pagina 190]
[p. 190]
 Eenv. Meerv.
Nom.De HemelN.De Hémelen
Gen.Des HemelsG.Der Hémelen
Dat.Den óf Aan den Hemel, en Ten HemelD.Den Hémelen
Acc.Den HemelA.De Hémelen
Voc.ô HemelV.ô Hémelen
Ab.Van óf uyt den HemelAb.Van de Hémelen

Dus worden ook geboogen de woorden Tempel, Spiegel, Nagel, Vlegel, enz.

 Eenv. Meerv.
Nom.De DagN.De Dagen
Gen.Des Dags, óf 's DaagsG.Der Dagen
Dat.Den of Aan den DagD.Den óf Aan de Dagen
Acc.Den DagA.De Dagen
Voc.ô DagV.ô Dagen
Abl.Van den Dag, Ten Dage, óf By DageAb.Van de Dagen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De NachtN.De Nachten
Gen.Des NachtsG.Der Nachten
Dat.Den NachtD.Den Nachten
Acc.Den NachtA.De Nachten
Voc.ô NachtV.ô Nachten
Abl.Van den Nacht, of by NachteAb.Van de Nachten
[pagina 191]
[p. 191]
 Eenv, Meerv.
Nom.De BoomN.De Boomen
Gen.Des Booms, óf Van den BoomG.Der Boomen
Dat.Den óf Aan den BoomD.Den óf Aan de Boomen
Acc.Den BoomA.De Boomen
Voc.ô BoomV.ô Boomen
Abl.Van den BoomAb.Van de Boomen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De BergN.De Bergen
Gen.Des Bergs, of Van den BergG.Der Bergen
Dat.Den óf Aan den BergD.Den óf Aan de Bergen
Acc.Den BergA.De Bergen
Vocô BergV.ô Bergen
Abl.Van den Berg óf BergeAb.Van de Bergen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De MondN.De Monden
Gen.Des MondsG.Der Monden
Dat.Den óf Aan den MondD.Den óf Aan de Monden
Acc.Den MondA.De Monden
Voc.ô MondV.ô Monden
Abl.Van den Mond en Uyt den Monde.Ab.Van de Monden
[pagina 192]
[p. 192]
 Eenv. Meerv.
Nom.De WegN.De Wegen
Gen.Des Wegs, óf Van den Weg.G.Der Wegen
Dat.Aan den WegD.Den óf Aan de Wegen
Acc.Den WegA.De Wegen
Voc.ô WegV.ô Wegen
Abl.Van den Weg,Te Wege, Van mynent WegeAb.Van de Wegen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De BriefN.De Brieven
Gen.Des Briefs, óf Van den BriefG.Der Brieven
Dat.Aan den BriefD.Den óf Aan de Brieven
Acc.Den BriefA.De Brieven
Voc.ô BriefV.ô Brieven
Abl.Van den BriefAb.Van de Brieven

Zo ook Dief.

 Eenv. Meerv.
Nom.De MastN.De Masten
Gen.Van den MastG.Der Masten
Dat.Aan den MastD.Der Masten
Acc.Den MastA.De Masten
Voc.ô MastV.ô Masten
Abl.Van den MastAb.Van de Masten

Zo ook Last.

[pagina 193]
[p. 193]
Nom.De HengstN.De Hengsten
Gen.Des Hengsts, óf Van den HengstG.Der Hengsten
Dat.Den óf Aan den HengstD.Den óf Aan de Hengsten
Acc.Den HengstA.De Hengsten
Voc.ô HengstV.ô Hengsten
Abl.Van den HengstAb.Van de Hengsten
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De EzelN.De Ezels óf Ezelen
Gen.Des EzelsG.Der Ezelen
Dat.Den óf Aan den EzelD.Den of Aan de Ezelen
Acc.Den EzelA.De Ezels óf Ezelen
Voc.ô EzelV.ô Ezels
Abl.Van den EzelAb.Van de Ezelen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De StafN.De Staven
Gen.Des Stafs, óf Van den stafG.Der Staven
Dat.Aan den Staf, óf Den StaveD.Den óf Aan de Staven
Acc.Den StafA.De Staven
Voc.ô StafV.ô Staven
Abl.Van den Staf, óf Van den Stave.Ab.Van de Staven

Dóch Graf en Kaf zyn van 't Onzydig geslacht.

[pagina 194]
[p. 194]
 Eenv. Meerv.
Nom.De RókN.De Rókken
Gen.Des Róks, óf Van den RókG.Der Rókken
Dat.Aan den RókD.Den óf Aan de Rókken
Acc.Den RókA.De Rókken
Voc.ô Rok.V.ô Rókken
Abl.Van den RókAb.Van de Rókken

Zo buygt men ook Brók en Stók.

 Eenv. Meerv.
Nom.De NaamN.De Naamen
Gen.Des Naams, óf Van den NaamG.Der Naamen
Dat.Den Naame, óf Aan den NaamD.Den óf Aan de Naamen
Acc.Den NaamA.De Naamen
Voc.ô NaamV.ô Naamen
Abl.Van den NaameAb.Van de Naamen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De BliksemN.De Bliksemen.
Gen.Des Bliksems, óf Van den BliksemG.Der Bliksemen.
Dat.Den óf Aan den BliksemD.Den óf Aan de Bliksemen.
Acc.Den BliksemA.De Bliksemen.
Voc.ô BliksemV.ô Bliksemen.
Abl.Van den BliksemAb.Van de Bliksemen.

Aldus buygt men ook de woorden Bodem, Boezem, enz.

[pagina 195]
[p. 195]
 Eenv. Meerv.
Nom.De ProfeetN.De Profeeten.
Gen.Des Profeets óf ProfeetenG.Der Profeeten.
Dat.Den Profeete, óf aan den ProfeetD.Den óf Aan de Profeeten.
Acc.Den ProfeetA.De Profeeten.
Voc.ô ProfeetV.ô Profeeten.
Abl.Van den ProfeetAb.Van de Profeeten.

De Ridder Konstantyn Huygens heeft op een zonderlinge wyze den Genitivus van eygene Naamen gevormd: want by hem vindt men Teunens, Klaasens, Thysens, enz. En Melis Stoke heeft aan den naam eener Vrouwe den Genitivus doen uytgaan in en; zeggende, Florens Sophien sone: Dóch niemand behoeft zulks naa te vólgen: want in Eygene naamen drukt men den Genitivus best uyt door 't byvoegen van eene S, als Willems, Jakobs, Pieters. Maar zulke naamen die in S uytgaan hebben geen verandering van noode: want men mag zeggen Paulus bekeering: Christus hemelvaart: Lukas Euangelie: Herodes Kindermoord. dóch met den naam Klaas wil zulks niet wel gaan: En indien men niet kan goedvinden op Huygens voorbeeld te zeggen Klaasen; dan zou men konnen zeggen, Klaas zyn hoed. Maar de naamen die met eene Klinkletter eyndigen, neemen eene S tót zich, als Judas zoonen. Faraôs verstoktheyd. Katôs wyze

[pagina 196]
[p. 196]

raad. Jehûs wagen. Esaus onbedachtzaamheyd. Levi's naakomelingen.

De naam van Joost maakt den Genitivus door 't byvoegen van de sillabe en, als Jillis Joosten, dat is Joosts zoon, en Maaike Joosten voor Joosts dóchter. Zo zou men ook moogen zeggen Joosten mantel; en als men 't wel in ziet, schynt dit eene tzamentrekking te zyn van Joost zyn mantel.

 

De Buyging der VROUWELYKE Naamwoorden is als vólgt.

 Eenv. Meerv.
NominativusDe VrouwN.De Vrouwen
GenitivusDer VrouweGen.Der Vrouwen
DativusAan de (of Der) VrouweDat.Den of Aan de Vrouwen
AccusativusDe VrouwAcc.De Vrouwen
Vocativusô VrouwVoc.ô Vrouwen
AblativusVan de VrouweAbl.Van de Vrouwen
 
 Eenv. Meerv
Nom.De KoninginN.De Koninginnen.
Gen.Der KoninginneG.Der Koninginnen.
Dat.Aan de, (óf Der) KoninginneD.Den óf Aan de Koninginnen.
Acc.De KoninginA.De Koninginnen.
Voc.ô KoninginV.ô Koninginnen.
Abl.Van de KoninginneAb.Van de Koninginnen.
[pagina 197]
[p. 197]

Even zo worden ook geboogen de woorden Vrindin, Leeuwin, enz.

 Eenv. Meerv.
Nom.De LeeraarésN.De Leeraaressen
Gen.Der LeeraaresseG.Der Leeraaressen
Dat.Aan de (óf Der) LeeraaresseD.Den óf Aan de Leeraaressen
Acc.De LeeraarésA.De Leeraaressen
Voc.ô LeeraarésV.ô Leeraaressen
Ab.Van de LeeraarésseAb.Van de Leeraaressen

Zo insgelyks Martelaarés, Meesterés, Voogdés, enz.

 Eenv. Meerv.
Nom.De MoederN.De Moeders
Gen.Der MoederG.Der Moederen
Dat.Aan de (óf Der) MoederD.Den óf Aan de Moederen
Acc.De MoederA.De Moeders óf Moederen
Voc.ô MoederV.ô Moeders
Abl.Van de MoederAb.Van de Moederen

Zo ook Dóchter.

 Eenv. Meerv.
Nom.De ZusterN.De Zusters
Gen.Der ZusterG.Der Zusteren
[pagina 198]
[p. 198]
Dat.Aan de (óf Der) ZusterD.Den óf Aan de Zusteren
Acc.De ZusterA.De Zusters
Voc.ô Zuster V.ô Zusters
Abl.Van de ZusterAb.Van de Zusteren

Dus buygt men ook Vryster, Naaister, enz.

 Eenv. Meerv.
Nom.De NichtNDe Nichten
Gen.Der NichteG.Der Nichten
Dat.Aan de NichtD.Den óf Aan de Nichten
Acc.De NichtA.De Nichten
Voc.ô NichtV.ô Nichten
Ab.Van de NichtAb.Van de Nichten
 
 Eenv. Meerv
Nom.De HoerN.De Hoeren.
Gen.Der HoereG.Der Hoeren.
Dat.Aan de HoereD.Den óf Aan de Hoeren.
Acc.De HoerA.De Hoeren.
Voc.ô HoerV.ô Hoeren.
Abl.Van de HoereAb.Van de Hoeren.
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De WeduweN.De Weduwen
Gen.Der, óf Van de WeduweG.Der Weduwen
Dat.Aan de (óf Der) WeduweD.Den óf Aan de Weduwen
Acc.De WeduweA.De Weduwen
Voc.ô WeduweV.ô Weduwen
Abl.Van de WeduweAb.Van de Weduwen
[pagina 199]
[p. 199]

Zo ook Aarde, Genade, Wyze, en andere Naamwoorden in e uytgaande, dóch Zee heeft 't Meerv. Zêen.

 Eenv.Meerv,
Nom.De WaereldWaerelden, in alle Naamvallen, zo men t'eeniger tyd dit woord in het meervoudig getal gebruyken moet.
Gen.Der Waereld, óf 's Waerelds 
Dat.Aan de Waereld, óf Der Waereld 
Acc.De Waereld 
Voc.ô Waereld 
Abl.Van de Waereld 
 Eenv. Meerv.
Nom.De StadN.De Steden
Gen.Der Stad óf StedeG.Der Steden
Dat.Aan de StadD.Den óf Aan de Steden
Acc.De StadA.De Steden
Voc.ô StadV.ô Steden
Ab.Van de Stad, en Ter StedeAb.Van de Steden
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De DeurN.De Deuren
Gen.Der DeureG.Der Deuren
Dat.Aan de DeurD.Aan de Deuren
Acc.De DeurA.De Deuren
Voc.ô DeurV.ô Deuren
Abl.Van de Deur, en Ter Deure uytAb.Van de Deuren
[pagina 200]
[p. 200]
 Eenv. Meerv.
Nom.De DuyfN.De Duyven
Gen.Der DuyveG.Der Duyven
Dat.Aan de DuyfD.Den óf Aan de Duyven
Acc.De DuyfA.De Duyven
Voc.ô DuyfV.ô Duyven
Abl.Van de DuyfAb.Van de Duyven

Zo insgelyks de woorden Huyf, Druyf, Kuyf.

 Eenv. Meerv.
Nom.De KaersN.De Kaersen
Gen.Der Kaerse, óf Van de KaersG.Der Kaersen
Dat.Aan de KaersD.Den óf Aan de Kaersen
Acc.De KaersA.De Kaersen
Voc.ô KaersV.ô Kaersen
Abl.Van de KaerseAb.Van de Kaersen

Aldus buygt men ook de woorden Tasch, en Kas, welker Genitivus is Tassche, en Kasse.

 Eenv. Meerv.
Nom.De SpysN.De Spyzen
Gen.Der SpyzeG.Der Spyzen
Dat.Aan de SpyzeD.Aan de Spyzen
Acc.De SpysA.De Spyzen
Voc.ô SpysV.ô Spyzen
Ab.Van de SpyzeAb.Van de Spyzen
[pagina 201]
[p. 201]

Zo ook de woorden Spies, Liesch, welker Genitivus is Spiesse, Liesche.

 Eenv. Meerv.
Nom.De KnódsN.De Knódsen
Gen.Der KnódseG.Der Knódsen
Dat.Aan de KnódseD.Den óf Aan de Knódsen
Acc.De KnódsA.De Knódsen
Voc.ô KnódsV.ô Knódsen
Abl.Van de KnódseAb.Van de Knódsen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De KoetsN.De Koetsen
Gen.Der KoetseG.Der Koetsen
Dat.Aan de KoetseD.Den óf Aan de Koetsen
Acc.De KoetsA.De Koetsen
Voc.ô KoetsV.ô Koetsen
Abl.Van de KoetseAb.Van de Koetsen

Dus worden ook geboogen de woorden Plaats, Koorts, Toorts.

 Eenv. Meerv.
Nom.De KlókN.De Klókken
Gen.Der KlókkeG.Der Klókken
Dat.Aan de KlókD.Den óf Aan de Klókken
Acc.De KlókA.De Klókken
Voc.ô KlókV.ô Klókken
Abl.Van de KlókAb.Van de Klókken

Zo buygt men ook de woorden Mik, Kruk, Nuk.

[pagina 202]
[p. 202]
 Eenv. Meerv.
Nom.De KruykN.De Kruyken
Gen.Der KruykeG.Der Kruyken
Dat.Aan de KruykeD.Den óf Aan de Kruyken
Acc.De KruykA.De Kruyken
Voc.ô KruykV.ô Kruyken
Abl.Van de KruykeAb.Van de Kruyken

Zo wordt ook geboogen het woord Week; evenwel zegt men ook Driemaal 's Weeks, zowel als Tweemaal ter weeke.

 Eenv. Meerv.
Nom.De GalgN.De Galgen
Gen.Der Galge, óf Van de GalgG.Der Galgen
Dat.Aan de Galg, Ter GalgeD.Den óf Aan de Galgen
Acc.De GalgA.De Galgen
Voc.ô GalgV.ô Galgen
Abl.Van de GalgeAb.Van de Galgen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De SlangN.De Slangen
Gen.Der SlangeG.Der Slangen
Dat.Aan de SlangeD.Den óf Aan de Slangen
Acc.De SlangA.De Slangen
Voc.ô SlangV.ô Slangen
Abl.Van de SlangeAb.Van de Slangen

Koe, waarvoor Vondel zegt koei, is in alle de

[pagina 203]
[p. 203]

Naamvallen eveneens, en heeft in 't Meevoudig Koejen.

 Eenv. Meerv.
Nom.De VlamN.De Vlammen
Gen.Der Vlamme, óf Van de VlamG.Der Vlammen
Dat.Aan de VlammeD.Den óf Aan de Vlammen
Acc.De VlamA.De Vlammen
Voc.ô VlamV.ô Vlammen
Abl.Van de VlammeAb.Van de Vlammen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De StemN.De Stemmen
Gen.Der StemmeG.Der Stemmen
Dat.Aan de StemmeD.Den óf Aan de Stemmen
Acc.De StemA.De Stemmen
Voc.ô StemV.ô Stemmen
Abl.Van de StemmeAb.Van de Stemmen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De PenN.De Pennen
Gen.Der PenneG.Der Pennen
Dat.Aan de PenneD.Den óf Aan de Pennen
Acc.De PenA.De Pennen
Voc.ô PenV.ô Pennen
Abl.Van de Penne, óf Uyt de PenneAb.Van de Pennen

Zoo ook 't word Ben.

[pagina 204]
[p. 204]
 Eenv. Meerv.
Nom.De LampN.De Lampen
Gen.Der LampeG.Der Lampen
Dat.Aan de LampeD.Den óf Aan de Lampen
Acc.De LampA.De Lampen
Voc.ô LampV.ô Lampen
Abl.Van de LampeAb.Van de Lampen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De ZonN.Zonnen, Byaldien het t'eeniger tyd gebeurt dat men van meer dan ééne Zon spreeken moet
Gen.Der ZonneG.Zonnen
Dat.Aan de, óf Der ZonneD.Zonnen
Acc.De Zon.A.Zonnen
Voc.ô ZonV.Zonnen
Abl.Van de Zonne.Ab.Zonnen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De MuntNom.De Hulp
Gen.Der MunteGen.Der Hulpe
Dat.Aan de MunteDat.Aan de (óf Der) Hulpe
Acc.De MuntAcc.De Hulp.
Voc.ô MuntVoc.ô Hulp
Abl.Van de MunteAbl.Van de Hulpe
[pagina 205]
[p. 205]
 Eenv. Meerv.
Nom.De QuaalN.De Quaalen
Gen.Der QuaaleG.Der Quaalen
Dat.Aan de QuaaleD.Den óf Aan de Quaalen
Acc.De QuaalA.De Quaalen
Voc.ô QuaalV.ô Quaalen
Abl.Van de QuaaleAb.Van de Quaalen

De Genitivus van Ról, Bel, Schel, is Rólle, Belle, Schelle.

 Eenv. Meerv.
Nom.De KerkN.De Kerken
Gen.Der Kerke, óf Van de KerkG.Der Kerken
Dat.Aan de (óf Der) KerkeD.Den óf Aan de Kerken
Acc.De KerkA.De Kerken
Voc.ô KerkV.ô Kerken
Abl.Van de KerkeAb.Van de Kerken

Dus buygt men ook de woorden Spreuk, Reuk, Kreuk.

 Eenv. Meerv.
Nom.De Gemeente, óf GemeynteN.De Gemeenten óf Gemeynten
Gen.Der GemeenteG.Der Gemeenten óf Gemeynten
Dat.Aan de (óf Der) GemeenteD.Den óf Aan de Gemeenten óf Gemeynten
Acc.De GemeenteA.De Gemeenten óf Gemeynten
Voc.ô GemeenteV.ô Gemeenten óf Gemeynten
Abl.Van de GemeenteAb.Van de Gemeenten óf Gemeynten
[pagina 206]
[p. 206]
 Eenv. Meerv.
Nom.De PersN.De Persen
Gen.Der Perse, óf Van de PersG.Der Persen
Dat.Aan de PerseD.Den óf Aan de Persen
Acc.De PersA.De Persen
Voc.ô PersV.ô Persen
Abl.Van de PerseAb.Van de Persen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De PaerlN.De Paerlen
Gen.Der PaerleG.Der Paerlen
Dat.Aan de PaerleD.Den óf Aan de Paerlen
Acc.De PaerlA.De Paerlen
Voc.ô PaerlV.ô Paerlen
Abl.Van de PaerleAb.Van de Paerlen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.De VrindschapN.De Vrindschappen
Gen.Der VrindschapG.Der Vrindschappen
Dat.Aan de VrindschapD.Den óf Aan de Vrindschappen
Acc.De VrindschapA.De Vrindschappen
Voc.ô VrindschapV.ô Vrindschappen
Abl.Van de VrindschapAb.Van de Vrindschappen

Zo ook Blydschap, Eygenschap, Gemeenschap, enz. Maar Gereedschap, Gezelschap, Landschap, enz. zyn Onzydig, en neemen in den Genitivus een s aan, gelyk hiernaa getoond te worden.

[pagina 207]
[p. 207]
 Eenv. Meerv.
Nom.De GelykenisN.De Gelykenissen
Gen.Der GelykenisseG.Der Gelykenissen
Dat.Aan de GelykenisseD.Den óf Aan de Gelykenissen
Acc.De GelykenisA.De Gelykenissen
Voc.ô GelykenisV.ô Gelykenissen
Abl.Van de GelykenisseAb.Van de Gelykenissen

Zo ook de woorden Gevangenis, Kennis enz.

 Eenv, Meerv.
Nom.De WaarheydN.De Waarheden
Gen.Der WaarheydG.Der Waarheden
Dat.Aan de (óf Der) WaarheydD.Den óf Aan de Waarheden
Acc.De WaarheydA.De Waarheden
Voc.ô WaarheydV.ô Waarheden
Abl.Van de WaarheydAb.Van de Waarheden

Eveneens buygt men Gerechtigheyd, Heyligheyd, en alle andere woorden in heyd uytgaande, uytgenomen Inzonderheyd, het welk geen Naamwoord, maar een Bijwoord is.

 Eenv. Meerv.
Nom.De AfgoderyN.De Afgoderyen
Gen.Der AfgoderyeG.Der Afgoderyen
Dat.Aan de (óf der) AfgoderyeD.Den óf Aan de Afgoderyen
Acc.De AfgoderyA.De Afgoderyen
Voc.ô AfgoderyV.ô Afgoderyen
[pagina 208]
[p. 208]
Abl.Van de AfgoderyeAb.Van de Afgoderyen
 Eenv. Meerv.
Nom.De SpótternyN.De Spótternyen
Gen.Der SpótternyeG.Der Spótternyen
Dat.Aan de, (óf Der) SpótternyeD.Den óf Aan de Spótternyen
Acc.De SpótternyA.De Spótternyen
Voc.ô SpótternyV.ô Spótternyen
Abl.Van de SpótternyeAb.Van de Spótternyen

Aldus worden ook geboogen de woorden, Boevery, Tovery, Verwery, Slaaverny, Zótterny.

 Eenv. Meerv.
Nom.De AfdeelingN.De Afdeelingen
Gen.Der AfdeelingeG.Der Afdeelingen
Dat.Aan de AfdeelingeD.Den óf Aan de Afdeelingen
Acc.De AfdeelingA.De Afdeelingen
Voc.ô AfdeelingV.ô Afdeelingen
Abl.Van de AfdeelingeAb.Van de Afdeelingen

Zo buygt men ook Besmetting, Dwaaling, en eene menigte van Naamwoorden in ing uytgaande.

Hoewel de Genitivus der woorden van 't Vrouwelyk Geslacht eygentlyk geen S aan 't eynde van 't woord vereyscht, nôgtans brengt het gebruyk mede dat men zegt, 's Moeders liefste kind. Haar Zusters man. Zyne Vrouws voorkinderen. De

[pagina 209]
[p. 209]

Stads gebouwen. Iudiths vader, Elizabets moeder, Geertruyds broeder. Annâs man. Mariâs zuster. Zo schryft men ook wel op 't voorbeeld van den Ridder Hooft, Veel Wysheyds, en Voorzigtigheyds genoeg. En 't is heel gebruykelyk te zeggen: Geneegenheyds halve, Duydelykheyds halve, Vrindschaps halve. Om de deugds wille.

ONZYDIGE Naamwoorden buygt men op de vólgende wyze.

 Eenv. Meerv.
Nom.Het GeldN.De Gelden
Gen.Des Gelds, óf Van 't GeldG.Der Gelden
Dat.Aan 't GeldD.Aan de Gelden
Acc.Het GeldA.De Gelden
Voc.ô GeldV.ô Gelden
Abl.Van het GeldAb.Van de Gelden
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het VeldN.De Velden
Gen.Des VeldsG.Der Velden
Dat.Aan het Veld, óf den VeldeD.Den óf Aan de Velden
Acc.Het VeldA.De Velden
Voc.ô VeldV.ô Velden
Abl.Van het Geld, óf Van den VeldeAb.Van de Velden

Maar Speld is Vrouwelyk, daarom mag men in den Genitivus zeggen De punt der spelde.

[pagina 210]
[p. 210]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het HoofdN.De Hoofden
Gen.Des Hoofds, óf Van 't HoofdG.Der Hoofden
Dat.Aan 't HoofdD.Den óf Aan de Hoofden
Acc.Het HoofdA.De Hoofden
Voc.ô HoofdV.ô Hoofden
Abl.Van het Hoofd, en Uyt dien HoofdeAb.Van de Hoofden
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het LandN.De Landen
Gen.Des Lands, óf Van 't LandG.Der Landen
Dat.Den Lande, óf Aan 't LandD.Den óf Aan de Landen
Acc.Het LandA.De Landen
Voc.ô LandV.ô Landen
Abl.Van het Land, óf Van óf uyt den Lande, óf te LandeAb.Van de Landen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het VólkN.De Volken of Volkeren
Gen.Des VólksG.Der Volken of Volkeren
Dat.Den Vólke, óf Aan 't VolkD.Den óf Aan de Volken of Volkeren
Acc.Het Vólk  
Voc.ô VólkV.ô Volken of Volkeren
Abl.Van het Vólk, óf Van den VolkeAb.Van de Volken of Volkeren
[pagina 211]
[p. 211]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het SchipN.De Schepen
Gen.Van het Schip, óf des SchipsG.Der Schepen
Dat.Aan het SchipD.Den óf Aan de Schepen
Acc.Het SchipA.De Schepen
Voc.ô SchipV.ô Schepen
Abl.Van 't Schip; en Te SchepeAb.Van de Schepen
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het JaarN.De Jaaren
Gen.Des Jaars, óf Van 't JaarG.Der Jaaren
Dat.Aan het JaarD.Den óf Aan de Jaaren
Acc.Het JaarA.De Jaaren
Voc.ô JaarV.ô Jaaren
Abl.Van het Jaar, en In den JaareAb.Van de Jaaren
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het KindN.De Kinderen
Gen.Des Kind, óf Van 't KindG.Der Kinderen
Dat.Aan het KindD.Den óf aan de Kinderen
Acc.Het KindA.De Kinderen
Voc.ô KindV.ô Kinderen
Abl.Van het Kind; en Van KindeAb.Van de Kinderen
[pagina 212]
[p. 212]

Ding dat in den Genitivus des Dings, in d'Ablativus van het Ding, en in 't Meervoudig Dingen heeft, wordt ook ontrent zo geboogen.

 Eenv.
Nom.Het Bloed
Gen.Des Bloeds, óf Van het Bloed.
Dat.Aan het Bloed, óf Den Bloede.
Acc.Het Bloed
Voc.ô Bloed
Abl.Van het Bloed; , óf In den Bloede, Uyt den Bloede, en Met den Bloede.

Dit woord heeft geen Meervoudig getal, 't en zy wanneer men 'er een Onnozel mensch door verstaat, en dan is het van 't Manlyk geslacht; want men zegt, Die Bloed; en dan is de Dativus, Aan den Bloed, de Ablativus Van den Bloed, en 't Meervoudig getal is De Bloeds.

 Eenv. Meerv.
Nom.Het KleedN.De Kleederen
Gen.Des Kleeds, óf Van het KleedG.Der Kleederen
Dat.Aan 't KleedD.Den óf Aan de Kleederen
Acc.Het KleedA.De Kleederen
Voc.ô KleedV.ô Kleederen
Abl.Van het KleedAb.Van de Kleederen
[pagina 213]
[p. 213]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het LamN.De Lammeren
Gen.Des Lams, óf Van het LamG.Der Lammeren
Dat.Den Lamme, óf Aan het LamD.Den óf Aan de Lammeren
Acc.Het LamA.De Lammeren
Voc.ô LamV.ô Lammeren
Abl.Van het LamAb.Van de Lammeren
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het RundN.De Runderen
Gen.Des RundsG.Der Runderen
Dat.Aan het RundD.Den óf Aan de Runderen
Acc.Het RundA.De Runderen
Voc.ô RundV.ô Runderen
Abl.Van het RundAb.Van de Runderen

Zo buygt men ook Kalf, Hoen, Rad, Blad, welker Meervoudige is Kalveren, Hoenderen, Raderen, Bladen en Bladeren.

 Eenv. Meerv.
Nom.Het PaerdN.De Paerden
Gen.Des PaerdsG.Der Paerden
Dat.Den Paerde, óf Aan het PaerdD.Den óf Aan de Paerden
Acc.Het PaerdA.De Paerden
Voc.ô PaerdV.o Paerden
Abl.Van het Paerd en Te PaerdeAb.Van de Paerden
[pagina 214]
[p. 214]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het WyfN.De Wyven
Gen.Des Wyf, óf Van 't WyfG.Der Wyven
Dat.Den Wyve, óf Aan 't WyfD.Den óf Aan de Wyven
Acc.Het WyfA.De Wyven
Voc.ô WyfV.ô Wyven
Abl.Van het Wyf, óf Van den WyveAb.Van de Wyven
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het DakN.De Daken
Gen.Des Daks, óf Van het DakG.Der Daken
Dat.Den Dake, óf Aan het DakD.Aan de Daken
Acc.Het DakA.De Daken
Voc.ô DakV.ô Daken
Abl.Van het Dak, en Ten Dake uytAb.Van de Daken

Pak, Rak, Vak, Hek, Stuk, zyn in den Genitivus als Dak; maar lyden in de andere Naamvallen geen verandering, hebbende in 't Meervoudige Pakken, Rakken, Vakken, Hekken, Stukken.

[pagina 215]
[p. 215]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het PadN.De Paden
Gen.Des Pads, óf Van het PadG.Der Paden
Dat.Den Pade, óf Aan 't PadD.Den óf Aan de Paden
Acc.Het PadA.De Paden
Voc.ô PadV.ô Paden
Abl.Van het Pad, óf Van den PadeAb.Van de Paden

Dus buygt men ook het woord Zaad. Vat heeft in den Dativus Den Vate, maar Gat, en Slót, lyden naauwlyks verandering; en in 't Meervoudige zegt men Vaten, Gaten, Sloten.

 Eenv. Meerv.
Nom.Het GrafN.De Graven
Gen.Des Grafs, óf Van 't GrafG.Der Graven
Dat.Aan 't Graf, óf Ten GraveD.Den óf Aan de Graven
Acc.Het GrafA.De Graven
Voc.ô GrafV.ô Graven
Abl.Van het Graf, Uyt den Grave, óf Ten Grave uytAb.Van de Graven

Kaf heeft in den Genitivus, Des Kafs, óf Van 't Kaf; meer veranderinge lydt het niet. 't Hóf heeft in den Ablativus, Ten Hove.

[pagina 216]
[p. 216]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het GebédN.De Gebeden
Gen.Des Gebéds, óf Van 't GebédG.Der Gebeden
Dat.Aan 't GebédD.Den óf Aan de Gebeden
Acc.Het GebédA.De Gebeden
Voc.ô GebédV.ô Gebeden
Abl.Van het Gebéd, óf In den GebedeAb.Van de Gebeden
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het BevélN.De Bevélen
Gen.Des Bevéls, óf Van het BevélG.Der Bevélen
Dat.Aan het BevélD.Den óf Aan de Bevélen
Acc.Het BevélA.De Bevélen
Voc.ô BevélV.ô Bevélen
Abl.Van het BevélAb.Van de Bevélen

Zo ook Dal, en Hól, die in 't Meervoudige hebben Dalen, Holen en Hóllen.

 Eenv. Meerv.
Nom.Het AnkerN.De Ankers
Gen.Des Anker, óf Van't AnkerG.Der Ankeren
Dat.Aan het AnkerD.Den Ankeren óf Aan de Ankers
Acc.Het AnkerA.De Ankers
Voc.ô AnkerV.ô Ankers
Abl.Van het AnkerAb.Van de Ankers
[pagina 217]
[p. 217]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het VensterN.De Vensters
Gen.Des Venster, óf Van het VensterG.Der Vensteren
Dat.Aan 't Venster en Ten Venstere inD.Den óf Aan de Vensteren
Acc.Het VensterA.De Vensters
Voc.ô VensterV.ô Vensters
Abl.Van het Venster Uyt het Venster, óf Ten Venstere uytAb.Van de Vensteren
 
 Eenv. Meerv.
Nom.Het GezelschapN.De Gezelschappen
Gen.Des Gezelschaps, óf Van 't GezelschapG.Der Gezelschappen
Dat.Den Gezelschappe, óf Aan 't GezelschapD.Den óf Aan de Gezelschappen
Acc.Het GezelschapA.De Gezelschappen
Voc.ô GezelschapV.ô Gezelschappen
Abl.Van het GezelschapAb.Van de Gezelschappen
 Eenv, Meerv.
Nom.Het LandschapN.De Landschappen
Gen.Des Landschaps, óf Van het LandschapG.Der Landschappen
[pagina 218]
[p. 218]
Dat.Aan 't Landschap óf Den LandschappeD.Den óf Aan de Landschappen
Acc.Het LandschapA.De Landschappen
Voc.ô LandschapV.ô Landschappen
Abl.Van het LandschapAb.Van de Landschappen

Zo ook Admiraalschap, Burgerschap, Genootschap, enz. Maar Boodschap, Gemeenschap, Vrindschap, enz. zyn van 't Vrouwelyk geslacht, en neemen doorgaans geen s in den Genitivus aan.

 Eenv. Meerv.
Nom.Het GetuygenisN.De Getuygenissen
Gen.Van 't Getuygenis, óf Des GetuygenisseG.Der Getuygenissen
Dat.Den Getuygenisse óf Aan 't GetuygenisD.Den óf Aan de Getuygenissen
Acc.Het GetuygenisA.De Getuygenissen
Voc.ô GetuygenisV.ô Getuygenissen
Abl.Van het GetuygenisseAb.Van de Getuygenissen

Zó ook Vonnis. Dóch alle andere Naamwoorden op nis zyn Vrouwelyk.

[pagina 219]
[p. 219]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het GedeelteN.De Gedeelten
Gen.Des Gedeeltes, óf Van 't GedeelteG.Der Gedeelten
Dat.Aan het GedeelteD.Den óf Aan de Gedeelten
Acc.Het gedeelteA.De Gedeelten
Voc.ô GedeelteV.ô Gedeelten
Abl.Van het GedeelteAb.Van de Gedeelten

Zo buygt men ook de woorden Gebeente, Gesteente, uytgenomen dat zy niet eygentlyk een Meervoudig getal hebben.

 Eenv. Meerv.
Nom.Het Beginsel óf BeginN.De Beginselen
Gen.Des Beginsels óf Begins, óf Van 't Begin óf BeginselG.Der Beginselen
Dat.Aan het Beginsel óf BeginD.Den óf Aan de Beginselen
Acc.Het Beginsel óf BeginA.De Beginselen
Voc.ô Beginsel óf BeginV.ô Beginselen
Abl.Van het Beginsel óf Van den Beginne, en In den BeginneAb.Van de Beginselen
[pagina 220]
[p. 220]
 Eenv. Meerv.
Nom.Het VogeltjeN.De Vogeltjes
Gen.Des Vogeltjes, óf Van 't VogeltjeG.Der Vogeltjes
Dat.Aan het VogeltjeD.Den óf Aan de Vogeltjes
Acc.Het VogeltjeA.De Vogeltjes
Voc.ô VogeltjeV.ô Vogeltjes
Abl.Van het VogeltjeAb.Van de Vogeltjes

Alhier staat aan te merken dat men by Verkleynde Naamen het Lédeken Des in den Genitivus menigmaal achterwege laat, en daarvoor eene t met een Uytlaatings teken (Apostrophe) stelt, dus, 't Vrouwtjes man, 't Scheepjes zeyl, 't Mannetjes hoed, enz.

voetnoot*
Declinatio.
voetnoot†
Casus.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken