Levende Talen. Jaargang 1935
(1935)– [tijdschrift] Levende Talen–Naamvallen en pseudonaamvallen.Daar het artikel: ‘Heeft het frans “naamvallen”?’ (Levende Talen no. 83, blz. 54 v.v.), argeloze lezers op een dwaalspoor zou kunnen brengen, moge ik er enkele woorden ter breder informatie aan toevoegen. De term naamval gaat via het latijnse casus terug op het griekse ptôsis ‘val’. De oudste ptôseis-terminologie is aan het bikkelspel ontleend, gelijk men kan uiteengezet vinden in het Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs, Jg. XXX, n. 31 (4 April). Die terminologie betrof uitsluitend de door buiging veroorzaakte vormveranderingen van de woorden. Aristoteles had tot de ptôseis niet alleen de buigingsonderscheidingen gerekend, die men tans nog nominatief, genitief enz. noemt, maar ook adverbiale vormen, de trappen van vergelijking en andere nominale afleidingen, ja zelfs de fleksievormen van het werkwoord. Ten slotte evenwel verstonden de Grieken onder ptôseis alleen de fleksievormen van de naamwoorden met de vergezellende attributieven; plus de fleksievormen van de voornaamwoorden. In aansluiting bij verschillende voorgangers stelde de bekende grammaticus Dionysios Thrax voor het Grieks vijf naamvallen vast, waarvan de namen onomastikê, genikê, dotikê, aitiatikê en klêtikê nu nog voortleven als nominatief, genitief, datief, akkusatief en vokatief. Het spreekt wel vanzelf, dat het aan de griekse filosofen en grammatici niet kon ontgaan, dat een en dezelfde naamval d.i. woordvorm verschillende funkties in de zin vervulde. Elke naamvalsvorm was syntakties multifunktioneel. De casusveranderingen van het nomen hingen trouwens samen met de funktieveranderingen van de nomina in de zin. Alleen had niet elke syntaktiese funktie een eigen, afzonderlike grammatiese vorm. | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
Het aantal syntaktiese funkties is immers heel wat groter dan vijf. Wanneer men toch van slechts vijf griekse naamvallen sprak, was dat omdat de term ptôsis uitsluitend sloeg op de buigingsvorm van het woord. Men weet dat de romeinse grammatici in hun spraakkunstige terminologie nauw bij hun griekse voorgangers aansloten. De termen casus nominativus, genitivus, dativus, accusativus, vocativus zijn slaafse - ten dele zelfs verkeerde - vertalingen van de griekse naamvalsnamen. Daar het latijnse fleksiesysteem als geheel evenwel één buigingsvorm meer bezat dan het griekse stelsel, werd er de ablativus als zesde naamval aan toegevoegd. De latijnse grammatici zagen even goed als een eerste-klasser op het gymnasium dat ziet, dat het zes-naamvallensysteem niet bij alle buigingsklassen, en niet in de beide numeri (enkelvoud en meervoud), overal zes konsekwent verschillende vormen vertoonde - al spraken ze niet van synkretisme e. dgl. Ook de latijnse grammatici wisten reeds op te merken, dat eenzelfde casusvorm voor meer dan één syntaktiese funktie werd gebruikt. Toch spraken ze van slechts zes naamvallen, omdat de term casus niet de veel talrijker syntaktiese verschillen noemde, maar enkel de buigingsverschillen. Vooral latere grammatici wisten heel goed tussen vorm en funktie te onderscheiden - wat niet zeggen wil, dat hun uiteenzettingen niet kunnen aangevuld en verbeterd worden. Wanneer men in een latijnse grammatika gewag maakt van ablativus separationis, ablativus originis, ablativus auctoris et rei efficientis, ablativus causae, ablativus respectus, ablativus mensurae, ablativus comparationis, ablativus instrumenti, ablativus comitativus, ablativus modi, ablativus qualitatis, dan blijkt overduidelik uit deze onderscheidingen, dat de grammatici het multifunktionele karakter van één casusvorm kenden en erkenden - al kan mogelik kritiek worden uitgeoefend op enige details. Ook in de griekse schoolgrammatika's komt steeds duidelik tot uiting, dat eenzelfde casusvorm meer syntaktiese diensten verrichtte. Zo sprak mijn jeugdspraakkunst onder het hoofd: ‘De eigenlijke genitivus’ van genitivus possessivus, genitivus objectivus, genitivus partitivus, genitivus qualitatis. Onder het opschrift: ‘De genitivus als plaatsvervanger van de ablativus’ ressorteerden de genitivus separationis, de genitivus comparationis, de genitivus materiae, de genitivus causae, de genitivus | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
pretii en de genitivus temporis. Evenzo werd de dativus in verschillende groepen verdeeld en onderverdeeld. Enz. Uit dat alles blijkt meer dan voldoende, dat men ook vroeger oog had voor syntaktiese kwesties, al kunnen hedendaagse linguisten die vorm en funktie weten te onderscheiden, ongetwijfeld ook op syntakties gebied nog nuttig werk verrichten, zowel door vergelijkende als niet-vergelijkende studies. Toch is ook voor het laatste een algemener taalkundige scholing volstrekt onontbeerlik. Wanneer men ook daarbij de term naamval blijft gebruiken in de zin, waarin die term in de griekse en latijnse grammatika's tot op heden toe gebruikt wordt, is daar alles vóór en niets op tegen. Gaat men evenwel tegelijkertijd, zoals sommigen dat doen, de term casus of naamval ook gebruiken bij niet meer flekterende talen, naar gelang nomina syntakties verschillend funktioneren, dan is daar vooral op tegen, dat het gebruik van ‘casus’ of ‘naamval’ in een geheel andere betekenis, noodzakelik verwarring moet stichten. Prof. Dr. C. de Boer moge al enigszins verwonderd hebben gekeken bij hetgeen wij over de kwestie ‘naamval’ schreven, hij kan toch bezwaarlik menen, dat hij ‘naamval’ opvat in de historiese en traditionele betekenis van die term. Laat mij één citaat geven uit zijn Introduction à l'étude de la syntaxe du français (1933). Hij schrijft daar blz. 129 v.: ‘L'accusatif syntaxique a quatre formes morphologiques:
Wij stellen ons nu niet ten doel De Boer's syntaktiese uiteenzetting taalwetenschappelik te toetsen. Wanneer iemand evenwel de traditionele accusativus, genitivus, dativus en nominativus gelijkelik onder zijn ‘accusatif’ samenvat, dan is toch wel vanzelfsprekend, dat zo iemand onder casus heel wat anders gaat verstaan, dan wat men er meer dan twintig eeuwen onder verstaan heeft. Overigens zal wel niemand zo naief zijn om te denken, dat taalkundigen, die de term naamval in de gebruikelike zin blijven gebruiken, en voor de syntaktiese verhoudingen een andere benaming kiezen, niet zouden weten dat éénzelfde casus | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
in zeer uiteenlopende funkties kan voorkomen. Belangstellenden moge ik verwijzen naar Casus-casuïstiek (Lev. Talen, no. 78, blz. 44-57) en Vorm en Funktie (De N. Taalgids XXIII, 1929, blz. 134-140). Mochten bepaalde auteurs morfologiese en syntaktiese verschijnselen dooreenhaspelen, dan is zulks zeker af te keuren. Overigens is het gebruik van dezelfde termen voor buigingsvormen en niet-buigingsvormen, alleszins geëigend verwarring te stichten. Ik zou daarom de heer Corbeau niet alleen gelijk geven, omdat hij zich ‘altans voorlopig’ ‘verzet tegen de gebruiken van termen als nominatief, genitief, enz. in elementaire spraakkunsten van het frans’ (Lev. Talen n. 83, blz. 60), maar ik zal hem nog groter gelijk geven, wanneer hij ook later en blijvend voortgaat, deze termen die uitsluitend fleksievormen betreffen, uit de spraakkunsten van niet-flekterende talen te weren. Willen anderen in ‘wetenschappelijke’ spraakkunsten de termen nominatief, genitief enz. in twee geheel verschillende betekenissen gebruiken, zodat een akkusatief tegelijkertijd ook nominatief, genitief en datief heetGa naar voetnoot1), dan moeten die geleerden dat zelf weten. Wij onzerzijds zullen dat niet doen, al was het alleen maar om de klassicistiese wanbegrippen omtrent grammatiese vorm en syntaktiese funktie niet te helpen bestendigen. Overigens blijven wij met belangstelling uitzien naar een volledig uitgewerkte beschrijving van de franse ‘naamvallen’. Mochten schrijvers van engelse school- of niet-schoolgrammatika's lust gevoelen, om ook daarin een naamvallen-systeem te introduceren - het klassicistiese bloed immers kruipt waar het niet gaan kan - dan is het mogelik niet onaardig gegadigden te herinneren aan het feit, dat het in April 1935 juist een halve eeuw geleden is, dat Henry Sweet de voorrede ondertekende van zijn Elementarbuch des gesprochenen Englisch, waarin deze werkelik zeer breed georiënteerde geleerde o.m. schreef: ‘Ausser der unflektierten Grundform hat das Substantiv nur einen Kasus, den Genitiv’.
P. GERLACH ROYEN O.F.M. |
|