Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.98 MB)

XML (3.16 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.R. de Klerk

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck



Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 386]
[p. 386]

Tobias.



illustratie
TOB. 2.Ga naar voetnoot*


Tobias vreesde God meer als den Koningh, en droegh de verslagene heymelyck te zamen,Ga naar voetnootRegel 1 en behieltze heymelyck in zyn huys, en des nachts begroef hyse.
[pagina 387]
[p. 387]

De godvreezende.

 
Het herte Naphthali zal trotzer als voorhenenGa naar voetnootVs. 1
 
Zijn hoornen steken op, en met zyn rancke beenen
 
Opsteygeren 't geberghte, om dat zijn doode faem
 
Is opgeweckt door my, die vroegh den grooten naemGa naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
Des grooten Gods aenriep, en die om niemands halvenGa naar voetnootvs. 5
 
Bevleckte mijn gemoed, doen elck de gulde kalven
 
Ieroboams aenbad, maer nae des hooghsten stemGa naar voetnootvs. 7
 
Myn eerstelingen steeds bracht te Ierusalem,
 
Tot dat met Isr'el ick vervoerd de boey most slepen,Ga naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Daer Ninive gevryd word van d'uytheemsche schepen,Ga naar voetnootvs. 10
 
En daer als and're noyt mijn lippen zijn besmetGa naar voetnootvs. 11
 
Met 't voedzel ons zo strengh verboon van Moyses wet:
 
Dies God mijn vromigheyd my komen liet te stade,
 
Als 't hert des Assyriers hy roerde met genade.Ga naar voetnootvs. 14
15[regelnummer]
Myn vryheyd nu erlanght, ick evenwel verplichtGa naar voetnootvs. 15
 
My hiel te dwaden der bedroefden aengezicht,Ga naar voetnootvs. 16
 
Tot dat Senacherib ontzey al wie my hoofde:Ga naar voetnootvs. 17
 
Wiens gramschap ick ontsloop als hy myn have roofde,
 
Doen ick mijn broed'ren [die hy in zijn grimmigheyd
20[regelnummer]
Versloegh] gekist hadde, en in 't heymlijck graf geleyd.Ga naar voetnootvs. 20
 
Der dooden uytvaert was my liever als mijn eten,Ga naar voetnootvs. 21
 
Zoo flucx de bleecke dood het leven had verbeten.
 
Doch mijn godvruchtigheyd leed wederom aenstootGa naar voetnootvs. 23
 
Doen eenen zwaluwdreck mijns lichaems vensters sloot
25[regelnummer]
Daer 't morgenlicht door scheen: en of wel mynen rouwe
 
Met schimp ophoopten noch mijn magen, en mijn vrouwe,Ga naar voetnootvs. 25-26
 
Noch hiel mijn vroomheyd aen: mijn yver noch bekleefGa naar voetnootvs. 27
 
Als ick in 't hert mijns zoons die gulde lessen schreef.
 
Geprangt van armoede ick mijns ouwdheyds kruck in MedenGa naar voetnootvs. 29
30[regelnummer]
Nae Gabel zond om 't geld: maer d'Engel Gods met vredenGa naar voetnootvs. 30
 
Hem we'er betreden de' den dorpel van myn huys,
 
Met zynen bruytschat, en zijn Sara hupsch en kuysch.Ga naar voetnootvs. 32
 
Myn lichten zagen 't licht dat zoo langh was gedoken,Ga naar voetnootvs. 33
 
Tot dat ick levens zat, myn kind'ren d'oogen loken.Ga naar voetnootvs. 34
voetnoot*
Tob. 2: 't Boek Tobias, hfst, 2 (vs. 9).
voetnootRegel 1
de verslagene: de gedoden (zie vs. 18-21).
voetnootVs. 1
Het herte: 't hert; Naphthali: Néphtali, 't land genoemd naar de zesde zoon van Jakob; zijn stam wordt in de zegen van Jakob vergeleken met 'n hert: ‘Nephtali is een hert in vrije loop’.... (Schepping 49:21).
voetnootvs. 4
Nog heel jong (vroegh) bleef hij alleen nog de ware God dienen (Tobias 1:4-6).
voetnootvs. 5
om niemands halven: om niemand('s wil).
voetnootvs. 7
Ieroboams: die door Jeroboam waren opgericht; nae des hooghsten stem: volgens 't gebod van de Allerhoogste.
voetnootvs. 9
Met z'n stamgenoten was Tobias weggevoerd in gevangenschap door de Assyriese koning Salmanasar (Tobias 1:1); de boey: de voetboei.
voetnootvs. 10
gevryd word: graag gezocht wordt.
voetnootvs. 11
als and're: als de lippen van de anderen; hij gebruikte nooit de onreine spijzen (Tobias 1:12).
voetnootvs. 14
Toen Hij 't hart van de Assyriër (Salmanasar) bewoog tot goedgunstigheid (Tobias 1:13); deze gaf hem verlof te gaan waar hij wilde.
voetnootvs. 15
Toen ik nu m'n vrijheid verkregen had.
voetnootvs. 16
te dwaden...: af te wissen (ze te troosten).
voetnootvs. 17
Sennacherib, de zoon en opvolger van Salmanasar, haatte de Joden, en gaf bevel Tobias te doden; ontzey al wie: iedereen die mij huisvesting gaf met de dood bedreigde (ontzei: de vrede opzei, oorlog verklaarde).
voetnootvs. 20
geleyd: gelegd.
voetnootvs. 21
Toen er vóór 'n feestmaal werd bericht dat er 'n lijk op straat lag, ging hij dit eerst verbergen, om 't s'nachts te begraven.
voetnootvs. 23
Zijn verwanten gispten zijn vroomheid (Tobias 2:8) en bespotten hem, toen God hem beproefde door hem van z'n ooglicht te beroven (Tobias 2:15, 16).
voetnootvs. 25-26
of wel...: of al, indien ook al.... mijn smart met schimp vermeerderden.
voetnootvs. 27
noch bekleef: groeide nog.
voetnootvs. 29
mijns ouwdheyds kruck: de steun van m'n ouderdom, z'n zoon Tobias; in Meden: in Medië.
voetnootvs. 30
Gabel: aan deze had Tobias vroeger 10 talenten zilver geleend; d'Engel Gods: Rafaël leidde hem.
voetnootvs. 32
Sara: zijn jonggehuwde vrouw.
voetnootvs. 33
Tobias genas met de gal van 'n onderweg gevangen vis de ogen van z'n vader.
voetnootvs. 34
Tot dat, toen ik levensmoe was (lang genoeg geleefd had) mijn kinderen mij de ogen sloten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken