Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde gedichten (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde gedichten
Afbeelding van Verzamelde gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.25 MB)

Scans (832.95 MB)

ebook (4.39 MB)

XML (2.12 MB)

tekstbestand






Editeurs

W.R.H. Koops

Dick Leutscher

Jan van der Vegt

Willem Wilmink



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde gedichten

(1993)–Hendrik de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 1252]

Begin van een levensroman

I

 
*
 
 
 
Bekrompen, maar doolhofachtig,
 
Hun bovenhuisje in 't neerslachtig
 
Oud stadsdeel. 't Beschut balkon
 
En 't zoldervenster bestrijken
 
't Noorden, waar hoog in de lucht
 
Boven spitsdaken van kerken,
 
Groot, machtig, twee torens prijken.
 
 
 
Hij duizelt; zijn broertje zucht.
 
Een verte, achter enge perken!
 
Zij merken 't gekwalm, 't gerucht
 
Van veel morsige armoewijken.
 
Maar wijd om die mensenwerken
 
Verheft zich met vrije vlerken
 
Der vogelen wilde vlucht.
 
En 't speelkamertje en 't salon
 
En 't erkerkamertje kijken
 
Rechtaan op de middagzon;
 
 
 
Daar is weer een kerk, vlakbij,
 
Met voorplein, aan de overzij,
 
En singeltuinen van rijken.
[p. 1253]

II

 
*
 
 
 
Zijn broertje: blank, zilverblond,
 
Ruim één jaar ouder dan hij.
 
Hijzelf: onbedwingbaar blij,
 
Vol straling, geluk en lach,
 
Die wuivend zijn groeten zond
 
Naar al 't bevriend volk in 't rond,
 
En toch ook bij dag wel neigend
 
Naar stilte, naar dromerij -
 
Wel zwijgend in vroom ontzag
 
Dat zijn wereld scheemrig kleurde.
 
Soms leed hij zalige kwelling.
 
Dan deed hij zich een vertelling
 
Waarin hem veel kwaads gebeurde:
 
Zijn ouders gevlucht, of dood;
 
Een dief kwam in 't huis, verscheurde
 
Zijn kleertjes, en liet hem bloot,
 
Mishandeld, op harde grond.
 
 
 
Zijn broertje: schuw en omzichtig,
 
Bezonnen, zwaarwichtig peinzend;
 
Zacht knaapje, dat plechtig trad
 
Of hij heel de aarde vergat
 
Maar voor 't vaagst gevaar plots deinzend.
 
Dit broertje wist nog die viering
 
Van 't grote feest in hun stad
 
Van toen hijzelf pas bestond
 
- Vreemd woord in zijn kindermond -
 
Wees aan, bij 't eind van een laan:
 
‘Hier hing die rode versiering.’
 
‘Die lamp leek de volle maan.’
[p. 1254]
 
Pa zei, dat was treffend waar.
 
Ook wees hij een hoek van straten:
 
Daar hadden ze lang gestaan.
 
Pa zei: dat was bij een speelman.
 
 
 
Aan hun vroeger huis, verlaten
 
In zijn tweede levensjaar,
 
Bewaarde dit broertje helder
 
En klaar herinring: kon praten
 
Van kelder, gang, trap en vliering,
 
Van de achterkamer: ontstelde er
 
Zijn ouders mee: hij vertelde er
 
Zo veel van: - ontwijfelbaar
 
Wist hij hun die plek te noemen
 
Waar ma vaak te naaien zat,
 
Een tafeltje er naast, waar pa toen
 
Bloemen besproeide. Hij zag
 
't Gespat op de vloer. Daar lag
 
Die mat van de alkoof. Hij zei:
 
Hij keek daar wel heen, maar had
 
Er geen gedachtetjes bij;
 
Dat kon hij nu niet meer nadoen.
 
 
 
Te teer, dit pril voorjaarstij,
 
Deze ochtend, bedrieglijk stil
 
Eer doodlijke schichten boorden
 
Door de aandreigende onweersnevel.
 
Dooltochten in toveroorden
 
Die schrikbeelden ruw verstoorden.
 
Een misdaad, met louter woorden;
[p. 1255]
 
Met klank. De lafste der moorden.
 
Geen menslijke wezens hoorden
 
Die gruweltaal, dat geprevel,
 
Dat sluw verhaal, 't leven brekend:
 
Die nabootsing van 't gegil
 
Van 't klein kind, vergeefs hulp smekend
 
Eer 't werd verminkt. - Wrede gril
 
Van wrevel, zich sluipend wrekend:
 
Van gramschap, die 't gift verborg
 
In jubel, in moederzorg.
 
 
 
Koortshitte met zwaavlige afglans.
 
De slanke, de zilvrig witte,
 
De schuchtre knaap sloot zijn ziel.
 
De drieste leugen dier strafkans
 
Voor wat hij met wilde teugen
 
Reeds fel genoot, schrijnde en schrijnde.
 
Zo kwijnde 't broertje, nooit sprekend
 
Van wat nu als vorstvlaag viel,
 
't Beloftevol voorjaarslover
 
Na 't uitlokkend zongetover
 
Neerslaand in slijk en verrotting. -
 
Hijzelf, minder zwaar getekend
 
Met minder meedogenloze
 
Beknotting, bleef angstig trouw
 
Aan 't zwoele, 't bedwelmend boze,
 
Zijn onheil koesterend kwekend
 
In dromen van ramp en rouw.
 
 
[p. 1256]
 
- Winterwind brulde in de schouw,
 
Sneeuw daalde over damp van steden,
 
Fabrieken die dreunend sisten,
 
Tergende dwang, twisten, listen,
 
Weeshuisverdriet, kloosterzeden.
 
Hij sliep in de alkoof beneden.
 
Weer zijn liefste droom: die rover,
 
Thans opperhoofd van een bende,
 
Liet hem, daar hij beedlen zou,
 
Eén armlijk hempje alleen over.
 
Langs huizen van vreemde bouw,
 
Bij volk dat geen deernis kende
 
Verdoolde hij: prooi van kou,
 
Van sneeuwstorm, hagel, bespotting;
 
En waar hij zich immer wendde
 
Vervolgde hem steeds een vrouw
 
Die schaterde om zijn ellende.
[p. 1257]

III

 
*
 
 
 
Hij was met zijn broertje samen
 
En 't broertje sprak van de Heer.
 
In hem zweefde nevelsfeer.
 
Daar echode een plechtig ‘amen’.
 
Allengs hulde een waas van vroom zijn
 
Hun schamel bestaan in droomschijn.
 
Toch drukte hun weemoed neer:
 
‘Wat nu gebeurt, komt nooit weer.’
 
Zo ging stad en huis vervagen
 
In 't niets van sproken of sagen.
 
De Hemel alleen was waar. -
 
Hun wandeling naast elkaar
 
Bood kans, aan 't broertje te vragen:
 
Hoe 't zijn zou: ‘de laatste dagen.’
 
‘Dan zullen moordenaars jagen
 
Achter moordenaars. Dan klagen
 
De mensen: alles verloren!’
 
 
 
‘Maar dan’... ‘Dan zal God ze horen.’
 
Hij voelde zich ingewijde
 
Van droeve schone geheimen.
 
De wereld scheen weg te zwijmen,
 
Zolang hem zijn broertje leidde.
 
Maar dóór die ban om hun beide
 
Kwam weer de werklijkheid vlijmen:
 
Hun moeder, met bits vermanen. -
 
En vaders gedachten vlogen
 
Weg naar de Transvaalse velden,
 
Daar wapperden Britse vanen.
 
In wanhoop om 't onvermogen
[p. 1258]
 
Van zoveel schuldloos gekwelden
 
Vulden tranen vaders ogen.
 
En soms, bij 't naarbedgaan, schreide
 
Zijn broertje die bittre tranen
 
Die uit verre rampen welden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken