| |
Boekbesprekingen.
Vertalen. Orgaan van de Vereeniging ‘Nederlandsche Vertalingen’.
Een uitnemend denkbeeld: het tegengaan van de ‘anarchie op taalgebied’, heeft enkele mensen samengebracht in de vereniging, boven genoemd. Hun werkzaamheid blijkt uit het orgaan: Vertalen, onder redactie van de leden C.J. Kelk en Constant van Wessem. Het doel der vereniging is, de aandacht te vestigen zowel op de goede vertalingen als op de slechte, inlichtingen te verstrekken aan vertalers, uitgevers en toneeldirecties.
| |
| |
De eisen, door de vereniging gesteld, zijn alleszins gerechtvaardigd: niet alleen moet een vertaling in goed Nederlands gesteld zijn, maar ook moet de vertaler recht laten weervaren aan de geest en de stilistische eigenaardigheden van den schrijver. De vertaler moet dus èn de vreemde taal èn de moedertaal grondig kennen. Een klinkende naam onder een vertaling is nog niet een waarborg voor goed werk. Zo werden twee vertalingen uit het Frans gewogen en te licht bevonden, de ene van de hand van J.W.F. Weremeus Buning, in uitstekend Nederlands, maar met ‘ontelbare en onnoemelijke slordigheden in het détail’; de andere, van de hand van J.C. Bloem, blijkt ‘een min of meer benaderende inhoudsweergave, in een vorm, die voor oorspronkelijk werk terecht ten zeerste gegispt zou worden’. - Onder de titel: Hardnekkige eigenzinnigheid wordt Felix Augustinus' vertaling van Georg Rendl's Bienenroman onder de loupe genomen en aangetoond, hoe een bekwaam vertaler knoeien kan.
Lijsten van vertaalde werken geven den lezer een denkbeeld van wat zoal op dit gebied is verschenen. - Natuurlijk hopen wij, Neerlandici, van ganser harte, dat de vereniging met haar orgaan mettertijd het gestelde doel zal bereiken. - Jammer, dat de voorzitter, Johan W. Schotman, die zelf in vereenvoudigde spelling schrijft, in zijn strijd voor het behoud der buigings-n nog bevangen blijkt in het misverstand tussen genus en sexe.
Van het orgaan Vertalen is zo even het 4e nummer van de 2e Jg. verschenen.
A. ZIJDERVELD.
| |
Nieuw Nederlands Woordenboek volgens de Spelling-Marchant 1934, door Dr. J.J.B. Elzinga en Dr. A.J. de Jong, met een voorwoord van Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave. Uitgevers-Mij. Kosmos - Amsterdam. z.j.
De invoering van de Spelling-Marchant bij de examens is voor de heren Dr. J.J.B. Elzinga - sekretaris van Ver. tot vereenvoudiging van onze spelling en Dr. A.J. de Jong - evenals zijn medewerker leraar aan de le H.B.S. met 5-j.c. te Amsterdam aanleiding geweest tot het bewerken van een nieuw woordenboek. Hun werk wordt door den voorzitter van genoemde vereniging Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave ingeleid met een voorwoord, waarin deze ten slotte van dit boek getuigt: De nieuwe periode die zich opent voor het onderwijs van het Nederlands, ten dele bevrijd van de knellende banden ener verouderde spelling, wordt ingeluid door de Handleiding en het Woordenboek der Heren Elzinga en de Jong, die door hun voortvarendheid velen aan zich hebben verplicht.
Het spijt mij dat ik het oordeel van den hooggeleerden promotor van dit boek niet kan onderschrijven, het integendeel moet bejammeren dat de bewerkers hun ‘voortvarendheid’ niet wat geremd hebben en zich niet wat ernstiger hebben afgevraagd of er voor een nieuw woordenboek naast de twee bestaande voortreffelijke werken van Van Dale en Koenen - Endepols wel een plaats was.
Het kan toch geen toeval zijn dat, terwijl de stroom van leerboeken voor het Nederlands jaar in jaar uit onafgebroken doorvloeit, niemand zich gedrongen gevoeld heeft om het aantal Nederlandse woordenboeken met één te vermeerderen. Blijkbaar was men algemeen overtuigd dat aan een dergelijk werk ‘geen behoefte’ bestond.
| |
| |
De schrijvers van dit nieuwe boek hebben echter gemeend dat nu - bij de invoering van de spelling-wijziging - er wel reden was om een nieuw woordenboek samen te stellen. M. i. kan dat hoogstens een motief zijn om een eenvoudige woordenlijst uit te geven, maar niet om een woordenboek in optima forma - een boek van bijna 500 pag. kleine druk - op de pers te leggen. Voor een dergelijke arbeid kan in een simpele spelling-verandering als die van Min. Marchant in wezen is, moeilijk een grond gevonden worden. Zulk een werk onderneemt men, dunkt mij, alleen, wanneer men de noodzaak voelt om een beter boek te maken dan de reeds bestaande. Dat de auteurs daarin geslaagd zijn, moet ik betwisten. Integendeel, hun werk draagt al te duidelijk de sporen van een te haastige opzet en een te overhaaste bewerking - de sporen van ‘hun voortvarendheid’ dus, die blijkbaar een gevolg was van hun verlangen om zo spoedig mogelijk een nieuw woordenboek in de veranderde spelling te doen verschijnen.
Bovendien - zelfs als men meent dat de nieuwe spelling wel een aanleiding tot het uitgeven van geheel nieuw woordenboek is, dan nog was er in het onderhavige geval alle reden om met een dergelijke uitgave nog wat te wachten. Immers voor een van de belangrijkste onderdelen van onze spelling, waarvoor men misschien het meest een woordenboek nodig heeft, n.l. voor de spelling der bastaardwoorden en van de samenstellingen - is nog geen norm gesteld: daarmede is de bekende Commissie - Van Haeringen nog bezig. Het gevolg daarvan is dat de samenstellers een dubbele schrijfwijze voor vele bastaardwoorden hebben gegeven en voor de lastige verbindings-n en -s in samenstellingen een regeling hebben voorgesteld, die eenvoudig moge zijn, maar nochtans een officiële sanctie ontbeert en dus niet dan provisorisch kan worden gevolgd; tot binnenkort de officiële voorschriften komen en het boek dus heel kort na z'n verschijning al verouderd zal zijn.
Dit alles zou echter ten slotte aanvaard kunnen worden, indien het boek overigens niet zulke ernstige tekortkomingen had.
In de eerste plaats mist men allerlei woorden die men in een woordenboek als dit niet tevergeefs mag zoeken. Zo werden b.v. niet opgenomen: amicaal, amice, amicitia, amourette - echter wel amoebe - niet Dominicaner, wel Franciscaner - niet het voorvoegsel be - wel de voorvoegsels ge, her, ont, ver, met de diverse betekenissen, niet konfijten - wel (het) konfijt.
De verklaringen van vele ontleende en minder bekende Nederlandse woorden zijn zeer onvoldoende. Dikwijls zijn deze veel te beknopt, voorbeelden van het gebruik in zinnen of uitdrukkingen worden niet gegeven, figuurlijk gebruik wordt maar zelden vermeld. In 't algemeen kenmerken de verklaringen zich door een simpelheid als men kent uit de zakwoordenboekjes van Koenen e.d. Een enkel voorbeeld moge ter illustratie dienen. Achter ‘amulet’ lezen we ‘talisman’, ‘Franciscaner’ = kloosterling, 't zeer ongewone ‘kombaars’ = deken, i.p.v. scheepsdeken, matrozendeken, wollen velddeken, ‘komeny’-winkel, i.p.v. kruidenierswinkel, ‘mijl’ = afstandsmaat, ‘amnestie’ = algem. kwijtschelding (waarvan?).
En wat nog erger is: de verklaringen werden blijkbaar zonder vast systeem gegeven, men zoekt ze tevergeefs achter talloze woorden, die niet minder onbekend zijn dan vele andere, die wel verklaard worden. Zo werd wel de betekenis gegeven van ammoniak en ammunitie, niet van amphitheater en amfioenschuiven, wel van anarchie, niet van antirevolutionnair, wel van minderbroeder, niet van predikheer, wel van conclusie, constant, contract, niet van komisch, concreet, contrôle, wel van kooloxyde, koolhydraat, kooldioxyde, koolwitje, niet van kooldruk, koolzuur, koolstof,
| |
| |
koolteer, koolzaad, wel van overbluffen, niet van overbrieven, niet b.v. ook van kopervitriool, koperdruk, koorde.
Met de dubbele spelling van ontleende woorden wordt ook vrij willekeurig omgesprongen. Met c en k worden b.v. opgegeven, konkaaf, konklusie, konkordaat, konkreet, konservatief, konserven, konstant, konterfeiten, enkel met c echter convex, coöperatie, conflict, congé, congruent, connexie, constitueren, construeren, consul.
Volkomen overbodig zijn talloze afleidingen of samenstellingen achter een trefwoord, die geen spellingsmoeilijkheden opleveren en slechts bij uitzondering verklaard worden. 't Gemis aan vaste lijn blijkt ook hier: de ene keer toch worden de woorden achter het trefwoord verklaard, een andere maal worden ze eerst achter het trefwoord genoteerd, daarna als afzonderlijk trefwoord opnieuw opgenomen en verklaard.
Het komt mij voor dat uit het bovenstaande voldoende blijkt dat dit nieuwe woordenboek geen aanwinst is. Voor schoolgebruik kan het dan ook niet aanbevolen worden.
Zaandam.
H.J. VAN WIELINK.
| |
Dr. H. Frets, L'Elément germanique dans l'oeuvre d'Emile Verhaeren. H. Champion, 1935. Frs. 40.
Mej. Dr. Frets is aan de Sorbonne gepromoveerd tot doctor in de letteren na verdediging van deze lijvige dissertatie en haar promotie geschiedde met lof. Wij kunnen het gunstige oordeel harer promotoren geheel onderschrijven, want dit werk geeft blijk van een degelijke, ernstige studie, een groote belezenheid, een gezond oordeel, en een belangstelling die heel ver buiten de grenzen van het onderwerp zelf uitgaat. Auteur heeft in haar boek alle elementen bestudeerd die van Verhaeren een Germaansch kunstenaar maken en daartoe moest zij natuurlijk eerst het wezen van de Germaansche kunstgevoeligheid, mentaliteit en wereldbeschouwing door en door kennen. Men ziet, wat zulk een onderwerp ‘à cheval’ op twee elkaar tegenovergestelde culturen die in Verhaeren tot eenheid samensmolten, voor eischen stelt. Wanneer men het ruim 300 pag. tellende werk begint te lezen, kan men de gedachte niet van zich afzetten, dat Dr. Frets eigenlijk een open deur in slaat; wie zou twijfelen aan Verhaeren's ‘Germaanschheid’? Maar aldra komt men tot de conclusie dat ieder die een bepaald onderwerp niet jarenlang tot zijn eigen levensbeschouwingen liet doordringen, een leek blijft, en dat men er met de simplistische constateering van het feit nog lang niet is. Gezelle en René de Clerq leken Dr. Frets zoozeer de meest representatieve dichters van Vlaanderen, dat zij hen - een enkele maal naast hen: Albrecht Rodenbach - als model neemt dat de vergelijking met Verhaeren's gedachte en vorm tot maatstaf strekt. Zij concludeert, dat Verhaeren, ondanks zijn Fransche uitingspoging, - waarvan de zuivere Franschheid met de jaren groeide, getuige zoowel zijn later werk als de varianten die hij later in jeugdverzen aanbracht - een zoon van de Schelde-oevers is gebleven. Nietzsche, Beethoven, Rubens, worden geciteerd of besproken om aan te toonen, hoezeer Verhaeren met West-Europeesche en Germaansche cultuur samenhangt, want de schrijfster betreedt vaak en
gaarne - en, naar ons leekenoordeel, met kennis van zaken - de gebieden der moraal, der wijsbegeerte, der muziek en der schilderkunst om daar haar bewijsmateriaal te halen. Het viel ons ondertusschen op, dat zij op het moeilijk te verkennen terrein der aesthetica, speciaal waar het het verband betreft tusschen
| |
| |
gevoel en rhytme-uiting, ietwet onwennig was. Maar als conclusie voor onze beoordeeling moge gelden dat, naar onze meening, Dr. Frets in ons land degene is, die Verhaeren het best beheerscht. Voor de onberispelijkheid van de spelling der tallooze Nederlandsche citaten, een warm woord van hulde aan den Franschen zetter.... of aan den anonymen Nederlandschen corrector!
MARTIN J. PREMSELA.
| |
Wustman, Sprachdummheiten. 10. Auflage, vollständig erneuert von Werner Schulze. Berlin und Leipzig 1935. Walter de Gruyter und Co. Prijs ƒ 1.70.
Onder de Duitse antibarbari heeft Wustmann lange tijd een eerste plaats ingenomen, doch de laatste jaren begon zijn roem te tanen, doordat de kernachtige oorspronkelijkheid der Sprachdummheiten door de talrijke omwerkingen geheel verloren was gegaan.
Thans heeft Werner Schulze de oude Wustmann een grondige verjongingskuur doen ondergaan, waarbij hij de oorspronkelijke, frisse kleuren weer te voorschijn heeft getoverd en, zonder de levende taal in het keurslijf te dwingen, dat door onze tijd reeds lang is afgeworpen, krachtig te velde trekt tegen de slordigheid, smakeloosheid en onkunde, waarmee de Duitse taal door moderne krantenschrijvers, zakenmensen, bureaucraten en zelfs literatoren wordt gehanteerd.
Ernstig waarschuwt hij tegen de dwaze gewoonte, het onderwerp in een zin te onderdrukken, alsmede tegen het overmatige en foutieve gebruik van het Imperfekt. Het veelvuldig voorkomende Passivum is aanleiding tot de verzuchting: ‘Ueberall wird etwas getan; nur ganz wenige Menschen tun etwas’. Waar de lijdende vorm in de meeste gevallen ‘den deutschen Stil beschwert und den Makel des vorzeitigen Alters auf seiner Stirn trâgt’, dient hij, waar mogelijk, vermeden te worden.
Met weemoed wordt geconstateerd, dat het verdwijnen van de Dativ-e niet meer is tegen te houden, evenmin als het toenemend verval van de Genitiv. Dit laatste blijkt niet alleen uit de steeds sterker wordende neiging, de s weg te laten, doch ook uit de opvallende voorliefde voor de omschrijving met ‘von’.
Met verontwaardiging en spot verheft de schrijver verder zijn stem tegen het dikwijls dwaze en onnozele gebruik der modewoorden, als: ankurbeln, anschneiden, auslösen, machen, darstellen, einstellen, einschätzen, restlos (einen restlos bewundern, restlos erschüttert sein), gekonnt (ein gekonnter Roman) verheerend (ich leide unter verheerendem Schnupfen, sie trug ein verheerendes Kleid); tegen onzinnige overladingen als: Vorahnung, Vorbedingung, Rückerinnerung, Herabminderung, Hilfeleistung en Verzichtleistung; tegen de steeds meer om zich heen grijpende omschrijving van eenvoudige werkwoorden: in Vorschlag bringen, zum Verkauf bringen, ein Schauspiel kommt zur Ausführung, ein Kommissbrot gelangt zum Verzehr, alte Schiffe gelangen zur Ausserdienststellung, der Gestorbene kommt zur Beerdigung(!); tegen de moderne papieren voorzetsels, als: vermittelst, rücksichtlich, inhaltlich, vorbehaltlich; beziehungsweise, enz.
Dat hij zijn scherpe pijlen ook richt tegen de vreemde woorden, spreekt vanzelf, maar toch gaat hij in zijn purisme niet zover, dat hij alle vreemde indringers verwerpt. Integendeel veroordeelt hij Kränkling (voor Patient), Gehebe (voor Relief), Hörsame (voor Akkustik), doch begroet nieuwe scheppingen als Erbpflege (voor Rassenhygiene) en Kratzputz (voor Sgraffito) met vreugde.
| |
| |
Ook de nieuwmodische Aküspra (Abkürzungssprache) en Kuwö (Kunstwörter), die zelfs door ambtelijke instanties worden erkend en voor het praktische zakenleven misschien van nut kunnen zijn, wenst hij te beperken tot het terrein, waar ze horen en uit het gebied der levende taal te weren. Deze kunstproducten toe te laten, ‘hiesse zur Sommerzeit Papierblumen in einen lebendigen Strauss stecken!’
Zo zouden we door kunnen gaan; we zouden kunnen wijzen op de onderdrukking der hulpwerkwoorden, de weglating van worden, het verval van de Konjunktiv; op de ‘Papierlinge’ welcher, derselbe, derjenige; op de opschriften der uithangborden, de straatnamen, de meervouds-s en zoveel andere onderwerpen, die in dit frisse en rijke boek de revue passeren. Doch men leze zelf.
Ieder, die de Duitse taalwetenschap beoefent en op de hoogte wil blijven van wat in het hedendaagse Duits al of niet geoorloofd is, zal goed doen, kennis te nemen van de nieuwe Wustmann, die nog steeds beschouwd kan worden als de betrouwbare ‘kleine Grammatik des Zweifelhaften, Falschen und Hässlichen’.
Batavia, 7 October 1935.
T. HOMMES.
| |
Gustav Ehrismann, Geschichte der deutschen Literatur bis zum Ausgange des Mittelalters. Schlussband. München, C.H. Beck, 1935. 699 blz.; geb. M. 24.-.
Van Ehrismann's literatuurgeschiedenis is in 1918 het le deel, dat de oud-hoogduitse periode omvatte, verschenen; in 1922 volgde de beschrijving der vroeg-middelhoogduitse literatuur, in 1927 het eerste stuk van de schildering der middelhoogduitse bloeitijd. Thans is een nieuw lijvig deel verschenen, waarmee dit grote werk, dat onder de wetenschappelijke Duitse literatuurgeschiedenis een bijzondere plaats inneemt, voltooid is. Het was een geweldige hoeveelheid stof, die voor het laatste deel nog te verwerken was: van de bloeitijd waren in het 2e deel Hartman von Aue, Wolfram von Eschenbach en Gottfried von Straszburg uitvoerig behandeld, maar de kleinere epische dichters - als Ulrich von Zatzikhoven, Wirnt von Grafenberg, Konrad Fleck - en de grotere en kleinere epigonen - Rudolf von Ems en Konrad von Würzburg naast Ulrich von dem Türlin, Heinrich von Freiberg e.a. ontbraken nog. Verder moest nog het gehele heldenepos behandeld worden, dan de ontwikkeling van de ‘Minnesang’, de ‘Spruchdichtung’, de didaktische poëzie, de geestelijke literatuur, speciaal de mystiek van de 13e eeuw, waarop dan eindelijk nog de laat-middelhoogduitse literatuur (o.a. met het drama) moest volgen.
Dat het Prof. Ehrismann vergund geweest is, dit alles voor zijn ‘Schlussband’ te voltooien, is ten zeerste verheugend; als men ziet, hoe uitvoerig en overzichtelijk al deze hoofdstukken behandeld zijn, weet men niet wat meer bewondering verdient, zijn superieure stofbeheersing dan wel zijn geweldige werkkracht. Biezonder goed gelukt lijkt mij de schildering van de ‘Minnesang’; het hoofdstuk ‘Heldenepos’ schijnt echter minder aantrekkingskracht uitgeoefend te hebben en is wel erg beknopt behandeld. Overal echter munt Ehrismann's werk uit door dezelfde helderheid en veelzijdigheid, die wij uit de vroegere delen kennen; de rijke literatuuropgaven maken het voor dieper gaande studie vrijwel onmisbaar. Op een monumentaal werk als deze literatuurgeschiedenis mag de Duitse wetenschap trots zijn.
H.W.J. KROES.
| |
| |
| |
Prof. Dr. Adolf Spanier, Die Deutsche Volkskunde. 2. Band. Bilderatlas mit 740 Abbildungen. Leipzig, Bibliographisches Institut 1935. (590 blz.; geb. M. 35.- voor deel I en II samen).
Van Spamer's belangwekkende ‘Deutsche Volkskunde’, waarvan ik in een vorig nummer van dit tijdschrift het eerste deel aankondigde, is thans het 2e deel, de onmisbare platenatlas, verschenen. De indruk, die dit werk maakt, is buitengewoon gunstig. In de eerste plaats valt de grote verscheidenheid van de goed uitgevoerde afbeeldingen op. Daar zijn ‘Votivtafeln’ afgebeeld en offergaven, kinderspeelgoed en ‘Hochzeitsbitter’, bruidskronen, ‘Totenbretter’, maskers van de carnavalstijd, tatouering; allerlei optochten bij volksfeesten, meibomen, oogstfeesten; dan veel volksdrachten, huistypen uit de verschillende delen van het land; volksdansen, volkstoneel, volkskunst in huisraad en gereedschap, steengoed; ‘Kurrendesingen’, ‘Bilderbogen’ - alles zowel uit oude tijd als uit de laatste jaren een van de laatste afbeeldingen is bijv. de grafstoet van het ‘Status quo’ in het Saargebied). Er is voor gezorgd, dat formaat en wijze van uitvoering van de platen vol variatie is; een deel van de Trachtenbilder is bijv. gekleurd.
Dan is de inrichting van de atlas zeer praktisch; naast elke bladzijde met afbeeldingen is er n.l. een met begeleidende tekst, waarin het afgebeelde in een grotere samenhang gebracht en op de verspreiding en het belang van een bepaald verschijnsel gewezen wordt.
Ten slotte geeft de atlas ook nog een overzicht over ‘Volkskundliches Schrifttum’ met ruim 2400 titels, zeer systematisch gerangschikt.
Zo is deze atlas een begeerlijk bezit geworden voor ieder, die zich voor volkskunde interesseert; vooral nu tegenwoordig de prijzen 25% verminderd zijn, moet de prijs voor de twee zware delen billijk genoemd worden.
H.W.J. KROES.
| |
Der grosze Duden, Grammatik der deutschen Sprache. Eine Anleitung zum Verständnis des Aufbaus unserer Muttersprache, bearbeitet von Dr. Otto Basler unter Mitwirkung der Fachschriftleitung des Bibliographischen Instituts, Leipzig 1935, 420 S., geb. Rm. 4.
Dit derde deel van de nieuwe ‘Duden’ is ontstaan uit een bewerking van de in 1912 voor het laatst, in 12e druk, verschenen ‘Bauer-Dudensche Grammatik.’ Het was de bedoeling van den bewerker, om een ‘handliches Werk’ samen te stellen, ‘das die Sprache der Gegenwart nach Laut, Wort, Wortformen und Satzbildung..... behandelt.’ Want ‘die Sprache unserer Zeit bedarf sorgsamer Pflege und treuer Hut, um vor Willkür, Verwahrlosung und Verflachung geschützt zu sein.’ In de wetenschappelijke beginselverklaring wordt dan de ‘historische Betrachtung’ de enige ‘Betrachtungsweise’ genoemd, waarvan voor de verklaring van allerlei uitzonderlijke taalvormen heil te verwachten is. De moderne taalwetenschap heeft natuurlijk tegen een dergelijke, tendentieuze en éénzijdig-historische behandeling van een levende taal principiële bezwaren, die hier reeds meer dan eens ter sprake zijn gekomen en dus geen nadere uiteenzetting behoeven.
Als bijdrage ‘zum Verständnis des Aufbaus unserer Muttersprache’ opent Duden III in elk geval geen nieuwe gezichtspunten. Ook als ‘Nachschlagewerk’ kan het niet onvoorwaardelijk aanbevolen worden. Wie het over het moderne Duits wenst te consulteren, dient zelfstandig onderscheidingsvermogen te bezitten en met voorzichtigheid te werk te gaan.
| |
| |
Want ‘die Sprache der Gegenwart’ blijkt hier een zeer rekbaar begrip te zijn. Verouderde, poëtische en ‘gewählte’ uitdrukkingen en constructie's worden herhaaldelijk zonder nadere aanduiding van hun gebruikssfeer geciteerd. De ‘Satzlehre’ is hoofdzakelijk op Goethe en Schiller gebaseerd en geeft geen voorbeelden van specifiek modern proza. Toch onderscheidt zich deze spraakkunst in enige opzichten gunstig van andere dogmatische grammatica's.
Er is bij de registratie en rubricering der grammaticale verschijnselen (binnen de aangegeven begrenzing) naar volledigheid gestreefd. In de historische inleiding is een summier overzicht van de literatuurgeschiedenis opgenomen en ook de beknopte ‘Lautlehre’ verdient een eervolle vermelding. Als geheel blijft Duden III echter beneden het peil der eerste twee delen van de reeks.
G.H. KAPPERS.
|
|