Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis (1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis
Afbeelding van Middelnederlandsche spraakkunst. SyntaxisToon afbeelding van titelpagina van Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.58 MB)

Scans (18.44 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

proefschrift
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis

(1889)–F.A. Stoett–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

Bijwoord

§ 116.

Naast een bijw. op e, like (lic, liken) of minder gewoon op kine, kon men in het Mnl. gebruiken alse gevolgd door het lidw. (gewoonlijk dat van bepaaldheid) met een zelfstandig gebezigd adjectief. Zoo is alse die vroede in beteekenis gelijk aan vroedelike; vgl. verder alse die fiere = fierlike; alse die milde = mildelike; als die coene = coenlike; als een domme = dommelike; alse een snelle = snellike, enz.; zie Mnl. Wdb. I, 363.

Hiernaast kwamen bijw. op wise of gewise voor, zooals cruusgewise, cruuswijs, eig. in des crucen ghewise (vgl. in gecs gewise; ridders gewise; viants gewise; pelgrims gewise; waar gewise nog znw. is); amptmansgewijse, enz. (vgl. Mnl. Wdb. II, 1921; Ndl. Wdb. IV, 2095), welke bijw. uitdr. te vergelijken zijn met in heimeliken-, soeten-, lieven scijn = heimelike, soetelike, lievelike.

§ 117.

Geen bijv. naamw. maar bijwoorden ziet men in vormen op like in verbinding met sijn, wesen, werden, bliven en scinen. || Wonderlike es sijn doen. Dijn ziel es doch ewelike ende dijn lichaem es sterfelike. Die eerste maniere is onsprekelike. Al en es sie (die stad) niet so jammerlike als donderste, si es gruelike. Dat die wonden ongheneselicke souden bliven. Ook (on)gelike, (on)gewone en geware komen in verbinding met bovengenoemde werkw. als adverbia voor. Zie Van Helten § 319; Vondel's Taal § 236; Limb. Serm. § 150; Wilmanns III § 345.

§ 118.

Niet altijd is met zekerheid te beslissen of we met een bijw. of een bijv. naamw. te doen hebben, vooral wanneer de acc. neutr. van het adj. gebruikt wordt als adverbium, en nog meer, als de adverbiale uitgang e is geapocopeerd. || Recht doe men dese stat gewonnen hadden. Recht in dese selve sprake naast Rechte opten Paeschdach. Ghi seles hebben groot gewin, dat ghi mi dus lieve hebt gedaen. Symonye daer Lucifer ende sine pertye herde lief an hadde gedaen. Hier kan wegens de bijw. dus en herde niet anders

[pagina 77]
[p. 77]

dan aan een bijw. worden gedacht. Eveneens treffen we het bijw. aan in. || Alsoe lief hat mi een wilt Sas oft een Vriese bescreven. Een edel dinc eist so wat dinghen so ghesciet, ontfaen in sulkere gebare, alse oft hem lief (var. lieve) comen ware (vgl. hiernaast enen like, enen evene comen, iemand te pas komen, en vooral wellecome). Zoo ook in mi es, doet of wert ange, bange, lieve (lief), lede, (on)sachte soete, sware, vremde, selsiene, wonderlike; mi gesciet evele, (so) leede, enz. In enen lieve, lede, sere, sware doen kan aan een znw. gedacht worden, tenzij een bijw. van graad voorafgaat. Zie Mnl. Wdb. IV, 231; 575; Beiträge, XXX, 342; Delbrück, Synt. III § 7; Wilmanns III § 345, 4.

§ 119.

Afzonderlijke vermelding verdient het telw. een, welks acc. als bijw. gebezigd wordt in den zin van eens in de uitdr. een voor al, emmereen, nemmereen (nooit); zie Tijdschr. IV, 224 en Mnl. Wdb. II, 536.

Verder valt aangaande de bijwoorden van tijd op te merken dat emmer, emmermere, nemmer, nemmermere en nemmermee ook de beteekenis hebben van volstrekt, volstrekt niet. || Hi wilde emmer te striden wesen. Des quaets menschen raet .. en sal men emmer volghen niet (volstrekt niet, vooral niet). Men vintse (de mieren) anders nemmermee niewer (volstrekt nergens anders).

 

Opm. Samenstellingen van bijwoorden met mere komen veel in het Mnl. voor, ter aanduiding van den tijd, die op den door het bijw. genoemden volgt, tegenover die op ere, eer; terwijl bljv. hedenmeer van een toekomend oogenblik wordt gebruikt, ziet hedeneer op het verledene (= daar straks). Vgl. verder tavontmeer, vortmeer, numeer (hd. nunmehr), vortanemeer, vortwaertmeer, jaerlancmeer, saermeer, sidemeer, sintemeer, enz.; Mnl. Wdb. IV, 1299; 2572.

§ 120.

Ook het bijw. alles, als, eig. genitivus van het zelfst. vnw. al, komt in den zin van geheel en al (vgl. fr. du tout) als versterkend bijwoord voor, vooral in de verbinding als ende als, geheel en al, ten eenen male; niet als, als niet, volstrekt niet. Vgl. Mnl. Wdb. I, 359; Ndl. Wdb. II, 238 en onze uitdr. veels te veel, als te goed, als te mooi en dergelijke. Zie § 151 opm. IV.

§ 121.

Het bijw. ooit had naast de bet. te eeniger tijd in het verledene of in de toekomst ook die van ‘steeds, altijd, gezegd van het

[pagina 78]
[p. 78]

verledene en zoowel gebruikt voor onafgebroken voortdurende werkingen, als van dezulke, die plaats hebben, wanneer de gelegenheid zich voordoet’ (Mnl. Wdb. V, 1599).

Nie en nooit komen ook voor in de bet. in geenen deele, volstrekt niet (vgl. eng. never en bij ons ‘dat is nooit waar’) en nooit een in die van volstrekt niemand, geen enkele (eng. never a one); syn. van nieman, niet beghene (Mnl. Wdb. I, 697). Verder bezigde het Mnl. als bijw. iet (soms, wellicht), ietoe, ietoewaert, intoewaert (nu, reeds), anders (daarna, voort), onderenich (dadelijk); varent (verleden jaar) = verjare, varejare; allene (eenerlei, voortdurend, geheel en al, van zelf; Tijdschr. XVII, 7)3; vele (in grooten getale); al, alle (te gader, te zamen; Mnl. Wdb I, 323); wattan, wan (wane, waen) = welaan, kom aan, waarom niet; ook als uitroep van verwondering of verbazing; zie § 288 opm. II; Tijdschr. IV, 225 en vgl. mhd. wan (wande ne, wanne).

Het voegw. bijw. ooc heeft behalve de augmentatieve beteekenis ook die van aan den anderen kant, daarentegen, echter (zie § 304; Mnl. Wdb. V, 1605-1606; Alex. bl. 490 en Proza-Reyn. bl. 165).

 

Opm. I. Voor de buiging van het adverbium in zinnen als gi sijt van harden plompe verstane; met willen uutnemenden heet vgl. § 98.
Opm. II. Zelden komt een bijw. voor in de functie van een bijv. naamw. || Beter een na nabuer dan een veer vrient. Haerder behender bedrieghinghe. Selden wile(n). Hoe die (sueticheit) corter ende seldenre is. Dicke wilen (vgl. ofr. soventes fois; me. ofte tymes; selden tyme). Vgl. het 17de-eeuwsche nabij, dat vrij dikwijls als attributief bnw. gebezigd werd. Zie Mnl. Wdb. IV, 2046; Ndl. Wdb. IX, 1309; 1402; Paul, Prinz. 367-368; Nederlandse Taal § 157, 2 opm. 4.

§ 122.

Een adverb. datief als ons pinksteren, paschen, vaak (uit vake, vaken) en wijlen (ohd. hwîlom) of voorafgegaan door een voorzetsel, zooals met lusten, vinden we in het bijw. wondern(e) (ouds. wundron naast te wundron); troepmale (troepsgewijze), tide (intijds). Een dat. sing. is ook het bijw. morgen(e) (ohd. morgane). Zie verder § 191.

§ 123.

De dienst der adverbia en adverbiale bepalingen is in 't Mnl. vrijwel dezelfde als thans. Ze worden ook gebruikt:

I.Tot versterking van het aspect der aoristische praesentia, perfecta en ge of ver- composita. || Dat verhoort tehant Macedo; hi was der orloghen wel vro. - Mettien heefti orlof ghenomen ende es te sinen
[pagina 79]
[p. 79]
lieden comen. Ende mijn her Heinrijc gegreep doe sijn ors. Dat versach daer Philotas. Doe antworden si alle sciere. Elc doe enen hout nam. Zie § 244.
II.In den imperatief om aan te duiden, dat de handeling terstond moet geschieden. || Ic vare voren, nu volghet mi! Vaer vollec henen ure verde. Hi seide: Hout hier desen pant.
III.Als versierende omschrijving van de belangrijkste epische handelingen. Ze kunnen a) versverbindend zijn en staan dan aan 't begin of aan 't einde van het vers; b) versscheidend in 't rijm.
a) Aldus in deser selver maniere / keerden uten carkre sciere / die ridders. Der Walewein hi wert mettien / verwoet. Hi (het hert) liep neder doe alte hant / in ene broec. Hi nam die joncfrouwe achemant / ende ledese met hem sonder gheluut / al liselike ten carkere uut. b) Hi ginc danen metter spoet / tote minen her Walewein ghinc hi thant / daer hine in die camere vant. Die felle ridder wart op mettien / ende bescreet sijn ors na dien / sijn sweert trac hi sonder bedenGa naar voetnoot1.

Opm. Over den invloed van den bijw. aanloop op de plaats van het subject en den zinsbouw in poëzie zie de onderzoekingen van G.S. Overdiep in Tijdschrift XXXV, 107 vlgg.

voetnoot1
Zie Overdiep, bl. 41 vlgg.; 47 vlgg en 57 vlgg.; Sn. de Vogel, ยง 311.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken