Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 755]
[p. 755]

Het vierde bedryf.

Attila:
 
'k Belaste mijn Kornels de Koningin te brengen;Ga naar voetnoot1041
 
Hoe zeer de Liefde raed heur leven te verlengen.
 
Was nu mijn borst kristal, men zagh hoe 't waer gestelt,
 
In 't hart van Attila, dat kleene en enge veldGa naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Voor Liefde, en Eer, die daer met maght te velde komen,Ga naar voetnoot1045
 
Uit bittre vyandschap, en punt, noch snede schroomen.Ga naar voetnoot1046
 
O hand, zoud ghy dien dolck wel durven domplen in
 
Dien boezem, en die borst der lieve Vyandin?
 
Zoud ghy dat witte sneeuw met purper durven mengen?
1050[regelnummer]
Kan Min die wreedheid zien? of ymmermeer gehengen,Ga naar voetnoot1050
 
Dat zy haer oogen luick? twee zonnen, daer de zon,Ga naar voetnoot1051
 
Op 't klaerste van den dagh, niet tegens opzien kon.Ga naar voetnoot1052
 
Kan Min gedoogen, dat de kille Dood ontdoie
 
Dit sneeuw van 't aengezicht? dat die met rijp bestroie
1055[regelnummer]
Die roozen op de wang, en sluit dien rooden mond,
 
Vol geurs? gelijck een hof, wanneer de morgenstond
 
Met aengenamen dauw de bloemen, en de kruien
 
Bevochtight, en verquickt, en ademt uit den zuien.
 
Neen, Attila uw minne is zoo noch niet verkoelt,
1060[regelnummer]
Dat ghy heur harte wond, en zelf geen wonde voelt.
 
Ghy zoud, in Ursuls borst, uw eigen hart doorsteecken.
 
Hoe kon uw vyandin zich mackelijcker wreecken,Ga naar voetnoot1062
 
Dan door uw eige vuist beslechten dit krackeel?Ga naar voetnoot1063
 
Dees heuvel, die hier rijst, zal die een moordtooneel
1065[regelnummer]
Verstrecken, in den ring van hopliên en kornellen?Ga naar voetnoot1065
 
Zal die het bloembed zijn, daer ick my schrap moet stellen,Ga naar voetnoot1066
 
En houwen Venus roos van haeren teeren struick?
 
Op dat de lent beschrey het kostelijckste puick,Ga naar voetnoot1068
 
't Welck in den roozegaerd eens Konings werd geboren?
1070[regelnummer]
Zal Venus voet nu bloên van dezen ysren doren?Ga naar voetnoot1070
 
Ick zelf een doren zijn in haer' gequetsten voet?
 
Op dat der bloemen zon, uit zulck een edel bloed,
 
Verryze, tot vermaeck, en nut, en dienst der menschen.
[pagina 756]
[p. 756]
 
Mijn oogen zullen die dees leli zien verslenssen,Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
En sterven, op het bed van deze groene zoôn?
 
Zal ick die blonde pruick haer goude KoningskroonGa naar voetnoot1076
 
Ontluistren, en dit hoofd, wel waerd mijn kroon te voeren,
 
Na 'et sneuvlen oock aen 't snoer van Nimroths zege snoeren,Ga naar voetnoot1078
 
By d'andre Koningen, en koppen, dien mijn kling,
1080[regelnummer]
Gelijck een staele wind, door neck en strotten ging?
 
Neen Attila, ghy mooght dit hemelsch zaed niet smooren;
 
Ghy moet nochtans, en hebt autaer, en Goôn gezworen,
 
En met gestaefden eed uw trouw aen 't Rijck verplicht.Ga naar voetnoot1083
 
Zult ghy nu eer en eed vergeetende, zoo licht
1085[regelnummer]
Verwaereloozen d'eer, door dapperheid verworven?Ga naar voetnoot1085
 
Is d'eerste vromigheid in u gemoed gestorven,Ga naar voetnoot1086
 
Dat ghy, die noit voor stroom, noch bergen stilstaen bleeft,
 
Niet, blanck in 't harnas, voort stads graften overstreeft,Ga naar voetnoot1088
 
Noch draeght de storremleer de voorste aen 's vyands wallen,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
En klimt, en wenckt uw volck, om moedigh aen te vallen?
 
Zult ghy, in 't hart geprickt van Cypris geilen strael,Ga naar voetnoot1091
 
Uw triomfeerend heir verstrecken een schandael,Ga naar voetnoot1092
 
Dat over bergen klinckt, en grondelooze plassen?Ga naar voetnoot1093
 
Zult ghy in 't aengezicht der Stad ontharrenassenGa naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Dit braef gewapent volck, dat in zijn volle kritsGa naar voetnoot1095
 
Gereed staet, om'er in te vliegen met zijn spits?Ga naar voetnoot1096
 
Maer hoe? ick raes, ick raes, en ben niet wel by zinnen.
 
Rechtschapen krijghsman kan geen eer aen vrouwen winnen,Ga naar voetnoot1098
 
Inzonderheid wanneer zy weerloos staen, en bloot.
1100[regelnummer]
De Liefde, aen d'eene zy, aen d'andre zy, de Nood
 
My trecken, elck om 't stijfst; gelijck de herrefstbuienGa naar voetnoot1101
 
Bestoocken, reis op reis, van 't Noorden en van 't Zuien,
 
Een hoogh gewassen eick, die over bosschen ziet,
 
En diep in Taurus rugh zijn taeie wortels schiet.
1105[regelnummer]
Hy kraeckt vast, en bestroit den grond met blad en lover,Ga naar voetnoot1105
 
En helt ter slincke hand, dan weêr ter rechter over.Ga naar voetnoot1106
 
Zoo word mijn vlotte geest gedreven heen en weêr.Ga naar voetnoot1107
 
Maer hier koomt Beremond. hy loopt vast op en neêr.Ga naar voetnoot1108
[pagina 757]
[p. 757]
BEREMOND. ATTILA.
Beremond:
 
Schep moed, doorluchtste Held. doe nu voor yeder blijcken,
1110[regelnummer]
Dat ghy alleen niet zijt een Koning van veel Rijcken,Ga naar voetnoot1110
 
Maer oock van uw gemoed; dat liefde tot uw' StaetGa naar voetnoot1111
 
En glori vrouweliefde al veer te boven gaet.Ga naar voetnoot1112
Attila:
 
Aertsoffervinder, och! ick legh te diep verzoncken.Ga naar voetnoot1113
Beremond:
 
Grijp moed, een oogenblick, en daer mede is 't gekloncken.Ga naar voetnoot1114
Attila:
1115[regelnummer]
O zuuren oogenblick, hoe streef ick u voorby?Ga naar voetnoot1115
Beremond:
 
Sta vast een' korten stoot. zet liefde aen d'eene zy,Ga naar voetnoot1116
Attila:
 
En of ick in dien strijd ten middewegh bleef steecken?Ga naar voetnoot1117
Beremond:
 
Ghy zorght vergeefs. ick zal u hart, en moet inspreecken.Ga naar voetnoot1118
Attila:
 
De liefde staet en dreight, en maeckt mijn hart vervaert.
Beremond:
1120[regelnummer]
't Is ingebeelde waen, en geen bedenckens waerd.Ga naar voetnoot1120
Attila:
 
De Geest zal, na haer dood nòch waerende, zich wreecken.Ga naar voetnoot1121
Beremond:
 
Zoo Mars zijn wierroockschuld niet eerst met Ursul reken.Ga naar voetnoot1122
Attila:
 
De minne na liefs dood brand feller in 't gemoed.
Beremond:
 
Men dooft die in haer asch: men bluscht die in haer bloed.
Attila:
1125[regelnummer]
De traenen zullen my gestadigh staen in d'oogen.
Beremond:
 
Ghy zultze aen 't heiloos lijck, en aen heur kleedren droogen.
[pagina 758]
[p. 758]
Attila:
 
Hoe scheid een minnend hart zoo noode van een vrouw!
Beremond:
 
Die u zoo schendigh schold, om d'aengebode trouw?Ga naar voetnoot1128
Attila:
 
De liefde is doof, en blind, en kan het al verdraegen.Ga naar voetnoot1129
Beremond:
1130[regelnummer]
De liefde tot uw eer geneeze u van dees plaegen.
Attila:
 
Men sla yet eerlix voor, dat Staet noch eere kost.Ga naar voetnoot1131
Beremond:
 
Men waerschuwt u van Rome, en schrijft u post op post.Ga naar voetnoot1132
Attila:
 
Is nu de Staet zoo veel aen eene Maeghd gelegen?
Beremond:
 
Zy won in 't eerst uw hart, nu grijptze naer dien degen.Ga naar voetnoot1134
Attila:
1135[regelnummer]
Dien draegh ick op de zy, gelijck een vroom soldaet.Ga naar voetnoot1135
Beremond:
 
Zijt ghy'er meester af, gebruick dien niet te laet,Ga naar voetnoot1136
Attila:
 
'k En wil met Ursuls bloed het zwaerd van Mars niet smetten.Ga naar voetnoot1137
Beremond:
 
Zy smet 't autaer van Mars, zyn' godsdienst, en zijn wetten.
Attila:
 
't Besmette zwaerd zou staegh noch bloên voor mijn gezicht.
Beremond:
1140[regelnummer]
Verschoontghe 't heiligh zwaerd, zoo priem haer met een' schicht.Ga naar voetnoot1140
Attila:
 
Mijn schicht, zal die het bloed der overschoone lecken?
Beremond:
 
Grijp moed. ick zal 'er een' uit uwen koker trecken.
Attila:
 
Ja treck'er een', die my dit bange hart afsteeckt.Ga naar voetnoot1143
[pagina 759]
[p. 759]
Beremond:
 
Aenvaerd dien schicht, noch noit in yemants bloed geweeckt.
Attila:
1145[regelnummer]
'k Aenvaerd hem blindeling. 'k gevoel mijn onvermogen.Ga naar voetnoot1145
Beremond:
 
Zy komt met uw Kornels. stoot toe, en sluit uw oogen.
URSUL. ATTILA. BEREMOND.
Ursul:
 
Ontzichbre Vorst, 'k verschijn al weêr, op uw ontbod,Ga naar voetnoot1147
 
En wacht van uwer hand mijn toegeleide lot.Ga naar voetnoot1148
Attila:
 
Men telt uw mannelijcke en Maeghdelijcke troepen.
1150[regelnummer]
'k Heb zommigen voor my gedaghvaert, en doen roepen.
 
Men kan het gansche heir, van dezen heuveltop,
 
Met zinnen overzien, en tellen kop voor kop.Ga naar voetnoot1152
 
Klim op. 't is tijd. men moet my d'uitgepickte wyzen.Ga naar voetnoot1153
 
Ghy zult hen voor dees kruin al t' effens zien verryzen.Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Daer staet uw leger nu in zynen vollen krits,Ga naar voetnoot1155
 
Omcingelt van mijn heir, gewapent met het spits.Ga naar voetnoot1156
 
Mijn krijghsliên zouden eer verlieft dan toornigh worden,
 
Op zoo veel aenzichten, al vierkant in slaghorden,
 
Zoo schoon en braef, als oit Scythin te velde broght.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Vier regementen voor, en vier tot achtertoght,Ga naar voetnoot1160
 
In 't midden drie, dat 's elf, die elck een Kruis opsteecken,
 
Behalven 't middelpunt; daer schijnt alleen t'ontbreecken
 
Uw trotse Kruisbanier, die past'er wonder by.
 
Het mannevolck verstreckt de vleugels van weerzy.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
De rechte vleugel draeght al geestelijcke kleeren.
 
De slincke wieck bestaet uit weereldlijcke Heeren.Ga naar voetnoot1166
Ursul:
 
O Ellefduizendtal, den hemel toegewijd,
 
Heldinnen, die voor d'eer van 't Rijck der Englen strijd,
 
Ghy Hoofden van Gods heir, verlicht van 's hemels straelen;
1170[regelnummer]
't Zy amptelooze Paus, Aertsvaders, Kardinaelen,Ga naar voetnoot1170
 
Aertsbisschoppen, met al dees Kerckelijcke pracht
 
En prael; 't zy Koningklijck, of Vorstelijck geslacht,
[pagina 760]
[p. 760]
 
Baroen, of Edelman, altzaemen Jesus knechten,Ga naar voetnoot1173
 
Gevoert in 't martelveld, om zege te bevechten:Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Ick groet u duizendmael, in 't loflijck worstelperck.
 
Vecht nu voor Christus naem: ghy draeght zijn heiligh merck.
 
Uw zielen zullen, na dien veldslagh, breed gaen weien,Ga naar voetnoot1177
 
En vaeren God te moet met roode lievereien.Ga naar voetnoot1178
Attila:
 
Nu dien my op mijn vraegh, met kort en klaer bescheed.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Hoe komt dit reisbaer volck zoo kostelijck gekleed?Ga naar voetnoot1180
 
Hier vloeit al 's weerelds schat by een van allen kanten.
 
Hier flickert Indien met al zijn diamanten.
 
't Is al schaerlakenrood, al purper, dat'er blaeckt,
 
Al fijn en louter goud, al zilver, dat'er kraeckt.Ga naar voetnoot1184
Ursul:
1185[regelnummer]
Ghy ziet verzaemt een volck van tweederleie standen,
 
't Welck op den hoogen dagh, en 't hooghtijd nu voorhanden,Ga naar voetnoot1186
 
Ter eere van het onbegrypelijck DrieEen,Ga naar voetnoot1187
 
En dat almaghtigh Hoofd, ten hemel ingestreên,Ga naar voetnoot1188
 
Op 't allerheerlijckst dus voor u koomt uitgestreecken.Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Want schoon zy amptloos zijn, noch leenen zy het teeckenGa naar voetnoot1190
 
Van hun verlaeten ampt, op dat die zichtbre prael
 
Gods vyanden, door 't oogh, tot in het hart toe strael,
 
En krachtigh overtuigh 't hardneckige geweten.Ga naar voetnoot1193
Attila:
 
Ghy Christenen weet ruim uw stucken uit te meeten.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Wie voert de Maerschalck hier zoo dicht voor my ten toon?
 
Wie is die grijze kop, die met een sluierkroonGa naar voetnoot1196
 
Zijn' myter driemael kroont, van steenen overladen,
 
En van karbonkelen; vermast van zijn gewaeden,Ga naar voetnoot1198
 
En schitterenden staf, die driemael is gekruist,Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
En goude sleutels draeght in zyne slincke vuist?Ga naar voetnoot1200
Ursul:
 
Dat is Cyriacus, het Hoofd der Christe bende.Ga naar voetnoot1201
[pagina 761]
[p. 761]
Attila:
 
Een hoofd vol majesteit. my docht dat ick het kende.
 
Hoe zweemt hy naer dien God, die, by den Eridaen,Ga naar voetnoot1203
 
My onder oogen trad, en schielijck af deed staenGa naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Van d'opgezetten toght; toen met den blooten zwaerdeGa naar voetnoot1205
 
Een Godheid boven hem, voor bey mijn oogen, waerde,Ga naar voetnoot1206
 
En blixemde. hoe is hy Leo zoo gelijck!
 
Hy schijnt geboren, niet gekoren, tot zijn Rijck,
 
En Opperpriesterdom. maer meld my dees twee andren,
1210[regelnummer]
Die, stemmigh achter hem, gepaert staen by malkandren,Ga naar voetnoot1210
 
Wier borststroock met een trits van Kruissen hangt gelaen.Ga naar voetnoot1211
Ursul:
 
Men kent d'Aertsvaders dus, en d'een heet Kassiaen,Ga naar voetnoot1212
 
Dien ick te Rome vond, en, met zijn wyze Griecken,
 
My volgende, verstreckt een slaghveer aen mijn wiecken;Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Een, dien geleertheid noch godvruchtigheid ontbreeckt;
 
Een helder licht, daer elck zijn harssens aen ontsteeckt.Ga naar voetnoot1216
 
Hy heeft de nevelen van menigh oogh geschoven,
 
En toonde 't onderscheid van 't vatten, en gelooven.Ga naar voetnoot1218
Attila:
 
Daer staet een Jongeling, recht achter hen, in 't wit,
1220[regelnummer]
Vry schotigh, schoon van leest, twee oogen, zwart als git,Ga naar voetnoot1220
 
De baerd breeckt effen uit. een ruighte schijnt de kaeckenGa naar voetnoot1221
 
Te kleên met goude wol. de heldre steenen blaecken,
 
Als starren, in de kroon, die hy zoo treflijck spant,Ga naar voetnoot1223
 
En d'eedle scepter past te voeglijck in zijn hand.Ga naar voetnoot1224
Ursul:
1225[regelnummer]
Ghy hebt den Bruidegom geschildert naer het leven.
 
Dat is AEthereus, die, met my afgedreven,Ga naar voetnoot1226
 
Niet meer naer my, maar naer een rijcker huwlijck staet.
[pagina 762]
[p. 762]
 
Hy heeft, dus jongh van jeughd, gewraeckt het wulpsch gelaet.Ga naar voetnoot1228
 
Zoo stroopt de schrandre slang haer huid in scherpe heggen.Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Hoe wenscht hy, om Gods Rijck, dien rijcxstaf neêr te leggen.Ga naar voetnoot1230
 
Hy groetme noch van veer, voor d'allerleste reis,
 
Tot wederziens by God, in 't hemelsche paleis.
 
Schep moed, mijn troost, schep moed. wy zullen haest vergaeren,Ga naar voetnoot1233
 
En 't sterflijck hier beneên, om hoogh 't onsterflijck paeren.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Zy groeten elck om 't zeerst, en worden my gewaer.
 
Mijn Kruisgenooten, zet u schrap op 't hoogh autaer.
 
Al d'Englen geven u den zegen, en 't geleide.
Attila:
 
Twee Vrouwen vatten daer een jongsken tusschen beide,
 
Als of't Gezusters zijn, indien ick recht bevroey,Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Bedaeght van oude.Ga naar voetnoot1240
Ursul:
 
Al recht, mijn Moeder, en mijn Moey,
 
Met haren kleenen zoon, na mynen Bruigom volgen.
 
Mijn Moey heet Gerasijn, die, over den verbolgenGa naar voetnoot1242
 
En woesten pekelplas, my aen den Teems bezocht,
 
En AEtna liet, door brand tot dezen Maeghdentoght.Ga naar voetnoot1244
Attila:
1245[regelnummer]
Wie proncken achter haer met ongevlochte tuiten?Ga naar voetnoot1245
Ursul:
 
Vier Deughden in den aerd, alreede huwbre spruiten,Ga naar voetnoot1246
 
Haer Dochters alle vier, die dus ter bruiloft gaen.Ga naar voetnoot1247
Attila:
 
Men ziet dit Elleftal, als met een halve maenGa naar voetnoot1248
 
Van ellef Maeghdekens, van achter braef gesloten.Ga naar voetnoot1249
Ursul:
1250[regelnummer]
Die strecken voor Kornels van 't heir der Kruisgenooten.Ga naar voetnoot1250
 
Zij treden dus vooruit, en voeren 't leger aen.
[pagina 763]
[p. 763]
Beremond:
 
Monarch, ontruck haer toch die schandelijcke vaen.
Attila:
 
Legh af't schandael, waermeê ghy achter land loopt zwerven.Ga naar voetnoot1253
Ursul:
 
Rechtschapen vaendrigh moet en wil by 't vaendel sterven.Ga naar voetnoot1254
Attila:
1255[regelnummer]
Ontzeghtghe my dees vaen, die 't leger schande aendoet?
 
Daer leit de vaen, en 't Kruis. ick trap het met den voet.
Beremond:
 
't Gaet wel. verzet haer zoo die onverzetbre zinnen.Ga naar voetnoot1257
Ursul:
 
Ghy broedermoorder, most dien Maeghdemoord beginnenGa naar voetnoot1258
 
Met zoo een schendigh stuck, als 't schenden van het Kruis.Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Zoo komen u met recht Gods plagen t' effens t' huis.Ga naar voetnoot1260
Beremond:
 
Word een Monarch nu dus van zijn slaevin versproken?Ga naar voetnoot1261
 
Stop toe dien lastermond.
Attila:
 
Ick heb mijn leedt gewroken.
 
Zy leit 'er toe. zy zwijmt. zy sterft. zy geeft den geest.Ga naar voetnoot1263
Beremond:
 
Ghy quijt u als een Held. zoo viert men Mavors feest.
Attila:
1265[regelnummer]
Nu krijghsliên, valt'er aen, ghy ziet mijn sabel zwaeien.
 
Zoo moet men Vader Mars met Maeghdenoffer paeien.Ga naar voetnoot1266
 
Daer briescht de dertle hengst op trommel en trompet.
 
Daer gaet hy in een zee van brein en bloed te wed.Ga naar voetnoot1268
Beremond:
 
Ghy kunt de feest van Mars niet koningklijcker vieren.Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Een ander paeit Jupijn met honderd witte stieren;
 
Ghy Mars met vyanden van 't menschelijck geslacht,
 
By duizenden. 't gaet wel. het offer is volbraght.
 
De Veldheer, die verslapt van minne werd geoordeelt,
 
Beneemt alle achterdocht door zoo een levend voorbeeld.
[pagina 764]
[p. 764]
Attila:
1275[regelnummer]
Kornels, men recht dit lijck, voor 't ondergaen van 't licht,Ga naar voetnoot1275
 
Terstond aen eenen pael gebonden, in 't gezicht
 
Des muurs, om door dien schrick 't hardneckigh volck te dwingen,
 
En yeder hou zich reed, men zal de Stad bespringen.
REY VAN AGRIPPINERS.
Zang:
 
Waer zijn de maeghden? waer de vrouwen,
1280[regelnummer]
Die zich van schreien nu onthouwen?
 
En niet met ons heur hart uitklaegen,
 
Om dees bedroefde nederlaegen?Ga naar voetnoot1282
 
Men hoorde, eer noch trompetten gingen,
 
En trommel sloegh, dees Maeghden zingen;
1285[regelnummer]
Terwijlwe smolten in ons traenen.
 
Men zeit dat zich de veege zwaenen
 
Noch met een' lofzang dus vermaecken,Ga naar voetnoot1286-87
 
Wanneerze zien de Dood genaecken.
 
Na'et zingen gaenze, zonder kermen,
1290[regelnummer]
Malkandren kussen, en omarmen.
 
Hier scheiden tweederleie staeten,Ga naar voetnoot1291
 
Die zich op eenen God verlaeten.Ga naar voetnoot1292
 
Hier ziet men Vorsten, en Vorstinnen,
 
En Koningen, en Koninginnen,
1295[regelnummer]
Ja Paus, Aertsvaders, Kardinalen,
 
Aertsbisschoppen, en Priesters praelen
 
Met 's werelds allergrootste schande;Ga naar voetnoot1296-97
 
Verwezen tot een offerhande,
 
In 't aenzicht van zoo veel tyrannen.Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Hier groeten maeghden, vrouwen, mannen,
 
En jongelingen vast malkandren,Ga naar voetnoot1301
 
En 't aenschijn weet van geen verandren:Ga naar voetnoot1302
 
Niet eene heeft haer verf verschoten.Ga naar voetnoot1303
 
Verwanten, vrienden, speelgenooten,
1305[regelnummer]
Een yegelijck voor ander vluggeGa naar voetnoot1305
 
Bied's werelds ydelheid den rugge.
[pagina 765]
[p. 765]
 
De Hunnen staen van spijt en zwellen,Ga naar voetnoot1307
 
Als zy zich in geleden stellen,Ga naar voetnoot1308
 
En in slaghorden, om door lyden
1310[regelnummer]
De maght der wereld te bestryden.
Tegenzang:
 
De Hun zijn' blancken degen zwaeide,
 
Toen Ursuls vaen niet langer waeide:
 
Dit was de moordleus, en het teecken.Ga naar voetnoot1313
 
De trommels slaen, trompetten steecken.Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Het krijghsvolck, op trompet en trommel,
 
Komt t' effens ploffen in den drommelGa naar voetnoot1316
 
Der Maeghden, bloot en zonder wapen:
 
Gelijck in eene kudde schaepen
 
De hongerige wolven vaeren,
1320[regelnummer]
En geene met hun tanden spaeren.
 
Den ruiter komt van achter ryden.Ga naar voetnoot1321
 
Het voetvolck parst heur van weerzyden.
 
De Maeghden staen als Gods gebonden.Ga naar voetnoot1323
 
Zy sneuvlen moedigh, daerze stonden.
1325[regelnummer]
Zy kussen noch de paerdevoeten,
 
Die lijf en ingewand doorwroeten.
 
Zy kussen dees geverfde klingen,Ga naar voetnoot1327
 
Die door den rugh en d'armen gingen;
 
Dees pylen, die den boezem wonden.
1330[regelnummer]
De zom verscheiden mond aen monden,Ga naar voetnoot1330
 
En, zonder kryten, zonder karmen,
 
Al lachende in malkanders armen;
 
Dat zelfs der kryghsliên harten krompen.
 
Hier rollen hoofden, ginder rompen.
1335[regelnummer]
Daer dryven afgesnede borsten,
 
Hier brein en bloed, die haer bemorsten.
 
Hier ziet men armen, beenen slingren,
 
Daer handen, voeten, teenen, vingren.
 
De Hun, als hy dees dooden plondert,
1340[regelnummer]
Zich om heur eerbaerheid verwondert;Ga naar voetnoot1340
[pagina 766]
[p. 766]
 
Vermits die kuische en eedle zielen
 
Met mond en borst op d'aerde vielen.
Toezang:
 
Zoo gaet het Christus uitverkoornen.
 
Zoo groeit de leli onder doornen;
1345[regelnummer]
De roos op scharpe doornehaegen.
 
Zoo treckt men zegen uit de plaegen.
 
Geen ackers worden zoo gezegent
 
Als Ursuls Veld, van bloed beregent.
 
In deze zee gaen d'Englen baden.
1350[regelnummer]
Dit zijn de purpere gewaeden,
 
Daer Jezus bruiden zich meê kleeden,
 
Wanneerze naer heur staci treden.Ga naar voetnoot1352
 
Dees roode druppels zijn robynen,
 
Die boven licht, hier doncker schijnen.Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Men drinckt by God uit goude koppen,Ga naar voetnoot1355
 
Verzet met dees gestremde droppen.Ga naar voetnoot1356
 
Dit zijn de rechte lievereien,Ga naar voetnoot1357
 
Om d'allervroomsten t' onderscheien.
 
Zoo triomfeert men overwonnen.
1360[regelnummer]
Men vind geen kostelijcker bronnen,
 
Dan die uit 's Martlers adren springen.
 
Dees sluiers passen hovelingen,
 
Die tot het hemelsch hof behooren.
 
Zoo strecken 's vyands punten spooren,Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
Om 't Christelijck gemoed te noopen,
 
Veel spoediger naer honck te loopen,Ga naar voetnoot1366
 
De renbaen aller Martelaeren.Ga naar voetnoot1367
 
Dies staeckt dit treuren, droeve schaeren.Ga naar voetnoot1368
 
Geleit met vierige gebeden
1370[regelnummer]
Het Maeghdenheir, nu doorgestreden,Ga naar voetnoot1370
 
Daer zy het al ten hemel wencken.Ga naar voetnoot1371
 
Noch dood noch vyand kan u krencken.
 
Ghy siet de zon in 't water daelen,
 
Om op te staen met blyder straelen.

voetnoot1041
Kornels: vgl. vs. 298.
voetnoot1044
veld: strijdperk.
voetnoot1045
met maght: met alle macht; te velde komen: ten strijde trekken.
voetnoot1046
punt, noch snede schroomen: degen noch zwaard vrezen.
voetnoot1050
gehengen: gedogen.
voetnoot1051
luick: sluit.
voetnoot1052
niet tegens opzien kon: niet mee kon wedijveren.
voetnoot1062
zich mackelijcker wreecken: nml. door u mede tot slachtoffer te maken.
voetnoot1063
Dan doordat gij genoodzaakt zijt met eigen hand het geschil uit te maken en haar te doden.
voetnoot1065
Verstrecken: worden tot; ring: kring.
voetnoot1066
my schrap stellen: mij te weer stellen.
voetnoot1068
kostelijckste puick: kostbaarste pronkstuk.
voetnoot1070
van: door; dezen ysren doren: weer een ander beeld voor de dolk.
voetnoot1074
verslenssen: verleppen.
voetnoot1076
die blonde pruick: (Datief): dat blonde haar.
voetnoot1078
Nimroths vgl. vs. 465.
voetnoot1083
met gestaefden eed: met plechtig voorgezegde eed.
voetnoot1085
dapperheid: flinkheid (Mnl. dapper: vlug).
voetnoot1086
vromigheid: dapperheid.
voetnoot1088
voort: dadelik; overstreeft: oversteekt.
voetnoot1089
de voorste: als de voorste.
voetnoot1091
Cypris: (de Cypriese) Venus; geilen strael: tot wellust prikkelende pijl.
voetnoot1092
verstrecken een schandael: tot schande strekken, een oorzaak zijn van opspraak.
voetnoot1093
plassen: zeeën.
voetnoot1094
ontharrenassen: ontwapenen.
voetnoot1095
braef: voortreffelik; in zijn volle krits: in zijn geheel (Ned. Wdb. VIII, 296).
voetnoot1096
spits: lans (vgl. vs. 263 en 1156) of: voorhoede.
voetnoot1098
Rechtschapen: vgl. vs. 983.
voetnoot1101
stijfst: hardst (stijf: stevig).
voetnoot1105
vast: voortdurend.
voetnoot1106
slincke: linker.
voetnoot1107
vlotte: onstandvastige.
voetnoot1108
vast: reeds.
voetnoot1110
alleen niet: niet alleen.
voetnoot1111
van uw gemoed (door zelf bedwang); uw' Staet: uw koninklike waardigheid.
voetnoot1112
al veer: heel ver.
voetnoot1113
Aertsoffervinder: opperpriester (vgl. vs. 393, 541 en 558).
voetnoot1114
is 't gekloncken: is de zaak in orde (vgl. beklonken).
voetnoot1115
zuuren: met Brabantse nominatiefs-n. Oudtijds was ogenblik ook mnl.; hoe streef ick u voorby?: hoe kom ik er door heen?
voetnoot1116
een' korten stoot: een ogenblik; aen d'eene zy: opzij.
voetnoot1117
ten middewegh: middenin.
voetnoot1118
zorght: maakt u bezorgd.
voetnoot1120
geen bedenckens waerd: niet waard er acht op te slaan.
voetnoot1121
waerende: rondzwervend.
voetnoot1122
met Ursul reken: aan Ursul betaald zet (rekenen: afrekenen).
voetnoot1128
schendigh schold: schandelike verwijten maakte.
voetnoot1129
het al: alles.
voetnoot1131
yet eerlix: een eervolle oplossing, waarmee nòch mijn waardigheid nòch mijn eer te kort gedaan wordt.
voetnoot1132
post op post: brief op brief.
voetnoot1134
nu grijptze naer dien degen: nu wil ze u in 't strijden doen verslappen.
voetnoot1135
vroom: dapper.
voetnoot1136
er af: er van.
voetnoot1137
het zwaerd van Mars: vgl. vs. 469-470.
voetnoot1140
priem haer met een' schicht: doorboor haar met een pijl.
voetnoot1143
dit bange hart afsteeckt: dit in benauwdheid geraakte hart doorsteekt.
voetnoot1145
blindeling: blindelings.
voetnoot1147
Ontzichbre: ontzag inboezemende.
voetnoot1148
uwer (Datiefvorm na van); toegeleide: toebedeelde; het voor mij bestemde.
voetnoot1152
Met zinnen: rustig.
voetnoot1153
uitgepickte: voornaamste.
voetnoot1154
kruin: heuveltop; al t'effens: allen tegelijk.
voetnoot1155
in zynen vollen krits: in zijn geheel (vgl. vs. 1095).
voetnoot1156
met het spits: met de lans.
voetnoot1159
braef: kloek; Scythin: Hunse vrouw; te velde broght: vertoonde.
voetnoot1160
achtertoght: achterhoede.
voetnoot1164
verstreckt: dient tot, vormt.
voetnoot1166
slincke wieck: linkervleugel.
voetnoot1170
amptelooze Paus: Cyriacus, die bij de stoet was. (Zie vs. 1190-vlg.).
voetnoot1173
Baroen: oude vorm voor Baron.
voetnoot1174
martelveld: strijdperk voor de martelaren.
voetnoot1177
breed gaen weien: de volle zaligheid gaan smaken.
voetnoot1178
roode lievereien: rode statiekleding (rood door het bloedige offer).
voetnoot1179
dien my: antwoord mij.
voetnoot1180
reisbaer: reizend; kostelijck: kostbaar.
voetnoot1184
kraeckt: nml. het gouden en zilveren borduursel van de kleding.
voetnoot1186
den hoogen dagh: de plechtige dag; 't hooghtijd: feestgetij; nu voorhanden: nu nabij.
voetnoot1187
DrieEen: de Drie-eenheid.
voetnoot1188
Christus, na en door een bange strijd in de hemel opgenomen.
voetnoot1189
uitgestreecken: uitgedost.
voetnoot1190
leenen zy van: ontlenen zij aan.
voetnoot1193
hardneckige: verharde, dat de geloofswaarheden niet wil aannemen.
voetnoot1194
Gij Christenen, weet hoog op te geven van uw verdiensten.
voetnoot1196
sluierkroon: vgl. vs. 96.
voetnoot1198
vermast van: overladen met.
voetnoot1199
driemael gekruist: door dwarsstokken drie kruizen vormt.
voetnoot1200
slincke: vgl. vs. 1166.
voetnoot1201
Christe (adj.): vrouwelike vorm naast mnl. Christen; Christelike schare.
voetnoot1203
zweemt hy naer: gelijkt hij op; dien God: paus Leo, die volgens de legende door zijn eerbiedwekkende verschijning Attila deed afzien van de inneming van Rome. Het verhaal werd later nog opgesierd. Niet Leo zelf, maar de apostel Petrus, die in pauselik gewaad en met ontbloot zwaard achter hem stond, zou Attila verjaagd hebben; den Eridaen: de Po.
voetnoot1204
af deed staen van: deed opgeven.
voetnoot1205
opgezetten: voorgenomen.
voetnoot1206
waerde: zweefde.
voetnoot1210
stemmigh: bescheiden.
voetnoot1211
borststroock: geborduurde strook, op de borst gedragen als sieraad; gelaen: bedekt.
voetnoot1212
Aertsvaders: Kerkvaders; Kassiaen: Cassianus, geboren te Athene, werd te Constantinopel leerling van Chrysostomos. Hij reisde naar Rome, waar Paus Innocentius en later Paus Leo hem zeer in ere hielden. De legende verbond zijn naam aan de tocht van Ursula.
voetnoot1214
verstreckt een slaghveer aen mijn wiecken: mij een krachtige steun verleent.
voetnoot1216
zijn harssens aen ontsteeckt: zijn wetenschap aan te danken heeft.
voetnoot1218
't onderscheid van 't vatten, en gelooven: het onderscheid tussen het verstandelik begrijpen en het gelovig beleven van de Christelike leer.
voetnoot1220
schotigh: slank.
voetnoot1221
breeckt effen uit: komt juist te voorschijn; een ruighte: het donzig haar.
voetnoot1223
spant: op het hoofd draagt (de kroon spannen was oorspr. een krans ombinden).
voetnoot1224
te: zeer.
voetnoot1226
afgedreven: nml. langs de Rijn.
voetnoot1228
gewraeckt het wulpsch gelaet: de wereldse (eig. dartele) levenswijze verworpen; (gelaet: houding, wijze van optreden).
voetnoot1229
stroopt: gewoonte van de slangen om het vervellen te bevorderen.
voetnoot1230
om: ter wille van, om te verkrijgen.
voetnoot1233
haest: weldra.
voetnoot1234
't sterflijck hier beneên (paeren): nml. ons stoffelik overschot; 't onsterflijck: de zielen.
voetnoot1239
indien ick recht bevroey: als mijn vermoeden juist is.
voetnoot1240
Bedaeght van oude: hoogbejaard (oude: ouderdom, leeftijd).
voetnoot1242
Gerasijn: Gerasina, koningin van Sicilië, de zuster van Daria (Ursuls moeder) verliet, volgens de legende, aangespoord door een goddelike ingeving, met haar tienjarig zoontje en vier dochters haar rijk om zich bij Ursuls stoet aan te sluiten.
voetnoot1244
door brand tot: uit vurig verlangen naar.
voetnoot1245
tuiten: haardos (eigenl. vlechten).
voetnoot1246
in den aerd: van inborst.
voetnoot1247
dus: op deze wijze. -
voetnoot1248
dit Elleftal: de elf, in vs. 1201-47 genoemden, die de vooraanstaande groep vormen, afgesloten van het leger door de halve-maan-vormig opgestelde elf aanvoersters (‘kornels’) van de elf ‘regementen’ (vgl. vs. 1160).
voetnoot1249
braef: op voortreffelike, luisterrijke wijze (Ned. Wdb. III, 947).
voetnoot1250
strecken voor: doen dienst als.
voetnoot1253
't schandael: dat ergerniswekkende ding; achter land: door het land.
voetnoot1254
Rechtschapen: rechtgeaarde.
voetnoot1257
Dwing haar zo, om haar koppigheid te laten varen (verzetten: tot andere gedachten brengen).
voetnoot1258
broedermoorder: Attila doodde op verraderlike wijze zijn broeder en medekoning Bleda.
voetnoot1259
schendigh: schandelik.
voetnoot1260
t' effens: alle tegelijk; t'huis komen: op uw eigen hoofd neerkomen.
voetnoot1261
versproken: gehoond.
voetnoot1263
Zy leit 'er toe: zij ligt verslagen.
voetnoot1266
paeien: bevredigen.
voetnoot1268
gaet te wed in: gaat waden door.
voetnoot1269
de feest (met Zuid-Ned. woordgeslacht).
voetnoot1275
recht: richte op, zette overeind.
voetnoot1282
nederlaegen: moorden.
voetnoot1286-87
veege: stervende; zich vermaecken: kracht verzamelen om te sterven (eig. zich herstellen, vernieuwen).
voetnoot1291
scheiden: nemen afscheid van elkaar (of: van het leven?); tweederleie staeten (standen) nml. de geestelike en de wereldlike.
voetnoot1292
Die hun vertrouwen stellen in eenzelfde God.
voetnoot1296-97
praelen met's werelds allergrootste schande: er trots op zijn, dat ze ter dood veroordeeld (verwezen) worden, als misdadigers.
voetnoot1299
In 't aenzicht van: voor de ogen van.
voetnoot1301
vast: onophoudelik.
voetnoot1302
't aenschijn: hun gelaat.
voetnoot1303
heeft hoer verf verschoten: is (van angst) verbleekt.
voetnoot1305
Wedijverend in offervaardigheid.
voetnoot1307
staen van spijt en zwellen: staan zich op te winden van ergernis.
voetnoot1308
zy: die maagden; geleden: gelederen (oud meerv.)
voetnoot1313
de moordleus: het afgesproken teken dat de moord beginnen kon.
voetnoot1314
steecken: worden opgestoken, d.i. weerklinken (vgl. vs. 1422).
voetnoot1316
t' effens: allen tegelijk; drommel: drom.
voetnoot1321
Den ruiter (met nominatiefs-n): vgl. vs. 885.
voetnoot1323
als Gods gebonden zal moeten betekenen: als de gebondenen (de slachtoffers) van God, d.w.z. als de aan God gewijde offers.
voetnoot1327
geverfde (gekleurde): bebloede.
voetnoot1330
De zom: sommigen van hen (vgl. Mnl. die some); verscheiden: sterven.
voetnoot1340
eerbaerheid: schaamtegevoel.
voetnoot1352
heur staci (kerkelike plechtigheid bij het afleggen van de kloostergelofte): intrede in het klooster; hier wel: intrede in de hemel.
voetnoot1354
boven... hier: in de hemel... hier op aarde.
voetnoot1355
koppen: bekers.
voetnoot1356
Verzet: bezet.
voetnoot1357
lievereien: gewaden (vgl. vs. 1178).
voetnoot1364
Zo dienen de degens der vijanden als aansporing.
voetnoot1366
naer honck: naar huis, d.w.z. naar het hemelse vaderland.
voetnoot1367
De renbaen: langs de weg die alle martelaren zo snel mogelik afleggen.
voetnoot1368
Dies: daarom; met droeve schaeren wordt de rei aengesproken.
voetnoot1370
doorgestreden: strijdende het einddoel bereikt hebbende (vgl. vs. 1654).
voetnoot1371
Daer: daarheen waar; waar zij ieder wenken, tot zich roepen in de hemel; het al: allen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank