Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Chronologisch woordenboek (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Chronologisch woordenboek
Afbeelding van Chronologisch woordenboekToon afbeelding van titelpagina van Chronologisch woordenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

Scans (67.25 MB)

XML (5.63 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Chronologisch woordenboek

(2001)–Nicoline van der Sijs–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen


Vorige Volgende

4.2 Functiewoorden

De functiewoorden zijn grammaticale woorden die dienen om bepaalde betrekkingen tussen zinsdelen uit te drukken. Op zichzelf hebben ze geen betekenis. Ze dienen als cement van de zin en als zodanig zijn ze onmisbaar. Ik voeg hieronder dan ook geen betekenis toe, zoals bij andere woordsoorten. Er is wel veel geschreven over functiewoorden, maar dat spitst zich vooral toe op het gebruik ervan in bepaalde tijden, zoals de Mid-

[pagina 502]
[p. 502]

deleeuwen of de zeventiende eeuw. Hier geef ik een overzicht van het eerste optreden van de functiewoorden in het Nederlands, in de huidige vorm (althans de regelmatige voorloper ervan) en betekenis. De verwachting is dat functiewoorden oud en inheems zijn: ze behoren immers tot de centrale woordenschat (zie 3.1) en tot de gesloten woordklassen.Ga naar eind84 Is dat ook zo?

LidwoordenGa naar eind85

Tegenwoordig kent het Nederlands twee bepaalde lidwoorden, de en het, en één onbepaald lidwoord, een:

1100 de*
1100 een*
___ 
1370 het*

Gezien de dateringen lag dat vroeger anders: het is ruim tweeënhalve eeuw na de andere lidwoorden gedateerd. Het gebruik van lidwoorden is in de Oudnederlandse periode ontstaan: het Germaans en het Indo-europees kenden geen lidwoorden. Het gebruik van lidwoorden is binnen de Germaanse en Romaanse talen ongeveer gelijktijdig opgekomen in de periode van het Frankische rijk, zie hoofdstuk 2. Die opkomst hing nauw samen met verlies aan naamvallen en verbuigingen.

Het onbepaalde lidwoord is ontstaan uit het telwoord één, dat we in de tiende eeuw voor het eerst vinden. In de Leidse Willeram van 1100 komt het voor het eerst als lidwoord voor, bijvoorbeeld in de zin Eyn luzzel thar nach ‘een weinig daarna’.

De bepaalde lidwoorden (in het Middelnederlands die/de voor het mannelijk en vrouwelijk en dat/'t voor het onzijdig) zijn ontstaan uit de onbeklemtoonde aanwijzende voornaamwoorden die en dat. Geleidelijk ontstond er een onderscheid tussen de aanwijzende voornaamwoorden, die met volle klinkers werden uitgesproken, en lidwoorden, die met gereduceerde klinkers werden uitgesproken. Uit onderzoek is gebleken dat de lidwoorden de en een in de Lutgart-tekst uit 1265-1270 gereduceerd werden uitgesproken.

Het lidwoord het is ontstaan uit de zwakke vorm 't door verwarring met het persoonlijk voornaamwoord het.

Telwoorden

Bepaalde telwoorden zijn:

222-235 twee*  
___  
701-800 acht*  
701-800 ander*  
701-800 duizend*  
701-800 negen*  

[pagina 503]
[p. 503]

701-800 negentig*  
701-800 tien*  
701-800 twaalf*  
701-800 tweeduizend*  
701-800 veertig*  
701-800 vier*  
701-800 vijf*  
701-800 zes*  
701-800 zeven*  
___  
820 drie*  
___  
901-1000 een*  
___  
1100 beide*  
1100 geen*  
1100 tachtig*  
1100 zestig*  
___  
1220-1240 dertig*  
1220-1240 elf*  
1220-1240 veertien*  
1236 half*  
1236 honderd*  
1236 twintig*  
1236 vijftig*  
1237 vijftien*  
1240 dertien*  
1240 tweehonderd*  
1240 zestien*  
1240 zeventig*  
1240-1260 negentien*  
1240-1260 zeventien*  
1266-1268 achttien*  
1272 anderhalf*  
1278 dubbel <frans
1285-1286 kwart <frans
1286 dozijn <frans
___  
1301-1350 snees*  
___  
1410 meerder*  
1425 stijg*  
1477 schok*  
___  
1508 nul <italiaans
1510 miljoen <frans
1578 zero <frans
1591 biljoen <frans
1591 triljoen <frans

[pagina 504]
[p. 504]

___  
1640 ton  
___  
1745 gros <frans
___  
1824 mille <frans
1825 myriade <frans
1860 kaf <jiddisch
1860 kimmel <jiddisch
1872 miljard <frans
___  
1933 biljard <duits
1959 triljard <duits
1976 googol <engels
1999 k <engels

De oudste telwoorden zijn inheems en men telde al heel ver: in de achtste-eeuwse Lex Salica komt het telwoord tweeduizend voor. In de dertiende eeuw ontleende men dozijn, dubbel en kwart uit het Frans. Dozijn en gros gaan uit van een twaalftallig stelsel, dat het Nederlands niet kent. Wel zijn er sporen van overgebleven, namelijk in het feit dat de getallen elf en twaalf op een andere manier zijn gevormd dan dertien, veertien, vijftien etc. Die laatste zijn gevormd van het telwoord plus tien, en naar analogie verwacht men dan eentien, tweetien. Elf en twaalf zijn echter samenstellingen van de telwoorden een en twee met een tweede lid dat verwant is met Oudnoors lifa ‘over zijn’ en met Nederlands blijven; elf en twaalf betekenen dus eigenlijk ‘één, twee overschietend boven de tien’. Een oud gebruik van het twaalftallig stelsel vinden we in de verdeling van een etmaal in twee maal twaalf uur (voor de dag en de nacht) - de verdeling van het uur in 60 minuten en de minuut in 60 seconden gaat daarentegen uit van het zestigtallig stelsel.

Verder zijn er in het Nederlands sporen van een twintigtallig stelsel (tellen van vingers en tenen): daarop wijzen snees en stijg, beide ‘twintigtal’, en schok, dat in de houthandel ‘zestig’ betekent, en als het eieren betreft ‘twintig’. Het twintigtallig stelsel werd gebruikt om hoeveelheden van kleine zaken mee aan te duiden: ‘een snees eieren, appelen, vissen’, ‘een stijg eieren’. Aanvankelijk gaven deze woorden een onbepaalde hoeveelheid aan, maar in de loop van de tijd werd de betekenis gepreciseerd tot ‘twintig’ of ‘zestig’. Omdat we zo niet meer tellen, zijn de woorden uit de standaardtaal verdwenen en komen ze alleen nog in dialecten voor. In het Middelnederlands werd in Vlaanderen ‘tachtig’ uitgedrukt door vierwerftwintich ‘vier maal twintig’, vergelijk Frans quatre-vingts, en ‘negentig’ door vierwerftwintich ende tien, vergelijk Frans quatre-vingt-dix.Ga naar eind86 In het Engels betekende score oorspronkelijk ‘twintig’ en four score (years) was ‘tachtig jaar’. Een score was een kerf of keep die bij het tellen na iedere twintig in een stok werd gemaakt; het woord is verwant met scheren. De betekenis is verschoven naar die van ‘uitslag’, en in die betekenis heeft het Nederlands het woord geleend.

Het getal nul is een late vondst. Tot de dertiende eeuw gebruikte men in Europa de Romeinse cijfers (i, v, x, etc.), die wiskundige bewerkingen compliceerden. De Arabieren hebben in Europa de Arabische cijfers (1, 2,... 10, 20,... 100, 200,...) ingevoerd, en tevens de woorden cijfer (dat we via Latijn en Frans geleend hebben) en zero (geleend via Italiaans en Frans), die beide komen van het Arabische begrip ṣifr ‘leeg’, wat een letterlijke verta-

[pagina 505]
[p. 505]

ling van Sanskriet śūnya ‘de lege’ is, namelijk de lege kolom op het rekenbord. Het Arabische woord werd dus gebruikt voor het teken dat aangaf dat een bepaalde positie in een getal (een eenheid, tiental etc.) leeg was. Vandaar werd het voor ‘nul’ gebruikt (vergelijk Frans zéro ‘nul’). Cijfer werd bij overdracht voor alle Arabische cijfers gebruikt, niet meer alleen voor de nul. Arabisch ṣifr ‘leeg’ werd in het Latijn vertaald door nulla ‘niets’, wat in het Italiaans ging betekenen ‘nul, het cijfer 0’. Zo kennen wij nul uit het Italiaans.

De grote getallen miljoen, biljoen, triljoen zijn in de zestiende eeuw ontleend aan het Frans, in de negentiende en twintigste eeuw gevolgd door de nóg hogere getallen miljard, biljard, triljard. Biljoen is ontleend aan Frans billion ‘een miljoen maal miljoen’. Oorspronkelijk betekende dit woord in het Frans ‘miljard’, en in die betekenis is het in de Verenigde Staten overgenomen, vandaar dat Engels billion zowel ‘biljoen’ als ‘miljard’ betekende; tegenwoordig gebruikt ook Groot-Brittannië alleen nog de betekenis ‘miljard’. In slechte Nederlandse vertalingen uit het Engels wordt tegenwoordig in het Nederlands biljoen ook wel voor ‘miljard’ gebruikt, wat het er niet duidelijker op maakt.

Het astronomisch grote googol ‘10 tot de 100ste macht’ is door de wiskundige E. Kasner bedacht, eigenlijk door zijn negenjarige neef, die op verzoek dit woord verzon.

Een paar Bargoense telwoorden komen uit het Jiddisch en werden van oorsprong ongetwijfeld gebruikt als geheimtaal: kaf en kimmel.

Een zeer nieuw telwoord is k voor ‘1000’ (ook wel als hoofdletter gespeld). Het is ontleend aan het Engels en heeft vooral ingang gevonden door de aanduiding Y2K = year 2000, waarnaar werd verwezen met betrekking tot de millenniumbug die in computers zou optreden bij de overgang naar het jaar 2000. K is het symbool voor 10 tot de macht 3 ofwel 1000, afkorting van kilo-. Maar het wordt steeds ruimer gebruikt, bijvoorbeeld voor bedragen: de auto kost 30 k. Daarnaast zien we dat het oude vertrouwde ton, dat vroeger alleen voor bedragen gebruikt werd, nu ook voor andere eenheden geldt: ‘die auto heeft al meer dan een ton gereden’.Ga naar eind87 Ton ‘100.000 gulden’ is hetzelfde woord als het Latijnse leenwoord ton ‘vat’; de nieuwe betekenis ontstond doordat het gewicht van de gulden van 1840 tot 1945 tien gram was, zodat iemand die een ton bezat 1000 kilogram geld had.

 

Onbepaalde en rangschikkend bijwoordelijke telwoorden zijn:

901-1000 veel*  
___  
1100 genoeg*  
1100 meer*  
___  
1236 helft*  
1260-1280 weinig*  
___  
1351-1400 enkel*  
___  
1731-1735 paar  
1785 heleboel*  
___  
1846 eerstens <duits
1855 tweedens <duits
1859 meerdere <duits
___  
1984 tig <duits

[pagina 506]
[p. 506]

Opvallend is dat de meest recente, negentiende- en twintigste-eeuwse onbepaalde telwoorden alle uit het Duits zijn overgenomen. Paar als onbepaald telwoord is een betekenisontwikkeling van paar ‘stel, koppel’ (1274), wat een Latijns leenwoord was.

Er komen dus nog steeds telwoorden bij, en vanaf de zestiende eeuw gebeurt dat alleen nog door overnames uit andere talen. De aanwas van telwoorden zal waarschijnlijk nooit helemaal stoppen omdat we met steeds grotere aantallen gaan werken en denken.

VoegwoordenGa naar eind88

De voegwoorden worden onderverdeeld in nevenschikkende en onderschikkende. Nevenschikkende voegwoorden verbinden woorden en woordgroepen van gelijke orde. Dit zijn:

776-800 en*  
___  
901-1000 noch*  
901-1000 want*  
___  
1100 doch*  
___  
1200 maar*  
1200 edoch*  
1201-1225 of*  
1299 mitsgaders*  
___  
1350 dus*  
___  
1407 hetzij*  
___  
1598 zowel als*  
___  
1641-1642 echter*  
1672 alsmede*  
___  
1999 slash <engels

Dus is als bijwoord van tijd ouder (1100) dan als nevenschikkend voegwoord.

De nevenschikkende voegwoorden zijn op één na alle inheems en grotendeels oud, hoewel er in de zeventiende eeuw nog enkele zijn gevormd. Zeer recent is het Engelse leenwoord slash, dat stamt uit de computerwereld en als synoniem voor ‘of’ wordt gebruikt: ‘dat komt in 1999 slash 2000’.Ga naar eind89 Of dit algemeen gebruikelijk gaat worden, is de vraag.

Onderschikkende voegwoorden leiden een bijzin in. Het zijn:

901-1000 dat*
901-1000 of*
___  
1200 als*
1240 niettemin*
1280 daar*
1285 opdat*
1285 totdat*

[pagina 507]
[p. 507]

1285 zodat*
1287 nadat*
___  
1300 wanneer*
___  
1410 sedert*
1420 wen*
1436-1443 hoewel*
1440 vermits*
1453-1497 tenzij*
1463 indien*
1470 niettegenstaande*
1482 zoals*
1484 daarentegen*
___  
1524 voordat*
1569 daarenboven*
1575 zodra*
1598 zolang*
___  
1628 wijl*
1629 terwijl*
1636 toen*
1637 aangezien*
1637 omdat*
1646 naardien*
1674 alvorens*
___  
1715 althans*
1732 ofschoon*
1747 voorzover*
1781 teneinde*
___  
1823 sinds*
1859-1860 doordat*
1868 mits*

Of is momenteel zowel nevenschikkend (1201-1225) als onderschikkend voegwoord; het is het eerst gevonden als onderschikkend voegwoord (901-1000). Aanvankelijk had het twee verschillende vormen: nevenschikkend ofte/ochte, onderschikkend of/jof; de vormen zijn op den duur samengevallen.

Alle onderschikkende voegwoorden zijn inheems. Ze stammen vooral uit het einde van de Middeleeuwen of daarna, en zijn dus veelal relatief jong. In de vroege Middeleeuwen werden deels andere voegwoorden gebruikt, die inmiddels verdwenen zijn, zoals bedi, doe, hent (dat), so. Sint bestond in het Middelnederlands al, maar de vorm met -s (sinds) is jong. De onderschikkende voegwoorden uit de vroege Middeleeuwen waren meestal eigenlijk voorzetsels, bijwoorden, voornaamwoorden of nevenschikkende voegwoorden die als onderschikkend voegwoord werden gebruikt; pas in de late Middeleeuwen ontstonden exclusieve voegwoorden.

[pagina 508]
[p. 508]

In de late Middeleeuwen breidde het aantal voegwoorden zich enorm uit. Het ging dan echter vooral om betrekkelijk vrije woordgroepen zoals ter wilen dat, na der wilen dat, binnen der wile dat, tote dier tijt, te dien dat, daaromme dat, so drade als, terwilen als, terwilen dat - veelal dus eindigend met dat of als. Uit deze woordgroepen groeiden de huidige voegwoorden, maar ik heb deze gedateerd op de huidige vormen en niet op de middeleeuwse voorlopers daarvan, omdat ik de ouderdom van de voegwoorden zoals we ze nu gebruiken, wil laten zien. Dat verklaart de late dateringen. Daarbij moet nog het volgende aangetekend worden: de datering van voegwoorden is erg moeilijk, met name van de samengestelde voegwoorden. Het is namelijk vaak moeilijk uit te maken vanaf welk moment ze in de huidige betekenis en vorm gebruikt zijn, mede omdat de oude vormen daarnaast nog lange tijd gebruikt werden. Ik heb me bij de datering van voegwoorden van na de Middeleeuwen geheel verlaten op het wnt.

Vaak bestonden er oudere vormen waarin de voegwoorden op een andere manier gebruikt werden dan tegenwoordig, bijvoorbeeld doordat de twee delen gescheiden werden door een ander woord in de zin. Zo gebruikte men aanvankelijk of ... schoon: of sy schoon vasten. Of de voegwoorden hadden aanvankelijk een andere betekenis. Dat geldt bijvoorbeeld voor doordat, dat al in het Middelnederlands voorkwam, maar toen ‘opdat’ en ‘omdat’ betekende; de huidige oorzaakaanduidende betekenis dateert pas van 1859-1860, toen voor het eerst de scheiding werd gemaakt tussen omdat als redengevend voegwoord (‘hij is niet gekomen, omdat het regende’) en doordat als oorzaakaanduidend voegwoord (‘de grond was nat, doordat het geregend had’).Ga naar eind90

Aangezien is eigenlijk een verleden deelwoord. Het is voegwoord geworden doordat het optrad in absolute constructies; daarbij werd het Franse voorbeeld vu ‘(aan)gezien’ nagevolgd.Ga naar eind91

Van der Horst constateert dat het aantal voegwoorden en voorzetsels na 1200 gestaag is toegenomen, maar dat in de twintigste eeuw het aantal voegwoorden is afgenomen, terwijl de toename van de voorzetsels doorgaat.Ga naar eind92 Inderdaad vinden we geen enkel voegwoord gedateerd in de twintigste eeuw, en is het gebruik van sommige voegwoorden in de twintigste eeuw beperkt tot een bepaalde regio of een bepaald taalregister: vermits wordt alleen in België gebruikt, en ofschoon en wijl komen alleen in de schrijftaal voor.

Interessant is dat het voorzetsel ondanks tegenwoordig steeds vaker gebruikt wordt in de vorm ondanks dat en dan hoewel vervangt: ‘ondanks dat het regende, maakten we een wandeling’; men zou hier verwachten ‘ondanks de regen’ of ‘hoewel het regende’. Het oudste voorkomen van dit ondanks dat vond ik bij Potgieter in 1844, maar het gebruik hiervan is pas in deze eeuw (en in mijn waarneming pas vrij recent) zeer toegenomen. Hier herhaalt de geschiedenis zich dus: een voorzetsel wordt door toevoeging van dat een voegwoord.

VoornaamwoordenGa naar eind93

De voornaamwoorden geef ik ingedeeld naar hun betekenis. Alle aanwijzende voornaamwoorden zijn oud en inheems, alleen soortgelijk is een jonge, achttiende-eeuwse vorming:

[pagina 509]
[p. 509]

901-1000 dat*
901-1000 die*
901-1000 zelf*
___  
1100 zulk*
1130 deze*
___  
1201-1225 dit*
1236 dergelijk*
1237 degene*
1237 dusdanig*
1237 gene*
1240 dezelfde, hetzelfde*
1250 ginds*
1276-1300 zodanig*
1284 diegene*
___  
1787 soortgelijk*

Ook de bezittelijke voornaamwoorden zijn alle oud en inheems:

901-1000 dijn*
901-1000 haar*
901-1000 mijn*
901-1000 ons*
901-1000 uw*
901-1000 zijn*
___  
1290 jouw*
___  
1358 hun*

De oudste vorm van haar was iro, dus zonder h- (zoals het persoonlijke voornaamwoord het aanvankelijk it was - in de spreektaal en onbeklemtoond is het nog steeds [ut] - en hem voorkwam naast imo). Het verschil tussen vormen met en zonder h- was ook een dialectverschil. De h- werd onder invloed van hij overal toegevoegd. Op himo voor ‘hem’ na, staan de vormen met h- nog niet in de tiende-eeuwse Wachtendonkse Psalmen, maar al wel in de Leidse Willeram van circa 1100.

De variant heur voor ‘haar’, die we nog wel eens lezen in combinaties als heur haar, was aanvankelijk, in de Middeleeuwen, een dialectvariant van haar.

De meeste variatie in tijd en herkomst treedt op bij de onbepaalde voornaamwoorden:

776-800 al*  
___  
901-1000 men*  
901-1000 menig*  
___  
1200 niemand*  
1201-1225 allerhande*  

[pagina 510]
[p. 510]

1220-1240 elk*  
1230-1231 enig*  
1236 allegaar*  
1236 iemand*  
1236 sommige*  
1240 iegelijk*  
1270-1290 niets*  
1285 ander*  
1285 menigeen*  
1287 allemaal*  
1299 zeker  
___  
1348 iets*  
___  
1400 allerlei  
1400 generlei  
1443-1451 ettelijke <duits
___  
1516 verscheidene*  
1556 velerlei  
1573 ieder <duits
1599-1607 alles*  
___  
1612 niemendal*  
1615 elkeen*  
1636 iedereen*  
___  
1784-1785 niks <duits
___  
1808 verschillende*  
1844 noppes*  
1862 zoiets*  
1871 allehens <engels

Oudere, dertiende-eeuwse vormen van iets en niets waren zonder -s: iet, niet; de datering slaat op de vorm met -s. De oudste vormen van iemand en niemand waren zonder -d - die oudste vormen zijn gedateerd, omdat de toevoeging van de -d een regelmatige vormverandering is (zie 1.2.4).

Nog in de negentiende eeuw zijn nieuwe inheemse onbepaalde voornaamwoorden gemaakt, en bovendien zijn er vanaf het eind van de Middeleeuwen enkele onbepaalde voornaamwoorden geleend: uit het Duits ettelijke, ieder, niks en uit het Engels allehens (van all hands ‘alle handen’, als pars pro toto voor ‘alle personen, iedereen’). Of ieder uit het Duits komt, is overigens niet helemaal zeker, maar het komt in ieder geval uit oostelijke dialecten; het Middelhoogduits en Middelnederduits luidden ieder, het modern Duits is jeder. Zeker is een Nederlandse betekenisontwikkeling van zeker ‘veilig, vast’; in die oudste betekenis is het een Latijns leenwoord.

De persoonlijke voornaamwoorden zijn allemaal inheems, maar deels jong:

776-800 ik*

[pagina 511]
[p. 511]

___  
901-1000 gij*
901-1000 het*
901-1000 hij*
901-1000 mij*
901-1000 wij*
901-1000 zij*
___  
1200 hem*
1220-1240 hun*
1265-1270 hen*
___  
1330 jou*
1350 ze*
___  
1550 u*
___  
1601-1700 jullie*
1617 jij*
1618 je*
___  
1701-1800 zullie*
___  
1882 hullie*

De tegenstelling tussen hen en hun is jong en kunstmatig. Vanaf de dertiende eeuw bestonden hen en hun naast elkaar als persoonlijk voornaamwoord, namelijk voor zowel de derde als de vierde naamval meervoud van hij; hen en hun waren slechts dialectvarianten. In 1625 schreef Christiaen van Heule een grammatica: De Nederduytsche Grammatica ofte Spraec-konst. Hierin maakte hij, in navolging van het Latijn, als eerste het kunstmatige verschil tussen hun voor de derde naamval meervoud en hen voor de vierde naamval meervoud. Dit werd nagevolgd door onder anderen de literator P.C. Hooft (1581-1647). In de zeventiende en achttiende eeuw werd de vorm hun ook voorgeschreven na het voorzetsel van. De vorm hun was namelijk volgens de grammatici niet alleen derde naamval, maar ook zesde, en de zesde naamval werd volgens hen in het Nederlands uitgedrukt door de combinatie van het voorzetsel van en een naamvalsuitgang die gelijk is aan die van de derde naamval. Pas in de negentiende eeuw is de huidige verdeling tussen hen (als lijdend voorwerp en na een voorzetsel) en hun (als meewerkend voorwerp) definitief geworden - en dit geldt nog steeds als een van de grootste struikelblokken van de Nederlandse grammatica, en een van de regels waartegen het veelvuldigst gezondigd wordt. Hooft heeft nog voorgesteld om hum in te voeren als derde naamval van het mannelijke persoonlijk voornaamwoord naast de vierde naamval hem, naar analogie van het (kunstmatige) onderscheid in het meervoud tussen hun en hen, dat Van Heule had gemaakt. Maar niemand heeft dit ooit nagevolgd. Overigens waren hem, hum en hom dialectvarianten; hom is de vorm die in het Afrikaans gebruikt wordt voor ‘hem’.

In de spreektaal wordt hun sinds enige tijd als onderwerp gebruikt: hun hebben het gedaan. De eerste keer dat dit gebruik werd opgemerkt, was in 1911. Mogelijkerwijs komt dit van dialectsprekers die geen hun kenden in hun dialect en toen ze het gebruik van hun uit de standaardtaal overnamen, uit hypercorrecte overwegingen hun niet alleen als

[pagina 512]
[p. 512]

meewerkend voorwerp maar ook als onderwerp van de zin gingen gebruiken. Dat dit wel eens een blijvertje kan zijn, blijkt uit een verhaal dat in het tijdschrift Onze Taal van april 2000 werd verteld: toen een moeder de uitspraak van haar vijfjarige zoontje ‘hun mogen dat niet’ corrigeerde, repliceerde hij: ‘nee hoor, want als je zegt: “zij mogen dat niet”, dan bedoel je alleen maar dames’. Die gedachte kan mede hebben post gevat dankzij het feit dat sommige spraakmakende personen, zoals Johan Cruijff, erkende hun-zeggers zijn. Overigens komt hun als onderwerpsvorm alleen voor in Nederland, niet in Vlaanderen; maar in Vlaams-Brabantse dialecten komt dan weer het in Nederland onbekende 'm in plaats van hij voor: als 'm niet komt.

Het late ontstaan van de persoonlijke voornaamwoorden jij, je, u, jullie, hullie en zullie kan als volgt verklaard worden. In de Middeleeuwen werden als persoonlijke voornaamwoorden ik, hij, zij en wij gebruikt (iets anders gespeld natuurlijk), dus dezelfde woorden als nu. Maar voor de tweede persoon enkelvoud en meervoud werden andere vormen dan nu gebruikt, namelijk du (enkelvoud) en gij (meervoud); in de zestiende eeuw werd gij, vooral in formele taal, ook als enkelvoud gebruikt; daarnaast werd dan ook wel, bijvoorbeeld als het nodig was de meervoudigheid te benadrukken, als meervoud gijlieden gebruikt. Du, dat in het Duits en Limburgs is blijven voortbestaan, is in het Nederlands in de zestiende, zeventiende eeuw verdwenen (mede doordat de Statenvertaling koos voor gij voor enkel- en meervoud). Gij, ge werd enige tijd gebruikt als aanspreekvorm voor een of meerdere personen; in Vlaanderen wordt het nog zo gebruikt. Naast de vorm gij bestond in de zeventiende eeuw de Hollandse vorm jij, je, en die vorm is de gewone vorm voor het enkelvoud geworden.

In de Middeleeuwen was u het lijdend en meewerkend voorwerp bij gij/ge. Momenteel is u de beleefdheidsvorm en onderwerpsvorm. De ontwikkeling is niet helemaal duidelijk: wellicht is het huidige gebruik ontstaan door uitbreiding van het oudere gebruik van u als voorwerpsvorm (vergelijkbaar met het gebruik van hun in hun gingen). Een andere theorie is dat u ontstaan is uit de vorm Uw Edelheid of UEdele, die tot ue en Uwé werd verkort en vervolgens als Uwe, met de klemtoon op de u, werd uitgesproken. Dit uwe zou dan tot u geworden zijn onder invloed van de verbogen vorm u bij gij. Probleem is dat de uwe-vormen pas in de negentiende eeuw zijn genoteerd. Misschien ook dat beide factoren gelijkelijk werkten.

Er is in of vanaf de jaren zestig een duidelijke verandering te zien in het gebruik van u en je, die samenhangt met veranderende sociale verhoudingen. Vroeger was u de beleefdheidsvorm en je de vertrouwelijksheidsvorm. Tegenwoordig is u een distantiepronomen geworden: het wordt gebruikt tegen iemand die niet tot de groep behoort; je daarentegen is het vertrouwelijkheidspronomen.Ga naar eind94

Het verschil tussen u en je is en blijft moeilijk te maken, en daarom koos Wim T. Schippers in zijn vpro-radioprogramma Ronflonfon met Jacques Plafond (1984-1991) consequent joe, ongetwijfeld beïnvloed door het Engelse you. Hoewel er voorstanders waren van het afschaffen van het distantiepronomen en het overschakelen naar één voornaamwoord voor iedereen, heeft dit nooit ingang gevonden - of eigenlijk toch wel, want u wordt steeds minder gebruikt en verdwijnt op den duur wellicht zelfs helemaal.

Al in de eerste helft van de achttiende eeuw werd je gebruikt in de betekenis ‘men’.

[pagina 513]
[p. 513]

Recent, dat wil zeggen van na de Tweede Wereldoorlog, is het gebruik van je in plaats van ‘ik’; Johan Cruijff is hiervan een groot voorbeeld, met uitspraken zoals ‘Je mist het publiek, het applaus’.

De vormen jullie, hullie, zullie zijn ontstaan uit oudere vormen. Al in het Middelnederlands bestonden naast de vormen wij, gij, zij ook de langere, nadrukkelijke vormen wijlieden/wijlui, gijlieden/gijlui en zijlieden/zijlui. In de zeventiende eeuw kwam naast de vorm gijlieden/gijlui de vorm jijlieden/jijlui op. Deze vormen kregen de klemtoon op de eerste lettergreep, waarna de verzwakte vorm jullie ontstond, die in de loop van de achttiende eeuw steeds vaker voor het meervoud gebruikt werd naast de enkelvoudsvorm jij. Jullie en je worden zowel voor het onderwerp als voor de verbogen vormen gebruikt. Aanvankelijk volgde op jullie een werkwoordsvorm in het enkelvoud, net als gij, het woord dat het verdrong, dus: jullie loopt. Maar naar analogie van de werkwoordsvormen na wij en zij werd steeds vaker de meervoudsvorm gebruikt, en vanaf ongeveer een eeuw geleden kreeg jullie lopen langzamerhand de overhand.

Zoals jullie voortkwam uit jijlieden/jijlui, ontstonden wullie, zullie en hullie - het laatste uit de verbogen vorm hunlieden. Zullie en hullie zijn typische spreektaalvormen en dus pas laat genoteerd, maar ze zijn zeker ouder: het Afrikaans gebruikt namelijk tot op heden hulle voor het persoonlijk voornaamwoord meervoud (eerste persoon en verbogen vorm; tevens als bezittelijk voornaamwoord), en dat is al voor eind achttiende eeuw uit ouder hullie, hullui ontstaan.

 

De vragende voornaamwoorden zijn oud en inheems:

901-1000 wat*
901-1000 welk*
901-1000 wie*
___  
1285 hoedanig*

We kennen de volgende wederkerige voornaamwoorden:

1260-1270 malkander*
1285 elkaar, elkander*

Opmerkelijk is dat het oudste wederkerende voornaamwoord ontleend is aan het Duits:

901-1000 zich <duits
___  
1515 zichzelf  
___  
1624-1625 eigen*  

In het Middelnederlands werd het persoonlijk voornaamwoord ook als wederkerend voornaamwoord gebruikt (hij wast hem). Omdat het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord als wederkerend voornaamwoord tot ambiguïteit kon leiden, gebruikte

[pagina 514]
[p. 514]

men ook de nadrukkelijke vormen hem/haar zelf of z'n/haar eigen: hij wast z'n eigen. Dat werd de normale Nederlandse vorm, die in de spreektaal en in de dialecten nog steeds gebruikt wordt.

Zich is weliswaar vroeg gedateerd, maar in de oudste periode had het woord slechts een geringe verbreiding. Het kwam het eerst voor in de (Duits gekleurde) Wachtendonkse Psalmen, en in de dertiende eeuw in Limburgse teksten, in de veertiende eeuw vinden we het in Gelderse en oostelijke teksten en in de vijftiende eeuw in Utrecht: al deze gebieden stonden in deze periode onder Duitse invloed. De definitieve verdringing van z'n/haar eigen door zich in de standaardtaal gebeurde pas in de zeventiende eeuw en is te danken aan de Statenbijbel, omdat de vertalers hiervan de voorkeur gaven aan zich, en aan de toonaangevende schrijvers Hooft en Vondel.

De jongere vorm zichzelf is een versterkte of nadrukkelijke vorm van zich.

VoorzetselsGa naar eind95

Het aantal voorzetsels is omvangrijk:

776-800 in*  
777 op*  
___  
870 uit*  
876-900 achter*  
___  
901-1000 aan*  
901-1000 bij*  
901-1000 door*  
901-1000 met*  
901-1000 onder*  
901-1000 over*  
901-1000 te*  
901-1000 tot*  
901-1000 van*  
901-1000 voor*  
901-1000 zonder*  
___  
1200 na*  
1220-1240 boven*  
1220-1240 buiten*  
1236 beneden*  
1236 ten*  
1240 naar*  
1249 tussen*  
1253 binnen*  
1265-1270 behalve*  
1265-1270 omtrent*  
1267 neven*  

[pagina 515]
[p. 515]

1272 om*  
1284 tegen*  
1285 bezijden*  
1285 naast*  
1287 neffens*  
1292 jegens*  
___  
1318 sedert*  
1351 langs*  
___  
1420 ondanks*  
1435 staande*  
1445 voorbij*  
1460 nabij*  
1470 uitgezonderd*  
1484 niettegenstaande*  
1488 rondom*  
___  
1500 nopens*  
1555 contra <latijn
1559 conform <frans
1564 pro <latijn
1570 sinds*  
1577 onverminderd*  
1579 per <latijn
1589 wegens*  
1598 vanwege*  
1599 volgens*  
___  
1613 tegenover*  
1615 trots <duits
1619 doorheen*  
1624 benevens*  
1626 hangende*  
1626 vanuit*  
1642 gedurende*  
1644 getuige*  
1672 rakende*  
___  
1723 ingevolge*  
1749 circa <latijn
1764 dankzij*  
1776 omstreeks*  
1776 vis-à-vis <frans
1784-1785 betreffende*  
1793-1796 overeenkomstig*  
___  
1806-1807 ongeacht*  
1817 krachtens <duits

[pagina 516]
[p. 516]

1824 anti <grieks
1824 qua <latijn
1828 vanaf*  
1829 namens <duits
1832 à <frans
1836-1838 rond  
1838 omwille van*  
1840 blijkens*  
1840 tengevolge van*  
1847 via <engels
1854-1855 aangaande*  
1860 behoudens*  
1868 tijdens*  
1875 ter wille van*  
1884 gegeven*  
1890 inzake*  
___  
1914 middels <duits
1921 gezien*  
1937 versus <engels of latijn
1974 gaandeweg*  
1984 richting  
1994 gaande*  
1998 lopende*  

Voorzetsels zijn ontstaan uit bijwoorden. Het Indo-europees kende geen voorzetsels, alleen bijwoorden.Ga naar eind96 In het Indo-europees gebruikte men naamvallen om relaties mee aan te duiden, maar in het Nederlands verdwenen deze steeds meer ten gunste van voorzetsels. Dit is een algemene tendens van talen: ze gaan in principe van synthetisch naar analytisch. Vanaf het begin van de Middeleeuwen nam het gebruik van naamvallen en vervoegingen af en het aantal voorzetsels toe. Dat loopt door tot in deze eeuw. 41 voorzetsels zijn gedateerd vóór 1500 en 51 erna.

Een aantal voorzetsels vinden we in het Nederlands al heel vroeg, in de achtste eeuw. Sommige voorzetsels zijn ouder in een andere vorm. Zo is inzake ontstaan uit ouder inzake van; de datering is van de huidige vorm zonder van. Voorzetsels hebben regelmatig de uitgang -s, waarmee bijwoorden worden gevormd. Vaak bestaat er dan een oudere vorm zonder -s, bijvoorbeeld omstreeks, ouder omstreek. Ik heb telkens de vorm met -s gedateerd. Samengestelde voorzetsels werden aanvankelijk meestal los geschreven, maar dat is een spellingkwestie waarmee ik met de datering geen rekening heb gehouden: dus omwille van is gedateerd op de vorm om wille van.

Sommige voorzetsels zijn ouder in een andere betekenis, niet als voorzetsel: mits kwam al in de dertiende eeuw voor in de betekenis ‘in het midden van’, behalve betekende in de tiende eeuw ‘terug, achterwaarts’, daarenboven betekende eerst ‘daartegen in, in weerwil van’.

[pagina 517]
[p. 517]

De meeste voorzetsels zijn inheems, maar vanaf de zestiende eeuw vinden we ook een aantal geleende voorzetsels, meestal duidelijke schrijftaalvormen: uit het Latijn komen circa, contra, per, pro, qua, uit het Frans à, conform, vis-à-vis, uit het Duits krachtens, middels, namens en waarschijnlijk trots, en uit het Grieks anti. Via en versus zijn twee Latijnse voorzetsels die waarschijnlijk via het Engels zijn geleend; voor via is dat vanwege de betekenis en het gebruik wel zeker, maar versus kan ook via de juristentaal ‘X versus Y’ uit het Latijn zijn geleend. Ook rond als voorzetsel is in de twintigste eeuw wel als anglicisme beschouwd, maar dat lijkt onnodig en, gezien de ouderdom, ook onwaarschijnlijk.

Opvallend is het grote aantal voorzetsels dat eigenlijk een tegenwoordig deelwoord is: aangaande, betreffende, gaande, gedurende, hangende, lopende, niettegenstaande, rakende, staande. Minder vaak worden verleden deelwoorden tot voorzetsel: gegeven, gezien, uitgezonderd. De deelwoorden zijn hier voorzetsel geworden doordat ze in absolute constructies gebruikt werden; de vorming gebeurde meestal onder invloed van het Latijn of het Frans, vergelijk gegeven met Latijn datum, staande met Latijn stante (zoals in stante pede), gezien met Frans vu, aangaande/betreffende/rakende met Frans touchant, en volgens (ouder volgends, van volgend) met Frans suivant. Ook het woord getuige is in absoluut gebruik een voorzetsel geworden, onder invloed van Frans témoin, vergelijk: témoin tous les anciens philosophes ‘getuige alle oude filosofen’.Ga naar eind97

Soms is niet zeker of de invloed uitgegaan is van het Frans of van het Latijn, waarschijnlijk hebben beide talen een rol gespeeld: vergelijk hangende (hangende de uitslag) met Frans pendant en juridisch Latijn pendens; uitgezonderd met Frans excepté en Latijn exceptus; gedurende met Franse ce temps durant en Latijn durante in bijvoorbeeld durante bello ‘gedurende de oorlog’. Behoudens luidde in het Middelnederlands behouden ‘behoudens, zonder te kort te doen aan, zonder’, en was afgeleid uit een uitdrukking als behouden der kindre recht, die teruggaat op Frans sauf le droit des enfants of Latijnse constructies als salvo iure amicitiae ‘behoudens het recht op vriendschap’ of salvis auspiciis ‘behoudens de voortekenen’, van salvus ‘behouden’.Ga naar eind98

In de twintigste eeuw vinden we een aantal nieuwe voorzetsels. De taalkundige Van der Horst noemt gaande, gaandeweg en richting - woorden die al langer bestonden als deelwoord, bijwoord en zelfstandig naamwoord, maar in de twintigste eeuw ook de functie van voorzetsel op zich nemen: ‘je keek dan richting mij’, ‘gaandeweg de ochtend’, ‘gaande de serie’. Lopende, dat Van der Horst ook noemt, komt alleen voor in lopende het onderzoek, en maakt daarom voorlopig veel minder kans om uit te groeien tot een voorzetsel. Uit mijn materiaal blijkt dat ook gezien pas in de twintigste eeuw voor het eerst voorkomt - ik heb tenminste geen oudere datering kunnen vinden dan 1921.

Qua wordt meestal een bijwoord genoemd, hoewel Van der Horst erop wijst dat het zich vanaf 1943 steeds meer als voorzetsel is gaan gedragen met de betekenis ‘wat ... betreft’; denk aan zinnen als: ‘qua grootte’, of het modieuze gebruik in zinnen als: ‘hoe gaat het met je, qua werk?’

Doorheen is een voorzetsel dat in de zeventiende eeuw eenmaal is aangetroffen, maar dat zijn opkomst in de twintigste eeuw heeft beleefd; het wordt alleen in België gebruikt, in Nederland komt het alleen gesplitst voor: door ... heen. Ook vanuit en vanaf zijn wel-

[pagina 518]
[p. 518]

iswaar ouder (vaak los geschreven - maar niet gesplitst - als van uit en van af), maar pas in de twintigste eeuw veelvuldig gebruikt. Al deze voorzetsels wekten verzet bij de taalmeester Charivarius, die in 1940 in zijn boek Is dat goed Nederlands? ervoor pleitte het tweede deel van deze voorzetsels te schrappen, of de voorzetsels te splitsen, dus niet vanaf het begin maar van het begin af; mensen die dat niet deden, noemde hij fnaffers en fnuiters.

Langs heeft recent een nieuwe betekenis gekregen, namelijk ‘hoger in score’, vergelijk: Ajax langs Feyenoord. Deze betekenis staat al in 1970 vermeld in het boekje Recht voor z'n raap.

Concluderend

De lidwoorden zijn alle oud en inheems. De nevenschikkende voegwoorden zijn grotendeels oud en inheems, de onderschikkende zijn inheems maar stammen vooral van na de Middeleeuwen. Ook de voornaamwoorden zijn grotendeels oud en inheems, alleen het wederkerend voornaamwoord zich is oud en geleend, en de onbepaalde voornaamwoorden zijn deels geleend en jonger. Maar in al deze woordsoorten overheersen de oude, inheemse woorden.

Anders ligt dat bij de telwoorden en de voorzetsels. Van de 71 telwoorden dateren er 49 van voor 1500 en 22 van daarna. Bovendien zijn er 24 leenwoorden; de meeste uit het Frans (11) en Duits (6). Van de 92 voorzetsels stammen er 41 van voor 1500 en maar liefst 51 van daarna. Er zijn 17 geleende voorzetsels, waarvan 5 uit het Latijn, 4 uit het Duits en 3 uit het Frans.

Hieruit blijkt dat lang niet alle functiewoorden oud en inheems zijn; voor de categorieën telwoorden en voorzetsels geldt dat niet: deze categorieën zijn nog niet gesloten, maar worden nog tot op heden uitgebreid.

eind84
ans 1997: 592-593.

eind85
Over het ontstaan van de lidwoorden zie Van Loey 1970a: 144-148; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 60, 122, 219-220. Over de en een in de Lutgart zie Zonneveld 2001.

eind86
Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 120.
eind87
Reinsma 1999.

eind88
Zie Van der Horst 1999: 236-252; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 66, 128-129, 223-225, 427-428.
eind89
Reinsma 1999.
eind90
Over omdat en doordat zie De Rooij 1982.
eind91
Zie Komen 1994.
eind92
Van der Horst 1999: 237.

eind93
Zie Van der Horst 1999: 145-186; Van Loey 1970a: 135-148; Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 52-54, 105-110, 409-413, 423-424. Over hun als onderwerpsvorm zie Van Hout 1999: 12-18.
eind94
Daan 1978, 1980; Van der Horst 1999: 149-152.

eind95
Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 65, 128. Voor jonge, twintigste-eeuwse voorzetsels zie Van der Horst 1999: 187-204.
eind96
Beekes 1990: 261.
eind97
Zie Komen 1994.
eind98
Franck en Van Wijk 1976; De Vries 1971.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Woordenboek der Nederlandsche taal

  • over Middelnederlandsch Woordenboek (10 delen)