Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 513]
[p. 513]

[S. Tekla]



illustratie

S. TeklaGa naar voetnoot*

1 TEKLA, van keizerlijcken geslachte, in Keizer Neroos tijdt, leide alle hare juweelen enGa naar voetnootr. 1 2 kleinodien te kost, om t'Ikonium, in den kercker, met Pauwels, Godts afgezant, in gespreckGa naar voetnoot2 3 te komen; van wien zy onderwezen, treffelijcke huwelijcken afsloegh, en eeuwige reinigheitGa naar voetnoot3 4 beloofde; waerom zy aengeklaeght, veroordeelt wiert ten viere, door den regen uitgebluscht.Ga naar voetnoot4 5 Hier na smeet men haer tweemael in het diereperck; noch eens voor slangen, en stieren: maer 6 wonderlijck door Godt verlost zijnde; en Thryphene, een hooghgebore vrouw, met meer anderen,Ga naar voetnoot6 7 Christus toebrengende, vertrock naer Seleucie, daer zy dit leven om een beter verwisselde.Ga naar voetnoot7

[pagina 514]
[p. 514]

Tekla aen Tryphene, hare Halsvriendin.Ga naar voetnoot*

 
Oprechte halsvriendin, geloutert door de proef,Ga naar voetnootvs. 1
 
Tryphene, schelt my quyt, dat ick uw hart bedroef,
 
En van Seleucie u voor 't allerjongst bedanckeGa naar voetnoot3
 
Tot in Ikonium; daer ghy Godts teere ranckeGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Verquickte, meer dan eens, op 't heetste van den dagh,Ga naar voetnoot5
 
Die op 't geteekent hooft zoo fel te steecken plagh,Ga naar voetnoot6
 
En dickwils zoogh al 't sap uit eerstgeteelde loten.Ga naar voetnoot7
 
Dat ghy doorluchtigh zijt uit Caesars stam gesproten,Ga naar voetnoot8
 
Acht Tekla niet zoo veel als d'andere geboort,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Waer door u, als een kint des hemels, toebehoort
 
Een onuitputbre schat, door 't kruis ons aengestorven,Ga naar voetnoot11
 
Die door den slangeboom en Evaes lust bedorven,Ga naar voetnoot12
 
En stroiden elck zijns weeghs, gelijck 't gewande kaf,Ga naar voetnoot13
 
Naer Goden zonder geest, van 's levens oirsprongk af;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Tot dat de Vader zelf, de rijckste van genade,Ga naar voetnoot15
 
Met zijn barmhartigheit en wysheit gingk te rade,
 
En door den herder zocht het afgedwaelt geslacht;Ga naar voetnoot17
 
Waer onder ick, de minste en simpelste geacht,
 
My zelve, lof zy Godt, met recht geluckigh reken,
20[regelnummer]
Van dat t' Ikonium Godts licht wiert opgesteken;Ga naar voetnoot20
 
Daer in des kerckers nacht de roem van Tharsus zat,Ga naar voetnoot21
 
Wiens troost my waerder was dan 't spillen van myn schatGa naar voetnoot22
[pagina 515]
[p. 515]
 
En pracht, waer door ick drong door steen, door stael, door yzer,
 
En knarssende metael, uit yver tot een wyzer,Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Dan Pallas, en haer school; die, staende op spits vernuft,Ga naar voetnoot25
 
Het wit der wysheit mist, en buiten Christus suft;Ga naar voetnoot26
 
Wiens liefde my, zoo dier van zijn gezant bevolen,Ga naar voetnoot27
 
Deed tarten en versmaên de mutserden, en kolen,Ga naar voetnoot28
 
En vlammen, op een sprongk van boven uitgebluscht,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Door een geborste wolck. zijn liefde kon myn' lustGa naar voetnoot30
 
Tot rycke bruidegoms en bruiloften verjagen,Ga naar voetnoot31
 
En afslaen al 't gevley der hardtaenstaende magen:Ga naar voetnoot32
 
Oock toen ick in uw huis gedoemt zat, en bewaert,Ga naar voetnoot33
 
En ghy noch afgodist, uit een medoogende aert,
35[regelnummer]
My garen in uw schoot wout bergen, voor de tandenGa naar voetnoot35
 
Des hongerigen leeuws, gesart, om aen te randen
 
De godtverloofde Maeght, gelijck een leckre buit.
 
Ghy schreide, om mynent wil, des nachts uw oogen uit:
 
Och dochter, geef gehoor. wat dolheit doet u razen!Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Zal zoo een jonge bloem de wilde dieren azen;Ga naar voetnoot40
 
Een bruit, eer waerdiger den bruigom t'huisgebraght,Ga naar voetnoot41
 
Wiens lachende geluck en adel ghy veracht,
 
En terght tot zulck een wraeck; waer van zijn geest gedreven,Ga naar voetnoot43
 
Die aenhiel om uw echt, nu aenhoudt om uw leven.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Of zal Androklus lot u waeien in den mont.
 
't Is waer, hy broght het lyf geheel en ongewontGa naar voetnoot46
 
Uit dat benaude zant, waer in hy stont verwezen:Ga naar voetnoot47
 
Maer ghy hebt noit den leeuw in zijn spelonck genezen,
 
Noch splinters uit den poot getrocken, als de Daeck.Ga naar voetnoot45-49Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Helaes! de dagh breeckt aen, dat ghy, tot elx vermaeck,
 
In 't worstelperck, wiens galm uw dootkreet na zal baeuwen,
 
Met zachte vingeren moet vechten tegens klaeuwen,
 
Vervaerlijck voor gebulck en horens van de stier.Ga naar voetnoot53
[pagina 516]
[p. 516]
 
Wat is een blatend schaep by zoo een brullend dier.
55[regelnummer]
Dit lichaem kan niet meer dan voor een brock verstrecken,Ga naar voetnoot55
 
In d'opgesparde keel, wiens tong het bloet zal lecken,Ga naar voetnoot56
 
Gelijck de versche wyn, op leckre tongen smaeckt.Ga naar voetnoot57
 
Och dochter, 'k hoor het been dat op zijn kiezen kraeckt.
 
Zoo hielt ghy schreiende aen, tot dat d'aertswichlaers quamen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Gewapent met staffiers, die Tekla met zich namen,Ga naar voetnoot60
 
En leidden naer 't altaer, daer 't offer most geschiên,Ga naar voetnoot61
 
Voor al 't nieusgierigh volck, reckhalzende, om te zien,Ga naar voetnoot62
 
Hoe d'eerste Maeght, die 't Kruis op 't voorhooft durf belyden,Ga naar voetnoot63
 
Door 't Kruis getroost, den vorst der dieren durf bestryden.
65[regelnummer]
Ick quam ter bane, en groete een yeder in het ront.Ga naar voetnoot65
 
Ghy keerde u aenschyn om, van droefheit; toen ick stontGa naar voetnoot66
 
Omringt van 't priesterdom, met zoo een jeught verlegen.Ga naar voetnoot67
 
Hun spraeck kon 't aertsgebouw, maer niet mijn hart, bewegen,Ga naar voetnoot68
 
Het welck hun rede dus met tegenrede stuit:Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Het waeide een fellen storm, en 't zagh'er byster uit,Ga naar voetnoot70
 
Toen Belus priesterschap en 't opgeruide Babel,Ga naar voetnoot71
 
Niet passende op den Vorst, noch op zijn staf en sabel,Ga naar voetnoot72
 
Ontweldighde het hof den wyzen Daniël,Ga naar voetnoot73
 
Vergever van den draeck, verdelger van Godt Bel;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En smackte hem in 't hol, dat daeghlix menschen braste.Ga naar voetnoot75
 
Maer 't eeuwighwaeckende oogh, 't welck op dien jongling paste,Ga naar voetnoot76
 
Betoomde zoo den muil van 't afgevast gediert,Ga naar voetnoot77
 
Dat het dien vromen helt en zyne leden viert.Ga naar voetnoot78
 
De zelve Godt, die waeckte, om d'eere der Hebreeuwen,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Kan licht zijn eige maeght behoên voor dulle leeuwen.Ga naar voetnoot80
 
Zoo niet, zy staet getroost. verslinders, vlieght vry aen.Ga naar voetnoot81
 
Zy gaen: ick worde ontkleet tot aen de middel toe.Ga naar voetnoot82
 
Komt maelt met uw gebit Godts zuiver korengraen,Ga naar voetnoot82-83
[pagina 517]
[p. 517]
 
Op dat het Englen voede, en hun voor manna strecke.
85[regelnummer]
Waer draelt de leeuw? hy koom. dat yeder vry vertrecke.
 
Zoo maeck ick 't priesterdom met veel braverens moe.Ga naar voetnoot86
 
De gansche schouburgh ziet dit spel met strydige oogen;Ga naar voetnoot87
 
Dees tot barmhartigheit en die tot straf bewogen.
 
d'Een klaghtigh, om de maeght en maeghdelijcken staet,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Een ander lastert haer, die 't wieroockvat versmaet,Ga naar voetnoot90
 
En d'oude heiligheit van 's lants gevierde Goden.
 
d'Een bant haer buiten 't Ryck; een ander wil haer dooden.
 
Terwyle slaeckt het hock, op 's overstens bevel,Ga naar voetnoot93
 
Drie leeuwen, even groot van lichaem, even fel
95[regelnummer]
Van opzicht, en gebit. zy schuimbecken, en brullen.Ga naar voetnoot95
 
De mane vlieght om 't hooft. men ziet de staerten krullen.Ga naar voetnoot96
 
Ick lonck hun lieflijck aen, en staroogh hemelwaert.
 
Daer moght ghy zien, hoe snel hun grimmigheit bedaert,Ga naar voetnoot98
 
Gelijck 't verbolgen meir, op 's Heilants wenck en spreken,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En zoo veel wateren en winden t' effens streken,
 
Uit rechte eerbiedigheit tot aller watren Heer.Ga naar voetnoot99-101
 
Zoo streeck myn lonckende oogh die ruige locken neêr.
 
Zy staen een poos verbaest, en weten van geen grieven.Ga naar voetnoot103
 
In 't einde, recht als ofze op eene maeght verlieven,
105[regelnummer]
Of haer eerbiedigheit toedragen in het hart,
 
Genaeckenze van verre allengs. d'een quispelstart,Ga naar voetnoot106
 
Een ander neight het hooft. een ander ondertusschen
 
Komt my den zoom van 't kleet, of bey de handen kussen;
 
Of geeft den rossen hals te streelen aen mijn hant.Ga naar voetnoot104-109
110[regelnummer]
Zoo scheide ick onverleemt tot tweemael uit het zant.Ga naar voetnoot110
 
Zoo bleef ick ongeschent van stieren, en van slangen;Ga naar voetnoot111
 
En, ziende nu mijn doot voor oogen met verlangen,
 
Erinner u noch eens 't van outs bekent geval,Ga naar voetnoot113
 
Op hoop dat dit uw huis en maeghschap stercken zal;
115[regelnummer]
Wanneer de wreetheit stormt op 't aengevaert betrouwen.Ga naar voetnoot115
 
Volhardt in Godt, en leef gedurigh in 't aenschouwenGa naar voetnoot116
 
Van hem, die 't al vervult met kracht en majesteit,Ga naar voetnoot117
 
En blyft der vromen troost, als ziel en lichaem scheit.

voetnoot*
S. Tekla: De H. Thecla (feestdag 23 September) is de eerste Christenvrouw geweest, die voor haar geloof gemarteld werd. Daarom heet zij in de kerkelijke Getijden: ‘protomartyr’ of ‘Virgo et martyr, feminarum prima’ (zie vs. 63). Intusschen staat haar gewelddood lang niet vast, en Vondel laat die dan ook in 't midden (vs. 112). Van ouds hoog vereerd, werd zij romantisch beschreven in de zgn. Acta Pauli et Theclae, die door de voornaamste Kerkvaders reeds als onecht verworpen zijn. Haar lof is intusschen verkondigd door Hieronymus, Ambrosius, Augustinus, Gregorius Nazianz, Basilius e.a. In Surius' De Probatis Sanctonum Historiis (Col. Agr. MDLXXIII) tom. V, blz. 346 wordt Thecla's geschiedenis in één bladzijde samengevat; Heribertus Rosweydus S.J. besteedt er in Het Leven der H. Maeghden (t'Antwerpen, MDCXXVI) veel grooter ruimte aan (bl. 407-425), terwijl Baronius zich met vele citaten uit de oudste kerkelijke schrijvers vooral in een kritiek op de genoemde Acta verdiept (Ann. Eccl. Ao. 47, 2-13). Het schijnt, dat Vondel, behalve het Romeinsche Brevier, de twee laatste bronnen heeft benut.
voetnootr. 1
van keizerlijcken geslachte: ik vind enkel: ‘ex illustribus parentibus’, ‘van edel en door-lughtige ouders’; leide alle hare juweelen enz.: dit verhaalt Rosweydus alleen, blz. 413.
voetnoot2
t' Ikonium: in Klein-Azië, waar Paulus predikte ten huize van Onesiphorus, vgl. Handel. XIV, 1-4 en II Tim. I, 16; maar zijn gevangenschap aldaar is apokrief.
voetnoot3
treffelijcke: voortreffelijke; reinigheit: maagdelijkheid.
voetnoot4
wiert ten viere: werd tot den vuurdood.
voetnoot6
Thryphene: herbergde Thecla in Antiochië; zij wordt door Paulus in Rom. XVI, 12 gegroet.
voetnoot7
Seleucie: in Syrië aan de Middell. zee, door Paulus bezocht, Handel. XIII, 4.
voetnoot*
In 't opschrift: Halsvriendin: trouwe vriendin.
voetnootvs. 1
geloutert: gezuiverd; door de proef: Thryphene's vriendschap voor Thecla was door de minnaars van het meisje en de vervolgingen hard beproefd.
voetnoot3
Seleucie: hier bracht Thecla, volgens de legende, haar laatste jaren door in een grot, waar zij als negentigjarige stierf; 't allerjongst: 't allerlaatst.
voetnoot4
in Ikonium: volgens Rosweydus woonde Thryphene in Antiochië, niet ver van Iconium; ook in Antiochië preekte Paulus, Handel. XI, 25, 26; teere rancke: jonge maagd.
voetnoot5
't heetste van den dagh: bijbelsche uitdrukking: Matth. XX, 12; hier voor 't hoogtepunt der vervolging.
voetnoot6
't geteekent hooft: de gedoopten, de Christenen.
voetnoot7
versta: zoovelen deed bezwijken.
voetnoot8
Thryphene heet bij Rosweydus: ‘een edele weduwe van Keyserlijcken stamme’ (blz. 418).
voetnoot9
d'andere geboort: de tweede geboorte als Christen, vgl. Joann. III, 3.
voetnoot11
door 't kruis ons aengestorven: door den kruisdood van Christus ons verworven als een erfenis.
voetnoot12
Versta: die door den zondeval in 't Paradijs bedierven.
voetnoot13
stroiden: verstrooiden.
voetnoot14
Goden zonder geest: afgoden; 's levens oirsprongk: God.
voetnoot15
Vgl. II Cor. I, 3; Eph. II, 4.
voetnoot17
den herder: Christus, vgl. Joan. X, 11.
voetnoot20
wiert opgesteken: werd ontstoken.
voetnoot21
de roem van Tharsus: de Apostel Paulus, uit Tarsus geboortig.
voetnoot22
spillen: prijs geven; myn schat: vormt een hendyadis met 't volgende pracht.
voetnoot23-24
waer door ick drong: door 't weggeven van haar kleinoodiën drong ze tot den kerker door, zooals Rosweydus verhaalt, bl. 413.
voetnoot25
Pallas: Minerva, de godin van de wetenschap; spits: scherp.
voetnoot26
wit: doelwit; suft: onbewust van de ware wijsheid is.
voetnoot27
Wiens liefde: de liefde tot wien; dier bevolen: hoog aangeprezen; van zijn gezant: door Christus' apostel Paulus.
voetnoot28
mutserden: brandstapels.
voetnoot29
op een sprongk: lees: op één sprongk, ineens.
voetnoot30
geborste: losgebarsten,
zyn liefde: de liefde tot Christus.
voetnoot31
rycke bruidegoms: Rosweydus noemt Thamyris en Alexander, die naar Thecla's hand dongen.
voetnoot32
hardtaenstaende magen: aandringende bloedverwanten, vooral de moeder.
voetnoot33
Thecla was bij Thryphene in verzekerde bewaring gegeven: gedoemt: veroordeeld.
voetnoot35
garen: gaarne; wout: wilde.
voetnoot39
dolheit: dwaasheid; razen: raaskalen.
voetnoot40
azen: tot aas verstrekken, voeden.
voetnoot41
eer waerdiger: dubbele komperatief: eerder meer waardig, meer overeenkomstig haar waarde.
voetnoot43
waer van enz. Rosweydus verhaalt van den minnaar Alexander, dat hij, afgewezen door Thecla, ‘heeft sijnen vleeschelycken lust in gramschap verandert’, blz. 418.
voetnoot44
aenhiel: aanhield.
voetnoot46
broght: bracht.
voetnoot47
verwezen: veroordeeld.
voetnoot45-49
De Dacische slaaf Androclus bevrijdde een woestijnleeuw van een splinter, wat het dier vergold door denzelfden slaaf, hem later in de arena (dat benaude zant) voorgeworpen, te sparen.
voetnoot49
Daeck: Daciër.
voetnoot53
Vervaerlijck: angstig.
voetnoot55
voor een broek: voor een hap.
voetnoot56
opgesparde: opengesperde; wiens: wier.
voetnoot57
leckre: kieskeurige.
voetnoot59
Van een dispuut met heidensche priesters vind ik nergens in Thecla's biograflën een spoor; aertswichlaers: oversten van de augures en haruspices
voetnoot60
staffiers: stafdragers, lijf knechten.
voetnoot61
most: moest, zou.
voetnoot62
reckhalzende: reikhalzend.
voetnoot63
d'eerste Maeght enz.: ‘protomartyr, feminarum prima’; 't Kruis op 't voorhooft: haar Doopsel en Christendom.
voetnoot65
ter bane: in het strijdperk.
voetnoot66
Ghy: Thryphene.
voetnoot67
verlegen: in de war.
voetnoot68
't aertsgebouw: den tempel; versta: De tempel mocht beven van hun hartstochtelijke taal, niet mijn hart.
voetnoot69
tegenrede: weerleggend antwoord.
voetnoot70
Het: er; byster: verschrikkelijk, hachelijk.
voetnoot71
Belus priesterschap: de Perzische of Babylonische priesters van afgod Bel, door Vondel verlatinizeerd tot Belus; vgl. Daniël XIV.
voetnoot72
Niet passende: zich niet bekommerend; den Vorst: Evilmerodach, die gedwongen werd, Daniël aan de woedende menigte uit te leveren.
voetnoot73
Daniël: den profeet.
voetnoot74
De als afgod aanbeden draak werd door Daniël met een klomp hars vergiftigd, en het afgodsbeeld van Bel stukgeslagen.
voetnoot75
smackte: smeet; 't hol: de leeuwenkuil; braste: verzwolg.
voetnoot76
't eeuwighwaeckende oogh: God.
voetnoot77
afgevast: uitgehongerd.
voetnoot78
viert: eerbiedigt.
voetnoot79
De zelve: dezelfde; d'eere der Hebreeuwen: de Jood Daniël.
voetnoot80
eige: hem toebehoorende; dulle: dolle, woedende.
voetnoot81
staet getroost: is tevreden; verslinders: leeuwen.
voetnoot82
Rosweydus meldt, dat Thecla ‘berooft van hare kleederen moeder-naeckt den beesten voorgeworpen’ werd, (bl. 420); blijkbaar vond Vondel dit onkiesch.
voetnoot82-83
Vondel legt Thecla de woorden van den H. Ignatius van Antiochië in den mond, die, ook tot de beesten veroordeeld, bad: ‘Frumentum Christi sum, dentibus bestiarum molar, ut panis mundus inveniar’ (Ik ben de tarwe van Christus; dat de tanden der beesten mij malen, om van mij een zuiver brood te maken) Brev. Rom. in Off. S. Ignatii, 1 Febr.
voetnoot86
braverens: moedig gedrag.
voetnoot87
schouburgh: het theatrum met arena.
voetnoot89
klaghtigh: klagend. Rosweydus verhaalt, hoe vrouwen voor Thecla's ‘maeghdelycke eerbaerheydt’ opkwamen (bl. 419).
voetnoot90
lastert: scheldt; d'oude heiligheit: de van ouds ingevoerde eeredienst.
voetnoot93
slaeckt: laat los.
voetnoot95
opzicht: blik.
voetnoot96
De mane: het haar.
voetnoot98
Daer moght: Toen kondt.
voetnoot99
meir: meer.
voetnoot99-101
vgl. Matth. VIII, 23-27; streken: zich neerlegden.
voetnoot103
verbaest: overmeesterd.
voetnoot106
quispelstart: kwispelstaart. Rosweydus spreekt van een leeuwin ‘haren steert als een hondeken roerende’ (bl. 418).
voetnoot104-109
De gevoeligheid van leeuwen voor jonge vrouwen komt bij Vondel dikwijls voor, vgl. Sabbe: Dierkennis enz., blz. 58-vv.
voetnoot110
scheide: scheidde; onverleemt: ongedeerd; het zant: de arena,
voetnoot111
Ook dit vertelt Rosweydus in den breede, blz. 420.
voetnoot113
Erinner: herinner.
voetnoot115
't aengevaert betrouwen: het in het geloof aangenomen vertrouwen op God.
voetnoot116
in 't aenschouwen: voor het aangezicht.
voetnoot117
Van hem enz.: van God; 't al: 't Heelal.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys