Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van de Nederlandse taal (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van de Nederlandse taal
Afbeelding van Geschiedenis van de Nederlandse taalToon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van de Nederlandse taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.13 MB)

ebook (3.87 MB)

XML (3.18 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van de Nederlandse taal

(1997)–J.M. van der Horst, J.A. van Leuvensteijn, W. Pijnenburg, M.C. van den Toorn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

10.2. Interne taalgeschiedenis

10.2.1. Orthografie en fonologie

10.2.1.1. Orthografie

De centrale, Romeinse en op het Nederlands gebaseerde spellingtraditie vormt de grondslag van de huidige spelling. Daarnaast is er vroeg in de 19e eeuw in de islamitische scholen in Kaapstad een Arabisch-Afrikaans systeem ontstaan (Davids 1992). Het eerste gepubliceerde document in die traditie was de Uiteenzetting van het Geloof (Bayaan uddiin) van 1876, dat tot halverwege de 20e eeuw gevolgd is door een groot aantal Arabisch-Afrikaanse geschriften.

De Nederlandse schrijftraditie is geleidelijk in een Afrikaanse overgegaan. In de loop van de 18e eeuw hebben zwak geletterde Afrikaanstaligen teksten in onvolkomen Nederlands geschreven, waarin eerder de Nederlandse spelling dan de Nederlandse grammatica werd eerbiedigd. Hieruit is in de eerste helft van de 19e eeuw

[pagina 614]
[p. 614]

een expliciet Afrikaanse spellingtraditie gegroeid die in kranten werd gebruikt. De eerste Afrikaanstalige krant, de Patriot, sloot zich aanvankelijk bij dit Nederlandse schrijfsysteem aan, maar week hoe langer hoe meer ervan af, en vormde een eigen en sterk van het Nederlands verschillende spelling. Het Patriot-Woordeboek van 1902 is gegrond op de volgende principes.

[f] is overal f: erfaring, fan, fer ‘voor’, form, folledig, fraag, gefoel
[i] wordt in gesloten syllaben voorgesteld door ii, in open syllaben door i: biid ‘bieden’, briif ‘brief’, diin, hiir, maniir, praktiis, siik; di ‘die’, dri, ni, foetji ‘voetje’, wi
[ei] is consequent y: alby, beskydenhyd, rys, syl, tryn, waarhyd, y'er ‘ei’, ynde

De grondslag van de thans geldende spellingregeling is in 1915 gelegd door een commissie (nu de Taalkommissie) van de Suid-Afrikaanse Akademie, die heeft afgezien van de door de Patriot-traditie geïntroduceerde afwijkingen van de Nederlandse spelling. Er is uitgegaan van nauwe aansluiting bij de Nederlandse spelling, onder andere wat het gebruik van f/v, ei/y en het aan elkaar schrijven van samenstellingen betreft.

Het onderscheid tussen ei en y, f en v wordt gehandhaafd: Mei, my; reis, rys; steil, styl; wei ‘weiden’, wy ‘wijden’; fee, vee; fel, vel; fonds, vonds; fors, vors. Samenstellingen worden aaneengeschreven: feitekennis (niet feite kennis), hoefyster (niet hoef yster), kwarteeufees (niet kwart eeu fees), modebewus (niet mode bewus). Syncope wordt (in wisselende mate) diacritisch aangeduid: koeël ‘kogel’, leër ‘leger’, reën ‘regen’, seën ‘zegen’, spieël ‘spiegel’, teël ‘tegel’ (doch niet na a: hael ‘hagel’, maer ‘mager’).

In 1917 verscheen de eerste uitgave van de Afrikaanse woordelys en spelreëls, het belangrijkste middel voor de standaardisering van het lexicon en de orthografie van het Afrikaans. De jongste uitgave is de achtste en dateert van 1991.

10.2.1.2. Fonologie

Het onderstaande systeem van fonologische segmenten gebruiken we hier als referentiekader (De Villiers & Ponelis 1987; Ponelis 1990). De bondige bespreking wordt gericht op frappante aspecten van de fonologische ontwikkeling van het Afrikaans en gaat voorbij aan de vele overeenkomsten met het ABN.

[pagina 615]
[p. 615]

Klinkers

Hoog: [i], [u], [y]]
Middelhoog: [e:], [o:], [ø]
Middellaag: [è] in [bèt] ‘bed’; [æ] in [ræx] ‘reg’, [ò] in [mònt] ‘mond’
Laag: [a], [a:]
Centraal: de ongeronde sjwa [ë] in [kës] ‘kis’, de geronde sjwa [ö] in [bök] ‘buk’

Diftongen

[iu] ‘leeu’, [ui] ‘roei’, [o:i] ‘rooi’, [a:i] ‘laai’, [öi] ‘ruit’, [ei] ‘stry’, [ou] ‘kous’

Medeklinkers

[p], [t], [k]; [b], [d], de stemhebbende velaire sluitklank [g] in [gun] ‘ghoen’
De stemloze alveopalatale affricaat [C] in [cèk] ‘tjek’, de stemhebbende alveopalatale affricaat [J] in [Ji:p] ‘Jeep’
[f], [v], [s], [z], [x]; de stemloze alveopalatale spirant [S] in [Sik] ‘sjiek’, de stemhebbende alveopalatale spirant [Z] in [Zëni] ‘genie’
[m], [n], de velaire nasaal [N] in [baN] ‘bang’
[l], [r]
[j], [h]

Fonologische elementen

[i] is de klinker van de diminutiefuitgang: bakkie, koppie, hartjie, boompie. In dankie < dank je is er een rest van de ontwikkeling van -je tot -ie in dialectisch Nederlands (Hollands). De [i] heeft zich uit eind-sjwa ontwikkeld in: gasie < gage, aspersie, koerasie ‘libido’, Legransie < Le Grange, murasie ‘ruïne’, oorlosie ‘horloge’; Labuschagnie, tamatie. De zuidwestelijke variëteit van het Afrikaans heeft verhoging en verkorting van [e:] tot [i] in bijvoorbeeld [vit] ‘weten’ en van [o:] tot [u] in bijvoorbeeld [ruk] ‘roken’.

Onder ABN-invloed heeft deftige [y] de [ou] verdrongen in gruwelik, huwelik, sku en waarsku. In noordwestelijk Afrikaans varieert [öi] met [y]: bruun ‘bruin’, bute ‘buiten’, huus, kuul, luuster, uut; ook in ui 2-vormen: [by] ‘bui’, fluut, luuster.

De lange middelhoge klinkers [e:] en [o:] zijn slechts in een beperkt gebied in het Afrikaans bewaard, onder andere in het westen. In het zuidwesten zijn deze klinkers overgegaan tot [i] en [u], en in de rest van het taalgebied zijn ze diftongisch (zoals in verschillende Nederlandse variëteiten): [ië] en [uë].

De korte, niet gepalataliseerde klinker [ò] van botter, skottel en sog ‘zeug’ is kenmerkend van dialectisch Nederlands; dat geldt ook blom ‘bloem’, sop, trop, verdomp, genog (genoeg) en mot (verouderd voor moet). Er is een palatale [æ:] uit heldere [a:] voor [r] in kers, kombers, lantern, perd, pêrel (homofoon met de naam van het dorp Paarl), pers, stert en werd. In stedelijk en vooral oostelijk Afrikaans wordt [a:] onder Engelse invloed gerond tot [ò:] in bijvoorbeeld graag, maan en slaap.

[pagina 616]
[p. 616]

De klinker van gun, hurk en lus is een geronde sjwa. De oude variatie tussen [ö] en [ò] is in vurk, wurg en wurm verdwenen ten gunste van [ö], en in dorp, orrel ‘orgel’, snork en sorg ten gunste van [ò]. Ongeronde, neutrale sjwa komt voor in bijvoorbeeld dik, fris, lip en mik. In verschillende variëteiten van het Nederlands is er een nauwe overeenkomst in de kwaliteit van de klinkers in wit en wet met als gevolg een sterke variatie tussen die klinkers, die aanleiding gaf tot onder andere samenval (lekken ‘likken; lekken’) en de vorming van doubletten (Afr. skink ‘inschenken’, skenk ‘geven’). Uit het feit dat die variatie in het Afrikaans is voortgezet, blijkt dat de verslapping van de hoge sjwa in wit tot neutrale sjwa pas later in het Afrikaans is ingetreden (Ponelis 1990: 21-24, met de literatuur daar vermeld). Oudere Afrikaanse vormen met [è] zijn: Aprel, bereg ‘bericht’, blek, Deppenaar ‘Dippenaar’, Derk, desselboom, gespeckeld, kes ‘kist’, pek, Vesser en Wellem. [è] uit sjwa komt voor in bring ‘brengen’, dink ‘denken’, skinder ‘roddelen’ en tingerig ‘tenger’; ook in de oudere vormen agint, Desimber, Ingeland, omtrint en Vinter ‘Venter’ (Scholtz 1965: 205 e.v.).

Het eerste element van de diftong [eu] is verhoogd tot [i] in [liu] leeu, skreeu en dat van de diftongen [ei] en [ou] is een lage sjwa. In ouder en dialectisch Afrikaans variëren [ø] en [öi]: deugdelik/duigdelik, geut/guit ‘goot’, kreupel/kruipel (ook in het Noord-Hollands). De oude verlenging en diftongering van de gespannen sjwa tot [ei] worden aangetroffen in dialectisch Dynsdag, kynd ‘kind’ en wynkel.

[k] is bewaard in de combinatie [sk]: skaam, skryf, skuins. In de Hollandse dialecten heeft [sk] zich onder andere rond Amsterdam en Haarlem gehandhaafd tot in de eerste decennia van de eeuw. Vroege Kaapse spellingen met sc- duiden op de klankwaarde [sk]: screve (1711), scep (1719) en scaaf (1728). De stemhebbende intervocalische explosief [g] in burger, sorge, gevolge en nege kan aan Hoogduitse invloed worden toegeschreven. In subvariëteiten van zuidwestelijk Afrikaans komt de stemloze alveopalatale affricaat [C] in het diminutief voor (waar andere variëteiten een palatale sluitklank [c] hebben): biCi ‘beetje’, [skunCi] ‘schoentje’. Die kan een relict zijn van vroeger dialectisch Nederlands. De stemhebbende tegenhanger [J] die in dezelfde variëteit voorkomt, bijvoorbeeld in [Jas] ‘jas’ en [Jei] ‘jij’ is waarschijnlijk onder Maleise invloed.

Het onderscheid tussen stemloze (fortis) en stemhebbende (lenis) fricatieven, bijvoorbeeld [s] tegenover [z], bestaat in het Afrikaans in anlautende en/of tonische vormen als de volgende niet: [fi:r] ‘fier, vier’; [söikër] ‘suiker’, [sout] ‘zout’; [xa:n] ‘gaan’, [xe:mi] ‘chemie’. In het Hollands (paragraaf 10.1.4.) is deze neutralisatie bekend, maar ook in het Maleis bestond het onderscheid niet, en de mogelijkheid van Maleise inwerking kan dus niet worden uitgesloten. Een stemhebbende mediale labiodentale fricatief is bewaard in hawe, duiwel en gerwe en gesyncopeerd in aand ‘avond’ en toor ‘toveren’. Mediale [b] is tot [v] overgegaan in ouder en dialectisch Bywel ‘bijbel’, troewel ‘troebel’, en de [v] is gesyncopeerd in hê ‘hebben’. De stemhebbende mediale velaire fricatief is in het Afrikaans een explosief [g] geworden in bijvoorbeeld berge en gesyncopeerd in bijvoorbeeld teuel < teugel.

[pagina 617]
[p. 617]

In aansluiting bij het Nederlands is eind-[n] na sjwa overgegaan in de velaire nasaal [N]: garing ‘garen’, ketting ‘keten’ en kussing ‘kussen’. De variatie in het Maleis tussen finale [n] en [N] kan tot die overgang hebben bijgedragen; vergelijk de Maleise leenwoorden met finale [N] < [n]: boentieng ‘zwanger’ en labarang ‘feestdag’. De alveolaire triller [r] is overwegend, maar varieert met een verscheidenheid van gebrouwde uitspraken, die zowel uit variëteiten van het Nederlands als uit het Hoogduits of het Frans afkomstig kunnen zijn. De glide [h] is in het Afrikaans stemhebbend geworden, waarschijnlijk onder vreemde invloed.

Fonologische veranderingen

De nasalering van klinkers en diftongen voor fricatieven en nasalen komt algemeen in het Afrikaans voor, vergelijk Hans, kens ‘kinds’, ons, kanfer, inrig. Dit verschijnsel komt wijdverbreid voor in een aantal Nederlandse variëteiten van Holland, Brabant en Vlaanderen.

De ontronding van de geronde voorklinkers [y], [ö] en [ø] en de diftong [öi] is verbreid in hedendaags Afrikaans en kan worden toegeschreven aan Engelse invloed, maar zij dagtekent uit een tijd voordat het Engels het Afrikaans heeft beïnvloed: Cipedoo (1726-1727) < Cupido, janiwari (1777) ‘januari’, tenis (1774) ‘Theunis’.

De verhoging (gepaard gaande met verkorting) van tonische [e:] en [o:] tot [i] en [u] respectievelijk ([bis] < bees ‘rund’, [uk] ‘ook’) is geografisch beperkt tot het zuidwesten, wat erop duidt dat het verschijnsel pas later ontstaan is, nadat de taalgemeenschap zich begon te verbreiden. Atonische [o] wordt in alle variëteiten verhoogd tot [u]: [brytu] ‘bruto’, [kwartu] ‘kwarto’, [bruka:t] ‘brokaat’, [luka:l] ‘lokaal’. Dit verschijnsel komt ook in het Portugees voor, waaraan het door het Afrikaans ontleend zou kunnen zijn.

De deletie van voorlaatste consonanten (Scholtz 1972: 89-94) is goed gedocumenteerd in vroeger Afrikaans (en Nederlands): sels (1772) ‘zelfs’, crijsraat (1787) ‘krijgsraad’, gereescap (1728) ‘gereedschap’. [d] wordt algemeen na [n], [r] en [l] geschrapt: hanne ‘handen’, harre ‘harde’ en heller ‘helder’, een verschijnsel dat in variëteiten van het Nederlands productief was.

Eind-[t] is na obstruenten weggevallen: nag ‘nacht’, juis, kreef, stip, bedruk. De vele vindplaatsen van de apocope van [t] in Kaapse teksten uit de eerste helft van de 18e eeuw wijzen erop dat dit proces reeds in de vorige eeuw aan de Kaap aan de gang was. [t]-Apocope wordt aangetroffen in vroeger stedelijk Hollands en in koloniaal Nederlands (Snyman 1975 en 1979). Aan de Kaap heeft de wegval van eind-[t] veel bijgedragen tot de erosie van flexie-uitgangen, waaronder de derde persoon enkelvoud: klop ‘klopt’ en het zwakke voltooid deelwoord: geklop. In zuidwestelijk Afrikaans worden finale obstruenten ook na resonanten gedeleerd: hem < hemp ‘hemd’, plang < plank, ron < rond, waarschijnlijk onder invloed van een Maleise morfeemstructuurconditie op finale obstruentenclusters, waardoor [t]-apocope versterkt had kunnen worden.

[pagina 618]
[p. 618]

De stemhebbende velaire explosief [g] is gesyncopeerd tussen een sonorant en sjwa: koeël ‘kogel’, leër ‘leger’, spieël ‘spiegel’, vroeër ‘vroeger’, ‘weier’ ‘weigeren’ (Scholtz 1981: 190-207). Synchrone vormen met [g] laten zien dat het hier gaat om een explosief: berge, burger, mage, oge. Geïsoleerde voorbeelden worden in teksten uit de 18e eeuw aangetroffen: eijen (1719) ‘eigen’, geewijert (1750) ‘geweigerd’. Het gebrek aan overgeleverde gevallen zou het gevolg kunnen zijn van de schrijftalige stigmatisering van het verschijnsel en het is goed mogelijk dat het proces reeds in de 18e eeuw productief was. De syncope van mediale [v] werkt in dezelfde omgeving maar is aanzienlijk minder productief dan de deletie van [g]: aand ‘avond’, bly ‘blijven’, oond ‘oven’, swael ‘zwavel’; hê ‘hebben’. Die is in veel vormen uitgebleven: bewe ‘beven’, hawe ‘haven’, silwer en sterwe.

10.2.2. Morfologie

Er is grote overeenkomst (wat derivatie en compositie betreft) maar ook duidelijk verschil (ten aanzien van flexie en reduplicatie) tussen de morfologische structuur van het Afrikaans en het Nederlands.

10.2.2.1. Flexie

Het Nederlandse flexiesysteem is in het Afrikaans drastisch gereduceerd. Actief gebleven subsystemen zijn substantivisch meervoud, pronominaal getal en persoon, attributieve adjectieven en trappen van vergelijking. Het onderscheid tussen sterke en zwakke pronomina en het grootste deel van de verbale flexie zijn verdwenen.

Het meervoud. Zowel het meervoud als de categorie substantieven die in verbinding met hoofdtelwoorden niet de meervoudsvorm krijgen (bijvoorbeeld twee liter, drie kilo, vier gram) zijn in het Afrikaans productief. Het is bekend dat pluralisering door creolisering opgeheven of geherstructureerd kan worden. De herstructurering kan een patroon met een substantivische basis en een pronominale uitgang behelzen, kint sender ‘kinderen’ in een variëteit van het Negerhollands, waar sender gelijk is aan het pronomen van de derde persoon meervoud. Analoog hieraan wordt in de literatuur sinds Du Toit, 1905, 87 geredeneerd dat de hulle-constructie in het Afrikaans een soort van meervoudspatroon is: Piet-hulle, my ouma-hulle, terwijl die constructie in feite associatieve waarde heeft en met meervoudigheid niets uit te staan heeft (10.2.2.3.).

Er is in het Afrikaans een gamma van meervoudssuffixen waarvan de productiefste -e en -s zijn: bakke, blomme, boeke, distrikte, gedigte, harte, kerke, neuse, ore, wette; derms, direkteurs, Fariseërs, konings, leeus, ooms, vergaderings. Het s-meervoud is in het Afrikaans, zoals in sommige Nederlandse dialecten, sterker ontwikkeld dan in het ABN. In de omgangstaal heeft zich een variant met -te ontwikkeld

[pagina 619]
[p. 619]

analoog aan alternanties met [t]-apocope, bijvoorbeeld bees - beeste, kas - kaste. Analogische vormen zijn ook: brugte ‘bruggen’, buste ‘bussen’, klaste ‘klassen’ en troste ‘trossen’.

De belangrijkste kleinere subsystemen zijn de meervouden op -(e)ns, op -ers en op -ere. Het meervoud op -ens of -ns is synchroon beperkt: gevoel/gevoelens, gewete/gewetens, meul(e)/meulens, wa/waens ‘wagens’; bed/beddens, bad/baddens, nooi ‘meisje’/ nooiens, vrou/vrouens; dialectisch: brug/brûens ‘bruggen’, koei/koeiens, lou ‘leeuw’/ louens. Die meervouden waren betrekkelijk verbreid in vroegere Nederlandse en Kaapse geschriften (Crena de Jongh 1959: 93-94; Raidt 1974: 101-102). Vroegere Kaapse voorbeelden zijn: jockens (1709) ‘leugens’, bullens (1739) ‘stieren’, vlaktens (1779). Het -ers-meervoud berust op een oorspronkelijke metanalyse van stamfinale -er en het plurale suffix -s, in bijvoorbeeld Afrikaans kalwers, kinders en lammers. Het is analogisch veralgemeend tot goeters ‘spullen, goed’, klippers ‘stenen’ en maters ‘maats’ en de dialectische vormen bogters ‘dwazen’, lappers ‘kleren’ en niksnutters. Meervouden op -ere zijn plechtstatig en komen voor bij woorden die uit het ABN stammen: beendere, geledere, liedere en volkere.

Pronominale flexie

Het systeem van persoonlijke pronomina (inclusief de R-pronomina) bevat de volgende elementen.

ek my   myne
jy jou   joune
hy hom sy syne
sy haar   hare
dit      
ons      
julle      
hulle      
hier- + prepositie; daar- + prepositie (bijvoorbeeld hierin, daarin)  

De oppositie tussen beklemtoonbare en onbeklemtoonbare pronomina is verdwenen, en alleen relicten van de atonische pronomina resteren. De interjectie ja'k met de betekenis ‘ja’ bevat een atonische vorm van het oorspronkelijke voornaamwoord voor eerste persoon enkelvoud ik. Dankie ‘dank je’ en asseblief bevatten het atonische je. De interjectie ditsem bevat atonische 'm < hem. De possessieve elementen se en s'n in bijvoorbeeld Jan se boek, Jan s'n zijn atonische vormen van zijn. Het atonische R-pronomen er is bewaard in de uitroepen bokrin, bokruit; beesrin, beesruit die worden gebruiken tegenover vee.

Er zijn drie enkelvoudsvormen: nommatief (als onderwerp en copulapredikaat:

[pagina 620]
[p. 620]

ek, jy, hy, sy), objectief (als voorwerp, prepositioneel voorwerp en attributief possessief: my, jou, haar) en predicatief possessief (myne, joune, syne, hare). In de mannelijke reeks is er een vierledig paradigma, met een onderscheid tussen objectieve (hom) en attributief-possessieve vorm (sy). In de derde persoon worden mannelijk, vrouwelijk en onzijdig gedifferentieerd. Onzijdige vormen omvatten dit en de prepositionele vormen hier- en daar- (de R-pronomina). De meervoudige voornaamwoorden zijn niet gedifferentieerd.

In de eerste persoon enkelvoud wisselde vroeger ek met ik af. Ik is eerder in de eeuw uitgestorven. Een vroege optekening van ek is van 1720; 18e-eeuwse teksten geven blijk van variatie tussen my en myn, in zowel objectieve als possessieve functie.

van my/myn Soen my/myn

In de loop van de 18e eeuw ging de voorkeur uit naar myn, maar sedertdien is die vorm door my verdrongen, waarschijnlijk mede onder ABN-invloed.

De vormen van de tweede persoon enkelvoud jy en jou hebben pas later het formele paradigmalid u gekregen. Nu nog bestaat er een oppositie van formaliteit waarin niet u maar de indirecte vocatieven (zoals meneer, mevrou) de meer afstandelijke en beleefde vormen zijn, en het gebruik van u blijft vooral in de spreektaal uiterst beperkt. De possessieve vorm joune < joue heeft zich analoog ontwikkeld aan myne en syne. Affectieve attributieve jou < jy in jou aap, jou lummel verschijnt in 18e-eeuwse Kaapse documenten: jou verdoemde vent (1742), jou roeije Judas (1748).

De oppositie mannelijk - vrouwelijk in de derde persoon enkelvoud geldt in de meeste variëteiten, maar in het noordwesten worden de ‘mannelijke’ vormen op zowel mannelijke als vrouwelijke zaken toegepast. De mannelijke reeks verwijst, vooral in de spreektaal, naar concreta, bijvoorbeeld boek, huis, maan, stoel, tafel.

Het jy die boek vergeet? Hy het op die tafel gelê, waar ek hom vroeër neergesit het.

Dit gebruik van de mannelijke reeks is een terreinwinst op dit.

De onbeklemtoonbare vorm het is, zoals andere onbeklemtoonbare vormen, geëlimineerd en vervangen door een oorspronkelijk demonstratieve vorm dit. Er was de hele 18e en 19e eeuw concurrentie tussen dit en dat in de functie van neutraal persoonlijk voornaamwoord. De oorsprong van dit is niet helemaal duidelijk. Het kan de resterende vorm dit zijn uit de oppositie dit - dat, of het kan een verzwakte, onbeklemtoonbare vorm zijn uit dat (met de overgang van [a] tot sjwa). De hedendaagse variatie tussen dit en hulle als anaforen van meervoudige referenten dagtekent uit de 18e eeuw.

[pagina 621]
[p. 621]
Die boeke lê op die vloer. Tel dit/hulle op, asb. Jou idees is baie bruikbaar. Dit/Hulle kan ons in die beplanning help.
... de schapen ... dan sal ik dat ... krijgen (1770) ... tien beeste ... en wij weet ook niet van wien het is (1790)

De meervoudige reeks stamt uit een paradigma van beklemtoonbare omgangstaalvormen bestaande een pronominale basis samengesteld met de stam -luil-lie ‘mensen’: wijlui, jijlui, sijlui. De Afrikaanse vormen julle en hulle, met beklemtoonbare [ø] en finale sjwa, komen ook in dialectisch Nederlands voor. De finale sjwa is waarschijnlijk toe te schrijven aan onbeklemtoonbare verzwakking, en de geronde beklemtoonbare klinker von julle kan zich analoog aan hulle < hunlui ontwikkeld hebben.

De vorm van de eerste persoon meervoud ons komt uit een objectsvorm. In de documenten is er geen spoor van de vorm *wulle < wijlui. De eerste optekeningen van ons als subject, uit de tijd 1672 tot 1721, zijn uit de mond van vreemdtaligen (Khoikhoi en slaven).

ons u kelum (Khoikhoi, 1672) ‘We zullen u de keel afsnijden’
ons niet weer omkomen (Slaaf, 1691) ons sel jou kost geeven (Khoikhoi, 1706)

De eerste verwijzing naar het gebruik van ons als subject in de mond van kolonisten vinden we bij de Duitse bezoeker Mentzel, die van 1733 tot 1741 aan de Kaap was. De nominatiefvorming van objectspronomina is goed bekend uit variëteiten van het Nederlands en van andere Germaanse talen. In het bijzonder wordt ons in Zeeuwse variëteiten als subject gebruikt. Nominatiefvorming is verder ook een bekend creoliseringsverschijnsel. Ten laatste kan de reductie van onbeklemtoonbare pronomina juist de beklemtoonbare vorm ons hebben bevoordeeld. De oudste vindplaatsen van julle als subject zijn uit 1765, 1770 en 1772.

hoe kom dat julle mijn beschuldig ... terweijl julle hendrick korf en brief naa steur (1765)

Hulle heeft als concurrent sulle gehad, dat vroeger in de eeuw is uitgestorven. De eerste optekening van hulle is uit 1772.

het Hulle dan Overal geloop ...hoe weet hulle dat
[pagina 622]
[p. 622]

De uitvoerigste uiteenzetting van de diachronie van de persoonlijke pronomina is Scholtz (1981: 52-121), die wordt aangevuld in Ponelis (1979: 55-95); vergelijk ook Kloeke (1941 en 1950: 296-301); Schuhmacher (1973).

Adjectivische flexie

Adjectieven hebben trappen van vergelijking en adnominale flexie. De trappen van vergelijking zijn deels synthetisch en deels analytisch. Syndietische vergelijking omvat zowel regelmatige flexie met -er en -ste als suppletie. Een (predicatieve) overtreffende trap op -ste komt ook in gesproken en dialectisch Nederlands voor.

bleek bleker bleekste
koud kouer koudste
lank langer langste
moeg moeër moegste
verlate meer verlate mees verlate
baie meer meeste
goed beter beste

De adnominale flexie van adjectieven omvat naast de attributieve verbuiging het gebruik van adnominale -s in verbinding met de onbepaalde pronomina iets en niks: iets/niks beters, iets/niks ouds, iets/niks onwaars. Iets en niks zijn de enige overblijvende leden van een vroeger grotere groep. De constructie wordt aangetast door Engelse invloed, waardoor het gebruik van de -s in verval raakt: iets beter, niks onwaar.

Gegeven de sterke interlectische druk op vroeg Afrikaans wekt het behoud van attributieve flexie enigzins verbazing, maar merkwaardiger is de lexicalisering en met name de volkomen herstructurering van het vrij doorzichtige syntactisch-semantische systeem van het Nederlands. Terwijl in het Nederlands attributieve flexie syntactisch bepaald wordt door genus, bepaaldheid en getal, zijn de determinanten in het Afrikaans in de eerste plaats lexicaal-structureel. Het Afrikaanse genussysteem is geheel verdwenen en kan uiteraard dus geen invloed op attributieve flexie hebben, maar ook bepaaldheid en getal determineren de vorm van attributieve adjectieven niet. De determinanten van attributieve flexie in het Afrikaans zijn syllabische en morfologische structuur: polysyllabische en/of afgeleide adjectieven hebben attributieve flexie, monosyllabische simplexen flecteren niet.

Monosyllabische simplexen

bruin: 'n bruin broek, die bruin broek; bruin broeke, die bruin broeke
sterk: 'n sterk ekonomie, hierdie sterk ekonomie; sterk ekonomieë, ons sterk ekonomieë
[pagina 623]
[p. 623]

Monosyllabische complexen

Het enige complex met die structuur heeft het suffix -s.
Durbans: 'n Durbanse koerant, die Durbanse stadsorkes; (die) Durbanse koerante
Transvaals: 'n Transvaalse regulasie, die Transvaalse span; (hierdie) Transvaalse besoekers

Polysyllabische complexen

bruinerige: 'n bruinerige broek, die bruinerige broek; (die) bruinerige broeke
dokumentêre: 'n dokumentêre rolprent, dokumentêre rolprente; hierdie dokumentêre rolprent(e)

Factoren als lexicale specialisering, affect, stijl en de werking van fonologische processen oefenen invloed uit op de attributieve flexie van monosyllabische simplexen en maken de bewuste lexicale klassen ondoorzichtig. Lexicaal gespecialiseerde adjectieven hebben attributieve flexie.

'n arm inwoner 'n arme inwoner ‘een beklagenswaardige inwoner’
die naar vrou ‘de vrouw die misselijk is’ die nare vrouw ‘de akelige vrouw’

Affectische monosyllaben kunnen worden verbogen.

'n duur motor (neutraal) 'n dure motor (affectisch)
die sterk tou die sterke tou
'n lang slungel 'n lange slungel

Monosyllabische simplexen worden wel verbogen, wanneer hun flexievorm onder invloed van fonologische processen van de basis verschilt.

Die vloer is glad: [xlat]; die gladde vloer: [xladë] (auslautsverscherping) Die vrou is doof; die dowe vrou (auslautsverscherping) Die pad is breed; die breë pad ([d] -syncope) Die bos is dig; die digte bos ([t]-apocope) Die bome is hoog; hoë bome ([g]-syncope)
[pagina 624]
[p. 624]

Verbogen monosyllaben zijn formeler dan hun onverbogen pendanten.

'n streng(e) program, ferm(e) optrede, hulle kil(le) afkeer, nou(e) skakeling

Tot de klasse der onverbogen monosyllabische adjectieven behoren: bias, bleek, bot, bros, bruin, diep, dik, dom, dun, duur, geel, groot, kaal, klam, knap, krom, los, maer ‘mager’, mooi, oop, ou, vlak, vol, vrot ‘verrot’, vry. Dit type onverbogen adjectief is vrij frequent in a. 18e-eeuwse Kaapse documenten: een groot spiegel (1706), twee groen combeersen (1708), een smal pick (1711), een ouw waagen (1712), een seer keel (1716), blou ooge (1741) vier ouw baalis (1758) en b. vroeg Nieuwnederlands: een groot partije eiers (Schipper Symon Turver 1652), groot blyckxsem (De Ruyter).

Een aantal polysyllabische adjectieven, zoals alleen, bankrot, gelyk en ovaal missen, attributieve flexie: alleen kinders, 'n bankrot onderneming. Polysyllaben op sjwa + resonant verbuigen niet: 'n donker nag, die kalm see, 'n maer (< mager) man. Die categorie omvat ook comparatieven (donkerder, ouer). In vroeg Nieuwnederlands verbogen adjectieven op -er niet consequent: een ander tijd (Maria van Reigersbergh), doncker nacht (Bredero).

De variabiliteit van attributieve flexie in vroeg Nieuwnederlands heeft waarschijnlijk bijgedragen aan de Kaapse herstructurering (Raidt 1968), maar onverbogen vormen waren beslist niet talrijk genoeg om als basis te dienen voor de ontwikkeling van attributieve flexie in vroeg Afrikaans.

Verbale flexie

De deflexie van het werkwoord is aanzienlijk groter dan die van het zelfstandig naamwoord en het adjectief. In het Nederlandse basissysteem kunnen een aantal verbale flexiesystemen worden onderscheiden.

a.Flexieklasse: het onderscheid tussen regelmatige (zwakke) en onregelmatige werkwoorden (sterke en onregelmatig zwakke verba) is in het Afrikaans volkomen opgeheven. Het systeem is ondergraven door het verlies van het imperfectum.
b.Finietheid omvat in de eerste plaats de oppositie tussen finiete en niet-finiete vormen. De finiete flexiesystemen modus (imperatief en indicatief), tempus (het imperfectum) en congruentie zijn allemaal geëlimineerd. Van de niet-finiete vormen is de infinitief verdwenen, terwijl het voltooid deelwoord ten dele is behouden door het prefix ge-.

Afgezien dus van het voltooid deelwoord met ge- heeft een Afrikaans verbum geen vervoeging.

[pagina 625]
[p. 625]
Sit! Ek sit; Jy sit; Sy sit; Hulle sit Sy sal sit; om te sit Sy het gesit

Van het rijke verbale flexiesysteem van het Nederlands zijn alleen enkele resten in het Afrikaans bewaard gebleven: het participiale prefix ge-, de aanvullende secundaire flexie van enkele werkwoorden en vrije vormvariatie. Een aantal centrale, frequente verba hebben kleine suppletieve flexieparadigmata.

wees, is, was, gewees hê, het, gehad; had (dialectisch) kan, kon; moet, moes; sal, sou; wil, wou

Bij een aanzienlijk grotere klasse verba is er vormelijke variatie.

Dit begin/beginne reën Dit sal begin/beginne reën Dit het begin/beginne reën
beef/bewe, beloof/belowe, gaan/gaat, gebeur/gebeure, jaag/ja, leef/lewe, ploeg/ploeë, skryf/skrywe, staan/staat, vlieg/vlie

Die varianten kunnen verklaard worden door een ongelijke historische basis. In de meerderheid van de gevallen is het (niet-variabele) verbum ontstaan uit de verbale stam: bars < barst- ([t]-apocope), besef < besef-), bestunr, bloei ‘bloeden’, dig, draai, dreig, druk, eet, gryp, hang, huil, kou, loop, neem, plant, raai ‘raden’, raak, rook, skree, slaap, spoeg ‘spuwen’, stamp, val, wen ‘winnen’. Een tweede groep werkwoorden komt uit de stam van het enkelvoud: was, kon, moes, sou; is, het; kan, mag, sal; gaat, siet, slaat, staat; jaag (vs. ja/jae < jage(n)), vlieg (vs. vlie < vliege(n)), seg (vs. sê <segge(n)). Ten derde is er een groep vormen die afgeleid zijn van de stam van het meervoud of de infinitief, dus een vorm op a. -n: doen, gaan, sien, slaan, staan of b. -e: belowe, bewe, delwe, drywe, grawe, klowe, lawe, lewe, skawe, skroewe, met fonologische veranderingen zoals de voorbeelden laten zien.

[d]-syncope binne < binde, spelle, vinne, wôre
[v]-syncope bly < blywe, gee, glo < gelowe
[pagina 626]
[p. 626]
[g]-syncope bedrieë < bedriege, bêre < berge, buie, dra < drage, droë, lie (verouderd) ‘liegen’, ploeë, sôre < sorge, têre <terge, vlie ‘vliegen’

De variatie is in veel gevallen grotendeels vrij: beloof/belowe, leef/lewe, skryf/skrywe, vlie/vlieg. Bepaalde varianten zijn verouderd of verouderend: aanspelle (x (hedendaags) aanspeld), buie (x buig), draag (x dra), graaf (x grawe), kryg (x kry), seg (x sê), suie (x suig), veeg (x vee), wa (x waag), wee (x weeg), wôre (x word). Die variatie, die merkwaardig genoeg eeuwenlang bestaat, duidt op een ontwikkelingsstadium van concurrentie onder een verscheidenheid van verbale vormen, waaronder de stam, het presens enkelvoud, het presens meervoud en de infinitief.

Divergente congruentie komt vrij algemeen voor sinds het begin van de 18e eeuw (Pheiffer 1978; Pheiffer 1980: 74-94; Scholtz 1972: 1-34; Scholtz 1981: 9-51).

ick hebt, heeft, verwaght (1712) ik durft (1728) ik noemt (1739) ik doet (1752) ik weeten, kunnen (1720) ik bekennen en verklaaren (1728)
van dijk gaan (1752) hy groeten (1728) Rossouw moeten (1755) de kooper belove (1769)
ons sel (1706) ons soek, denk, het (1706) ons wil, het (1707) ons moet (1720) ons sal (1721) Onz heeft geen Bibel (1733)
of der briven van mij is (1715) mij gedagten is (1733) se (mv) sal (1727) hulle het (1772) de heren wes mesters (weesmeesters) es (1764)

De hoge frequentie van incongruentie in de taal van vreemdelingen (Khoikhoi, slaven, Duitsers, Fransen) is een aanwijzing voor hun interlectische invloed op de

[pagina 627]
[p. 627]

reductie van dit subsysteem. Een interne factor van belang is [t]-apocope die de uitgang -t van het presens enkelvoud heeft aangetast: klopt > klop, belooft > beloof, leest > lees, maar [t]-apocope kan niet als doorslaggevend worden beschouwd.

Een zeer klein aantal verba heeft een imperfectum, waaronder was, kon, moes, sou en wou. In de Kaapse teksten komt een aantal dialectische imperfecta voor, waaronder gong, sting ‘stond’ en vrieg. Het dagboek van Johanna Duminy (1797) bevat imperfecta als hong ‘hing’, ontvong en stong. Tot het begin van de eeuw waren de onregelmatige imperfecta begon/begos en brag/brog in gebruik. Had leeft dialectisch voort.

De teksten laten weinig blijken van de vervanging van onregelmatige door regelmatige imperfecta: dragte ‘droeg’, houde ‘hield’, loopte ‘liep’ (alle 1739); ontbreekte (1776), beroepte (1779), vangde (1779) en schijnde (1779). Het lijkt alsof het imperfectum in de spreektaal bijzonder vroeg is verdwenen en alleen in de teksten een schaduwbestaan had.

Het imperfectum is in grote mate door het perfectum verdrongen (Loubser 1961; Scholtz 1972: 28-33; Scholtz 1981: 37-46). In een corpus van Kaapse teksten uit de periode 1709-1754 zijn er 158 (63%) perfecta en 93 (37%) imperfecta, wat louter een ruwe aanduiding is van de mate waarin het gebruik van het imperfectum tegen die tijd afgenomen was.

De infinitief is in twee vormen bewaard gebleven: wees < wese en hê < hebben. In dialectisch Afrikaans worden ook die vormen door respectievelijk is en het vervangen.

Hulle sal dit het (Hulle sal dit hê)
Hulle sal daar is (Hulle sal daar wees)

Het hulpwerkwoord het heeft geen infinitiefvorm.

Hulle sou haar gesien het om haar te gesien het of wie dat ook mag gezeg het (1851: de eerste optekening)

Tekenend voor het verlies van het onderscheid tussen finiet en niet-finiet is het feit dat modale hulpwerkwoorden in verbinding met het en imperfectische modale verba een imperfectische vorm kunnen hebben.

Daar het iets kon gebeur Ons sou wou help
[pagina 628]
[p. 628]

Onverbogen infinitieven zijn in 18e-eeuwse teksten vrij infrequent.

Ik lat u ... wet (1710) om ... die kiste te vor seigel (verzegelen) (1710) teken sal (1715); te heb (1730); zullen onder teeken (1736); te weet (1736)

Het enige productieve flexierestant in het Afrikaans is het participiale prefix ge-, waarvan het variabele gebruik volgens de beklemtoonbare structuur van de verbale stam gelijk is aan het Nederlands, onder andere gewerk ‘gewerkt’, geloop ‘gelopen’ (ge- voor beklemtoonbare syllabe), maar begin ‘begonnen’, vergeet ‘vergeten’ (geen ge- voor onbeklemtoonbare syllabe). De enige overblijvende participiale stammen zijn -had van gehad en -wees van gewees. De lange klinker van [ha:t] -had wordt aangetroffen in de 18e eeuw: gehaet (1710), gehaad (1752). Dialectisch wordt gehad regelmatig gemaakt tot gehet. De onregelmatige voltooide deelwoorden gebrag en gekog zijn pas drie generaties geleden uitgestorven (Scholtz 1972: 19-21; Scholtz 1981: 27-31; Pheiffer 1980: 95-101).

Ook wat het voltooid deelwoord betreft (Conradie 1979, 1981 en 1982; Kloeke 1950: 141-145; Scholtz 1972: 21-28; Scholtz 1981: 31-37), zijn gegevens over de regularisering van onregelmatige vormen uiterst beperkt, behalve in de geschriften van de Fransman Estienne Barbier (1739).

moust ontbieden worden (1671) weshalven ... Besluijten wort ... (1715) die Jonge ... is ... niet beswijken (1731) gekrygen heeft (1731) gereijen ‘gereden’ (1734) beweeg, gesluit; geblijft, verneemt (Barbier 1739)

Regelmatige voltooide deelwoorden geven blijk van vroeg verlies van de participiale uitgang. Het fonologische proces [t]-apocope tastte de uitgang aan na obstruenten: bevestigh (1708), geprais ‘geprijst’ (1710), gemaak (1712 passim), verkoch (1713), gevraegh (1716), geraak (1725), gewerk (1728 passim), overhandieg (1739). Zoals bij het finiete werkwoord moet de apocope van [t] ook hier aan deflexie hebben bijgedragen. Maar ook het verlies van het participiale suffix na resonanten is al heel vroeg in de bronnen waarneembaar: ondertecken (1674), verhuur (1679), gereijken ‘gerekend’ (1710), ge Estimer (1710), geapliker (1712), afgereken (1713 passim), betal (do.), gehur (do.), gelen ‘geleend’ (do.), gelever (do.), gestur ‘gestuurd’ (do.), gereeken (1726), gejnventariseer (1737), betaal (1739), gepasseer (do.), gestuur (do.), verdeel (do.).

[pagina 629]
[p. 629]

10.2.2.2. Derivatie

Hier zullen afgeleide substantieven, adjectieven en verba aan de orde worden gesteld.

Substantieven

De productiefste klassen van derivationele substantieven omvatten afleidingen van adjectieven en verba (Kempen z.j.). Daarnaast is er een aantal kleinere klassen.

De grootste klassen van substantivische afleidingen uit verba worden gevormd met ge- en -ery, die ook kunnen worden gecombineerd: hulle gepraat, die gewerk; hulle pratery, die werkery; hulle gepratery, die gewerkery. Beide danken hun enorme productiviteit aan hun gebruikelijkheid in de omgangstaal. Derivaties op -ing zijn ook productief, maar wat meer formeel dan de voorgaande: beslissing, meting, ontmoeting, uitskakeling. Er zijn aanwijzingen voor sterke invloed van het Nederlands op die constructie. Het werkwoord belê < belegge correspondeert met het substantief belegging wat klaarblijkdijk is ingegeven door de ABN-vorm. Bloeding is de pendant van het verbum bloei ‘bloeden’; vergelijk ook voorkoming (met de ABN-[o:]) en voorkom (met [ò]), verdenking en verdink, voortsetting en voortsit. Romaanse verba op -eer hebben substantivische pendanten op -asie en andere vormen: kondensasie (kondenseer), redenasie (redeneer); kompetisie (kompeteer), korrespondensie (korrespondeer), reaksie (reageer). Derivaties op -sel zijn ook productief: baksel, maaksel, skynsel, versiersel. Vormen als afsaksel, kousel, leksel ‘aflikbaar iets’ en sleepsel ‘spoor van slang’ zijn in het Nederlands niet geattesteerd.

Substantivische afleidingen op -te van adjectieven zijn een kleine maar niet volkomen gesloten groep: diepte, gelykte, lengte, steilte, stilte, wydte. Afleidingen op -dom, -nis en -skap zijn beperkt: eiendom, heiligdom, ouderdom, rykdom; duisternis, wildernis; beterskap, blydskap, swangerskap. Afleidingen op -heid worden gekenmerkt door grote productiviteit: aardsheid, doodsheid, hoogheid, moegheid, mooiheid, naarheid, taaiheid. -Geid is een informele variant van -heid: mooigeid, taaigeid. Dit suffix is afkomstig uit afleidingen waarin de stam op [x] uitgaat, bijvoorbeeld droogheid, moegheid; dommigheid, luiïgheid, narigheid, stoutigheid. In meer formele, Romaanse vormen wordt -iteit gebruikt: passiwiteit, populariteit.

Persoonsaanduidingen worden afgeleid voornamelijk van een substantivische, verbale of adjectivische basis: alkoholis, bankier, kunstenaar; dromer, huurling; luiaard, stouterd. De werkwoordafleidingen op -(d)er en -aar zijn productief: drukker, bestuurder, beoordelaar. Derivaties op -ant en -ent zijn geleerd: applikant, emigrant; dirigent, opponent. Complexen op -(e)naar, -ier, -aris, -is en -ant hebben substantivische stammen: amptenaar, geweldenaar, kunstenaar, leuenaar; bankier, herbergier; argivaris, bibliotekaris; essayis, violis; komediant, musikant en zijn niet productief. Er is een gesloten klasse van persoonsaanduidingen uit adjectieven met de suffixen -erd, -aard en -erik. -Erd is historisch een verzwakt doublet van -aard: lomperd, dronkaard. Die derivaties worden verdrongen door composities op -gat

[pagina 630]
[p. 630]

en -kop: banggat ‘bangerd’, vetgat ‘dikkerd’; slimkop ‘slimmerd’, domkop ‘dommerik’.

Adjectieven

De groep van adjectivische derivaties van substantieven is rijk en divers, waaronder musikaal (-aal), fundamenteel (-eel), productief (-ief), wettig (-ig), menslik (-lik). Het productiefst zijn de derivaties op -(e)rig, die zich door metanalyse uit vormen op -ig na stammen op -er (hongerig, skemerig) hebben ontwikkeld: klonterig, krullerig, melerig; skimmelrig, stekelrig, en de meer formele derivaties op -ig aan het verdringen zijn. Onder de adjectivische derivaties van verba zijn afgezien van de participiale afleidingen alleen de klassen op -baar en -erig productief: besteebaar, omkeerbaar; branderig, dromerig; vergelijk ook geldig (-ig), herhaaldelik (-lik) en buigsaam (-saam). De afleidingen van het tegenwoordig en voltooid deelwoord zijn zeer productief: bekommerd, geïnteresseerd; geslote, vergete. Die van tegenwoordige deelwoorden op -end(e) zijn bijzonder productief: lewende, stygende. Die van voltooide deelwoorden zijn omvangrijk maar geïdiomatiseerd en danken hun uitgebreidheid aan ABN-invloed. In minder formeel taalgebruik worden afleidingen van onregelmatige voltooide deelwoorden door geregulariseerde formaties verdrongen: geswolle voet > geswelde voet; gesmolte botter > gesmelte botter; bevrore groente > gevrieste groente; verskole agenda > verskuilde agenda.

Van de vrij grote klasse van stofadjectieven (uit substantieven) resteert er weinig. Goue in goue oorlosie, goue ketting komt via [d]-syncope uit goude, en minerale in minerale olie blijkt een recente geleerde vorm te zijn. Voor de rest zijn constructies met stofadjectieven door samenstellingen verdrongen: houtstoel, ivoorborsspeld, staalspoor, ysterpaal.

Verba

Werkwoorden worden primair gevormd door een syntactische constructie met partikels, bijvoorbeeld aanbring, deurbring, saambring, terugbring, uitbring, wegbring en niet door derivatie. De grootste derivationele klassen zijn die met de prefixen be-, ont- en ver- en het aan het Frans ontleende suffix -eer: bereken, betower; ontneem, ontsluit; verlewendig, verslaan; aktiveer, idealiseer.

10.2.2.3. Compositie

Er is een grote en groeiende verzameling samenstellingen in de belangrijkste lexicale klassen, inzonderheid het substantief. Innovaties in het Afrikaans worden in de onderstaande lijst vermeld (Scholtz 1965, 146-204).

[pagina 631]
[p. 631]

Tot 1700

matjieshuis, sonskynweer, waterkuil
Klipfontein, Koperberg, Tafelvallei
assegaaihout, bobbejaankers, hottentotsuintjie
bloubok, bontebok, duiker, klipspringer

Tot 1750

aanteelvee, adamsvy, bamboesatjar, toorgoed

Tussen 1751 en 1800

beesmis, beesvel, klipbank, pensmis, togganger, veldkos, waryer

Recent (leenvertalingen uit het Engels)

bokoste, branderplank, droogskoonmaak, feitesending, melkman, verkeersknoop, vulstasie

Nieuwe compositietypen in het Afrikaans zijn beenaf en Jan-hulle.

Beenaf

De kern van deze groep wordt gevormd door woorden met een substantivische stam + -af: bekaf, beenaf, haaraf, keelaf, nerfaf, roofaf en velaf. Die composita worden op verschillende wijzen gebruikt.

Adjectivisch

beenaf wees op iemand ‘van iemand houden’
bekaf wees ‘verlegen zijn’
Die vel is haaraf ‘Het vel is van haar gestroopt’
Die mat gaan haaraf ‘Het kleed verliest z'n haar’
Die skoen is nerfaf ‘De buitenzijde van de schoen is beschadigd’

Bepaling van gesteldheid

nie hond haaraf maak nie (vaste uitdrukking) ‘zonder succes zijn’
'n skaap keelaf sny
'n slang kopaf kap
jou hand nerfaf/velaf val

Een enkel aanknopingspunt voor dit patroon is de Nederlandse constructie met bek en af: een perd (de) bek af rijden, waaruit blijkt dat er syntactisch verband is tussen een voorwerp (de) bek en een resultatief partikel af. Er bestaan analoge structuren met andere eindelementen van samenstellingen: buikvol ‘beu’, pootuit

[pagina 632]
[p. 632]

‘uitgeput’, kopsku ‘schuchter’, raadop ‘moedeloos’ (vergelijk Bouman 1926: 49-50; Kempen z.j.: 153-159; Scholtz 1965: 194-195).

De associatieve constructie met -hulle

Deze structuur varieert tussen (i) een compositum, met een enkelvoudige persoonsaanduiding als stam, en (ii) een woordgroep.

(i)Piet-hulle ‘Piet en de zijnen’, Marie-hulle; pa-hulle, ma-hulle
(ii)my broer hulle, my broer Piet hulle; tannie Marie hulle

De dialectische varianten pa-en-die ‘vader en de zijnen’, paanulle < pa-en-hulle laten blijken dat de associatieve constructie met -hulle uit een coördinatieve structuur kan worden afgeleid; vergelijk ook Fries heit en hjar ‘vader en de zijnen’ (Kempen z.j.: 291-296, met verdere literatuur).

10.2.2.4. Reduplicatie

Reduplicatie is een ingrijpende morfologische innovatie in het Afrikaans. Een reduplicatievorm bestaat uit twee gelijke en geaccentueerde stammen: amper-amper ‘bijna’, lag-lag ‘lachend’, plek-plek ‘verspreid, van plaats tot plaats’, sing-sing ‘zingend’ (Botha 1988; Kempen z.j.: 180-185, 225-250). Het reduplicatiesysteem is het meest algemeen in de klasse der bijwoorden, gevolgd door werkwoorden en zelfstandige naamwoorden en andere, kleinere klassen.

Bijwoorden

Dit gaan nou-nou reën ‘Het gaat binnenkort regenen’
Hulle het raas-raas vertrek ‘Ze zijn schimpend vertrokken’
Plek-plek kom daar boompies op ‘Hier en daar groeien er boompjes’

Werkwoorden

Die pryse wil-wil daal ‘De prijzen staan op het punt te dalen’
Die voël klap-klap met sy vlerke ‘De vogel klapt herhaaldelijk z'n vlerken’

Zelfstandige naamwoorden

klip-klip speel, vang-vang speel, aan-aan speel (spelnamen)

Adjectieven

'n lang-lang storie ‘een zeer lang verhaal’

Geredupliceerde spelnamen en ook enkele andere reduplicaties, bijvoorbeeld blauw-blauw en gauw-gauw, zijn in het Nederlands bekend, maar kunnen niet ge-

[pagina 633]
[p. 633]

heel en al de bron zijn voor de sterke groei van reduplicatie in het Afrikaans. Overigens zijn de parallellen tussen de Afrikaanse en de Maleise reduplicatie zo frappant (Raidt 1981) en is de Maleise invloed op het Afrikaans zo goed gedocumenteerd, dat ook dit verschijnsel moet worden beschouwd als een ontlening aan het Maleis. Tot de Maleis-Afrikaanse reduplicatieparallellen behoren Afr. een-een ‘een voor een’ en Mal. satu-satu, Afr. kort-kort ‘van tijd tot tijd’ en Mal. barulang-ulang, Afr. nou-nou en Mal. baru-baru.

10.2.3. Syntaxis

Sommige van de belangrijkste syntactische innovaties in het Afrikaans betreffen vir bij het voorwerp, de betrekkelijke constructie, splitsing van voorzetselconstructies, de structuur van verbale reeksen en negatie.

10.2.3.1. Vir in transitieve constructies

Zowel directe als indirecte objecten kunnen met vir verbonden worden.

Hulle sien (vir) haar Hulle sê (vir) haar iets (Vir) wie ken julle so goed? (Vir) wie skryf jy daardie brief?

Het gebruik van vir hangt samen met de categorie van het voorwerp, bezieldheid, plaatsing en affect (Ponelis 1979: 202-206; Raidt 1969; vergelijk ook de bespreking in Den Besten, 1981, 156-163).

Krachtens de naamwoordelijke schaal voor het gebruik van vir gaan eigennamen voorop, gevolgd door pronomina en substantieven.

Die twee onderwysers besoek vir Sarie (eigennaam; verplicht vir) Die twee onderwysers besoek (vir) haar (pronomen; facultatief vir) Die twee onderwysers besoek die meisie (zn-patroon; gebruik van vir niet uitgesloten maar heel beperkt)

Bezielde, in het bijzonder persoonsaanduidende, naamwoordpatronen krijgen vaak vir; niet-bezielde en niet-persoonlijke objecten in zeer geringe mate.

Hulle sien vir Jan Hulle was vir Wagter (een hond)
[pagina 634]
[p. 634]
Ons drink Oude Meester (naam van een cognac) Sy lees Kringe in 'n bos

Vir is in de begingroep (de begingroep wordt in het Afrikaans rechts door nie begrensd) facultatief, in het bijzonder wanneer het object voor nie staat; buiten de begingroep (onder anderen na nie) is vir verplicht.

Die twee onderwysers kan (vir) Sarie nie besoek nie Julle moet (vir) Jan nie hiervan sê nie
Die twee onderwysers kan nie vir Sarie besoek nie *Die twee onderwysers kan nie Sarie besoek nie
Julle moet nie vir Jan hiervan sê nie *Julle moet nie Jan hiervan sê nie

Objecten aan het zinsbegin stimuleren het gebruik van vir, wat bijdraagt tot de opheffing van meerduidigheid.

Jan moet julle nie hiervan sê nie (meerduidig: het onderwerp is Jan of julle) Vir Jan moet julle nie hiervan sê nie (eenduidig: Jan is voorwerp)
Hulle ken ons goed (meerduidig) Vir hulle ken ons goed (eenduidig)

Affect, emotionele betrokkenheid en emfase verhogen de waarschijnlijkheid van het gebruik van vir in constructies met niet-bezielde objecten.

Affectisch/emfatisch

Ons sien vir hulle baie duidelik (hulle = niet-bezield - bijvoorbeeld auto's)
Sit vir hom asb. hier neer (hom = een tijdschrift)

Neutraal

Ons sien hulle baie duidelik
Sit hom asb. hier neer

Vir is een voorzetsel dat door verzwakking van de klinker zich ontwikkeld heeft uit atonisch voor. De prepositionele aard van vir blijkt uit de combinatie met het betrekkelijk voornaamwoord dat wat is als subject en object maar wie in prepositiegroepen.

[pagina 635]
[p. 635]
die meisie wat dit doen die meisie wat ek goed ken die meisie aan wie die brief gerig word
die meisie vir wie ek goed ken

Het ontbreekt transitief vir niet helemaal aan Germaanse antecedenten, met name de belanghebbende constructie.

Jan kocht een boek voor haar

Transitief vir in het Afrikaans komt voor niet alleen in belanghebbende constructies, maar ook in indirecte transitieve structuren, die in het Nederlands niet voor maar aan als voorzetsel krijgen. Bovendien heeft de vir-constructie in het Afrikaans een vrijer spreiding: ze kan ook, met behoud van de semantische en stilistische waarde van de constructie, het directe object voorafgaan.

Jan koop 'n boek vir haar (belanghebbend) Jan gee 'n boek vir haar (indirect) Jan koop vir haar 'n boek Jan gee vir haar 'n boek

Overigens is vir in bepaalde verbanden (bijvoorbeeld in verbinding met bezielde eigennamen) niet facultatief.

De vindplaatsen van transitief vir zijn vrij schaars en geven geen duidelijk beeld van de syntactische verbreiding van de constructie. Van de eerste zes gevallen van vir bij directe objecten worden er vijf door slaven (1732, 1744, 1762, 1765, 1769; Raidt 1976: 85) en een door een kolonist (1736) gebruikt.

Dat een hottentot voor haar heeft gevangen genomen (slaaf, 1732) als ik voor hem krijgen kan (slaaf, 1744) zyn jongs die voor ons in de pak huys dient (kolonist, 1736)

Die evidentie, gecombineerd met het feit dat het Laagportugees een analoge transitieve constructie met per/por ‘voor’ heeft (Dalgado 1900; Raidt 1976: 84-93), laat vermoeden a. dat de slaven de vernieuwers waren en dat ze b. het patroon aan het Laagportugees hadden ontleend. Vergelijk het parallellisme tussen de Laagportugese en Afrikaanse constructies in de onderstaande voorbeelden.

Nos atja ponta per eli (Maleis-Portugees) we kunnen schieten voor hem Ons kan vir hom skiet
[pagina 636]
[p. 636]
Ne misti dali pro mi (Kaaps Laagportugees; Franken 1953: 73-74) niet moet slaan voor mij Moenie vir my slaan nie

De aanzienlijke variabiliteit van transitief vir geeft blijk van een aan de gang zijnde syntactische verandering die nog verre van afgelopen is.

10.2.3.2. De betrekkelijke constructie

Betrekkelijke constructies die bestaan uit een naamwoordelijk antecedent en een betrekkelijke bijzin, vallen in drie subklassen uiteen: a. directe betrekkelijke constructies, waarin het betrekkelijke voornaamwoord onderwerp of voorwerp in de bijzin is, b. prepositionele en c. possessieve betrekkelijke constructies. Het directe betrekkelijke voornaamwoord is wat voor alle antecedenten.

die toeriste wat die land binnekom 'n afspraak wat ek moet nakom

In possessieve en prepositionele constructies is er een typisch pronominale oppositie tussen persoonlijk (wie) en niet-persoonlijk wat, waar).

die toeriste wie se visums verstryk die toeriste aan wie die versoek gerig word
die motor wat se battery pap is die motor waarin hulle ry

In de omgangstaal wint wat ook in prepositionele en possessieve betrekkelijke constructies terrein.

die toeriste wat se visums verstryk die motor wat hulle in ry (splitsing van de voorzetselconstructie)

In het Nederlands, en ook in andere Germaanse variëteiten, concurreren al eeuwen lang de demonstratieve of D-relatieven (die, dat en daar) met de vragende of W-relatieven (wie, wat en waar) (Ponelis 1986 en 1987, met verdere literatuur). De D-relatieven zijn het vroegste Germaanse systeem, en de W-relatieven, gebaseerd op het vraagwoordsysteem, zijn aan het Romaans ontleend. De Nederlandse W-relatieven hebben de D-relatieven in prepositionele functie verdrongen. In directe functie (bij subjecten en objecten) zijn de D-relatieven goed gevestigd, maar ook hier is de W-vorm wat in verbinding met onbepaalde pronomina zoals al en alles

[pagina 637]
[p. 637]

sinds de 16e eeuw in opmars. In de hedendaagse omgangstaal van de randstad wordt wat algemeen gebruikt, ook in verbinding met onzijdige substantieven (het boek wat ze leest). Die terreinwinst van vormen van wat en andere W-relatieven is bekend ook in variëteiten van het Nederduits, het Hoogduits, het Jiddisch, het Fries en het Engels. De verspreiding van wat en zijn pendanten over het Germaanse taalgebied laat vermoeden dat het ook al in de 17e-eeuwse Hollandse basis van het Afrikaans aanwezig was.

De opkomst van wat kan ook door ontlening gestimuleerd zijn. Hesseling (1923: 121) heeft erop gewezen dat Afr. wat en Mal. yang beide de enige directe relatieven zijn. Maar er zijn grote verschillen tussen de betrekkelijke systemen van het Afrikaans en het Maleis. Ten eerste is yang in het Maleis geen pronomen en ten tweede heeft het Maleis een heel beperkte betrekkelijke strategie waarin alleen subjecten toegankelijk zijn voor de vorming van betrekkelijke constructies. Laagportugese invloed is meer waarschijnlijk, aangezien er veel nauwer verband bestaat tussen de betrekkelijke strategieën van het Portugees en het Afrikaans, en Portugees que, zoals wat in het Afrikaans, een interrogatief formatief is.

In 18e-eeuwse Kaapse documenten tussen 1709 en 1798 zijn er 24 gevallen genoteerd van betrekkelijk wat in verbinding met lexicale antecedenten (enkelvoudige en meervoudige zn-patronen met de- en het).

't geldt wat daar nog onderberust (1709) het voorval wat tussen mijn man en den Heer Overlanddrost ... geschieden is en wat ik meede aangezien en naar waarheijd vertoonen kan (1772)
Reckeninghe wat [ik] voor Leenert Oelofsz: ... hebbe verschooten (1745) de saak wat hier ontdekt is (1795)
de mense wat swijg voor die alweetende god (1766) Goederen wat niet moet vercogt worden (1766)

Onder invloed van het Engels wordt waar vanwege splitsing van de voorzetselconstructie door wat in prepositionele betrekkelijke constructies verdrongen.

die program waarvan hulle hou die program wat hulle van hou
'n beleid waaroor almal gis 'n beleid wat almal oor gis

Ook onder invloed van het Engels worden verkorte betrekkelijke constructies aangewend.

[pagina 638]
[p. 638]
die lede wat deur die raak aangewys word die lede deur die raad aangewys
rekeninge wat na die keerdatum vereffen word rekeninge na die keerdatum vereffen

10.2.3.3. Splitsing van voorzetselconstructies

Door splitsing wordt de eenheid van voorzetselconstructies verbroken.

Hulle is gesteld op hierdie beginsel Hierdie beginsel is hulle op gesteld
'n beginsel waarop hulle gesteld is 'n beginsel wat hulle op gesteld is

In gesproken Nederlands is die splitsing heel normaal (Kooistra 1919). In de vroege Kaapse teksten komt het verschijnsel maar uiterst beperkt voor. Sinds de 19e eeuw is de frequentie van splitsing in het Afrikaans enorm toegenomen (Ponelis 1985b), met name in de omgangstaal. Splitsing van voorzetselconstructies is een heel prominent kenmerk van de Engelse syntaxis, en de verbreiding van die constructie in het Afrikaans kan mede aan de invloed van het Engels worden toegeschreven.

R-scheiding, waardoor R-vormen in prepositieconstructies worden getroffen, is een subtype van deze splitsingen.

Daarop is hulle gesteld Daar is hulle op gesteld
'n beginsel waarop hulle gesteld is 'n beginsel waar hulle op gesteld is

In het Nederlands is R-scheiding bijzonder productief, maar in het Afrikaans is ze uiterst zeldzaam. De voorkeur gaat uit naar scheiding waarbij niet R-pronomina doch gewone voornaamwoorden betrokken zijn. Engelse invloed is heel duidelijk (Ponelis 1985a).

Dit is hulle op gesteld 'n beginsel wat hulle op gesteld is
[pagina 639]
[p. 639]

10.2.3.4. Determineerders

De meest prominente veranderingen in het systeem van determineerders raken het perifrastische possessief (die boom se in die boom se blare ‘de bladeren van de boom’; Ponelis, 1992a), de demonstratieven en het bepaalde lidwoord.

Een van de aspecten van genusneutralisatie in het Afrikaans is het verlies van de oppositie tussen de bepaalde lidwoorden van de de- en de het-klasse. Ten tweede is die als bepaald lidwoord veralgemeend uit de wisseling tussen de en die, in synchrone en diachrone variëteiten van het Nederlands. Die komt in Kaapse teksten voor sinds de late 17e eeuw, maar stond zwak tegenover de, dat door de Nederlandse schrijftraditie levend is gehouden tot in de 19e eeuw. Door deze invloed van de schrijftaal kan tekststudie niet aan het licht brengen wanneer precies die categorisch is geworden. Het lidwoord die bestond in de oudere Nederlandse omgangstaal maar werd aan de Kaap begunstigd door taalcontact. Het Duitse vrouwelijke en meervoudige lidwoord is die, en veel van de vroegste vindplaatsen van die komen in teksten van Duitsers voor (Scholtz 1981: 137-138). Het overlappen van het demonstratief die en het lidwoord die komt ook in het Laagportugees voor bij ackel (Hesseling 1919). De vorm die was op twee manieren prominenter dan de. Het lidwoord die is ten eerste fonologisch prominenter dan de, met z'n sjwa. Ten tweede, als die als demonstratief wordt beschouwd, is het semantisch prominenter dan als lidwoord. Vanwege zijn fonologische of semantische prominentie zou die door interlectische aanpassing worden begunstigd. Die wordt ook aangetroffen in de taal van Franssprekenden aan het begin van de 18e eeuw. Vergelijk overigens de uitgebreide literatuur in Ponelis (1993).

die brood (slaaf, 1671) die Kap die goede hoop (Franssprekende, 1710) die gift, die vieur (Khoikhoi, tweede decennium van de 18e eeuw) die Haml ‘de hamels’ (Duitser, 1713) die Kap ‘de Kaap’ (1715) die paard (slaaf, 1721) die glas ram (Franssprekende, 1727)

De Afrikaanse demonstratieven zijn dié, hierdie ‘deze, dit’ en daardie ‘die, dat’. Dié is het enige restant van de genusaanduidende demonstratieven. Hierdie (hierie) en daardie (darie, daai) bestaan uit deiktisch hier/daar verbonden met het lidwoord die, waardoor twee semantische kenmerken van het demonstratieve systeem naar voor komen: nabijheid en bepaaldheid. Vormen van hier/daar in combinatie met lidwoorden of demonstratieven komen in allerlei Germaanse variëteiten voor (Raidt 1989; met verdere literatuur): hier der Stuhl (zuidelijk Hoogduits), hier deizen boom (Noord-Brabants), maar worden in synchrone of diachrone Hollandse

[pagina 640]
[p. 640]

variëteiten niet aangetroffen. Een parallelle en onafhankelijke ontwikkeling van die demonstratieven aan de Kaap kan dus niet uitgesloten worden.

10.2.3.5. Verbale reeksen

In de begingroep komt zowel een enkel werkwoord als een combinatie van werkwoorden voor.

Hulle gaan binnekort haar onthaal reël (gaan alleen in de begingroep) Hulle gaan reël binnekort haar onthaal (de combinatie gaan + reël in de begingroep)
Gaan hulle binnekort haar onthaal reël? Gaan reël hulle binnekort haar onthaal?
Jy leer jou kinders dink Jy leer dink jou kinders
Leer jy jou kinders dink? Leer dink jy jou kinders?

Hulpwerkwoorden van het type gaan, help, laat, leer, kom en probeer zijn op die wijze groepsvormend, maar modale en temporele hulpwerkwoorden zijn daarvan uitgesloten.

*Hulle sal reël binnekort haar onthaal *Sal reël hulle binnekort haar onthaal?
*Hulle het gereël reeds haar onthaal *Het gereël hulle reeds haar onthaal

Vooral in de omgangstaal bestaat er sterke variatie tussen enkele verba en werkwoordcombinaties in de begingroep. Over de ontwikkeling van de constructie kan wegens het ontbreken van diachronische gegevens weinig worden gezegd. Een Nederlands aanknopingspunt is de combinatie van verba in een imperatieve zin (Paardekooper 1991), uit de fusie van twee nevengeschikte imperatieven.

Gaet souckt een ander medecijn Loop blaast de lampen uyt

Maar de Afrikaanse constructie gaat veel verder dan de imperatief.

[pagina 641]
[p. 641]

De eindgroep kan open of gesloten zijn. Een gesloten eindgroep bestaat uit verba en bevat geen niet-verbaal materiaal.

Die skrywers sal daarteen in opstand moet kom

Een open eindgroep wordt door niet-verbaal materiaal doorbroken.

Die skrywers sal moet daarteen in opstand kom

Open eindgroepen worden algemeen sinds de 18e eeuw in het Afrikaans aangetroffen.

Van breejeravier het ik moete over de pont gaan (1772) Ik heeft de os wile van hem koopen (1775) of hulle opsluit die Hollandse boere wil van kant maak (1845)

In zowel synchrone als diachrone variëteiten van het Nederlands (Koelmans 1965; Verhage 1952: 47-50, 61-62) zijn doordringbare eindgroepen heel gebruikelijk.

10.2.3.6. Negatie

Negatie wordt uitgedrukt door een ontkennend woord (nie-1) dat in bepaalde omstandigheden (Ponelis 1979: 522-523) wordt vergezeld van verplicht eind-nie dat normaal de enige geassocieerde negatieve vorm is.

Ontkennend woord (nie-1) alleen

Dit reën nie
Dit reën beslis nie

Ontkennend woord (nie-1) vergezeld van eind-nie

Dit gaan nie reën nie
Dit reën nie besonder hard nie

Veranderingen in de structuur van negatieve zinnen zijn de plaatsing van het ontkennende woord, het optreden van eind-nie en de bouw van negatieve imperatieven.

De neutrale positie van nie-1 is voor een zn-patroon. Wanneer het zn-patroon aan nie-1 voorafgaat, is de hele zin emfatisch.

Jan het nie die fiets gekoop nie Jan het die fiets nie gekoop nie (emfatisch)
[pagina 642]
[p. 642]
Hulle wil nie hierdie metode leer nie Hulle wil hierdie metode nie leer nie (emfatisch)

Het ziet er dus naar uit dat het ontkennende woord in het Afrikaans wat meer naar links staat. Overigens is er geen ingrijpende divergentie in de plaatsing van nie-1 in vergelijking met Nederlandse en andere Germaanse variëteiten. Het ontkennende woord in het Afrikaans wordt in ieder geval niet, zoals algemeen in creoolse talen, geplaatst tussen het subject en de persoonsvorm.

*Die plan nie werk Die plan werk nie
*Dit nie reën Dit reën nie

De herhaling van geassocieerde negatieve vormen (waaronder nie) bestaat ook in Westgermaanse variëteiten (Pauwels 1958: 435-477).

Noot et em dat nie gedöön nie (Aarschots) ‘Nooit heeft ie dat gedaan’

Het voorbeeld laat zien dat het geassocieerde nie zowel in het midden als achteraan kan staan. Dit soort herhaling komt ook zowel in vroegere Kaapse teksten als in hedendaags Afrikaans voor.

want jk hebbe van hem geen dienst niet gehad (Duitser, 1742) het jy nie een keer nie een brieve rympe gelees nie ... in de krant? (19e eeuw) Jy kry niks wat na jou sin is nie wat jy gewoond aan is nie (hedendaags)

Hoewel geassocieerd nie(t)-vormen in vroeger Hollands zelden aangetroffen zijn, kan niet zonder meer worden aangenomen dat ze aan de Kaap ontbraken. Hoe het ook zij, de dwingendheid en de volstrekte zinsfinale plaatsing van Afrikaans eind-nie komen nergens elders in het Germaanse taalgebied voor. Als een verband tussen Afrikaans eind-nie en geassocieerd nie(t) in het Germaans wordt aangenomen, dan hebben in ieder geval die twee belangrijke veranderingen in het Afrikaans plaats gehad. Vanwege het zeer kleine aantal bewijsplaatsen van eind-nie blijkt er heel weinig van die ontwikkeling.

Nienaber (1955) betoogt, gevolgd door Den Besten (1986), dat eind-nie ontstaan is uit de contaminatie van de zinsmediale negatie van het Nederlands-Afrikaans en de zinsfinale negatie van het Khoikhoi.

Sy staan NEG hier Sy staan hier NEG
[pagina 643]
[p. 643]

De grootste tekortkoming van die hypothese is dat in precies die variëteit die het diepst door het Khoikhoi is beïnvloed (noordwestelijk Afrikaans), eind-nie facultatief is.

In bepaalde Afroportugese variëteiten komt een dwingende geassocieerde negatieve vorm aan het zinseinde voor (Waher 1988). Dit frappante structurele parallellisme met het Afrikaans wordt helaas tegengesproken door sociohistorische gegevens die erop wijzen dat het Afroportugees niet prominent aan de Kaap tegenwoordig was.

Portugese invloed kan wel worden aangetoond bij de derde vernieuwing: het gebruik van een verplicht, gegrammatiseerd moet in negatieve imperatieven.

Moet dit nie doen nie Moenie (< moet nie) hier staan nie Moet asb. nie al die tekens verander nie

Dit moet kan een leenvertaling zijn van Laagportugees misti of het Maleise prohibitieve formans jangan.

Na misti dali pro mi (Kaaps Laagportugees, slaaf, 1765) niet moet slaan voor mij
Jangan kau berkata begitu (Maleis) NEG je praat zo ‘Praat niet zo’

10.2.4. Lexicon

Het lexicon van het Afrikaans is overwegend Nederlands-Germaans ondanks de veranderingen door taalcontact. De geërfde derivationele en compositionele subsystemen zijn productief (zie 10.2.2.2. en 10.2.2.3.). Het Afrikaans heeft betrekkelijk veel lexicale elementen ontleend aan het Khoikhoi, Maleis, Portugees en andere talen (zie 10.1.3.2.). Standaardisering (zie 10.1.2.) heeft, vooral door ontlening aan het Nederlands en het Engels, tot grote lexicale verrijking geleid.

Interlectische aanpassing

Door interlectische aanpassing is flexieverlies ingetreden (10.2.2.1.) en zijn twee krachtige lexicale subsystemen verloren gegaan: het genus van het substantief en de oppositie tussen statische en mutatieve verba. De Nederlandse basis van het Afrikaans had het genussysteem met twee termen dat ook het ABN kenmerkt. Voor vreemdtaligen moet dit een ondoorzichtig en complex systeem geweest zijn. Genus is ondoorzichtig, voorzover het in het algemeen weinig semantische moti-

[pagina 644]
[p. 644]

vering heeft, en naamwoorden of naamwoordgroepen weinig expliciete formele genusmarkering hebben. Het is een complex systeem met een verscheidenheid van subsystemen (de lidwoorden, de demonstratieven, de attributieve adjectieven, enzovoort). De Kaapse teksten laten vooral in de vroegste stadia niet veel blijken van genusverlies, hoewel frappante voorbeelden reeds van het einde van de zeventiende eeuw dagtekenen.

die brood (slaaf, 1671), de gereetschap (1692), die gift, die vieur, die volk (Khoikhoi, circa 1710), de getal (1712), de water (1730) desen Voor val (1709), deese ongeluk (1719), deze huis (1730) een groot spiegel (1706), een smal pick (1709), een oud sadel (1713) een elandt dat sy geschooten hadden (Nederduitser, 1662), veel bloedt ... die hem het hart onverwonn heeft (Franssprekende, 1689), een afdack die in sijn schaepe kraal stondt (1746)

De oppositie tussen statische en mutatieve werkwoorden treedt in het perfectum aan het licht, waar statische deelwoorden hebben en mutatieve zijn krijgen. In het Afrikaans zijn resten van die oppositie bewaard, waaronder de verleden tijd van de lijdende vorm (met is).

Nuwe lede is gister aangewys

In de Kaapse teksten zijn voorbeelden van die neutralisatie heel zeldzaam.

anders hadde ik selfs bij de heeren weesmeesters gekoomen (1712) dat het daer wat slight gegaen heeft (1717)

Naamgeving aan planten en dieren

De grote verscheidenheid aan fauna en flora aan de Kaap werd in de eerste plaats benoemd door bestaande woorden in de nieuwe omgeving toe te passen (Scholtz 1975). De naam van de watervogel de duiker is overgedragen op een Kaapse vogel die tot een andere familie behoort dan de Nederlandse duiker. De fazant wordt geclassificeerd als Phasianus colchicus; de Kaapse fisant is Francolinus capensis. Het belangrijkste procédé voor de benoeming van de nieuwe wereld was compositie.

jakkals: bakoorjakkals, maanhaarjakkals, rooijakkals, silwerjakkals, swartrugjakkals slang: boomslang, geelslang, molslang, spoegslang boegoe (plantsoort): bergboegoe, duineboegoe, klipboegoe, vleiboegoe

Conversie

Door conversie worden woorden zonder derivationele markering uit de ene klasse

[pagina 645]
[p. 645]

in een andere ondergebracht (Kempen z.j.: hoofdstuk 1 en 5; Hesseling 1923: 96-100). De bijwoorden verseg en aanhou zijn uit werkwoorden afgeleid.

Hulle wil verseg nie padgee nie ‘Ze weigeren volstrekt te wijken’
Dit reën aanhou ‘Het regent aanhoudend’

Dialectisch worden hoog (=hoogte), moeg (=moegheid), mistig (=mistigheid), siek (=siekte) en vlak (=vlakte) als naamwoorden gebruikt. Het adjectief pap ‘zacht’ is een conversie van het naamwoord pap.

Die vy is pap. Dit is 'n pap vy.

Vergelijk ook skelm ‘achterbaks’.

Een aantal bahuvrihi-composita worden adjectivisch-bijwoordelijk gebruikt.

Sy is bitterbek ‘Ze is onvergenoegd’
grootbek ‘luidruchtig’
lekkerlyf ‘dronken’

Conversie is bekend in het Germaans, en de betrekkelijke productiviteit van het verschijnsel in het Afrikaans kan niet zonder meer aan taalcontact worden toegeschreven, maar met taalcontact moet wel rekening worden gehouden. Uit de vrij hoge frequentie van bahuvrihi-conversies in de noordwestelijke variëteit, die veel aan het Khoikhoi heeft ontleend, blijkt mogelijke beïnvloeding door het Khoikhoi. Wat het gebrek aan vormelijke markering betreft, is er een verband tussen conversie en deflexie en conversie kan door interlectische aanpassing gestimuleerd zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken