Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

De Roomsche lier
aen Daniel Mostert, Secretaris van Amsterdam.aant.aant.Ga naar voetnoot*

 
Wie Flakkus pooght te steecken naer syn kroon,Ga naar voetnootvs. 1
 
Die tart als Pan Apolloos hoogen toon,Ga naar voetnoot2
 
En krijght in 't end den welverdienden loon
 
Van Midas ooren.
5[regelnummer]
De Venusynsche vogel blanck van pluymGa naar voetnoot5
 
Gaet bruysen, als een schip voor wind, door 't schuym;
 
Of schept syn' adem op het luchtigh ruym,Ga naar voetnoot7
 
En laet sich hooren.
 
Ghy, Mostert, saus van onse Poësy,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Bestemde dit niet reuckeloos, doen wyGa naar voetnoot10
 
Versopen in Latynsche leckernyGa naar voetnoot11
 
Hem singen hoorden.
 
Hy mengelt onverdrietigh hoogh en laegh;Ga naar voetnoot13
 
En maeckt de doffe en laffe geesten graegh,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Door sonneschijntjes, of een guure vlaegh
 
Verweckt van 't Noorden.
 
Syn maete is uytgeleert, wanneerse vryt:Ga naar voetnoot17
 
Se janckt van hartepijn, of kropt haer' spijt:Ga naar voetnoot18
 
Of pracht om 't mondekijn, of walght, of bijt
20[regelnummer]
Verslete boelen:Ga naar voetnoot19-20
[pagina 62]
[p. 62]
 
Of stoeyend op 't onbloedigh veld van Mars,Ga naar voetnoot21
 
Verslijt den spaden avend met geschars:Ga naar voetnoot22
 
Of d' oudheyd koomt het bloed van minne wars
 
En vier verkoelen.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Nu levert hem de milde Klio stofGa naar voetnoot25
 
Om op te stygen in het hemelsch hof,
 
En uyt te meeten aller Goden lof
 
En heerlyckheden.
 
De Vader, die door winter somer lentGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
En herfst der dingen beurten stadigh mentGa naar voetnoot30
 
En wyslyck maetight, is begin en end
 
Van 's dichters beden.
 
Tyrannenvlegels oorlooghshelden GodsGa naar voetnoot33
 
Gewassen tegens stormen als een rots,
35[regelnummer]
En dapper in de weer met swaerd en knods
 
En scharpe schichten,Ga naar voetnoot36
 
Die vaeren op dien klanck de starren in;Ga naar voetnoot37
 
Gewelkoomt van 't onsterflijck hofgesin,Ga naar voetnoot38
 
Vooruyt gespoeyt met uytgesteecke kinGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
En aengesichten.
 
Indien het voorhoofd set een wyse kreuck,Ga naar voetnoot41
 
Men leest'er in een goude Godenspreuck,
 
Die Delfis voeght, en overtreft in reuckGa naar voetnoot43
 
De roosenhoeden,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Daer, op haer feest, de liefelycke May
 
De pruyck meê ciert; wanneerse gaet ten rey,Ga naar voetnoot46
 
Om, in het veld met dartel veldgeschrey,
 
Haer vreughd te voeden.
 
Hy schuurt der feylen kanckerigen roest,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Die staele glanssen opvreet en verwoest;
 
En saeyt en maeyt een' deughdelijcken oegstGa naar voetnoot51
 
Van jongelingen,
 
Die met hun schoudren stutten 't Roomsche ryck,
 
Den quaên tot schrick, den vromen tot een wyck;Ga naar voetnoot54
[pagina 63]
[p. 63]
55[regelnummer]
Geneyght tot Recht, verhit om 't ongelyckGa naar voetnoot55
 
Den roof t' ontwringen.Ga naar voetnoot56
 
Syn schatrend gastmael, wel vernoeght in 't kleen,Ga naar voetnoot57
 
Onthaelt met sang den maghtigen Meceen,
 
Die sich ontslaet de sorgen van 't gemeen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
In koele lommer:
 
Hier schaft de boeredisch geen hoofsch bancket,Ga naar voetnoot61
 
Met slangenspogh en blaeu vergift besmet;Ga naar voetnoot62
 
Maer veldgerechten, naer Pytagors wet,Ga naar voetnoot63
 
Bevryt van kommer.
65[regelnummer]
Wie treurt niet wanneer dees Melpomen treurt;Ga naar voetnoot65
 
't Zy datse de Trojaensche weelde steurt:Ga naar voetnoot66
 
Of 't hayr om Varus bloende neerlaegh scheurt:Ga naar voetnoot67
 
Of deerlijck schreye
 
Op 't natte lyck, noch laeu en versch gestrand,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Na wreede schipbreuck, op den oeverkant
 
Daer 't aenhoud, datmen 't doch in 't soute sandGa naar voetnoot71
 
Een graf bereye.
 
Onnutte sorgen spoelt hy rustigh afGa naar voetnoot73
 
Met vernen wijn, dien d'eelste wijnstock gaf;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En boet en besight tusschen wiegh en grafGa naar voetnoot75
 
Syn lieve lusten.
 
Vermaeckt met frisschen geur en bloeyend veyl,Ga naar voetnoot77
 
Mishaeght hem 't geen verdrietigh valt en steyl.
 
Syn hoop en droomt na 's levens licht geen heylGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Als 't eeuwigh rusten.
 
Op dit geluyd vaert Cesar als een God
 
Ter poorten in, op 't hoogh verheven slot;Ga naar voetnoot82
 
En voert voor sich de streng geboeyde rotGa naar voetnoot83
 
Der trotse necken,
85[regelnummer]
Getuchtight door syn' schitterenden dolck:
 
Soo word hy opgenomen in de wolck
[pagina 64]
[p. 64]
 
Des wysen Raeds en van 't ontelbaer volck,
 
Vermoeyt van trecken.Ga naar voetnoot88
 
Hy smaeckt al singend, hoe hem is bereytGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Om syner vaersen heylge majesteyt
 
Een setel midden in d'onsterflyckheyd.
 
Hy klapt syn wiecken,
 
En boven 't wisselbare licht der maen
 
Opstygend, durf den jammerpoel versmaen;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En set sich neffens de Dirceesche swaen,Ga naar voetnoot95
 
Den roem van Griecken.Ga naar voetnoot96
 
Verheft die goddelycke luytesnaerGa naar voetnoot97
 
Het leven der geruste boereschaer,
 
Soo saemelt Alf de felle woeckeraerGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Syn lomberdgelden,Ga naar voetnoot100
 
En kryght een' treck tot hofsteên en tot lucht,
 
Tot son en bron en beeck en vee en vrucht,
 
Gesonden ackerbou, en jaght en vlughtGa naar voetnoot103
 
Door bosch en velden.
105[regelnummer]
De hooren toet afgryslyck, wan hy quistGa naar voetnoot105
 
In dien beschreyelycken burgertwistGa naar voetnoot106
 
Het burgerbloed, tot moorden aengehist
 
Van Raseryen.Ga naar voetnoot108
 
Terwyle Rome dus de Romers kruyst,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Soo lachen Meed en Parten in hun vuyst.Ga naar voetnoot110
 
De trony is van stof en bloed begruystGa naar voetnoot111
 
Door 't heyloos stryen.Ga naar voetnoot112
 
Soo menigh lied, soo veelerhande slaghGa naar voetnoot113
 
Van stof van wysen, midden in 't gelagh,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Op vriendenwelkoomst of geboortedagh,
 
Op Godenfeesten,
 
Op segestacy en gemeene vreughd.Ga naar voetnoot117
 
't Gebreck is hier mismaeckt' er by de deughd.Ga naar voetnoot118
 
Hier steent de grysert: hier krioelt de jeughd,
120[regelnummer]
Gepropt van geesten.Ga naar voetnoot120
[pagina 65]
[p. 65]
 
Hoe dunckt u, Daniel? hoe klinckt die klanck?
 
Ick wed ghy weet uw gantse leven langk
 
De vriendelycke ringelduyven danck,Ga naar voetnoot123
 
Die 't wichtje deckten
125[regelnummer]
Met aengedraegen myrt en lauwerier,
 
Daer 't sachtjes sliep, belaeght van menigh dier;
 
Op dat de deuntjes der Tuskaensche lier
 
Ons kortswyl streckten.Ga naar voetnoot128
 
 
Iuste.
voetnoot*
Van omstreeks 1640? Afgedrukt volgens de tekst van de afzonderlike uitg. in plano. Unger: Bibliographie nr. 732.
Vondel gebruikte deze Horatiaanse strofe het eerst in de Inwying der Doorluchtige Schoole. In deze lofzang volgt hij het voorbeeld van Horatius (2e Ode van Liber IV), als deze de lof van Pindarus bezingt. Hij heeft deze Ode in dezelfde strofenvorm, waarschijnlik dus als vooroefening, vertaald. Men vergelijke deze tekst, hierna afgedrukt. - Daniel Mostert: vgl. Dl. 3, blz. 425.
voetnootvs. 1
Flaccus: bijnaam van Horatius.
voetnoot2
Zinspeling op de bekende wedstrijd van Pan en Apollo, waarbij koning Midas de scheidsrechter was, die als straf voor zijn weinig kunstzinnige uitspraak ezelsoren kreeg (vgl. Vondel's liedje: Speelstrijd tusschen Apollo en Pan (1654).
voetnoot5
De Venusynsche vogel: Horatius, geboren te Venusia; pluym: veren.
voetnoot7
het luchtigh ruym: het luchtruim.
voetnoot9
saus: deze woordspeling gebruikt Vondel reeds in zijn gedichtje op de puntdichten van J. Donne (Dl. 3, blz. 416). Evenzo Hooft in een brief van 5 Aug. 1636: ‘Alle spijs zal te beter smaek hebben met die saus’. De aardigheid zal dus uit de Muiderkring afkomstig zijn.
voetnoot10
Stemde dit niet toe zonder grond.
voetnoot11
Versopen in: verdiept in. Blijkbaar las hij dus Horatius met Mostaert samen.
voetnoot13
onverdrietigh: onverdroten.
voetnoot14
laffe: verslapte; graegh: hongerig, begerig.
voetnoot17
maete: gedicht; uytgeleert: volmaakt (als vrucht van grondige studie); vryt: liefde uit.
voetnoot18
janckt: jammert. Zie Lib. I Od. 16, 22, 23; kropt haer' spijt: verkropt haar verdriet. Zie b.v. Lib. I Od. 13.
voetnoot19-20
pracht om 't mondekijn: bedelt om kusjes (Lib. I Od. 18; Lib. III Od. 10); bijt verslete boelen: schimpt op afgeleefde vrijsters (Lib. IV Od. 13).
voetnoot21
't onbloedigh veld van Mars: zinspeling op de vrijage van Mars en Venus.
voetnoot22
geschars: gescherts (Ned. Wdb. IV, 1716 en XIV, 521: ‘scharssende Minnegodekens’).
voetnoot23-24
van minne wars en vier: afkerig van het liefdevuur.
voetnoot25
Klio: de Muze der Geschiedenis. Zie o.a. de lof van Augustus in Lib. I Od. 12.
voetnoot29
Juppiter wordt o.a. geëerd in Lib. I Od. 2, 12 en 34; in Ode 12 wordt gezegd dat hij ‘de weerelt door verscheide Jaertijden bestiert’.
voetnoot30
der dingen beurten ment: de lotswisseling bestuurt.
voetnoot33
Tyrannenvlegels: die de tyrannen hun verdiende straf gaven.
voetnoot36
schichten: pijlen.
voetnoot37
de starren in: ten hemel.
voetnoot38
van 't onsterflijck hofgesin: door de onsterfelike goden, die Juppiter omringen.
voetnoot39
gespoeyt: gesneld; met uytgesteecke kin: verlangend het hoofd vooruit stekende.
voetnoot41
set een wyse kreuck: ernstige rimpels trekt.
voetnoot43
Die Delfis voeght: die de waarde heeft van een orakelspreuk van Delphi.
voetnoot44
roosenhoeden: rozekransen.
voetnoot46
pruyck: haardos.
voetnoot49
kanckerigen: invretende. Zie o.a. Lib. I Od. 8 en III, 6.
voetnoot51
oegst: (zonder g), rijmende op: verwoest.
voetnoot54
vromen: rechtschapenen; wyck: toevlucht.
voetnoot55
verhit: vurig verlangende; ongelyck: onrecht.
voetnoot56
roof: buit.
voetnoot57
schatrend: vervuld van vrolike stemmen. Zie Lib. III Od. 29-vgl., Lib. I Od. 1, Lib. II Od. 18.
voetnoot59
van 't gemeen: voor 't gemenebest.
voetnoot61
bancket: lekkernij.
voetnoot62
blaeu: een vast epitheton bij vergift; besmet: nml. door heimelike vijanden.
voetnoot63
naer Pytagors wet. De soberheid van deze Griekse wijsgeer prijst Vondel in Den Gulden Winckel XXXII (Dl. 1, blz. 339).
voetnoot65
Melpomen: Melpomene, de Muze van het treurspel.
voetnoot66
de Trojaensche weelde steurt: een eind maakt aan het geluk van Troje, d.w.z. de ondergang van Troje in herinnering brengt.
voetnoot67
Varus neerlaegh wordt bezongen in Lib. I Od. 24.
voetnoot69
't natte lyck: van Archytas, wiens geest kwam smeken, zijn lijk niet onbegraven te laten (Lib. I Od. 28); versch: onlangs overleden.
voetnoot71
aenhoud: er op aandringt.
voetnoot73
rustigh: flink.
voetnoot74
vernen wijn: oude wijn (Mnl. Wdb. VIII, 2178).
voetnoot75
boet en besight: bevredigt en geniet. Zie Lib. I, Od. 9.
voetnoot77
Vermaeckt met: genietende van; veyl: klimop. Vgl. Lib. II Od. 9 en 11.
voetnoot79
geen heyl nl. geen ander, hoger heil. Hij mist, bedoelt Vondel, de troost van de Christen.
voetnoot82
slot: het Kapitool.
voetnoot83
voert voor sich: voor zich uit, als krijgsgevangenen op zijn triomftocht (vgl. de volgende vertaling, vs. 51). Vgl. Lib I Od. 2, 35; III, 5, 14; rot: bende.
voetnoot88
trecken: veldtochten.
voetnoot89
smaeckt: ervaart. Zie Lib. IV Od. 3.
voetnoot94
durf: durft; den jammerpoel: de aardse ellende.
voetnoot95
de Dirceesche swaen: Amfion, zo genoemd naar de bron Dirce.
voetnoot96
Griecken: Griekenland.
voetnoot97
Zinspeling op de bekende Epode 2: Beatus ille enz.
voetnoot99
Alf: Alfius, die daar sprekende ingevoerd wordt; felle: hardvochtige.
voetnoot100
Syn lomberdgelden: zijn op pand uitgezette gelden.
voetnoot103
vlught: snelle ritten.
voetnoot105
Vgl. Epode 7 en 16, over de burgeroorlogen; wan: wanneer; quist: vergiet.
voetnoot106
beschreyelycken: betreurenswaardige.
voetnoot108
Van Raseryen: door de Furiën.
voetnoot109
kruyst: kwelt.
voetnoot110
Meed en Parten, als vijanden van Rome (zie Lib. II Od. 1, Lib. III Od. 6).
voetnoot111
begruyst: bezoedeld.
voetnoot112
heyloos: spelling voor: heilloos.
voetnoot113
slagh: soort.
voetnoot114
gelagh: feestmaal.
voetnoot117
segestacy: triomftocht (vgl. vs. 83); gemeene vreughd: volksfeest.
voetnoot118
De gebreken komen te scherper uit, als men ze vergelijkt met de deugden.
voetnoot120
Gepropt van geesten: rijk voorzien van vernuften.
voetnoot123
ringelduyven: bosduiven (Ned. Wdb. XIII, 528). Deze verzen slaan op Horatius' vierde Ode van het derde Boek (vs. 12-vlg.), in Vondel's vertaling luidende: ‘Ringelduiven, waer van men veel vertelt, hebben my, in mijne kintsheit, vermoeit van slaep en spel, met frisch loof bedeckt op den Apulischen Vultur.... hoe ick lagh en sliep, zonder dat mijn lichaem van zwarte adders en beeren beschadight wiert’.
voetnoot128
kortswyl streckten: tot tijdverdrijf dienden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Daniël Mostart


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank