Levende Talen. Jaargang 1935
(1935)– [tijdschrift] Levende Talen–Nogmaals: de Franse naamvallen.In een opstel, getiteld ‘Naamvallen en pseudonaamvallen’ (Levende Talen, no. 84, p. 116 v.v.), doet professor Gerlach Royen mij de vraag ‘of ik meen dat ik “naamval” opvat in de historische en traditionele betekenis van die term’. Deze vraag schijnt mij overbodig: alles wat ik over dat onderwerp geschreven heb, bewijst dat ik, of liever: in hoeverre ik dat niet doe. Dat heeft de heer Royen vermoedelijk ook wel ingezien, en de betekenis van zijn opmerking kan dan ook moeilijk een andere zijn als deze: zoiets mag men niet doen. Hoe dit zij, wanneer de lezer de uit zijn verband gerukte passage leest over | |
[pagina 185]
| |
de ‘accusatif syntaxique’, welke de heer Royen citeert, moet hij wel de indruk krijgen dat mijn denkbeelden over naamvallen vrij verward zijn! Nu kan een dergelijke wijze van citeren zeer effektvol zijn, en zij komt dan ook vrij veel voor, maar ik zou toch willen vragen of zij eigenlijk wel heel fair is. De heer Royen is verder van mening dat ik wel wat heel weinig eerbied heb voor wat reeds meer dan twintig eeuwen als norm heeft gegolden in dezen. Naar aanleiding daarvan zou ik willen opmerken dat de grondige studie der moderne levende talen - die nog maar een eeuw oud is - al heel wat problemen heeft vernieuwd, waarvan vele misschien nog heel wat ouder zijn dan twintig eeuwen. Ik zou verder kunnen herhalen wat ik reeds eerder deed opmerken, dat de vergelijkende taalkunde slechts één van de middelen is om tot begrippen over algemene taalkunde te geraken, en dat heel wat problemen eenvoudig voor de vergelijkende taalkunde onoplosbaar zijn, ja, in zeer veel gevallen niet eens zuiver gesteld kunnen worden en door diepgaander taalstudie opgelost moeten worden: de vergelijkende taalkunde werkt nu eenmaal noodzakelijkerwijze meer in de breedte dan in de diepte, en dat wreekt zich vooral daar waar het gaat om verhoudingen tussen vorm en functie, speciaal in de syntaxis: de vergelijkende taalkunde werkt met te veel talen tegelijk om niet bescheiden te moeten zijn in kwesties betreffende moderne talen, waar wij diep in kunnen doordringen. Wij trachten van haar kostbare resultaten te profiteren; wij hebben die nodig; maar laat zij dan ook niet al te veel uit de hoogte op ons neerzien! Wij zijn ten slotte beide dienaren van de algemene linguistiek! Ik zou verder nog enkele passages uit bovengenoemd artikel kunnen aanhalen, welke er op wijzen dat de heer Royen mij - ik durf het haast niet te zeggen - oppervlakkig heeft gelezen, indien ik altans aanneem dat hij mijn opvattingen op het oog heeft, wanneer hij zegt: ‘Willen anderen in wetenschappelijke spraakkunsten de termen nominatief, genitief, enz. in twee geheel verschillende betekenissen gebruiken, zodat een akkusatief tegelijkertijd ook nominatief, genitief en datief heet, dan moeten die geleerden dat zelf weten’. Alsof deze zin mijn gedachtengang juist zou weergeven! Die is minder simplistisch, evenals de feiten nu eenmaal minder simplistisch zijn. Ik zou het hierbij kunnen laten, indien ik alleen voor de heer | |
[pagina 186]
| |
Royen schreef.Ga naar voetnoot1) Voor hen echter die zich voor mijn standpunt toch nog mochten zijn blijven interesseren, zou ik hier gaarne nog enige aanvullende opmerkingen maken als vervolg op mijn artikel over de naamvallen van het frans, gepubliceerd in Levende Talen, no. 83, bl. 54, v.v. Mijn definitie van het begrip ‘naamval’ is niet arbitrair of uit de lucht gegrepen; ik heb als basis genomen een analyse van de latijnse naamvallen! Ik meen dat men hier de feiten algemeen verkeerd analyseert, in dien zin dat men teveel morphologie naast syntaxis plaatst in dezen, en vorm naast functie, terwijl het er juist op aan komt de verhouding tussen die begrippen minder simplistisch te zien. Doet men dat - en de grondige kennis van een taal als het frans is hierbij een uiterst waardevol element, nog waardevoller zelfs dan de ideeën van Dionysius Thrax - dan blijkt, naar mijn mening, die ik mij door langoverdachte argumenten zowel als door taalvergelijking heb gevormd,Ga naar voetnoot2) dat men twee soorten naamvallen moet onderscheiden: morphologische en morphologisch-syntaktische. Wie weet of Dionysius Thrax het niet roerend met mij eens zou zijn geweest als hij modern frans had gekend! En als hij dus bijvoorbeeld geweten had dat er talen zijn met verschillende soorten praeposities, waaronder enkele die precies functionneren als casusuitgangen! Maar Dionysius Turax moest nu eenmaal roeien met de riemen die hij had, en die nogal wat verschilden van onze moderne voortbewegingsmiddelen. In ieder geval: dat is het enige nieuwe element dat ik in de analyse van het begrip ‘naamval’ heb gebracht. En zoiets zou men niet mogen doen omdat men het niet reeds twintig eeuwen eerder heeft ingezien? Sprak de heer Royen zelf niet van traditionele wanbegrippen? En heb ik misschien geen argumenten gegeven in mijn verschillende publicaties hierover? De enige vraag is of | |
[pagina 187]
| |
mijn mening aanvaardbaar is als juist! En die vraag is wel enigszins moeilijker te beantwoorden dan een comparatist als professor Royen schijnt te beseffen, te oordelen naar de wijze waarop hij mijn mening op zij meent te kunnen schuiven, met voorbijgaan van al mijn argumenten. Uitsluitend morphologische naamvallen dan treft men in het latijn aan na praeposities als inter, pro, enz. Ook het frans heeft morphologische naamvallen gekend; sedert een zestal eeuwen zijn ze daar verdwenen. Het duits heeft er nog wel, bijvoorbeeld, na aus, een morphologische dativus. Het duits heeft dus nog beide soorten naamvallen, evenals het latijn; Bally noemt dit verschil dan ook in zijn studies waarin hij het frans en het duits met elkaar vergelijkt. In: à la porte hebben wij dan een morphologisch-syntaktische naamval, maar geen morphologische naamval. In: mit meinen Brüdern hebben we juist het omgekeerde: wel een morphologische naamval (meinen Brüdern), maar geen morphologisch-syntactische, aangezien mit een lexicologische praepositie is. In ad portas; pro patria, hebben we wederom morphologische naamvallen (een accusativus en een ablativus), maar geen morphologisch-syntaktische, daar ad en pro lexicologisch zijn. In devant la porte hebben we in 't geheel geen naamval. In een zogenaamde ‘ablativus absolutus’ hebben we een morphologische ablativus, maar geen morphologisch-syntactische! Hoe reëel dit onderscheid is tussen beide soorten naamvallen bewijst, onder meer, de geschiedenis, in Frankrijk, van de ablativus van het gerundium met in, vergeleken met die van de ablativus van het gerundium zonder in, zoals ik elders heb trachten aan te tonen. Ik laat het bij deze kleine aanvulling van mijn artikel over de franse naamvallen. Moge dit enkele lezers er toe brengen ook van hun kant de kwestie eens ernstig te bestuderen. Op een punt zou ik echter nog even de aandacht willen vestigen. Zodra men het meer dan twintig eeuwen oude, simplistische standpunt in zake ‘naamvallen’ als onjuist heeft leren inzien, krijgt men moeilijkheden met de nomenclatuur, daar deze gebaseerd is op dat andere standpunt. Ik heb dit punt zeer uitvoerig behandeld; de voorstelling die de heer Royen daarvan geeft is zeer onvolledig, daardoor onjuist en daardoor | |
[pagina 188]
| |
weer volkomen onbegrijpelijk voor ben die de studie in kwestie niet kennen. Ik heb bij voorbeeld niet de term ‘genitief’ gebruikt ‘in twee geheel verschillende betekenissen’. Absoluut niet! Indien de heer Royen dat niet eens heeft begrepen, dan schijnt de gewenste samenwerking tussen ‘comparatisme’ en ‘monolinguisme’ vrijwel hopeloos! Tot schade van de algemene linguistiek.
C. DE BOER. |
|