| |
| |
| |
Boekbesprekingen.
Petrarca in de Nederlandse Letterkunde, door Dr. Catharina IJpes. Uitgeversbedrijf De Spieghel, Amsterdam, 1934.
Gelijk in de Ornithologia neerlandica alle vogels zijn beschreven, die in ons land voorkomen, ook dezulke, die er slechts een enkele maal zijn aangetroffen, zo heeft Mej. IJpes onze gehele literatuur van de 14e eeuw tot nu toe doorvorst en niet alleen alle directe aanrakingen met Petrarca's geschriften, de onmiddellijke en zijdelingse invloed beschreven, maar ook alle plaatsen aangetekend, waar zijn naam slechts wordt vermeld. Met bewonderenswaardige vlijt heeft zij gestreefd naar volledigheid. Of die bereikt is, doet weinig terzake in een boek, dat zo'n rijkdom aan gegevens bevat. De waarde er van ligt hierin, dat het onze hele literatuur in een nieuw licht zet. En breed is het onderzoek opgevat, niet alleen den dichter Petrarca maar ook den humanist heeft de schrijfster de nodige aandacht gewijd en zowel de Nederlands-Latijnse als de Nederlandse literatuur is doorsnuffeld. Een vluchtig overzicht moge een indruk geven van de geleverde arbeid.
In 1333 bezocht Petrarca ons land in gezelschap van een Nederlander, wiens ware naam eerst in de 20e eeuw is ontdekt. Petrarca noemde hem Socrates. Aan hem droeg hij zijn Epistolae de rebus familiaribus op en gedacht hem in de 4e zang van zijn Trionfo d'Amore.
De eerste buitenlander, die het leven van Petrarca beschreef, was weer een Nederlander, Rudolf Agricola. Deze was ook de eerste, die hem niet enkel als humanist roemde.
Andere Nederlanders der 15e eeuw, de Broeders des Gemenen Levens, vonden in zijn Vita Solitaria hun ideaal uitgedrukt: de verbinding van geloof en wetenschap en 't versterken van de zuiver Christelijke geest in de wereld. - In 't belang van 't Christelijk-humanistische onderwijs gaf Murmellius, de Alkmaarse rector in 't begin der 16e eeuw, het Bucolicum Carmen uit, dat in 1499 en in 1508 te Deventer gedrukt werd: de 16e eeuwse Humanisten zagen in Petrarca den wegbereider voor de nieuwe literaire beschaving. Carel van Mander typeerde hem als zodanig uitstekend in de slotterzine van zijn sonnet Op den ghemoed-dienstighen ende nutten Troost-spieghel (bedoeld is: De remediis utriusque fortunae, Z.) Francisci Petrarchi des gheloofweerdighen Poets, en Vermaerden Orateurs:
Hij die behoonicht heeft d'Italiaensche tonghen,
Vont hem tot alle mensch uyt liefden oock gedronghen,
Te gheven recht ghestalt t'verwaent en swack ghemoet.
Dat Van Mander hem roemde als de zanger, die de volkstaal had geadeld tot dichterlijk instrument, deed hij als leerling der Franse dichters der 16e eeuw, wier kunst toonaangevend was in ons land. Frankrijk was en bleef voor velen in de 17e eeuw, het doorgangsland voor de Italiaanse cultuur. De macht van Petrarca's kunst is te vermoeden uit het aantal drukken: van 1470-1600 verschenen er ± 130 uitgaven van zijn Italiaanse poëzie. De liefdeslyriek en de pastorale bleven een paar eeuwen lang afhankelijk van Italië, veelal met Frankrijk als pompstation.
Jan van Hout, ‘die d'Ausoonsche luyt in 't Duytsch eerst (heeft) doen klinken’, bouwde zijn vertaling naar 't model der Pléiade-dichters, gelijk ook Hooft. Ook naar de inhoud staat Hoofts lyriek dichter bij de Franse dan bij die van Petrarca: het ascetisme van den laatste mist men in de
| |
| |
Franse Petrarquistische poëzie en in die van Hooft, wiens ideaal was: ‘liefde en min aan een vertuyt.’ - Ook de tuyters van Roemer Visscher zijn geschreven onder invloed van Marot's kunst.
Van de 17e eeuwse Petrarquisten is Hooft de belangrijkste als dichter, maar Huygens heeft veel meer belangstelling getoond in Petrarca. De verheerlijking van zijn ‘Sterre’ is Petrarquiaans; zijn bezoek aan Vaucluse heeft diepen indruk op hem gemaakt. Johan van Heemskerk, Tesselschade, Simon van Beaumont, de ridder Rodenburgh zijn Petrarquisten. Vondel staat als kunstenaar te ver van den Italiaan om in dezen de mode te volgen. In diens smaak zijn meer Petrarca's Trionfi geweest: zijn symboliserende geest was meer in overeenstemming met Petrarca's religieus-wijsgerige poëzie. Mej. Ypes wijst op de voorliefde van die tijd voor dit thema. Zonder dat van invloed der Trionfi kan worden gesproken, geeft Vondel in Helden Godes, in de brieven der heilige Maeghden personen die ‘als een triomfstoet’ aan ons oog voorbijtrekken.
Cats' werk is voor Mej. Ypes een dankbaar veld van onderzoek gebleken. De uitgever, J.J. Schipper, hielp haar al op weg. Cats' zinne- en minnebeelden, Selfstryt, Dootkiste voor de levendighe enz., ze zijn Nederlandse Triomfen der liefde, der kuisheid, des dood, der eeuwigheid. Veel van Cats' werk is erotisch-idyllisch, in de trant van Heemskerks Arcadia. De geschiedenissen van Selfstryt herinneren aan Boccaccio en Petrarca. - Het verval der 18e eeuw weerspiegelt zich ook in de betrekkingen tot Petrarca: terwijl in de 17e eeuw tal van schrijvers de Italiaanse literatuur uit de eerste hand kenden, waren er in de 18e eeuw slechts weinigen, zoals Vlaming, Wellekens en Van Goens. De voornaamste bron voor de kennis van Petrarca is in ons land langen tijd de Mémoires pour la vie de François Petrarque van den Abbé de Sade. Voor zover men zich hier met Petrarca bezig houdt, tekent zich in de 2e helft der eeuw ook in die belangstelling de sentimentele geesteshouding af: men rekent hem tot de ‘gevoelige harten’, en - men treedt zijn poëzie nader dan de 17e eeuw had gedaan. Feith ziet Petrarca's liefde als zuiver geestelijk. Waarschijnlijk evenwel kende Feith het Canzoniere niet in 't Italiaans, maar ontleende hij zijn beeld van Petrarca aan Wieland en De Sade.
Vermakelijk voor ons, maar tekenend voor de gezindheid in de eerste helft der 19e eeuw is, dat Tollens door den dichter Withuys gesteld werd boven Petrarca! Een der weinigen, die zich in zijn kunst heeft verdiept, is Vosmaer geweest. De '80ers hebben zich weinig met hem bemoeid. De belangstelling was gewekt voor Petrarca's groten voorganger, Dante. Potgieter had dezen ‘nationalist’ verheerlijkt in zijn Florence. Dat zich Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst in de Divina Commedia hebben verdiept, is bekend. Maar de belangstelling in Petrarca in de laatste halve eeuw is voornamelijk van literair-historische aard geweest en tot uiting gekomen bij jubilea, in tijdschriftartikelen.
De rijke belezenheid van Mej. Ypes spreekt uit het bovenstaande vluchtige overzicht ternauwernood. Wie daarvan zich een beeld wil vormen, neme het boek ter hand. Hij zal tevens merken, wat hij uit wat ik schreef reeds vermoedde, dat lang niet alles door Mej. Ypes voor 't eerst aan 't licht is gebracht. Dit werk zou ze onmogelijk hebben kunnen leveren zonder den arbeid van voorgangers. Een der verdiensten van Mej. Ypes is juist, bijeengebracht te hebben, wat in de loop van eeuwen was gepubliceerd in meer of minder toegankelijke boeken en tijdschriften. Evenwel, het boek is meer dan een ‘concordantie’. De schrijfster, die niet alleen Petrarca's werk door en door kent, maar in de hele Italiaanse Renaissance- | |
| |
literatuur goed thuis is, geeft herhaaldelijk aan, hoever de ‘invloed’ van Petrarca gaat en zet duidelijk uiteen de verschillende schakeringen van het Petrarquisme. Mocht iemand teleurgesteld zijn, dat de schrijfster niet een diepgaande beschouwing over Petrarca's poëzie heeft gegeven of niet een hoofdstuk heeft gewijd aan diens humanistische denkbeelden, dan bedenke hij, dat zo iets buiten het bestek van het boek valt. Terecht m.i. heeft ook de schrijfster het onderzoek naar de verhouding van het Nederlandse Petrarquisme tot het Franse verwezen naar een gegadigde. Het werk is toch al zeer omvangrijk geworden en wat de schrijfster geleverd heeft, is goed wetenschappelijk werk. Gewetensvol heeft zij zich rekenschap gegeven van de vragen, die zich onder de arbeid voordeden. Het uitvoerige en betrouwbare register benevens een lijst der Nederlandse vertalingen en vertalers maken de zee van feiten en namen zeer doorzichtig.
AZ.
| |
Der Sprach-Brockhaus. Deutsches Bildwörterbuch für jedermann. 1524 Spalten Text über 4500 Abb. In Ganzleinen 5 RM., Brockhaus, Leipzig, 1935.
Der grosse Duden, Bildwörterbuch der deutschen Sprache, bearbeitet von der Schriftleitung des Bibliographischen Instituts. 808 Seiten mit 342 Bildtafeln und 6 Farbentafeln. In Ganzleinen 4 RM., Bibliogr. Institut, Leipzig, 1935.
Merkwaardig genoeg verschijnen kort na elkaar de beide bovengenoemde ‘Bildwörterbücher’. Beide werken komen daarin overeen, dat zij de poging ondernemen om door middel van afbeeldingen het gebruik van tal van woorden te verduidelijken. Het gaat eigenlijk om een weergave van alle voorwerpen en handelingen, voor zooverre deze af te beelden zijn. Men heeft in vroeger jaren in Duitsland en in ons land een methode van taalonderwijs gekend, waarbij werd uitgegaan van plaatjes, waarop de voorwerpen met nummers voorzien waren. Deze ‘Bildwörterbücher’ gaan in zekere zin van hetzelfde principe uit als deze methode, die eigenlijk nooit succes gehad heeft. Wij zeggen dit slechts om het beginsel van deze ‘Bildwörterbücher’ te verduidelijken, niet uit gemis aan waardering voor deze uitgaven, want beide werken zijn op zichzelf te beschouwen als documenten van de vlijt en energie der betrokken Duitse philologen. Wij voor ons zien echter de besliste noodzakelijkheid van de verschijning van dit soort ‘Realienwörterbücher’ niet in. Wie bezitter is van de grote ‘Brockhaus’ of een soortgelijk lexicon zal weinig behoefte hebben aan een ‘Bildwörterbuch’.
Als aanvulling op de gebruikelijke woordenboeken zijn echter de beide werken, die thans voor zo uiterst geringe prijs in Nederland verkrijgbaar zijn, toch zeker aan te bevelen.
Ze zijn zeer verschillend van opzet.
Duden's Bildwörterbuch heeft tekeningen uit het gebied van het staatkundig en economisch leven, het huiselijk leven, uit de wereld van handel, verkeer en techniek en geeft dan de benamingen van alle voorwerpen en hun onderdelen en van alle handelingen, die er mede samenhangen.
Men zal er in vinden: alle termen, die op het kazerneleven betrekking hebben, de onderdelen van een zeilschip, de meest bekende Alpenplanten, de historische kleederdrachten, de inrichting van een speelzaal, een kinderspeelplaats, de radio-terminologie, de verschillende takken van wintersport, de inventaris van een technisch bureau, de verschillende namen van
| |
| |
bijgeloof, etc., etc. Men vindt de ‘spanische Stiefel’ en andere folterwerktuigen afgebeeld en benoemd, men ziet het verschil tussen ‘Geest’ en ‘Marsch’, ‘Oboe’ en ‘Klarinette’, men ziet, wat een ‘Aspergill’ een ‘Ziborium’, een ‘Marterl’ is, men leert zelfs - kostelijke aanwinst van onze kennis - wat ‘eine nordische Nase’ is!
Der Sprach-Brockhaus wordt aangekondigd als ‘ein wirklich vollständiges Wörterbuch der deutschen Sprache’, een bewering, die wij niet gaarne zouden onderschrijven, al constateerden wij met genoegen, dat het moderne Duits hier voor een belangrijk deel geregistreerd is. Het gaat hier o.i. echter meer om de registratie van de woordenschat, de verklaring der woorden (ook die der dialecten), dan om een uitvoerige toelichting van het gebruik. Dit laatste is weliswaar niet verwaarloosd (vgl. het gebruik van Partei, Muster, mustern, schliessen, schrauben, reiben, tarnen, trudeln), maar 't is toch zeker niet de hoofdzaak van dit woordenboek. Ook hier is getracht door afbeeldingen de namen van verschillende voorwerpen en hun onderdelen aan te geven (de indeling van een burcht, een Beurs, de onderdelen van een bliksemafleider, muziekinstrumenten, architectuur van kerken, diverse takken van sport, enz.).
Het karakter van een woordenboek in de gewone zin van het woord is bij Brockhaus echter veel sterker gehandhaafd dan in het bovengenoemde deel van Duden.
Als aanvulling op de nieuwere lexicographische hulpmiddelen (Dornseiff, Pekrun en Duden's voortreffelijk Stilwörterbuch) zullen ook deze beide werken in zeer veel gevallen met vrucht geraadpleegd kunnen worden, juist, omdat men hier tal van benamingen zal vinden, die men elders tevergeefs zoekt.
G. RAS.
| |
Dr. J.W. Marmelstein, Frankrijks Moderne Letterkunde, 1900-1934. N.V.G.J.A. Ruys' Uitgevers-Mij. Zutphen, 1935. Prijs ƒ 2.90, geb. ƒ 3.90.
Na kennismaking met bovengenoemd werk begrijp ik beter de waarderende woorden van Prof. E. Guilhou en de minder vleiende critiek van den heer Greshoff in het ‘Vaderland’ van enige weken geleden.
Collega Marmelstein kent de Fransche letterkunde van het aangegeven tijdperk heel goed, maar een Chr. Protest. beschouwing van de letterkunde leidt natuurlijk tot eigenaardige dingen, die de schrijver zelf heeft voorzien, getuige de inleiding, waarin hij zegt: ‘En wanneer ik in het tweede, en omvangrijkste, gedeelte van dit boek een plaats geef aan Marion Gilbert, bij voorbeeld, wier naam men te vergeefs zal zoeken in de meest uitvoerige en tot op de huidige dag bijgewerkte litteratuurgeschiedenis en niet aan Malraux van wiens “La Condition humaine” de dagbladen ook in Nederland eenige tijd geleden hebben volgestaan, laat niemand dan menen, dat Marion Gilbert een belangrijker figuur is dan Malraux. Integendeel, bedenke een ieder dat het toeval van persoonlijke ontmoeting of geestelijke kennismaking een rol speelt, te belangrijker naarmate het terrein van verkenning uitgestrekt is.’
Overigens had ik het boek liever tot het 1e gedeelte beperkt gezien. Zij, die van de Franse letterkunde op de hoogte zijn, hebben die vertaalde stukken wel in 't Frans gelezen en voor leken in de Franse taal lijkt mij het 1e deel niet geschreven! In elk geval is het werk van Dr. Marmelstein ons aller aandacht volkomen waardig!
J. METTROP.
| |
| |
| |
Fritz Brather, Deutsches Volksgut. Ein volkskundliches Lese- und Arbeitsbuch 1934. 271 Seiten; geb. Mk. 3.-. (W. de Gruyter, Berlin).
Bij de studie van het Duits is enige kennis van volkstaal, van zeden en gebruiken, van volksrecht en volkskunst uit de verschillende delen van Duitsland van groot nut. Nu kan men die kennis natuurlijk uit de folkloristische studieboeken verwerven; een andere en voor velen aangenamer manier is, de volkskunde uit literaire schilderingen van schrijvers, die het volk kennen, als 't ware uit de eerste hand te krijgen. Brather's boek ‘Deutsches Volksgut’ is hierbij een goede gids. Hij geeft schetsen en fragmenten o.a. van Gorch Fock, van Peter Rosegger, Hans Thoma, Ludwig Ganghofer, Heinrich Sohnrey, Hermann Sudermann, Hermann Löns, Clara Viebig en vele anderen en weet zo op aardige wijze een indruk te geven van de verschillende stammen, van volksgeloof en volksfeesten, van het leven van wijnboeren, houthakkers, schaapherders en handwerksgezellen. Achterin staat nog als ‘Wegweiser zu volkskundlicher Forschung’ een literatuuroverzicht voor de verschillende hoofdstukken met zeer praktische aanwijzingen, waarop men als folklorist te letten heeft. Het boek is als geheel zeer aanbevelenswaardig en, goed gedrukt en gebonden als het is, voor de prijs goedkoop.
H.W.J. KROES.
| |
Teksten ter vertaling in het Engels, ten gebruike bij het Universitair Onderwijs en de studie voor de acten M.O. A en B, door J. Kooistra. Prijs ƒ 2.40. J.B. Wolters - Groningen, Batavia.
‘Voorziet in een lang gevoelde behoefte’. Ja, ik durf dit oordeel over bovengenoemde verzameling neerschrijven zonder ironie of spot. Het is waar, die behoefte zal wel in de eerste plaats door de heer Kooistra zelf gevoeld zijn, daar hij ieder jaar tal van candidaten opleidt voor de acten A en B M.O. Maar dit zal evenzeer het geval zijn bij andere leraren, die dit werk verrichten. En ook voor de recidivisten, de candidaten, die enkele of meerdere malen voor 't examen opgaan en die dus de ‘bestaande examenopgaven’ alle hadden doorgewerkt, zal deze bundel een uitkomst zijn. De stof toch, die de laatste tien of twintig jaren de candidaten ten dienste stond was wel uiterst beperkt. De ‘stukken ter vertaling’ van C. Grondhoud en de beide Vertaalboeken van Prof. Dr. P. Fijn van Draat vormden zo wat alles wat op dit gebied bestond. Het eerste is nog goed, al begint ook het grijs verleden van het jaar van de eerste compilatie zich hoe langer hoe meer te doen gevoelen. Het tweede bevat vele Engelse examen-opgaven, die dus alle geschikt oefen-materiaal vormen. Maar daarnaast bevat het vele opgaven voor Frans en Duits, die lang niet alle geschikt zijn voor vertaling in 't Engels. En dit laatste geldt in nog veel sterkere mate voor heel wat stukken in het Tweede Vertaalboek, die vrij litterair getint zijn, en die juist daardoor veel en veel te moeilijk zijn voor 't beoogde doel. Hierin school zelfs een gevaar, want èn opleiders èn candidaten zal het vele zweetdroppels hebben gekost als zij trachtten Nederlands proza te vertalen, dat nu eenmaal niet te vertalen is. Iedereen, die zich met deze materie bezig houdt weet nu wel, dat een willekeurig stuk Nederlands in heel veel gevallen niet in Engels is over te zetten, dat precies 't zelfde uitdrukt als het origineel. Ongeveer dertig jaar geleden wisten velen, die les gaven voor een M.O. acte, dit nog niet. 't Rijkmuseum van Potgieter, Schetsen van Busken Huet, de
| |
| |
Camera Obscura van Hildebrand (excusez du peul) werden aanbevolen en inderdaad gebruikt als vertaalstof. Trouwens, als men nauwkeurig de examen-opgaven van de laatste twintig of dertig jaar voor de A-, beter nog voor de B-acte bestudeert, zal men zien, dat 't zuiver litterair-getinte, dikwijls persoonlijke-stijl verradende Nederlandse proza hoe langer hoe meer is verdwenen. De examencommissie van 't laatste tiental jaren heeft zich allereerst als criterium gesteld, of het vertaalbaar Nederlands was, en in de tweede plaats, of het zuiver, indien mogelijk, mooi Nederlands was. De heer Kooistra wist dit alles beter dan enig ander en was zich volkomen bewust van de grote moeilijkheid een honderdtal pagina's druks Nederlands proza te verzamelen, dat aan bovengenoemd criterium zou voldoen. Het zal dan ook wel niet bezijden de waarheid zijn, als ik durf beweren, dat dit zoeken hem honderden en honderden uren moet hebben gekost.
Zijn verzameling bestaat uit twee gedeelten: 1. ongeveer 100 bladzijden stof bijeengebracht uit moderne schrijvers, zowel uit boeken als tijdschriften of weekbladen. 2. ongeveer 50 bladz. examenopgaven van de laatste twaalf jaren. De namen van de auteurs, als daar zijn: v.d. Scheer, Anna v. Gogh-Kaulbach, Emmy v. Lokhorst, Cyriel Buysse, Marcellus Emants, Arthur van Schendel, Louis Couperus en vele anderen zijn ons een waarborg, dat het goed modern Nederlands proza is. De grote taak van Kooistra was na te gaan òf en in hoeverre deze stukken vertaalbaar waren.
De eerste vijftig bladz. heb ik nu met een paar candidaten gedurende een jaar doorgewerkt. Mijn indruk was, dat de keuze van de stof zeer gelukkig is geweest en dat wij allen de samensteller zeer dankbaar mogen zijn. Wel vond ik het meerendeel van de doorgewerkte stukken aanzienlijk moeilijker dan een doorsnee-examenstuk van de laatste tien jaren. Dat zou niet erg zijn, als ze ruimschoots van nuttige aantekeningen of noten waren voorzien. Dit zijn ze niet. Het is waar, er zijn aantekeningen, maar deze zijn zo schaars, dat ze de candidaat sporadisch tot steun kunnen zijn. Dit nu vind ik een gebrek van 't boek, en voor ons een grote teleurstelling. De heer Kooistra zou opleiders en candidaten een grote dienst hebben bewezen, als hij wat kwistiger ware geweest met het vertalen van moeilijke passages, - als hij de rijke bron van zijn kennis van 't Engels idioom ietwat milder had laten vloeien.
De heer Kooistra is een bescheiden man. Hij heeft ongetwijfeld geredeneerd: Alles wat de leerling in een goed woordenboek kan vinden behoeft niet door mij te worden gegeven. Een gezonde opvatting. Maar was hij juist in de uitwerking van zijn principe?
‘Gewapend’ met de twee delen van Ten Bruggencate en de ‘Concise Oxford’ zal het vele leerlingen onmogelijk of moeilijk vallen een juiste vertaling te vinden van de volgende woorden en uitdrukkingen, zelfs als zij de kunst in de perfectie verstaan, om de betekenis van de woorden na te gaan door Nederl.-Engels te vergelijken met Engels-Nederl. Uit het grappige boekje: ‘An Irishman's Difficulties in learning the Dutch Language’, hebben we onder meer kunnen leren, dat deze methode ons hopeloos in de steek kan laten. Onder meer de volgende woorden en uitdrukkingen:
een bijna altijd strakke, blauwe hemel.
hoe kunstig de vorm was.
Maar, alles bijeen, overtreffen de voordelen enz.
zodat de inkt uit de inktkoker spatte.
ik hield mijn ogen strak neergeslagen.
blinde kaarten.
| |
| |
Nu stond tegenover zoveel gebreken wel het voordeel.
zeide mijn vriend baloorig.
Nederlandse landouwen.
de dubbel gezegende.
Naast deze woorden en uitdrukkingen zijn er tal van zinswendingen, die ten enen male buiten het bereik liggen van een candidaat M.O.A. Als een heel stuk te moeilijk is (en zulke zijn er!) kan de lesgever het overslaan, maar als dat niet het geval is, moeten er vertalingen gevonden worden door de leerlingen. Het is zeer jammer, dat de heer Kooistra hier zijn vriendelijke hand niet heeft uitgestoken om leerlingen (en leraren!) te behoeden voor 't maken van onvermijdelijke blunders.
Maar, alles bijeen, prijzen wij ons toch gelukkig, dat hij ons een boek heeft verschaft, dat ‘in een lang gevoelde behoefte voorziet’.
W. WIJGA.
| |
V.H. Allemandy en Dr. M. Polak, Examenvragen M.O. (Aug. 1933), 2e druk, ƒ 1.50.
V.H. Allemandy en Dr. M. Polak, Examenvragen L.O. (Aug. 1933), 2e druk. Prijs ƒ 1.30.
Aangezien bij de beoordeling van de 1e druk is verzuimd den uitgever te noemen, zij vermeld, dat voor beide werkjes het adres van uitgave is: Granaatstraat 30, Amsterdam-Z.
|
|