Levende Talen. Jaargang 1935
(1935)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 78]
| |
van zijn kinderen, maar de wetenschap neemt hem geheel in beslag; hij veronachtzaamt hun opvoeding, hetgeen verschillende verwikkelingen te weeg brengt. Op zekeren dag vertrekt Dr. du Hardois naar Indië voor een studiereis. Hij laat de kinderen over aan de zorg van Ficelle, een verre bloedverwante, die niet de minste invloed op hen heeft. Intengeel, zij heeft vooral van Pomponnette veel te verduren. Nu beginnen de avonturen. De heer du Hardois seint dat hij in zijn laboratorium 5000 francs heeft laten liggen, evenals een gewichtig document, dat hij bepaald nodig heeft. Pompon moet het hem dadelijk opsturen. Groot is de ontsteltenis, als blijkt dat zowel de 5000 frcs. als het document verdwenen zijn. Ficelle wordt ervan verdacht het te hebben gestolen. Nu komt de goede aard van Pomponnette boven. Zij bevrijdt Ficelle, die men in het laboratorium had opgesloten, en vertelt dat zij zelf per ongeluk het document en de 5000 frcs. versnipperd heeft. Later wordt alles boven op een kast gevonden, en blijkt het dat niet Pomponnette, maar haar aap Zozo de dief was. Tenslotte vinden de kinderen bij hun buren - de familie Margaun - een aangenaam tehuis. 't Zou een aardig verhaal voor de eerste en tweede klas zijn, zo het niet te moeilijk en veel te lang was! Het boekje telt 255 pagina's. A. Pégaud zorgde voor de illustraties.
J.C. SCHILPEROORT. | |
André Laurie, Le Rubis du Grand Lama. Libr. Hachette, Paris. Fr.?Enkele uitzonderingen daargelaten vragen mijn leerlingen bij voorkeur een boek, dat niet te moeilijk, niet te taai en niet te dik is. Ik weet zeker, dat ze bij het eerste gezicht zullen schrikken, als ik Le Rubis du Grand Lama aanbied, want het is in-quarto en dik. Toch zal het, als de eerste schrik voorbij is, in de smaak vallen. Het avontuurlijke er in herinnert aan verhalen van Jules Verne, maar het fantastische is beperkt tot een kunstmatige robijn van ongewone grootte en een geweldige vliegmachine, ontworpen door den bezitter van de robijn, den jongen Fransman M. Desroches. De verkoop van de edelsteen, waarvan Desroches de oorsprong niet kende, brengt ruim voldoende op om de machine te laten uitvoeren. Meer nog zelfs. En nu ontstaat er in de Londense hogere kringen een strijd om den jongen Fransman te leren kennen. Zijn fabelachtige rijkdom wekt begeerten op bij moeders voor haar uit te huwen dochters en bij enkele adellijke personen, die schraal bij kas zijn. Men denkt dat Desroches een robijnmijn in Tibet heeft, waar hij met zijn machine naar toe wil vliegen. Wie zou hem daarheen niet willen vergezellen? Op allerlei slinkse manieren komen er ongewenste gasten aan boord, wat later tot grote moeilijkheden aanleiding geeft, vooral als men nog niet wil geloven, dat er werkelijk geen mijn met robijnen in Tibet is. Ondanks de teleurstelling en een opstand loopt alles goed af. Het verhaal met zijn duidelijke illustraties is door de aardige gevallen goed leesbaar en aantrekkelijk voor de hogere klassen, waarvoor ik het dan ook aanbeveel. P. DE JONG. | |
Pierre Alciette, Celui que j'ai rêvé. Paris, Plon, 1934, 12 frs.Het is met de Franse schoollectuur een moeilijk geval. Als je een catalogus van een Fransen uitgever inkijkt en de lange lijsten ziet van de met een | |
[pagina 79]
| |
voorziene boeken ‘qui peuvent être mis entre toutes les mains’, vroeger zelfs nog van een apart gekleurde omslag voorzien, dan lijkt de zaak heel eenvoudig. Maar je hoeft geen tientallen romannetjes van Germaine Acremant, Henri Ardel, Henry Bordeaux, etc., te hebben gelezen om te weten, dat je deze producten wel aan alle Hollandse lezeressen in handen kunt geven, maar dat nòch de sigaret-rokende ‘moderne’ jonge dame, nòch het ‘ouderwetse’, eenvoudige Hollandse meisje ze kunnen verteren. Over de moeilijkheden van de taal nog maar gezwegen! Niet zonder vooringenomenheid misschien was ik dan ook begonnen met het lezen van Pierre Alciette's roman met zijn veelbelovende titel en de wijsheid, dat de schrijver reeds voor vroeger werk door de Académie française werd bekroond, was allerminst geschikt om me te ‘ontwapenen’. Maar de schrijver heeft het glansrijk gewonnen! Zijn roman is een sober boek, eenvoudig van taal met een inhoud die om zijn algemeen menselijke tragedie diep treft. De ‘geschiedenis’: Florise de Saint-Amou leeft als jong meisje met moeder, grootmoeder en Mélanie, de oude meid, op een klein buitentje in Béarn en droomt in haar alledaags bescheiden bestaan haar meisjesdroom van ‘hem’. Gilles de Chevrières, een poëet en essayist uit Parijs, brengt zijn vacantie door in die streek. Gefrappeerd door de tegenstelling tussen dit idyllische meisje ‘qui n'est pas de son époque’ en de juffers ‘à la page’ uit zijn intellectueel en artistiek milieu, zorgt hij er voor, dat Floride's droomgestalte vorm en inhoud krijgt. Tevergeefs gewaarschuwd door een liefdevolle, verstandige moeder, door een nichtje dat het grillige, dilettantische karakter van den verwenden artiest kent, door Gilles zelf tenslotte, die eerlijk biecht, dat hij ‘fantasque, égoïste, horriblement jaloux de sa liberté, semble devoir faire un époux, un homme de foyer déplorable’, aarzelt Florise geen ogenblik en betrekt met ‘hem’ hun home in de artiestenwereld van Parijs. Desillusies blijven niet uit. Heel fijn geeft de auteur de verschillende etappes van verwijdering weer. Gilles wien het aan constante scheppingsdrang ontbreekt maakt geen enkel manuscript af. In een weeldeleventje versmelt het kapitaal dat niet groot was. Florise domineert hem niet. Au fond is zijn liefde voor Florise maar een gril geweest in zijn kunstenaarsbestaan. Hij wil zijn vrijheid terug en volgt een vriend naar Indo-China om onder een vreemde hemel nieuwe inspiratie te vinden. Florise, teruggekeerd onder het moederlijk dak, ontvangt wel bladzijden litteratuur over de indrukken in het vreemde land, maar zoekt te vergeefs in deze lange brieven naar een enkele toon van heimwee. Ergens in het boek staan een paar bladzijden, waarin de schrijver zijn bewondering uit over ‘la bonne dame de Nohant’. Heeft deze liefde voor George Sand hem er toe gebracht het onbevredigende slot aan zijn boek te schrijven of moet de schuld daarvan gezocht worden bij den ‘parrain’ Francis Jammes? In ieder geval bevelen wij ten zeerste dit boek aan voor onze school-bibliotheken. Een aanwinst.
R. WIARDA. |
|