Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kalliope in de Nederlanden (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kalliope in de Nederlanden
Afbeelding van Kalliope in de NederlandenToon afbeelding van titelpagina van Kalliope in de Nederlanden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.69 MB)

Scans (50.54 MB)

XML (6.00 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kalliope in de Nederlanden

(1975-1983)–W.A.P. Smit–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Het Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850


Vorige Volgende
[pagina XVII]
[p. XVII]

[Deel II]

Woord vooraf

In mijn ‘Woord vooraf’ voor het eerste deel van deze studie heb ik de verwachting uitgesproken, dat het completerende tweede deel aan het begin van de jaren tachtig voltooid zou kunnen zijn. Dat is evenwel anders gelopen. In de eerste plaats bleek de materie zowel uitgebreider als bewerkelijker te zijn dan ik had verwacht, zodat mijn tweede deel in zijn gehéél aan de epen uit het tijdvak 1700-1780 diende te worden gewijd en er voor die uit de periode van ‘Eb en vervloeiing’ (1780-1850) een nieuw derde deel moest worden geprojecteerd. In de tweede plaats deed zich met het klimmen der jaren een langzaam maar onmiskenbaar toenemende vertraging in mijn werktempo gelden. Als gevolg van deze factoren heeft het schrijven van deel II mij ruim acht jaar gekost: van augustus 1974 tot en met oktober 1982. En met het gereedkomen daarvan is mijn geschiedenis van het Nederlandse epos tussen 1550 en 1850 dan nog slechts voor twee derden voltooid.

Desondanks zie ik mij tot mijn leedwezen genoodzaakt af te zien van een voortgaan met deel III. Op grond van mijn ervaringen met het tweede deel moet ik aannemen, dat het werk daaraan mij zeker een kleine tien jaar zou kosten. Het zou van hybris getuigen, op mijn leeftijd nog aan een dergelijke onderneming te beginnen. Maar dat is niet de voornaamste reden voor mijn besluit. Die is, dat ik mij te zeer bewust ben van de gevaren, waarmee ouderdoms-aftakeling een te lang voortgezette wetenschappelijke arbeid bedreigt, dan dat ik het verantwoord acht in mijn situatie nog een werk van dusdanige omvang en importantie op te zetten. Ik hoop dat het mij gegeven zal zijn af en toe met een artikel nog een kleine bijdrage aan de Nederlandse literatuur-wetenschap te leveren - maar ik heb te aanvaarden dat voor mij de tijd van groot werk thans voorbij is.

Uiteraard gaat het mij aan het hart, dat op deze manier mijn laatste omvangrijke studie onvoltooid blijft. Natuurlijk hoop ik - zij het haast tegen beter weten in - dat dit werk te eniger tijd door een jongere collega zal worden voortgezet en ten einde gebracht. Maar ook als dit niet zou gebeuren, ligt er voor mij een troost in de gedachte, dat althans het belangrijkste deel gereed gekomen is: het onderzoek naar het Nederlandse epos van de 17de en 18de eeuw, dat tot dusver praktisch een witte vlek vormde op de kaart van onze literatuur. Ondanks alles is het dan ook met een klein gevoel van voldoening en een groot gevoel van dankbaarheid, dat ik hier afscheid neem van mijn project. Dankbaarheid in de eerste plaats jegens God, die mij de tijd en de kracht heeft geschonken om dit gedeeltelijke resultaat te bereiken. En dankbaarheid jegens mijn Vrouw, van wie ik slechts herhalen kan wat ik in de Opdracht van mijn eerste deel - die onverminderd óók geldt voor dit tweede! - getuigde: dat zij door haar zorgende liefde het ontstaan van dit boek heeft mogelijk gemaakt.

[pagina XVIII]
[p. XVIII]

Naar aanleiding van mijn eerste deel heeft men opgemerkt, dat de uitvoerigheid een bezwaar vormt en een gecomprimeerd overzicht eigenlijk welkomer zou zijn geweest. Ik stel daartegenover, dat een verantwoord overzicht eerst kan worden gegeven, wanneer de feiten zo volledig mogelijk bekend zijn en daarin verdisconteerd kunnen worden. Nu zou het uiteraard denkbaar zijn geweest, dat ik de door mij ontdekte gegevens grotendeels in portefeuille gehouden en slechts een daarop gebaseerd overzicht gepubliceerd had. Een dergelijke manier van doen is echter niet verenigbaar met de opvatting, die ik omtrent de taak van een literatuur-historicus heb. Ik beschouw het als zijn eerste plicht de resultaten van zijn onderzoek in een zodanige vorm bekend te maken, dat de ontdekte feiten bewaard blijven en de conclusies kunnen worden geverifiëerd; het samenvattende overzicht is meer een zaak van popularisering en daarom van secundair belang.

In mijn tweede deel ben ik dus op deze basis voortgegaan. Ook afgezien van het algemene principe was daartoe in dit geval trouwens aanleiding. Er valt immers niet te verwachten, dat de geschiedenis van het Nederlandse Renaissancistisch-klassicistische epos spoedig opnieuw systematisch ter hand genomen zal worden; wat bij mijn onderzoek aan het licht gekomen is, diende dus te worden vastgelegd om niet voor onbepaalde tijd weer verloren te gaan. Daar komt nog bij, dat de betrokken materie een vertrouwdheid met de Bijbel en met de Oudheid veronderstelt, die bij de tendensen van onze tijd steeds zeldzamer en onvollediger dreigt te worden. Het feit dat ik het voorrecht heb te behoren tot de snel slinkende groep van hen voor wie deze vertrouwdheid door opvoeding en opleiding nog een vanzelfsprekendheid is, legde mij naar mijn gevoel daarom de verplichting op daar ten volle gebruik van te maken. Uit dien hoofde heb ik gemeend aan elk van de besproken epen een in zichzelf afgeronde studie te moeten wijden, waarin de karakteristiek op een analyse berust en alle mij bekende gegevens verwerkt zijn. Dat mijn boek daardoor ietwat brokkelig zou kunnen aandoen, heb ik op de koop toe genomen.

 

Evenals voor mijn eerste deel heb ik ook voor dit tweede een grote steun gehad aan de Bibliografie van de Nederlandse en in het Nederlands vertaalde epen, die in opdracht van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk werd samengesteld door Henri A. Ett. Zonder deze ruggesteun zou mijn studie zo niet onmogelijk, dan toch zeer veel moeilijker en tijdrovender zijn geweest. Het spijt mij bijzonder, dat Ett de voltooiing van dit deel niet meer heeft mogen beleven en ik hem dus niet kan bedanken voor zijn aandeel daarin, zoals ik dat in het ‘Woord vooraf’ van mijn eerste deel heb gedaan.

Met erkentelijkheid vermeld ik de medewerking, die ik van de openbare bibliotheken hier te lande - en met name van de Koninklijke Bibliotheek - heb ondervonden bij het raadplegen van de benodigde boeken. Een afzonderlijk woord van dank komt daarbij toe aan de medewerkers van de Universiteits-bibliotheek te Utrecht, op wier hulp ik zo herhaaldelijk een beroep heb moeten doen; ik moge aan mijn dank voor allen uitdrukking geven met het noemen van één enkele naam: Mevrouw L.C. Kuiper-Brussen van de afdeling Oude Drukken.

Ook ditmaal zou de verschijning van mijn boek niet mogelijk geweest zijn zonder de steun van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (Z.W.O.). Ik ben zeer erkentelijk voor deze steun alsmede voor de welwillendheid waarmee rekening gehouden werd met mijn bijzondere omstandigheden.

Gaarne dank ik ook mijn uitgevers, zowel voor de zorg die zij aan de uiterlijke vormgeving van mijn werk hebben besteed als voor hun medewerking bij de opzet het verschijnen daarvan te doen samenvallen met mijn tachtigste verjaardag. In dat

[pagina XIX]
[p. XIX]

verband voel ik mij vooral verplicht aan de Heer D.C. van den Oever.

Zonder de even efficiënte als deskundige hulp van Mevrouw drs. J. Mateboer zouden de voorbereiding en het begeleiden van de druk ongetwijfeld méér van mij hebben gevergd dan ik had kunnen opbrengen. Zij heeft zowel het samenstellen van literatuurlijst en registers als het corrigeren van de drukproeven voor haar rekening willen nemen, en mij zodoende ontheven van zoveel mogelijk zorg en verantwoordelijkheid. Ik ben haar van harte dankbaar voor haar medewerking, en voor de rustige opgewektheid waarmee zij die steeds heeft verleend.

Tenslotte - maar niet in de laatste plaats! - dank ik mijn oude vrienden van het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde aan de R.U. te Utrecht, de heren W.P. Gerritsen, A.L. Sötemann en W. Vermeer, voor hun onafgebroken stimulerende belangstelling gedurende de wordingsjaren van mijn boek, alsmede voor hun inzet en steun bij het overwinnen van de moeilijkheden waarvoor de uitgave daarvan mij als oud man stelde.

 

Utrecht 1 augustus 1983

W.A.P. Smit


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken