Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 767]
[p. 767]

Het vyfde bedryf.

BURGEMEESTERS. BODE.
Burgemeester:
1375[regelnummer]
Hoe 't quam, dat Attila het hoofd zoo plotsling stiet,
 
Met dezen elfsten storm, begrijpt mijn brein noch niet;Ga naar voetnoot1376
 
Terwijl ick, by 't klincket, verwacht, ontrent de wallen,Ga naar voetnoot1377
 
Ons Ridderschap, om 't lijck van Ursul uitgevallen.Ga naar voetnoot1378
Bode:
 
Zy komen, met dien buit geladen, naer de Stadt.
Burgemeester:
1380[regelnummer]
'K geloof het nauwelix. O Jesus, loon hen dat.
 
Wie durf 't verbeten Lam, met bloênden muil gedragenGa naar voetnoot1381
 
In 't hongerige nest, dien wreeden wolf ontjaegen?Ga naar voetnoot1382
Bode:
 
De spie verkondschapte ons, hoe 't lijck in Manfrits tentGa naar voetnoot1383
 
Te zorgloos werd bewaert door 't Kattenregement;Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Dat van den storm vermoeit, en dapper aen 't verloopen,Ga naar voetnoot1385
 
Geen legerpoorte sloot, maer lagh naer Stadt toe open.
 
Dit gaf de Borsten moed. wy nadren altemet.Ga naar voetnoot1387
 
Verneemen man noch paerd op schildwacht uitgezet.Ga naar voetnoot1388
 
Wy zien vast hier en daer de herrefstvieren roocken.Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
D'een leit op stroo, en ronckt, met oogen toegeloken,
 
Verdroncken in den wijn. een ander drinckt, en druiptGa naar voetnoot1391
 
Van most, en voelt niet eens dat hem de slaep bekruipt.Ga naar voetnoot1392
 
De zommigen den buit verdobblen, en verspeelen.Ga naar voetnoot1393
 
Een ander hallef naeckt zijn wonden zoeckt te heelen.
1395[regelnummer]
De wagens staen'er by, zom heel, zom half gelaên.
 
Hier leunt een speer, daer hangt een schild of rusting aen.
 
De vlammen schittren vast in helmen, en standaerden.Ga naar voetnoot1397
 
De ruiters altemael, gestegen van hun paerden,
 
Verzuimen hunnen plicht, gelijck de voetknecht doet.
[pagina 768]
[p. 768]
1400[regelnummer]
Toen Liskerck dit vernam, ontstack zijn edel bloed,Ga naar voetnoot1400
 
Veel hitsiger dan oit op Keulens trotse muuren,Ga naar voetnoot1401
 
Noch t' avond van sijn bloed, en druipende quetsuurenGa naar voetnoot1402
 
Geverft, daer hy den Hun manhaftigh wederstond,
 
En, hoe vermoeit, het zwaerd niet eenmael af en bond.Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
O telgen, voortgeteelt van Roomsche en Duitsche struicken,Ga naar voetnoot1405
 
Die niet om pracht, sprack hy, maer eerlijck te gebruicken,Ga naar voetnoot1406
 
Het harnas gespte aen 't lijf, en degens gorde op zy;
 
Hier is gelegentheid. een yeder volge my,
 
Om onze erfvyanden, dees Katten, die, als slaeven,
1410[regelnummer]
Zich onder 't Hunsche juck zoo schandelijck begaeven,
 
Betaelt te zetten 't leed, van ouds her aengedaen
 
Den Ubien; toen, na veel jammers, uitgestaen
 
Van woest geweld, zy heul aen Caesars scepter vonden.Ga naar voetnoot1411-13
 
Dit 's Manfrits regement. ghy ziet den hengst gebonden
1415[regelnummer]
Vast graezen by zijn tent, waer in hy stormens moe,
 
Houd schildwacht op tapijt, met bey zijn blicken toe.Ga naar voetnoot1416
 
Wie zagh oit schooner kans in al 't belegh geboren?Ga naar voetnoot1417
 
Mijn mackers, dat 's u voor. met gaf hy 't ros de sporen.Ga naar voetnoot1418
 
Al d'andren op dat spoor hem rennen achter aen,
1420[regelnummer]
Het open leger in. wat kon 'er tegens staen?Ga naar voetnoot1420
 
Wy ploften onverziens in 't honderd, in den drommel,Ga naar voetnoot1421
 
Voor 't steecken van trompet, voor 't roeren van de trommelGa naar voetnoot1422
 
Des ronckenden soldaets. eer 't yemant hoorde of zagh
 
Gevoeldenze onze Jeughd niet eerder dan den slagh,
1425[regelnummer]
En 't yzer op den hals. dat was het zeker teecken.Ga naar voetnoot1424-25
 
En daer meê wapen, moord, en klocken opgesteecken,Ga naar voetnoot1426
 
Zoo overvalt op zee een onverwachte vlaegh
 
Den zeeman, daer hy slaept, en verre leit te laegh,Ga naar voetnoot1428
 
Als, onzacht opgeweckt, hy 't zeil begeert te strijcken,
1430[regelnummer]
En bulderende wind, en golven niet bezwijcken,Ga naar voetnoot1430
 
Voor dat het schip gesloopt te gronde gaet, en zinckt.
[pagina 769]
[p. 769]
 
Hier wordt 'er een verrascht, terwyl hy zit en drinckt,
 
En braeckt den wijn, en 't bloed, en mengtze met malkanderen.
 
Een ander wil zijn spel te spa in ernst veranderen,
1435[regelnummer]
En word, terwyl hy speelt, het spel en 't leven quyt.
 
Een ander, vast in slaep, van 't waecken word bevrijt.Ga naar voetnoot1436
 
Een ander grijpt zyn zwaerd, of zet zich in geleden;Ga naar voetnoot1437
 
Maer word van 't punt geraeckt, of van den hoef vertreden.Ga naar voetnoot1438
 
Een ander, die zyn quael verbond, met luttel harts,Ga naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
Van 't schichtigh zwaerd geheelt vond noit gezwinder arts.Ga naar voetnoot1440
 
Op 't roepen midlerwijl, op dit erbarmlijck schreien,
 
Terwyl Agrippaes jeughd, zoo stout, zoo breed, gaet weien,Ga naar voetnoot1442
 
Komt Manfrit uit zijn tent gesprongen, half gekleed,
 
Met eene hellebaerd, en schuimbeckt byster wreed,Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
En schreeuwt: wy zyn noch niet verbasterd van onze ouderen.
 
Hy brengt een' slagh, maer 't hoofd dat hangt op beide schoudrenGa naar voetnoot1446
 
Gekloven midden door van Liskercks gladde kling,
 
Die hem te snel ontmoete, en rustigh tegensging,Ga naar voetnoot1448
 
En zonder samlen sprong uit zynen hoogen zadel,Ga naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
De tent van Manfrit in, bestuwt van Keulschen Adel,Ga naar voetnoot1450
 
En haelde'r Ursuls lijck, en smeet het op zijn paerd.
 
Toen daetlijck 't leger uit, en zoo weêr stedewaert
 
Door dick door dun gejaeght, van bloed, en zweet bedropen.
 
Bezet de poort, en wal, en zet de poort wyd open.Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Zy komen met het lijck. al 't leger raeckt in roer,
 
En was ten deel gevloôn. ick boodschap u hoe 't voer.Ga naar voetnoot1456
Burgemeester:
 
Manhafte Jongeling, die, zonder eens te flaeuwen,Ga naar voetnoot1457
 
Dien kostelijcken roof hebt uit die staele klaeuwenGa naar voetnoot1458
 
Des Noordschen Beers geruckt; uw Ridderlijcke daed
1460[regelnummer]
Blijft in geheughenis, zoo lang de dageraed
 
De duisternis verdryft, zoo lang de starren daelen,
 
En duicken, voor den glans van levendiger straelen.
 
Sinte Ursul zal u niet vergeeten in Gods Rijck,
[pagina 770]
[p. 770]
 
Daer zy, Gods blyde Bruid, voor d'Englen zit te prijck.Ga naar voetnoot1464
JULIAEN. ATTILA. GEEST VAN SINTE URSUL, GEEST VAN ST. AETHEREUS.
Juliaen:
1465[regelnummer]
Hoe heeft de Noordzy zich zoo schandelijck gedraegen?
Attila:
 
Hoe liet de Zuidzy zich zoo schandelijck verjaegen?
Juliaen:
 
Trompet noch trommel werd gesteecken noch geroert,
 
Voor dat men 't stormgevaert had stewaert aengevoert,Ga naar voetnoot1468
 
En wat tot storremtuigh en reedschap kon verstrecken.Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Al 't voetvolck quam vooraen, de ruiter achtertrecken,
 
En noopte met zijn paert oock 't hart des soudeniers,Ga naar voetnoot1471
 
Om den belegen muur t'ontginnen met meer viers.Ga naar voetnoot1472
 
De nieuwe maen ging op, dat was 't gezette teecken,Ga naar voetnoot1473
 
Om met een veldgeschrey altzaemen op te steecken.Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Zoo ging het stormen aen, hardneckiger dan oit.Ga naar voetnoot1475
 
Het hagelde geweer. het veld werd dicht bestroitGa naar voetnoot1476
 
Met pylen, die de lucht verduisterden, en vlogen,
 
En snorden van de pees der afgeschote bogen.
 
Men broght den storrembock met eene schildpad aen,Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Geweld daer muur noch poort, noch toren voor kan staen.Ga naar voetnoot1480
 
Al 't vrouwvolck in de weer zich weert met traen en vlammen,Ga naar voetnoot1481
 
Met peckreep, ziedend kalck, en steenen, om het rammenGa naar voetnoot1482
 
Te hindren. heet gevecht maeckt heete harssens dol.
 
De mannen sneuvelen. de graften raecken vol.Ga naar voetnoot1484
1485[regelnummer]
Men strijd eer reuckeloos als met verstand en orden,Ga naar voetnoot1485
 
Uit bitterheid, van wie zy aengedreven worden.Ga naar voetnoot1486
 
Gewight van steenen rolt, en tuimelt van den wal,
 
Op 't schildendack, dat sloopt, door eenen zwaeren val;Ga naar voetnoot1488
 
Dat kraeckt, en knarst, en huilt. noch zietmen niemant suffen.Ga naar voetnoot1489
[pagina 771]
[p. 771]
1490[regelnummer]
Men laet zich door veel moords in 't rammen niet verbluffen.Ga naar voetnoot1490
 
De levendige treed terstond in 's dooden plaets.Ga naar voetnoot1491
 
In 't end bezwijckt de muur, door 't aenstaen des soldaets,Ga naar voetnoot1492
 
En stort met roock, en puin, en groot gedruis ter aerde;
 
Die davert van dien slagh, als ofze Reuzen baerde,
1495[regelnummer]
En weer in arbeid ging. het puin vervult de gracht,Ga naar voetnoot1495
 
En baent den wegh in Stad: die schijnt in 's legers maghtGa naar voetnoot1496
 
Te staen, daer over ons de vesten vreeslijck gaepen.Ga naar voetnoot1497
 
'k Zag d'Agrippiners blanck op straet, in volle wapen,Ga naar voetnoot1498
 
Getroost het Hunsch gewelt t'ontfangen sterck en stijf,Ga naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Als my, gelijck een koorts, een grilling reed door 't lijf.Ga naar voetnoot1500
Attila:
 
Wat grilling quam u aen? hoe is u 't hart ontzoncken?
Juliaen:
 
My docht, dat in die breuck des muurs dees Mannen bloncken,Ga naar voetnoot1502
 
Die flus verslagen, nu verscheenen wederomGa naar voetnoot1503
 
Tot wraecke van dien moord. 'k Zagh Ursuls Bruidegom,
1505[regelnummer]
Dien wackren Jongeling, den wyden mond der muurenGa naar voetnoot1505
 
Bezetten, met die zelve en vloeiende quetsuuren,Ga naar voetnoot1506
 
Ontfangen van mijn hand, toen ick, versteurt van moed,Ga naar voetnoot1507
 
Hem aengreep by zijn kleed, en slibbren deed in 't bloedGa naar voetnoot1508
 
Van 't grijs en Pauslijck hoofd, het welleck, voor zijn oogen,
1510[regelnummer]
Doorsteecken van mijn zwaerd, zich mede quam vertoogen,Ga naar voetnoot1510
 
Tot wraeck van 't ongelijck, met eene heesche stem;Ga naar voetnoot1511
 
Gelijck die dubble wolck van Mannen achter hem,Ga naar voetnoot1512
 
De moede Burgery quam bystaen, en verpoozen.Ga naar voetnoot1513
 
Men zagh'er zom gebaerd. men zagh'er baerdeloozen,Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
En jong, en oud. elck had zijn eigen handgebaer,Ga naar voetnoot1515
 
Een kruis, of staf, of torts, of zwaerd. 'tgespoock stond naer,Ga naar voetnoot1516
 
En vreesselijck by nacht. de krijghsman aen het dutten,Ga naar voetnoot1517
 
Wijckt af, verloopt, en ick zoeck hen vergeefs te stutten.Ga naar voetnoot1518
[pagina 772]
[p. 772]
Attila:
 
Nu merck ick, 't is geen droom, noch harssenschildery.Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Het heeft niet weiniger gespoockt aen onze zy.
 
Ick, om geweer en moed van 't oorlooghsvolck te slypen,Ga naar voetnoot1521
 
Hadde opgezet eens zelf de torens aen te grypen,Ga naar voetnoot1522
 
En greep, in 't bits gevecht, na zoo veel tegenstand,Ga naar voetnoot1523
 
Den standerddrager zelf den standerd uit de hand
1525[regelnummer]
Met d'een, met d'ander hand de lange storremladder.
 
En riep: men volgh mijn spoor. wie eerst van allen radderGa naar voetnoot1526
 
Kan steigren, achter my, en schrap in 't heetste staen,Ga naar voetnoot1527
 
Dien magh onsterflijcke eer, noch muurkroon niet ontgaen.Ga naar voetnoot1528
 
Hier rijst het Capitool. hier is de wedergadeGa naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Van Rome. schats genoegh, tot boete van uw schade,Ga naar voetnoot1530
 
Geleden in 't belegh. val aen, ick wijs u 't spoor,
 
Mijn Arend met de kroon, mijn Astur vlieght u voor.Ga naar voetnoot1532
 
Het vier ontstack. men zagh hoe aller oogen glommen.Ga naar voetnoot1533
 
Ick recht de ladder zelf, en daedlijck opgeklommen:
1535[regelnummer]
Mijn regement my na, en zoo de zege ontgost.Ga naar voetnoot1535
 
Een yegelijck soldaet hiel stand, gelijck een post.
 
Ick zwaey den degen vast. ick schreeuw vast, moord, en wapen,Ga naar voetnoot1537
 
Vrybuit en brand. val aen, nu wreeck u eens rechtschapen.Ga naar voetnoot1538
 
De Burgery verflaeuwde, in tegenweer te bien.
1540[regelnummer]
De wal en Stad was ons; wanneer ick op zijn knienGa naar voetnoot1540
 
Een oud eerwaerdighst Man zagh vallen, in hef midden
 
Der Priesteren, en met gevouwe handen bidden.
 
Op dat gebed, helaes! verscheenme strax mijn Min,Ga naar voetnoot1543
 
Met haer doorschote borst. die schoone Koningin
1545[regelnummer]
Verscheen met dees quetzuur, die versch noch deerlijck bloede.
 
Hoe werd mijn hart zoo bang, dat strax zoo grimmigh woede!Ga naar voetnoot1546
 
De standerd zeegh, en viel, met eenen viel de moed.
Juliaen:
 
Verscheenze slechs alleen?
Attila:
 
Met een' ontelbren stoet
 
Van duizenden bestuwt, en met die zelve ZielenGa naar voetnoot1549
[pagina 773]
[p. 773]
1550[regelnummer]
Die, van den hoef getrapt, door zwaerd en speeren vielen.Ga naar voetnoot1550
 
Zy trad my in 't gezicht, en dochtme ruim zoo schoon,
 
En ruim zoo groot als flus. haer diamante kroonGa naar voetnoot1552
 
Verlichte straet en wal, door 't schitteren der steenen,
 
En 't kroonegoud, gelickt en goddelijck bescheenenGa naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Van eenigh godlijck licht, dat met een' ronden kring
 
Van tongen, rood als vier, om 't heiligh hulsel ging.Ga naar voetnoot1556
 
My docht ick zagh dien schicht noch in haer harte steecken,
 
Daer 't laeuwe bloed langs scheen op d'aerde neêr te leken.
 
Ick stondt'er stijf en stom. al 't krijghsvolck zagh op my.
1560[regelnummer]
De Liefde en Schrick van d'een, de Schoone aen d'andre zy.Ga naar voetnoot1560
 
Noch drong ick stewaert in met zidderenden degen.Ga naar voetnoot1561
 
Maer waer ick quam, alom vloogh Ursuls Geest my tegen
 
Met haere standerd vaen. haer Maeghden overkuisch
 
Bejegenden mijn volck met dadeltack, of kruis,Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Of maeghdewasse kaers, voor wie de krijghslien vielen,Ga naar voetnoot1565
 
En vloden hier en daer. zy zat my op de hielen,
 
Of stond voor mijn gezicht. veel troepen vloôn verbaest;Ga naar voetnoot1567
 
Dies ick den aftoght blies, want d'aftoght was ons 't naest.Ga naar voetnoot1568
Ursul:
 
Nu treffen den Tyran al 's hemels dreigementen.Ga naar voetnoot1569
AEthereus:
1570[regelnummer]
Nu Juliaen vervolght in d'aengesteecke tenten.Ga naar voetnoot1570
Attila:
 
Och Juliaen, wat raed? hier koomt het zelve spoock.Ga naar voetnoot1571
Juliaen:
 
Hou stand, 't is ydelheid, en wind, en stof, en roock,Ga naar voetnoot1572
 
Of een ontsteecken damp, die schichtigh zal verdwijnen.Ga naar voetnoot1573
Ursul:
 
De zonne zal voortaen uw hutten niet beschynen.Ga naar voetnoot1574
Juliaen:
1575[regelnummer]
Hou stand, 't is ydelheid, die eer verstuift dan stof.
Ursul:
 
Des legers kreits verstreck den Hun een kerreckhof.Ga naar voetnoot1576
[pagina 774]
[p. 774]
Juliaen:
 
Wie zijtghe, die by nacht ons quellen komt, en plaegen?
AEthereus:
 
Slechs wind, en roock, en damp, en stof, om uit te vaegen.
Juliaen:
 
Indienghe niet ontvlught, ick stel mijn zwaerd te werck.Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Wat of de veldheer doet?
Attila:
 
Ick schrijf met kool een perck,
 
Tot mijn verzekering, en zal 't met vloecken wyen.Ga naar voetnoot1580-81Ga naar voetnoot1581
Juliaen:
 
Daer komt het yslijck spoock, en durf het overschryen.Ga naar voetnoot1582
Attila:
 
Is 't wonder dat mijn hair hier door te berge rijs?
Ursul:
 
Bevriest uw hart noch niet zoo stijf en kil als ijs?
Attila:
1585[regelnummer]
Och Ursul, laetme gaen. och spaer den Koning 't leven.
Ursul:
 
Tyran, uw vuist heeft my dien schicht in 't hart gedreven.
Attila:
 
Och Ursul, laetme gaen, vergeefme toch dien moord.
Ursul:
 
Wy Geesten eisschen wraeck. de hemel is verstoort.
AEthereus:
 
Durft ghy, aertsmoordenaer, u langer hier vertrouwen?
Juliaen:
1590[regelnummer]
Wijck af, ick zal u 't hoofd van buick en schoudren houwen.Ga naar voetnoot1590
AEthereus:
 
Heeft wind, en roock, en damp, en stof nu buick en hoofd?
Juliaen:
 
Daer leit de Geest. ick heb hem 't beckeneel geklooft.Ga naar voetnoot1592
AEthereus:
 
Noch leeft de Geest. uw zwaerd is veel te plomp van snede.
Juliaen:
 
Och goede Geest, vertreck, laet Juliaen met vrede.
[pagina 775]
[p. 775]
Attila:
1595[regelnummer]
Och Iuliaen, wat raed? nu weet ick geen verblijf.Ga naar voetnoot1595
Ursul:
 
Gods straffe volght Gods Roe, gelijck de schaduw 't lijf.
Attila:
 
Het zweet breeckt uit. wie moet voor dit gezicht niet yzen?
 
Princes, ick zal my nu genadiger bewyzen.Ga naar voetnoot1598
Ursul:
 
Gelijckghe zijt gewoon, die 't al verwoest, en stroopt,
1600[regelnummer]
En Christenrijck in 't bloed der Martelaeren doopt.
 
Verbeeld u niet, dat God uw' moedwil wil verschoonen.Ga naar voetnoot1601
 
Ick zal u 't halve hoofd van uwen Manfrit toonen.
 
Daer ziet ghy't van het lijf gesneden, en noch nat.
 
De Ridderschap valt uit, met al de gansche Stad.
1605[regelnummer]
De tenten staen in brand. uw volck verloopt te spade.Ga naar voetnoot1605
 
't Vergoten bloed roept wraeck. 't is uit met Gods genade.
 
De gansche Stad valt uit. al 't leger staet in vier.Ga naar voetnoot1607
Attila:
 
Wat zienwe, Iuliaen? wat aenzicht zienwe hier?
 
't Is Manfrits eigen hoofd. verwacht geen ander teecken.
1610[regelnummer]
Och Iuliaen, 't is tijd als d'andren op te breecken.
 
Och Iuliaen, breeck op, met d'overige maght.
 
't Is veiliger gevloôn, dan 't uiterste verwacht.
AERTSBISSCHOP. BURGEMEESTERS. REY VAN AGRIPPINERS.
Aertsbisschop:
 
Getrouwe Ridderschap, zet hier de doodbaer neêr,
 
En 't Heiligh Lijck. 't word spa, oock valt de wegh te veer.
1615[regelnummer]
Voor eerst genoegh, tot dat men 't lichaem voort geleide,
 
En op het staetelijckste een uitvaert toebereide,
 
Gelijck de heiligheid van zoo een Heiligh voeght.
 
Maer dit toeschietend volck bleef al den nacht misnoeght,
 
Indien hun oogen zelfs de doode niet eerst zagen.Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Men schuif de doodkist op. daer leitze nu verslagen,Ga naar voetnoot1620
 
Die vrome Kruisheldin, en stut van 't eeuwigh Rijck.
 
Ghy Vaders van de Stad, ghy Burgers algelijck,Ga naar voetnoot1622
 
Om Gods wil, ziet toch eens, ghy maeghdekens, en vrouwen,
[pagina 776]
[p. 776]
 
Koom leeck, en priester, koom de Koningin aenschouwen.
1625[regelnummer]
Zij schijnt niet dood, noch oock den slapenden gelijck,
 
Maer levend lachtze u toe. hier leit een Bruid te prijck;
 
Wiens ziel in 't hemelsch koor, voor d'Engelen, ging trouwen
 
Den schoonsten Bruidegom. waer zagh men oit gehouwen
 
Uit marmer eenigh beeld, of lijck dat witter was.
1630[regelnummer]
Zoo leeft d'albaste pop in d'ebbenhoute kas.Ga naar voetnoot1630
 
Noch schijnt de purpre mond gebeên tot God te morren.Ga naar voetnoot1631
 
De roos, op elcke wang, weet noch van geen verdorren.
 
Het hair behoud zijn' geur, ja krachtiger dan oit.
 
Zoo hadze zich voor 't leste om Jesus opgetoit.
1635[regelnummer]
Zy heeft dien mond niet eens vertrocken, om de smarte
 
Des doods, toen haer de Dood de tanden zette in 't harte,
 
Met dien verwoeden schicht. geweerhaeckt hangt hy nochGa naar voetnoot1637
 
In haer gequetste borst, zoo wit, als melck en zogh;
 
Gemarmert van het bloed, dat uit de wonde vloeide,
1640[regelnummer]
En maeckte een' rooden vliet, waer in de ziele roeideGa naar voetnoot1640
 
En zeilde, en vloogh voor wind, voor stroom, recht hemelwaert,
 
Der zielen haven in, beschut voor 't Hunsche zwaerd.
 
O wreede schicht, te wreed op zoo een teere spruite!Ga naar voetnoot1643
 
'T was wonder dat uw punt niet weder af en stuite,
1645[regelnummer]
Of stomp werd, op 't gezielt en levendigh albastGa naar voetnoot1645
 
Der Kalidoonsche Maeghd, en hechtghe noch zoo vast,Ga naar voetnoot1646
 
In 't middelpunt van 't hart? maer waerom 't hart geschoten,
 
Och edel hart! en niet een ander deel doorstooten?
 
Neen, billijck is 't, dat zy, aen 't Paradijs verlooft,
1650[regelnummer]
Oock werde in 't hart gemerckt; gelijck 't gemartelt Hoofd,
 
Haer Heiland, dien de speer in 't hart ging, door de zijde.
 
Onwetende eerde u dus, die u dees eer benyde.Ga naar voetnoot1652
 
O allerzalighst lijck, ons allen voorgetreên,
 
En in het bloedigh perck met Jesus doorgestreên.Ga naar voetnoot1654
Burgemeester:
1655[regelnummer]
Zy triomfeert by God, met wien zy zich vereende,
 
Met al haer Duizenden, die, op de starren treênde,
 
Nu omgaen met den kloot, aen 's hemels gouden boogh,Ga naar voetnoot1657
 
En, boven zon en maen, braveeren daer om hooghGa naar voetnoot1658
[pagina 777]
[p. 777]
 
Gods vyanden, die niet onsterfelijcke zielen.
1660[regelnummer]
Maer slechs het sterflijck lijf des Martelaers vernielen.
 
Het veld, dat door dien moord verwildert leit, en woest,
 
Gemest met bloed, en mergh, teelt nu een' rijcken oegst,Ga naar voetnoot1662
 
Daer God de vrucht af maeit, en vult zijn ruime schuurenGa naar voetnoot1663
 
Met garven zonder tal.
Rey:
 
Wy tellen daeghlix d'uuren,
1665[regelnummer]
Ja elcken oogenblick, in 't uiterste gevaer,Ga naar voetnoot1665
 
Dat Iesus ons verlos. 't verlangen valt ons zwaer.Ga naar voetnoot1666
Aertsbisschop:
 
O waerde Burgery, de hemel wil u stercken.Ga naar voetnoot1667
 
Gedenck, ghy strijd ter nood voor huizen, en Gods kercken;Ga naar voetnoot1668
 
Ghy strijd voor lijf en ziel, voor Gods gerechte zaeck,Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Voor 't algemeen geloof. schep moed. beveel de wraeckGa naar voetnoot1670
 
Den allerhooghsten troon: hy bleef noit Dwingland schuldigh
 
De lang gedreighde straf. volhard, beveel geduldigh
 
Hem d'uitkomst van 't gevecht. de hemel weet zyn' tijd.
 
Men triomfeerde noit dan na den bangen strijd.
1675[regelnummer]
Nu dorscht Gods straffe hand den droeven ingezeten.Ga naar voetnoot1675
 
De vlegel breeckt niet eer voor dat die is versleeten.
 
Gods oordeel scheid aldus het koren van het kaf;
 
Al dreunt'er 't gansche Sticht, gelijck een dorschvloer, af.Ga naar voetnoot1677-78
 
Wy zitten noch beschermt, en met beslote muuren.
Rey:
1680[regelnummer]
Argentoraet, en Trier, en Tongren, ons gebuuren,Ga naar voetnoot1680
 
Zijn al in d'asch geleit, en in den grond vergaen.Ga naar voetnoot1681
 
Indien een stercker valt, hoe kan een zwacker staen?
 
De blixem met geweld gedreven op de toppen
 
Van toornen, en van kerck, het bloed, by roode droppen,
1685[regelnummer]
Geregent hier en daer; de tortsen in de lucht;Ga naar voetnoot1685
 
De wolcken vol geschreis, en oorelooghsgerucht;
 
Het hemelsche gezang, het loeien uit de kooren,Ga naar voetnoot1683-87Ga naar voetnoot1687
[pagina 778]
[p. 778]
 
Gaen zwanger van al 't leed, dat daeghlix wordt geboren.Ga naar voetnoot1688
 
Ons vesten gaepen vast, en waren flus vermant.Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Wy hoorden dien Tyran vast brullen moord en brand.
 
De maght der Burgery begon al uit te spatten.Ga naar voetnoot1691
 
De Hun zal strax den storm met meer gewelds hervatten,Ga naar voetnoot1692
 
En booren door de breuck in Stad, die open leit.
 
Ick zie, hoe 't grimmigh zwaerd langs marckt en straeten weit,Ga naar voetnoot1694
1695[regelnummer]
En neervelt, wat het vind. ick hoor ons vrouwen krijten.
 
'k Zie dochters aengezicht en bloote borsten rijten.
 
Met hangende perruick geschonden en gesleurt.Ga naar voetnoot1697
 
Ick zie dees Stad in brand, en als een kleed gescheurt.
 
Nu zal ons Beeck van 't bloed der menschen overloopen.Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Men sluit de poort vergeefs, de muuren leggen open.Ga naar voetnoot1700
Burgemeester:
 
Godvruchtigh Licht, verlicht het volck met uw gebed.
 
Wy knielen al met u, en hopen op ontzet.
Aertsbisschop:
 
Aendachtige gemeent, hou op, hou op van schreien.Ga naar voetnoot1703
 
Ick zie, om 't hoofd van 't lijck, een vlam van tongen weien,Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
En lecken Ursuls kroon. ay zie, hoe schoon het speelt.
 
Ick zie noch meer, een wolck, die zich daer boven deelt,
 
En zwanger van Gods glans vast arbeid door te breecken.Ga naar voetnoot1707
 
Schep moed, mijn volck, schep moed. dit is geen ydel teecken.
 
Wy zijn alree verhoort. nu langer niet geschroomt.
1710[regelnummer]
De wolck gaet op. wat Zon of hier te voorschijn koomt?Ga naar voetnoot1710
 
Wat starren of dit zijn, die voor en achter krielen?
 
Gewis 't is Ursuls geest, bestuwt met Martelzielen,Ga naar voetnoot1712
 
Met zoo veel duizenden, als flus gesneuvelt zijn.Ga naar voetnoot1713
 
Ick ken die Kruisbanier. 'tis spoock, noch droom, noch schijn.Ga naar voetnoot1714
1715[regelnummer]
Wy weckten haeren geest met ons eendraghtigh smeecken.
 
Zy wenckt ons. luister toe. daer vangt zy aen te spreecken.
Sinte Ursul:
 
Ghy Agrippiners, staeckt dit jammerlijck gesteen.
 
Ick hebbe op uwen muur met al mijn heir gestreên,
 
En ging dien Dwingeland in zyne tent bestoocken.
[pagina 779]
[p. 779]
1720[regelnummer]
Al 't leger vlught met hem, en is voort opgebroken.Ga naar voetnoot1720
 
De blixemstrael, die brand in alle hutten sticht,Ga naar voetnoot1721
 
Vergunt den Hun geen' tijd, dat hy zijn hielen licht.
 
Gansch Keulen, met den dagh in 't leger uitgevallen,Ga naar voetnoot1723
 
Sleept eenen grooten roof in zijn verloste wallen.Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
Die woedende Tyran, zoo wijd en zijd gevreest,
 
Zal's nachts, in 't bruilofsbed, op 't vrolijckst van zijn feest,Ga naar voetnoot1726
 
Smoordroncken van den wijn en 't bloed, allengs gedroncken,Ga naar voetnoot1727
 
Daer zijn bestorve bruid hem reutlen hoort, na' et roncken,Ga naar voetnoot1728
 
Haest braecken 't godloos hart, en smooren in zijn bloed,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Dat tegens Christus Kerck, en Gods autaeren woed.
 
Laet u 't geleden leed noch jammer niet bedroeven.Ga naar voetnoot1731
 
God wou uw hart door 't vier des oorlooghs dus beproeven.Ga naar voetnoot1732
 
Bestelt ons lichaemen ter aarde, zoo 't behoort.
 
De hemel sal uw' Dom, uw Raedhuis, en uw poort,Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
Van hier, in tijd van ramp, en tegenspoed, vertroosten.Ga naar voetnoot1735
 
Verwacht in uwen schoot het Drietal, dat van 't OostenGa naar voetnoot1736
 
Zich boogh voor d'arme kribbe, en offerde zoo mild;
 
Drie Kroonen dan gevoert in eenen rooden schild:
 
Drie Kroonen zullen braef op onze Armijnen passen.Ga naar voetnoot1738-39Ga naar voetnoot1739
1740[regelnummer]
Ick zie der muuren kreits hoe langer wyder wassen,Ga naar voetnoot1740
 
Door allerhande ramp; d'Aertsbisschop, in den topGa naar voetnoot1741
 
Van 't Keizerrijck te keur, om een' gekroonden kop;
 
En 't Heiligh Agrippijn, door tegenspoed verzochter,Ga naar voetnoot1743
 
Volharden, als een echte oprechte Roomsche Dochter.Ga naar voetnoot1744
Aertsbisschop:
1745[regelnummer]
Verlosser, zijt gelooft, die d'eer behoud in 't veld,
 
En Englen zonder tal, en Martelgeesten stelt
 
Tot wachters van de Stad. wy buigen ons, wy groeten
 
SINTE URSUL en heur heir. wy offren aen heur voeten
 
Geen wieroockvat vol reuck, maer 't hart vol danckbaerheid.
1750[regelnummer]
My dunckt ick zie alree ons vesten uitgeleit,
[pagina 780]
[p. 780]
 
Sinte Ursuls Veld daer in getrocken, en begrepen,Ga naar voetnoot1751
 
De Keulsche Maeghden maght van steenen t'zaemen sleepen,
 
En bouwen haer een kerck, zoo yverigh als oit.
 
Gezegent zy Klemaet, die Gods gebouw voltoit.Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Drie zilvre tomben, rijck van Indiaensch gesteente,
 
Begraeven in 't autaer, beveelt men haer gebeente,Ga naar voetnoot1756
 
't Lijck van Cyriacus, en 't lichaem van Konaen;Ga naar voetnoot1757
 
Waer op men, onder spel en koorgezang, voortaen
 
Den hemel eeuwigh danckt, met heilige offerhanden,
1760[regelnummer]
Daer gulde kandelaers, daer gulde lampen branden.
 
Noch feest noch ommegang ontsta dees Maeghdekerck;Ga naar voetnoot1761
 
Daer elck haer rustbed hebbe, en haer' gewyden zerck.
 
Men bergh al 't overschot in eene goude kamer;Ga naar voetnoot1763
 
En haer gedachtenis zy Keulen aengenamer
1765[regelnummer]
Dan endelooze schat: maer d'asch, en Maeghdestof
 
Zich spreiende, vereischt een grooter kerreckhof
 
Dan d'aldergrootste Stad. men grabbelt om dees bloemen.Ga naar voetnoot1767
 
De Teems zal zelf een stad naer een der Maeghden noemen.Ga naar voetnoot1768
 
Zoo leven, na de dood, die 't leven hier versmaên.
1770[regelnummer]
Zoo koomt de glori t' huis, die naer Gods glori staen.Ga naar voetnoot1770

voetnoot1376
elfsten: dat het getal elf hem noodlottig werd, is wel niet toevallig; storm: bestorming.
voetnoot1377
klincket: klein valluik in de stadspoort, om uit te zien.
voetnoot1378
uitgevallen: een uitval gedaan hebbende.
voetnoot1381
verbeten: doodgebeten.
voetnoot1382
ontjaegen: door najagen ontrukken.
voetnoot1383
spie: spion; Manfrit: het hoofd der Katten (vgl. vs. 1414).
voetnoot1384
bewaert: bewaakt (elg.: beschermd).
voetnoot1385
dapper aen 't verloopen: sterk gedund (verloopen: weglopen).
voetnoot1387
Borsten: (jonge) strijders; altemet: langzamerhand.
voetnoot1388
Verneemen: bemerken.
voetnoot1389
vast: reeds; herrefstvieren: vuren, ontstoken wegens het late seizoen(?). Het woord ontbreekt in het Ned. Wdb.
voetnoot1391
verdroncken in: dronken geworden door.
voetnoot1392
most: (jonge) wijn.
voetnoot1393
De zommigen: sommigen (vgl. de zom: in vs. 1330 en zom in vs. 1395.
voetnoot1397
vast: voortdurend.
voetnoot1400
Liskerck: aanvoerder der Keulenaers. De familie van de Lieskirchen behoort tot de vijftien aanzienlike Keulse geslachten die volgens de sage hun oorsprong afleidden van de Romeinen (Rosa Schömer, a.w. blz. 743); ontstack: ontstak, ontbrandde.
voetnoot1401
hitsiger: vuriger.
voetnoot1402
t' avond: diezelfde avond; van: door; bloed en druipende quetsuuren: van bloed druipende wonden.
voetnoot1404
niet eenmael: zelfs niet.
voetnoot1405
Roomsche en Duitsche struicken: Romeinse en Germaanse stam.
voetnoot1406
om pracht: om te pronken; eerlijck: met ere.
voetnoot1411-13
vgl. de noot bij vs. 793.
voetnoot1416
op tapijt: op zijn rustbed.
voetnoot1417
geboren: te voorschijn gekomen, zich voordoende.
voetnoot1418
dat 's u voor: ik ga u voor!; met: op hetzelfde ogenblik.
voetnoot1420
leger: legerplaats; wat kon 'er tegens staen: wat kon daartegen bestand zijn.
voetnoot1421
in 't honderd: in 't wilde weg; drommel: drom (vgl. vs. 1316).
voetnoot1422
steecken: vgl. vs. 1314 en 1467.
voetnoot1424-25
Bemerkten ze de toenadering van onze jeugdige strijders niet eer, dan toen ze hun slagen voelden.
voetnoot1426
En tegelijkertijd klonk het geroep van Wapen! Moord!; wapen is de alarmkreet (oorspr.: te wapen!); vgl. vs. 1537; en klocken opgesteecken: en hieven ze een luid geschreeuw aan (klock: luid klinkende stem; vgl.: Gijsbrecht, vs. 245 en het steecken van de trompet).
voetnoot1428
en verre leit te laegh: en te ver afgedreven is (oorspr.: aan lager wal geraakt is).
voetnoot1430
bezwijcken: aflaten.
voetnoot1436
van 't waecken wordt bevrijt: behoeft niet meer wakker te worden.
voetnoot1437
in geleden: in 't gelid (eig.: gelederen).
voetnoot1438
van 't punt: door degen of zwaard.
voetnoot1439
zyn quael: zijn verminkte ledematen; met luttel harts: met weinig moed, weinig hoop op herstel. Dit past beter in het ironiese verband dan Van Lennep's verklaring: bijkans uitgeput.
voetnoot1440
van: door; schichtig: snel doortastend.
voetnoot1442
Agrippaes jeughd: de Keulse jongelingschap; gaet weien: zijn strijdlust botviert (eig.: zich gaat verlustigen).
voetnoot1444
hellebaerd (ontstaan uit helmbarde) oorspr.: een bijl aan een steel, later: wapen met scherp bijlvormig blad, naar achteren eindigende in een spits en naar boven in een speerpunt; byster: zeer.
voetnoot1446
brengt: brengt toe.
voetnoot1448
ontmoete: tegemoet trad: rustigh: dapper, onbevreesd.
voetnoot1449
samlen: dralen.
voetnoot1450
bestuwt: omstuwt, omringd.
voetnoot1454
Bezet: Plaats troepen bij.
voetnoot1456
Hierna komt Liskerck binnengereden en wordt door de Burgemeester toegesproken (vgl. vs. 1455).
voetnoot1457
te flaeuwen: uw moed te laten zakken.
voetnoot1458
kostelijcken roof: kostbare buit.
voetnoot1464
te prijck, nl. in bruidstooi (vgl. vs. 651).
voetnoot1468
't stormgevaert: stellage die aangereden werd om bij de bestorming van de wallen te dienen.
voetnoot1469
storremtuigh: werktuigen voor de bestorming.
voetnoot1471
noopte: zette aan; 't hart: de moed.
voetnoot1472
belegen: belegerde; t' ontginnen met meer viers: vuriger aan te vallen; ontginnen had ook de betekenis beginnen (Ned. Wdb. X, 1850); hier dus: de aanval beginnen op (vgl. vs. 1535).
voetnoot1473
gezette: afgesproken.
voetnoot1474
op te steecken: te voorschijn te komen, op te trekken (Ned. Wdb. XI, 1257).
voetnoot1475
ging aen: begon.
voetnoot1476
geweer (verweermiddelen): Omdat in vs. 1477 pijlen genoemd worden, is hier waarschijnlik aan kogels of stenen te denken.
voetnoot1479
storrembock: toestel, waaronder aan kettingen een balk hangt, waarmee tegen de muur gerammeid wordt; schildpad: stormtuig onder een schildendak (vgl. vs. 1488).
voetnoot1480
voor kan staen tegen bestand is.
voetnoot1481
zich weert: verweert zich, d.i. neemt aan de verdediging deel; traen en vlammen: vlammend traan, kokende olie.
voetnoot1482
peckreep: pekkrans. Bij deze verweermiddelen denkt Vondel waarschijnlik aan belegeringen als die van Alkmaar en Haarlem.
voetnoot1484
graften: grachten (Amsterdamse vorm).
voetnoot1485
reuckeloos: zonder zich aan de leiding te storen.
voetnoot1486
van wie: waardoor.
voetnoot1488
sloopt: in elkaar zakt.
voetnoot1489
suffen: verslappen.
voetnoot1490
veel moords in 't rammen: doordat het rammeien veel slachtoffers eist; verbluffen: van streek brengen.
voetnoot1491
levendige: levende.
voetnoot1492
aenstaen: voortdringen.
voetnoot1495
in arbeid ging: aan 't baren ging (arbeid: barenswee).
voetnoot1496
in: naar binnen.
voetnoot1497
gaepen: bressen vertonen, wijd openstaan.
voetnoot1498
blanck: in blanke harnassen (Ned. Wdb. II, 2781).
voetnoot1499
sterck en stijf: met vastberadenheid.
voetnoot1500
een grilling reed door 't lijf: een rilling door 't lichaam voer.
voetnoot1502
breuck: bres.
voetnoot1503
flus: juist te voren.
voetnoot1505
mond: bres.
voetnoot1506
die zelve: dezelfde.
voetnoot1507
versteurt van moed: toornig te moede.
voetnoot1508
slibbren: uitglijden.
voetnoot1510
doorsteecken: doorstoken (oud deelw.); vertoogen: vertonen.
voetnoot1511
ongelijck: onrecht.
voetnoot1512
wolck: dichte schare.
voetnoot1513
verpoozen: verademing geven (eigenl.: doen uitrusten).
voetnoot1514
zom: vgl. vs. 1395.
voetnoot1515
handgebaer: een voorwerp dat iemand in de hand draagt. Het (Ned. Wdb. V, 1948) geeft uitsluitend plaatsen uit Vondel's werk, maar het woord is ook in het Mhd. en het Oostelike Mnl. bekend.
voetnoot1516
't gespoock: geestverschijningen; naer: angstwekkend.
voetnoot1517
dutten: wankelen (eig.: weifelen, twijfelen; verg. Ned. Wdb. III, 3680 en Palamedes vs. 2070).
voetnoot1518
verloopt: loopt weg.
voetnoot1519
harssenschildery: hersenschim, inbeelding.
voetnoot1521
geweer: wapenen.
voetnoot1522
opgezet: mij voorgenomen.
voetnoot1523
bits: vinnig.
voetnoot1526
radder (dan de anderen): het vlugst (door contaminatie ontstaan).
voetnoot1527
steigren: opstijgen; in 't heetste (van 't gevecht).
voetnoot1528
muurkroon: de corona muralis van de Romeinen, d.i. de krans voor degene die het eerst een vijandelike stadsmuur besteeg.
voetnoot1529
het Capitool: zie vs. 821.
voetnoot1530
boete: herstel, vergoeding.
voetnoot1532
Astur: havik.
voetnoot1533
Het vier ontstack: de ijver ontbrandde.
voetnoot1535
ontgost: (partic. van ontginnen; vgl. Van Helten's Vgr. §39e): een aanvang gemaakt met (vgl. vs. 1472).
voetnoot1537
vast: reeds
moord en wapen (vgl. vs. 1426).
voetnoot1538
Vrybuit (imperatief): plunder (vrijbuiten: oorlogsbuit maken); rechtschapen: gelijk het behoort.
voetnoot1540
wanneer ick: toen ik (plotseling).
voetnoot1543
Min: geliefde.
voetnoot1546
strax: kort te voren.
voetnoot1549
bestuwt: omstuwd; die zelve: dezelfde.
voetnoot1550
van: door.
voetnoot1552
flus: te voren.
voetnoot1554
gelickt: glanzend geworden (oorspr. gepolijst).
voetnoot1556
hulsel: hoofdhulsel, kroon.
voetnoot1560
van d'een (zij): aan de ene zijde werd ik bestookt door Liefde en Schrik.
voetnoot1561
Noch: toch.
voetnoot1564
Bejegenden: traden tegemoet; dadeltack: de tak van de dadelpalm gold bij de Semieten, en later bij de Christenen, als symbool van overwinning.
voetnoot1565
maeghdewasse: van maagdenwas, d.i. zuivere was.
voetnoot1567
verbaest: verbijsterd.
voetnoot1568
was ons 't naest: was het enige dat ons overbleef.
voetnoot1569
Hier verschijnen de geesten van Ursul en AEthereus.
voetnoot1570
aengesteecke: aangestoken.
voetnoot1571
het zelve: hetzelfde.
voetnoot1572
ydelheid: ijdele schijn.
voetnoot1573
een ontsteecken damp: een lichtende wolk; schichtigh: schielik.
voetnoot1574
hutten: legertenten.
voetnoot1576
Des legers kreits: de kring, het gebied van uw legerplaats; verstreck (conj.): moge worden tot.
voetnoot1579
stel te werck: gebruik.
voetnoot1580-81
Ik teken met houtskool een kring tot mijn beveiliging (tegen boze machten).
voetnoot1581
vloecken: bezweringsformulieren.
voetnoot1582
durf: durft.
voetnoot1590
Wijck af: ga achteruit; buick: romp (Mnl.).
voetnoot1592
beckeneel: schedel.
voetnoot1595
nu weet ick geen verblijf: nu kan ik het niet langer uithouden.
voetnoot1598
bewyzen: betonen.
voetnoot1601
moedwil: kwaadwilligheid; wil: zal.
voetnoot1605
verloopt te spade: vlucht te laat (om te ontkomen).
voetnoot1607
't leger: uw legerplaats.
voetnoot1619
hun oogen zelfs: hun eigen ogen.
voetnoot1620
op: open.
voetnoot1622
Vaders: burgemeesters.
voetnoot1630
pop: beeld.
voetnoot1631
morren: prevelen.
voetnoot1637
Met dien verwoeden schicht: bij het treffen van die verwoede pijl.
voetnoot1640
Met en in het bloed verliet de ziel het lichaam.
voetnoot1643
spruite: oudere vorm van spruit (Mnl. sprute).
voetnoot1645
gezielt: bezield; levendigh: levend.
voetnoot1646
Kalidoonsche: Schotse (vgl. Inhoud, r. 4).
voetnoot1652
die u dees eer benyde: (niet gunde) nl. uw moordenaar.
voetnoot1654
doorgestreên: met Jezus' hulp strijdende tot het einddoel gekomen (vgl. vs. 1370).
voetnoot1657
omgaen met den kloot: rondgaan (om de aarde) met de hemelsfeer. Volgens het stelsel van Ptolemaeus, in de M.E. en nog door Vondel aangenomen, zijn er om de aarde, het middelpunt van het heelal, zeven rondgaande hemelsferen, waarin de planeten zich bewegen. Daarboven de sfeer van de vaste sterren en het Empyreum, waar het Opperwezen, de engelen en de zaligen vertoeven. Blijkens vs. 1656 (op de starren treênde) denkt Vondel zich hier deze zalige zielen wel boven zon en maen (vs. 1658), maar in de bovenste vaste-sterrensfeer.
voetnoot1658
braveeren: trotseren.
voetnoot1662
oegst: blijkens het rijm uit te spreken als oest.
voetnoot1663
af: van.
voetnoot1665
elcken: bij Vondel is oogenblick mnl.
voetnoot1666
't verlangen: het uitstel.
voetnoot1667
wil: moge.
voetnoot1668
ter nood: in de tegenwoordige nood.
voetnoot1669
gerechte: rechtvaardige.
voetnoot1670
algemeen geloof (vertaling van Katholicisme): het Christelik geloof; beveel: vertrouw toe, laat over (ook in vs. 1672).
voetnoot1675
De Hunnen zijn de dorsvlegel in Gods hand om de volken voor hun zonden te straffen; straffe: gestrenge.
voetnoot1677-78
Voortzetting van het beeld; Sticht: aartsbisdom (Keulen).
voetnoot1680
Argentoraet: Argentoratum is de Latijnse naam voor Straatsburg.
voetnoot1681
in den grond: geheel en al.
voetnoot1685
tortsen in de lucht: brandende toortsen, aan het uitspansel gezien.
voetnoot1683-87
Opsomming van onheilspellende voortekenen.
voetnoot1687
het loeien uit de kooren: kunnen hier de kerkkoren bedoeld zijn?
voetnoot1688
wordt geboren: ontstaat.
voetnoot1689
vast: nog steeds; flus vermant: kort te voren overweldigd.
voetnoot1691
De maght der Burgery: het grootste deel van de burgers; uit te spatten: uit de band te springen, oproerig te worden.
voetnoot1692
meer gewelds: meer kracht.
voetnoot1694
weit: zich gaat vermeien, zich te goed gaat doen.
voetnoot1697
perruick: hoofdhaar; geschonden: onteerd.
voetnoot1699
ons Beeck: onze stroom.
voetnoot1700
leggen: liggen.
voetnoot1703
Aendachtige gemeent: vrome burgerij.
voetnoot1704
een vlam van tongen: tongvormige vlammen; weien: vgl. vs. 1694; hier: dartelend spelen.
voetnoot1707
vast arbeid: steeds moeite doet.
voetnoot1710
op: open.
voetnoot1712
bestuwt met Martelzielen: omringd door de zielen der martelaressen.
voetnoot1713
flus: kort te voren.
voetnoot1714
spoock: (bedrieglike) geestverschijning.
voetnoot1720
voort: terstond.
voetnoot1721
hutten: tenten.
voetnoot1723
in 't leger: naar de legerplaats (der Hunnen).
voetnoot1724
roof: buit.
voetnoot1726
Attila is gestorven in de eerste nacht van zijn huwelik met Ildico.
voetnoot1727
allengs: langzamerhand (met de bijbetekenis: in toenemende mate).
voetnoot1728
bestorve: dodelik verschrikte.
voetnoot1729
Haest: weldra; 't hart braecken: aan bloedspuwing sterven.
voetnoot1731
jammer: ellende.
voetnoot1732
Vgl. vs. 1675.
voetnoot1734
poort: stad; dus: uw geestelikheid, uw overheid en uw burgerij.
voetnoot1735
Van hier: van uit de hemel; vertroosten: moed inspreken.
voetnoot1736
het Drietal: de drie Koningen, wier relikwieën in later tijd naar Keulen overgebracht zijn.
voetnoot1738-39
Zie voor het Keulse wapen de aant. bij Opdraght vs. 51-52.
voetnoot1739
braef: voortreffelik, naar de eis (Ned. Wdb. III, 947); Armijnen: hermelijn (vgl. vs. 282).
voetnoot1740
kreits: kring; hoe langer wyder: hoe langer hoe verder.
voetnoot1741
door: door... heen, d.w.z. ondanks allerlei rampen; (Ik zie) de aartsbisschop, als een der voornaamsten in het Keizerrijk, als keurvorst (aangewezen) om een gekroond hoofd te kiezen.
voetnoot1743
't Agrippijn: Keulen; verzochter: des te meer beproefd.
voetnoot1744
Roomsche: Romeinse, krachtens haar afstamming, maar tegelijk: dochter van Rome, met een toespeling op het randschrift van het Keulse zegel: Sancta Colonia, sancta Romanae Ecclesiae fidelis filia (trouwe dochter van de H. Roomse Kerk).
voetnoot1751
Sinte Ursuls Veld: op dit terrein van de maagdenmoord verrees bij de uitbreiding van Keulen de Ursula-kerk.
voetnoot1754
Klemaet: Clematius herstelde tot vervulling van een gelofte, een kerk, gewijd aan heilige jonkvrouwen die voor haar geloof gestorven waren. Dit feit, door een gedenksteen bevestigd, is de historiese kern van de latere Ursula-legende.
voetnoot1756
beveelt men: vertrouwt men toe.
voetnoot1757
Konaen: de naam van AEtherius, vóór zijn doop (vgl. Inhoud, r. 2).
voetnoot1761
ontsta: ontbreke (voortaan) aan.
voetnoot1763
De relikwieën der Elfduizend Maagden worden in de zogenaamde gouden kamer van de Ursula-kerk te Keulen bewaard.
voetnoot1767
men grabbelt om dees bloemen: men betwist elkaar deze kostbaarheden. Deze relikwieën werden namelik over geheel Duitsland en daarbuiten verspreid. Zo veelvuldig werden ze overgebracht, dat Paus Bonifacius IX dit wegvoeren in 1392 op verzoek van de Keulse burgers verbood.
voetnoot1768
een stad: volgens de gissing van Mej. M.E. Kronenberg (De N. Taalgids VI, 301) de stad Maidenhead.
voetnoot1770
die naer Gods glori staen (Datief): Zo verkrijgen zij, die Gods roem nastreven, ongewild de (ware) roem. Sommige drukken hebben: die naer geen glori staen, wat ook een goede zin oplevert.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys