Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

584. Front maken,

d.w.z. pal staan, tot verweer gereed staan; eig. zich in slagorde stellen, zich tegenover zijnen vijand plaatsen. Onder het front verstaat men het voorhoofd (fr. front), de voorzijde; worden de soldaten nu tegenover den vijand geplaatst, dus met hun gezicht naar hem toe, dan maken zij front, dan stellen zij zich tegenover hem in slagorde (vgl. mnl. (-een) hovet maken, front maken³⁾; fr. faire front; eng. to make front to. Vandaar dat de uitdr. thans ook in den algemeenen zin van zich tegenover iemand stellen (bijv. een politieken vijand) wordt gebruikt; hd.

3) Mnl. Wdb. III, 697.

[p. 232]

Front machen. Uit de algemeene beteekenis van voorzijde ontwikkelde zich die van de voorste rij in eene legerafdeeling; vanwaar de uitdr. voor het front komen, d.w.z. voor het voorste gelid komen, dus vóor de troepen komen; en sedert de 18^de eeuw in algemeenen zin, ook waar niet bepaald van soldaten sprake is, voor den dag komen, te voorschijn komen (bijv. van een schooljongen: vóór de klasse komen); vgl. fri. hy doar (durft) wol foar 't front komme. Zie Ndl. Wdb. III, 4695.