Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 457]
[p. 457]

[S. Caecilia]



illustratie

S. Caecilia.Ga naar voetnoot*

1 CAECILIA, een dochter van ridderlijcken geslachte, te Rome, onder Keizer Markus Aurelius, 2 was vroegh van Godt verlicht, heimelijck, aen zynen eenigen Zoon, getrouwt, en, door dwang 3 der ouderen, ondertrouwt met Valeriaen; waerom zy, verlegen tegens d'aenstaende bruiloft,Ga naar voetnootr. 3 4 in 't hairen kleet, onder hare kostelijcke gewaden, met vasten waken bidden en inwendigeGa naar voetnoot4-5 5 lofzangen, onder orgelspel, vast by haren goddelijcken bruidegom, om een blyde uitkomst 6 aenhiel; tot datze, ter bruiloftskamer ingetreden, de rechte gelegenheit den ridder openbarende,Ga naar voetnoot6 7 hem waerschouwde voor den Engel, haren wachter. Hy, haer woort en Gode betrouwende,Ga naar voetnoot7 8 liet zich van Urbaen, het hooft der Kercke, doopen, zagh den Engel zyner gewaende bruit,Ga naar voetnoot8 9 en, zynen broeder Tiburtius Gode winnende, volharde met hem in godtvruchtige oeffeningen:Ga naar voetnoot9 10 waer over zy beyde van Almach, den bewintsman der stede, gevangen gepynight en gemarteltGa naar voetnoot10 11 wierden. De Maeght, na hun aengetast, weigerde d'afgoden te vieren ten spiegel van veeleGa naar voetnoot11 12 anderen, die Christus quamen te belijden: weshalven men haer in een drooge en heete badt-Ga naar voetnoot12 13 stove opsloot: maer de hitte van Godt wonderlijck verkoelt zijnde, zoo holp men haer, metGa naar voetnoot13 14 drie slagen in den neck (waer na zy noch drie dagen zieltooghde) aen d'eene zyde.Ga naar voetnoot14

[pagina 458]
[p. 458]

Caecilia aen Valeriaen, haren Bruidegom.

 
Caecilia, ten echte u onlangs toegestaen,Ga naar voetnootvs. 1
 
Door dwangk der ouderen, begroet Valeriaen,Ga naar voetnoot2
 
Haer' Bruidegom, die nu, voor d'Engelen, gaet trouwenGa naar voetnoot3
 
Godts aenschijn, 't schoonste 't welck de hemelen aenschouwen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Myn heer, en Bruidegom, doch niet met dat beding,Ga naar voetnoot5
 
Waer op ick bevend met dees hant uw trouw ontfing,
 
Op dat ghy slechts den dienst des lichaems zoudt genieten,Ga naar voetnoot7
 
En vrolijckheit, gemengt met smerte, en huisverdrieten;
 
Maer bruigom door den bant van 't hemelsche gemoedt:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hoe is uw hoop verkeert, op eenen andren voetGa naar voetnoot10
 
Dan toen ghy pleghtigh met Caecilia vergaerde,Ga naar voetnoot11
 
Eer zy haer hartewit u heimlijck openbaerde;Ga naar voetnoot12
 
Daer ghy, ter vrolijcke bruitskamer ingetreên,
 
Naer uw verstant, met haer vereenight waert en een;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Eer zy uw hevigheit betemmen gingk met koordenGa naar voetnoot15
 
Van hemelval, en bont met onverwachte woorden;Ga naar voetnoot16
 
Daer 't kostelijcke bedt gespreit lagh, en bestroit,Ga naar voetnoot17
[pagina 459]
[p. 459]
 
En 't morgenroot zoo na den Hymen zagh voltoit,Ga naar voetnoot18
 
Dat ghy, op dat de Bruit van maeght uw vrouw moght worden,
20[regelnummer]
Alreede op 't bruitsbedt woudt haer' blooden riem ontgorden.Ga naar voetnoot20
 
Valeriaen, myn troost, genade, braefste heer,
 
Zoo sprack ick al verbaest, en zeegh bykans ter neêr,Ga naar voetnoot22
 
En hiel uw handen vast, en al mijn leden beefden;Ga naar voetnoot23
 
(Want zuiverheit en echt elckander wederstreefden)Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De liefde, die ick aen uw minne schuldigh ben,
 
Als eene die uw deught en dapperheit erken,
 
En d'eerste liefde, vroegh een' andren opgedragen.Ga naar voetnoot27
 
Uw aengezicht ontstack, als vier; en voort aen 't vragen,Ga naar voetnoot28
 
Aen wien ick was verlooft: wat boel my liever wasGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Dan echtgenoot. hoe heet die schelm, die schender? ras,
 
Zegh op. wat booswicht is 't? dat ick myn moedt magh koelen.Ga naar voetnoot31
 
Hy zal, dat vloeck ick hem, hy zal eerlang gevoelen,Ga naar voetnoot32
 
Dat wy van vromer bloet gesproten zyn dan hy.Ga naar voetnoot33
 
Maer toen die donkre wolck een luttel dreef voorby,
35[regelnummer]
En uwe hevigheit gehoor gaf, op myn bede,
 
Zoo knoopte ick deze rede aen d'aengevange rede:
 
De voorgemelde liefde en trouw gebieden myGa naar voetnoot37
 
Te zorgen voor uw ziele; en geen verradery,
 
Ten intre van deze echt, zoo trouweloos te plegen.
40[regelnummer]
't Is anders dan men waent met deze Bruit gelegen.
 
z'Is reede aen een gehuwt, die 't al, wat adem schept,Ga naar voetnoot41
 
Geschapen heeft, en voedt: dies zoo ghy roert of rept
 
Haer ongerepte leên; ick zie een' gloenden degenGa naar voetnoot43
 
U druipen op het hooft; het welck de hemel zegenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Voor onheil. wacht u dan voor 't naeckende gevaer.
 
Ick ben myn eigen niet. bedaer wat. wel is waerGa naar voetnoot46
 
De feest heeft haer beslagh, en alle pleghtighedenGa naar voetnoot47
 
Voltrocken, kan men naeu van hier te rugge treden.Ga naar voetnoot48
 
De voorwaerde is gemaeckt: de bruitschat toegetelt:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
't Geluck gewenscht: bancket en bruitsbedt toegestelt.Ga naar voetnoot50
[pagina 460]
[p. 460]
 
De vlammesluier deckte en schaduwde myn kaecken.Ga naar voetnoot51
 
De torenkroon myn hair. men zagh de fackels blaecken.Ga naar voetnoot52
 
De trouw vlocht hant in hant. de pypen zwygen nu,Ga naar voetnoot53
 
En ick, u t'huisgeleit, ben dier verknocht aen u.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wat hier verbeurt is, met zoo verre voort te varen,
 
Wyt my. ick schrickte dit myne oudren t'openbaeren.Ga naar voetnoot56
 
De schroomte is eigen, doch hier strafbaer, in een maeght,
 
Die, Christensch, oogen moet op 't geen dien heer behaeght,Ga naar voetnoot58
 
Waer aen zy zich verbont. 'k heb zomtijts heele dagen
60[regelnummer]
En nachten langk gebeên met traenen; en gedragen,
 
En draegh nu noch, op 't bloote en afgevaste lyf,
 
Ja onder bruitsgewaet en gordel, beide styf
 
Van parlen en gesteente, een onderkleet, geweven
 
Van borstligh steeckligh hair; op hoop of Godt wou geven
65[regelnummer]
Een eerlijcke uitkomste, in den maeghdelijcken strijt,Ga naar voetnoot65
 
En kuischen staet, alleen de starren toegewijt.Ga naar voetnoot66
 
'k Heb, onder galm van wint en loode en tinne tongen,Ga naar voetnoot67
 
Myn' Jesus, in mijn hart, zijn' Hymen toegezongen.Ga naar voetnoot68
 
Nu volgh myn' raet, en laet mijn kuischeit ongeraeckt;
70[regelnummer]
Zoo zult ghy zien wat geest, wat godtheit om haer waeckt.Ga naar voetnoot70
 
Dit spreeckende; zagh ick, en kon het schaers gelooven,Ga naar voetnoot71
 
Hoe ghy, door eene kracht, op u gestort, van boven,
 
Van eenen dollen leeuw in een zachtmoedigh lamGa naar voetnoot73
 
Veranderde, en uw hart myn' raet ter harte nam,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En yverde, om Urbaen der Priestren zon te spreken;Ga naar voetnoot75
 
Daer, tusschen grafgebeente en martel-asch, versteken,Ga naar voetnoot76
 
Dit hooft van Rome u goot het water op het hooft,Ga naar voetnoot77
 
En kleede met een kleet, dat zelf de sneeuw verdooft;Ga naar voetnoot78
[pagina 461]
[p. 461]
 
Een teecken, dat uw ziel noch witter was gewassen.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Zoo quaemt ghy vrolijck my, in mijn salet, verrassen,Ga naar voetnoot80
 
En zaeght, daer uwe Bruit ter neder lagh gestreckt,
 
Den heldren wachter, die haer zuiverheit bedeckt,Ga naar voetnoot82
 
Met goddelijcken glans, en schemerende wiecken.Ga naar voetnoot83
 
Hy kranste uw hooft en 't mijn met roozen, die noch riecken,
85[regelnummer]
En witte lelien. toen kont ghy klaer verstaen,Ga naar voetnoot83-85
 
Dat ick met geenderley bedrogh hadde omgegaen.
 
Tiburtius, uw broêr, en nu uw megevangen,
 
Bereit een martelkroon, aen uwe zy, t'ontfangen,
 
Geraeckte, langs den draet van uw en mijn bericht,
90[regelnummer]
Uit 's afgronts Labyrinth, in 't noit betrocken licht.Ga naar voetnoot89-90
 
Toen rees 'er wieroock van gebeên en milde gaven.
 
Toen luste u 't martellijck, by duister, te begraven;Ga naar voetnoot92
 
Waerover Allemach u in den kercker smeet,Ga naar voetnoot93
 
En sloegh met scharpe roên, 't welck ghy geduldigh leedt;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Dies 's kamerlings gezin en zelfs de lijftrauwanten
 
Aen 't botten zijn, als van uw bloet bedaude planten;Ga naar voetnoot95-96
 
Verwachtende de zon, die morgen op zal gaen,
 
En zien met wat gelaet ghy voor dat zwaert zult staen,Ga naar voetnoot97-98
 
't Welck hooft en hals en lyf en ziel gezwint zal scheiden,
100[regelnummer]
Hoe kan ick minder, dan voor 't jongste, u noch geleiden,Ga naar voetnoot100
 
En wencken, of ick 't hart van verre stercken kon,
 
Daer myn bedruckt gezicht gekeert staet van de zon,Ga naar voetnoot102
 
Ten Noorden, op een rots, bedauwt met zilte droppen,Ga naar voetnoot103
 
Langs 't aenschijn neergerolt, voor 't rollen van twee koppen;Ga naar voetnoot104
[pagina 462]
[p. 462]
105[regelnummer]
Eer waerdiger gekroont met onverwelckend lof,Ga naar voetnoot105
 
Dan, in hun bloet geverft, te gapen naer het stof.Ga naar voetnoot106
 
Maer neen, geen lauwerkrans kan u meer glori geven,
 
Dan dus, voor Jesus eer, door 't eerloos stael te sneven;
 
En geen triomf maeckte oit den triomfeerder waert,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die, aengebeên van 't volck, ten Kapitole vaert,Ga naar voetnoot110
 
Maer dees, die, door den roock en smoock van lasteringen,Ga naar voetnoot111
 
En lasternevels, recht ten hemel op komt dringen,
 
Daer 't heir der Engelen den triomfeerder wacht,Ga naar voetnoot113
 
By schooner dagh, getreên van geenen zwarten nacht.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Daer hoop ick u eerlangk, die myner gingt ontfarmen,Ga naar voetnoot115
 
t'Omhelzen met myn ziel, en haer onzichtbre armen:Ga naar voetnoot116
 
Want 't leit my op de leên, dat, op uw spoor van bloet,Ga naar voetnoot117
 
De Bruit Caecilia den Bruigom natreên moet,
 
In 't drooge stoofbadt, heet gestoockt, gelijck een oven;Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Of door een zwaertquetsuur; om Godt te hooren loven;Ga naar voetnoot120
 
Die zijn geheilight paer ontpaerde, hier beneên,Ga naar voetnoot121
 
Op dat hy het, om hoogh, zou smelten onder een.
 
Verwacht ons slechts een poos, in die behoude haven;Ga naar voetnoot123
 
En ly, dat wy u met onze eige hant begraven;Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En (schoon de grafdienst u vergolden wiert zoo straf)Ga naar voetnoot125
 
Tot uw gedachtenis dit snyden op uw graf:Ga naar voetnoot126
 
Hier rust Valeriaen. wat heeft die helt bedreven?
 
Hy spaerde om Godt zijn Bruit, maer niet zijn jonge leven.

voetnoot*
S. Caecilia: De marteldood van deze Romeinsche jonkvrouw viel waarschijnlijk in 177 onder de vervolging van Marcus Aurelius; haar feestdag is 22 November.
voetnootr. 3
ouderen: ouders; ondertrouwt: uitgehuwelijkt; Valeriaen: Valerianus van het adellijk geslacht der Valerii; de jongeman was heiden, toen de gedoopte Cecilia hem werd toegewezen; verlegen: in verlegenheid.
voetnoot4-5
't hairen kleet: een grof boetehemd; met inwendige lofzangen, onder orgelspel: in het Rom. Brevier, puttend uit de oude Acta staat: ‘Cantantibus organis Caecilia virgo in corde suo soli Domino decantabat’. (Bij het spelen der muziekinstrumenten [nl. van Cecilia's bruiloft] zong de maagd Cecilia in haar hart alleen voor den Heer). Op deze woorden is de overigens door niets gesteunde vereering van Cecilia als patrones der Muziek gegrond.
voetnoot6
aenhiel: aanhield, smeekte; de rechte gelegenheit: de ware toedracht, nl. dat zij als maagd aan Christus verloofd was en dus van 't huwelijksgebruik afzag.
voetnoot7
wachter: bewaarder; betrouwende: vertrouwende op.
voetnoot8
Urbaen, het hooft der Kercke: Urbanus de Paus; maar dit is een vergissing in Cecilia's geschiedenis, want de eerste paus Urbanus verschijnt pas in 223; de hier bedoelde Urbanus schijnt een bisschop in de buurt van Rome geweest te zijn.
voetnoot9
Tiburtius, evenals zijn broer Valerianus gedoopt en gemarteld, wordt samen met den ook gekerstenden en gemartelden kamerdienaar Maximus (vs. 95-v.v.) tot de martelgezellen van de H. Cecilia gerekend.
voetnoot10
over: om; Almach, den bewintsman der stede: Turcius Almachius, Praefectus Urbis.
voetnoot11
na hun: na hen, nl. Valerianus en Tiburtius; vieren: eeren, met bijgedachte aan offerof wierook vuur; ten spiegel: ten voorbeeld.
voetnoot12
badtstove: badkamer.
voetnoot13
van Godt: door God; holp: hielp, bracht.
voetnoot14
aen d'eene zyde: eigenlijk: aan de andere zijde, nl. van het graf, dus: om het leven.
voetnootvs. 1
ten echte: als echtgenoote
voetnoot2
ouderen: ouders.
voetnoot3
die: slaat op Cecilia.
voetnoot4
Godts aenschijn: Christus, wschl. met zinspeling op Hebr. I, 3.
voetnoot5
Bruidegom, doch niet met dat beding: Vondel schijnt te bedoelen: Bruidegom, maar met beding, dat ge mijn bruidegom niet zijt, dan alleen in ruimeren zin, zooals in vs. 9 nader verklaard wordt.
voetnoot7
dienst des lichaems: lichamelijke hulp en verzorging.
voetnoot9
Versta: Bruigom alleen in hooger, hemelschen zin.
voetnoot10
Men bedenke, dat Cecilia deze woorden tot Valeriaan richt, nadat hij als Christen inzag, dat hij haar te respekteeren had.
voetnoot11
Nl. in den huwelijksnacht.
voetnoot12
hartewit: de bedoeling van haar binnenste; heimlijck: in het Romeinsch Brevier: ‘Est secretum Valeriane quod tibi volo dicere’. (Er is een geheim, o Valeriaan, dat ik u wil meedeelen).
voetnoot14
verstant: begrip.
voetnoot15
hevigheit: hartstocht; betemmen: intoomen.
voetnoot16
hemelval: als uit den hemel gevallen taal bont: inbond.
voetnoot17
't kostelijcke: prachtig opgemaakte, naar de oud-Hollandsche gewoonte.
voetnoot18
na: bijna; Hymen: de huwelijksgod, het huwelijk; voltoit: voltrokken.
voetnoot20
haer' blooden riem ontgorden: den gordel van haar maagdom losmaken, 't Latijnsch zonam solvere.
voetnoot22
al verbaest: geheel ontdaan.
voetnoot23
hiel: hield.
voetnoot24
zuiverheit: maagdelijkheid.
voetnoot27
een' andren: een anderen bruidegom, Christus; opgedragen: achter dit woord leze men....; Cecilia onderbreekt zich zelf, om den indruk dezer eerste woorden op Valeriaan te schilderen; in vs. 37 neemt zij den draad weer op.
voetnoot28
voort aan 't vragen: terstond begont gij te vragen.
voetnoot29
boel: minnaar.
voetnoot31
magh: moge, kan.
voetnoot32
vloeck: zweer.
voetnoot33
vromer: heroïscher.
voetnoot37
De voorgemelde liefde: de vermelde liefde, nl. in vs. 27.
voetnoot41
aen een: aan iemand, Christus.
voetnoot43
gloenden degen: gloeiend, vlammend zwaard, als beeld van Gods wraak.
voetnoot44
druipen: recht neer vallen als een druppel; zegen: beware.
voetnoot46
Ick ben myn eigen niet: ik behoor mij zelf niet toe.
voetnoot47
De feest: feest is dikwijls mannelijk bij Vondel.
voetnoot48
naeu: nauwelijks, moeilijk.
voetnoot49
De voorwaerde: de onderlinge afspraak, het huwelijkskontrakt.
voetnoot50
toegestelt: gereed gemaakt.
voetnoot51
vlammesluier: bruidssluier.
voetnoot52
torenkroon: hier blijkbaar het hoog opgetorend kapsel, zooals bij aanzienlijke bruiden in Vondels dagen gebruikelijk was; de kroon van toornen, waarmee volgens den vorigen Brief vs. 67 Vesta getooid is, beteekent een stedekroon.
voetnoot53
pypen: blaasinstrumenten.
voetnoot54
dier: duurzaam.
voetnoot56
oudren: ouders.
voetnoot58
Christensch: Christus toebehoorend; oogen: zien, letten; dien heer: Christus.
voetnoot65
eerlijcke: eervolle.
voetnoot66
de starren: den Hemel.
voetnoot67
galm van wint enz.: orgelspel, het ‘cantantibus organis’ van het Rom. Brevier, zie bij r. 4-5 van 't onderschrift.
voetnoot68
zijn' Hymen: zijn bruiloftslied.
voetnoot70
wat geest, wat godtheit: wat engel namens God; Rom. Brev.: ‘Ego, Valeriane, in Angeli tutela sum, qui virginitatem meam custodit’. (Ik sta, o Valeriaan, onder bescherming van een engel, die mijn maagdelijkheid bewaart).
voetnoot71
schaers: nauwelijks.
voetnoot73
Vgl. Rom. Brev.: ‘Sponsum, quem quasi leonem ferocem accepit, ad te quasi agnum mansuetissimum destinavit’. (De bruidegom, dien zij als een wilden leeuw ontving, heeft ze als een mak lam tot u gezonden).
voetnoot74
uw hart myn' raet ter harte nam: Vondel heeft hier achter elkaar eenige sterke voorbeelden van zijn soms kinderlijk, maar misschien onbewust woordspel; zie hooft - hooft in vs. 77, kleede - kleet 78, was gewassen 79, gerolt -rollen 104, eer - eerloos 108, triomf - triomfeerder 109, paer - ontpaerde 121.
voetnoot75
Urbaen der Priestren zon: de opperpriester, paus; zie echter bij r. 8 van 't onderschrift.
voetnoot76
martel-asch: overblijfselen der martelaren, die vaak verbrand waren; bedoeld zijn de geheime begraafplaatsen der vervolgde Christenen, de Katakomben; 't Rom. Brev.: ‘Urbanus Papa, qui propter persecutionem in martyrum sepulcris via Appia latebat’. (paus Urbaan, die om de vervolging bij de graven der martelaren aan den Appischen weg verscholen was). In die Katakombe aan de Via Appia (San Callisto geheeten) werd ook Cecilia bijgezet.
voetnoot77
goot enz.: doopte.
voetnoot78
En kleede enz.: de staat van onschuld, dien het doopsel de ziel geeft, wordt in de kath. doop-liturgie verzinnebeeld door een wit kleed over den doopeling.
voetnoot79
noch witter: noch reiner dan dat kleed; gewassen: gewasschen.
voetnoot80
salet: slaapkamer.
voetnoot82
Den heldren wachter: den stralenden engel; Rom. Brev.: ‘cum ea angelum divino splendore fulgentem invenit. (hij vond bij haar een engel stralend van hemelschen luister).
voetnoot83
schemerende: schimmerende, schitterende.
voetnoot83-85
Metaphrastes verhaalt, dat de engel met zijn stralende vleugels twee kronen van rozen en lelies in de hand hield, éen voor Cecilia en éen voor Valerianus; De Probatis Sanctorum Historiis, Coloniae Agrippinae, MDLXXIV, tom. VI, blz. 505.
voetnoot89-90
Toespeling op de mythe van Theseus, die door den draad van Ariadne den uitgang van het labyrinth (doolhof) van Kreta terugvond; 's afgronts Labyrinth: de dwaalleer; betrocken: benevelt.
voetnoot92
't martellijck: het lijk van den martelaar; volgens Metaphrastes beijverden Valerianus en Tiburtius na hun bekeering zich om de lijken der martelaren, die Almachius verbood te begraven, in de Katakomben bij te zetten. l.c. blz. 510.
voetnoot93
Waerover: waarom; Allemach: Turcius Almachius, de stadsprefekt.
voetnoot94
scharpe roên: scherpe geeselroeden.
voetnoot95-96
Metaphrastes verhaalt, hoe Maximus, de kamerdienaar van Almachius (kamerling, cubicularius Praefecti), die Valerianus en Tiburtius ter dood moest brengen, met zijn gezin en met de lijfwacht (lijftrauwanten) door de woorden der martelaars bekeerd werden: ‘Quorum praedicatione ipse Maximus cum tota sua familia et ipsis lictoribus crediderunt’, l.c. blz. 512. (Door hun prediking werd Maximus zelf met heel zijn gezin en zelfs met de lictoren tot het geloof bekeerd); botten: uitbotten, bloeien in geestelijken zin; bedaude: besproeide.
voetnoot97-98
de zon: in natuurlijken en bovennatuurlijken zin. Vondel verwerkt hier Methaphrastes: ‘Tunc Maximus dicebat: vidi Angelos Dei tamquam solem resplendentes ea hora qua gladii sunt percussi’. (Toen zei Maximus: Ik zag de engelen Gods schitterend als de zon, op 't oogenblik, dat zij (Val. en Tib.) door het zwaard getroffen werden, l.c. blz. 512).
voetnoot100
't jongste: 't laatste; noch: nog.
voetnoot102
gekeert: afgewend.
voetnoot103
Deze bizonderheden klinken geheimzinnig; in de bronnen vond ik niets, dat ze verklaart; zilte droppen: tranen.
voetnoot104
twee koppen: de hoofden van Valeriaan en Tiburtius.
voetnoot105
Metaphrastes: ‘... aeternam et quae non potest marcescere martyrii coronam’ (de eeuwige en onverwelkbare kroon van het martelaarschap, l.c. blz. 512).
voetnoot106
Dan te gapen: dan dat ze gapen, met den mond open liggen.
voetnoot109
waert: van waarde.
voetnoot110
De Romeinsche overwinnaars gingen langs de via triumphalis door het toegestroomde volk naar den tempel van Jupiter op het Kapitool.
voetnoot111
lasteringen: valsche beschuldigingen.
voetnoot113
den triomfeerder: den geestelijken overwinnaar, den martelaar.
voetnoot114
getreên: nagetreden; versta: in een dag, waarop geen nacht volgt, in den Hemel.
voetnoot115
u: Valeriaan; die myner gingt ontfarmen: die mij hebt ontzien, nl. door haar als maagd te eerbiedigen.
voetnoot116
onzichtbre armen: de ziel als geest heeft geen armen, maar de liefde en vreugde van den gezaligden Valeriaan worden hiermee uitgedrukt.
voetnoot117
't leit my op de leên: ik heb een voorgevoelen.
voetnoot119
't drooge stoofbadt: de badkamer vol heete lucht, het caldarium.
voetnoot120
zwaertquetsuur: zwaardwonde, de drie zwaardhouwen, waarmee Cecilia in den hals werd getroffen.
voetnoot121
ontpaerde: lichamelijk scheidde.
voetnoot123
Verwacht: wacht; een poos: korte tijd; die behoude haven: de Hemel, de haven der behoudenis.
voetnoot124
ly: sta toe; Metaphrastes deelt mee, dat Cecilia Valeriaan, Tiburtius en Maximus bij elkaar begroef, l.c. blz. 512.
voetnoot125
de grafdienst: het begraven der martelaren, vgl. vs. 92.
voetnoot126
snyden: griffen, de epigrafie, die gewoonlijk op de graven in de Katakomben werd aangebracht.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys