Levende Talen. Jaargang 1935
(1935)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 268]
| |
Het toelatingsexamen in Nederl.-Indië.In ‘het M.O. in Ned.-Indië’Ga naar voetnoot1) van 8 Febr. 1935 is een rondschrijven afgedrukt in zake toelatingsexamens H.B.S., technische- en Muloschool. Bij dat rondschrijven is een programma gevoegd, dat voor de Nederlandse taal het volgende eist: | |
A.Kennis van het alphabet, klinker, tweeklank, medeklinker. Woordvorming: bekendheid met de begrippen afleiding, samenstelling, stam, uitgang; voorvoegsel, achtervoegsel. Woordsoorten: zelfstandig naamwoord: als onderverdeling alleen: eigennamen, enkelvoud en meervoud; practische kennis der vorming van het meervoud; kennis van het begrip naamval; lidwoord: bepaald, onbepaald; bijv. naamw.: bekendheid met de trappen van vergelijking (ook de onregelmatige); kennis van het zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamw.; bijwoord: geen onderverdeling; werkwoord: van de onderverdeling: koppelww. en hulpww.; verdeling in sterk, zwak en onregelmatig; in overgankelijk en onovergankelijk; wederkerend; wijzen: de aantonende, de gebiedende en de aanvoegende wijs; tijden: van de aant. wijs: tegenw., verl. en toekomende tijd; voltooid en onvoltooid; vaardigheid in de vervoeging der werkwoorden; deelwoorden: tegenw. (onvoltooid) en verl. (voltooid), vorming, gebruik der deelwoorden als bijv. naamwoorden; lijdende en bedrijvende vorm; voornaamwoorden: 1. persoonlijke (naamvalsvormen, aanspreekvormen); 2. bezittelijke; 3. betrekkelijke (die, welke, dat, wat; verhouding tot antecedent ten opzichte van geslacht, getal en naamval); 4. vragende; 5. aanwijzende; telwoorden: bepaald en onbepaald; hoofdtelw. en rangtelw.; vorming der rangtelwoorden; zelfstandig gebruik (honderden, voelen); voorzetsels; voegwoorden (de meest gebruikelijke: en, of, maar, want, dat, toen, als, ofschoon, hoewel, indien). De zin: de enkelvoudige zin en van de samengestelde zin de onderscheiding hoofdzin en bijzin, de bijv. bijzin. Zinsdelen: onderwerp, gezegde (naamwoordelijk en werkwoordelijk); lijdend en meewerkend voorwerp; bijvoegl. be- | |
[pagina 269]
| |
paling (daarbij bijstelling); bijwoord. bepaling (geen onderverdeling). | |
B.Enige bedrevenheid om zich schriftelijk op natuurlijke wijze en zonder grove fouten tegen het Nederlands taaleigen uit te drukken. Deze bedrevenheid zal moeten blijken uit het maken van een of meer opgaven, die voor dit doel geschikt zijn. Tot deze opgaven zal geen opstel behoren.
Al dadelijk valt ons op, dat de exameneisen voor de H.B.S. en voor de Mulo-school in Indië gelijk zijn. Voor rekenen, aardrijkskunde en geschiedenis wordt dan ook hetzelfde werk voor beide schooltypen opgegeven. Voor Nederlands wordt apart werk aan de candidaten voor de H.B.S. voorgelegd, die echter ook het werk voor de Mulo-school moeten maken. Dit laatste wordt echter alleen nagezien, als de candidaat voor de H.B.S. is afgewezen en daarna toelating tot de Mulo-school of de Technische school vraagt. Daar deze regeling wel met Indische toestanden zal samenhangen, onthoud ik mij van een beoordeling daarvan. In het rondschrijven wordt nadrukkelijk vastgesteld, dat elk examenwerk, behalve dat voor rekenen, zal bestaan uit een gedeelte dat meet ingesteld is op een toetsing van de verstandelijke aanleg, en een deel dat meer ingesteld is op de toetsing der parate kennis van de candidaten. Het is mij echter een raadsel, hoe men die verstandelijke aanleg zal toetsen bij een examen in de Nederlandse taal, dat volgens bovenstaand programma wordt afgenomen. De examenstof onder A genoemd, behoort geheel tot de ouderwetse spraakkunst. Men zal wat woorden en zindelen laten benoemen, en ieder leraar weet wel, dat daarbij de dressuur een grote rol speelt. Werd dit examen nu nog mondeling afgenomen, dan kon men de candidaatjes rekenschap laten geven van de door hen gegeven benoeming, maar nadrukkelijk is vastgesteld: ‘mondelinge examens worden niet afgenomen.’ Goed lezen en spreken zijn dan ook bij dit examen geen criterium om de geschiktheid van de candidaten te beoordelen! Trouwens, ook in Nederland komt van het mondeling onderzoek - door gebrek aan tijd! - vaak weinig terecht. | |
[pagina 270]
| |
Dat ‘de toetsing van de verstandelijke aanleg’ zal kunnen gebeuren naar aanleiding van punt B van het programma, betwijfel ik zeer. In die vier regels wordt tweemaal het woord ‘bedrevenheid’ gebruikt. 't Is duidelijk, dat de samenstellers van het examen-programma alleen aan africhting hebben gedacht. Dat in geen geval een opstel zal worden gevraagd, ligt geheel in dezelfde lijn. De ervaring heeft mij geleerd, dat van de onderdelen van ons schriftelijk toelatings-examen voor Nederlands alleen 't opstel ons iets leert over de aanleg der candidaten. Ik ben dan ook zeer benieuwd te vernemen, wat voor opgaven het zullen zijn, die in Indië ‘voor dit doel geschikt’ zullen worden gevonden.
A.J. DE JONG. |