Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij (ca. 1644)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij
Afbeelding van Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis BoccatijToon afbeelding van titelpagina van Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.12 MB)

Scans (42.02 MB)

XML (1.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij

(ca. 1644)–D.V. Coornhert–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Landolfe Roffolo verarmt zijnde wert een Zeeroover. De Genevoysen vinghen hem, ende lijdt met henlieden schipbrekinghe, daer af hy op een cleyn casse vol dierbare juweelen te lande comt aent Eylandt van Gurfe, ende keert namaels wederom rijck zijnde tot sijnen huyse.

De achtste Historie.

Te verstaen ghevende in hoe menigherley perijckelen de Mensche vallen mach door rijckdoms begheerlijckheyt.

MEN vermoet de strandt van Regge tot Gajette toe by nae het alderluchtighste deel van Italien te wesen: in welc deel landts ontrent Salernen een hoec is streckende aende Zee die vanden inwoonders genaemt wert de coste van Mally: ende is beleyt vol cleyne stedekens, Boomgaerden, fonteynen ende rijcke inwoonders die soo grooten coop-handel dryven als eenige natie daer af men weet te spreken. Onder dese steden is oock eene genaemt Ravel: al waer voormaels (so daer noch hedens daechs veel rijcke lieden woonen) een seer rijc Man woonde genaemt Landolfe Roffolo: d'welcke niet vernoegende met sijn rijckdommen int perijckele quam van hem selfs met alle sijn rijckdommen te verliesen: ende dat alleen door die onversadelijcke begeerte die hy hadde om die noch te vermeerderen. Dese man van na der Cooplieden gewoonte sijnen aenslach gemaect hebbende cochte een seer groot schip: het welcke van hem geladen wert met verscheyden waren, hen alleen eygen toebehoorende, ende is daer mede geseylt na het Eylant van Cypres. Daer gecomen zijnde vant hy datter behalven sijn coopmanschappe die hy brachte noch veel ander schepen al met diergelijcke dingen geladen, aen waren gecomen: daer door hy genootsaect was het goet hy daer gebracht haddde, goeden coop te geven: maer moeste oock sijn waren (indien hy die ghebruycken wilde) half om niet over laten, dies hy by na verdorven meynde te wesen. Als hy nu om dese schade met allen verdrietich zijnde daer niet en wiste wat bedryven, en hy merckte dat hy in so luttel tijts van seer rijc by na geheel arm geworden was: so dacht hy te sterven, oft zijn schade weder op een ander te verhalen, op dat hy niet arm en keere ter plaetsen van waer hy so rijck uyt gevaren was. Daeromme heeft hy eenen coopman gevonden die hem sijn groot schip af cochte, om welcke pennigen ende om 't ghelt dat hy noch van sijn ware gemaect hadde, hy een licht schipken ghecocht heeft, dat bequaem was om eens zeerovers hanteringe te plegen: twelc hy daer met volck ende met allerley geweer ende met victalie toegerust heeft. Daer mede begaf hy hem tot eens anders goet het sijne te maken, ende roofde met allen seer op de Turcken: in welcken handel het geluc hem vele gon-

[pagina E1v]
[p. E1v]

stiger was, dan hy hem in sijn coopmanschappe was geweest: sulcx dat hy binnen een jaer tijts so veel Turcsche Fuysten becrachtichde ende beroofde, dat hy niet allen sijn schaede aende coopmanschappe geleden en veroverde, maer die oock al menichvuldich met roof verdubbelt hadde: Hieromme hy nu merckende dat sijn leedt vande voorleden schade ghenoech gheboet was, ende verstaende dat hy goedts ghenoech hadde om den tweeden hazaert niet te versoecken, onderwees hem selven dat het ghene hy nu hadde ghenoech behoorde te zijn om niet meer te begeeren, ende nam daeromme voor hem wel haest met sijn ghewinne thuyswaert te keeren. Ende want hem noch gruwelde voor de schade die hy int coopmanschappen aen sijn waren geleden hadde, en onderwont hy hem niet zijn geldt wederomme aen waren te leggen: maer stelde hem in dit lichte schipken, daer hy zijn goet mede gewonnen hadde ende de riemen int water gheslaghen hebbende, sloech hy op wege om thuyswaert te keeren. Maer als hy nu int diepe vander zee gecomen was, so is daer dien nacht eenen vreeselijcken storm opgeresen, die hem niet alleen tegen was, maer verhief de zee ooc so hooge, dat sijn cleyn schipken die niet en soude hebben mogen wederstaen, dies hy snellijc om beter wint te verwachten weder te rugghe keerde in een cleyne haven: de welcke een cleyn eylant scheen te maken ende hem voor den wint beschermde. In dese selfde haven zijn ooc onlancx daer naer met nawer noot gecomen (om t'selfde ooc te ontvlieden dat Landolfe ontvloden was) twee groote Genevoysche kraken, die van Constantinopolen quamen. Dit volc dat cleyn schipken gesien ende tselfde den uytganck om hem te bergen besloten hebbende, ooc mede verstaende wat meester dat het toebehoorde, de welcken zy door 't geruchte uyter maten rijc kenden, namen voor hem om dat in te nemen, also dit volc uyter naturen geltminners ende rovers zijn. Also hebben zy een deel van heur volc, wel voorsien zijnde met voetbogen op't lant geset: ende dat tot sulcker plaetsen van waer zy mochten beletten datter niet een vant cleyne schipken wt comen mochte, ten waer dat hy met pijlen vanden cruysbogen ontwijselijc wilde doorschoten zijn. Daer na lieten sy hen vanden boots aenroeyen, ende waren ooc geholpen vanden slach vander zee: dies zy het cleyn scheepken van Landolf haest genaeckten, t'welc zy terstont sonder eenigen wederstant namen, so dat sy daer niet eenen man en verloren. Doen deden sy Landolf in een vanden craken op stijgen, namen alle dat sy in sijn schipken vonden, ende soncken dat inden gront. Hem hielden zy te lijve sonder hem yet anders te laten behouden dan pausier op sijnen rugge. Des anderen daechs was de wint verandert, dies hebben de craken, die uyten westen quamen seyl gemaect ende alle dien dach lanc spoedelijcken heuren cours geseylt. Maer int beginnen vander nacht is daer weder eenen storm wint geresen: de welcke de zee so verbolgentlijc dede swellen, dat zy door den fellen wint den twee craken vanden anderen verstroyden. Daer gevielt door de tempeestelijcke stormen dat de crake op de welcke dese armen ellendigen Landolfe was, boven aent eylant Cephalonien met eenen geweldigen vaert ghedreven wert op een sant, dies die crake (niet anders dan oft yemant een glas tegens eenen muere sloech) van een scheurde ende in duysent stucken vloech. Terstondt was de zee bedeckt met alrehande coopmanschappe, met kisten, met tafelen ende met plancken die hier ende daer dreven, also dat gemeenlijcken in sulcken misvallen ghebuert: dies die ellendige bedruckten die daer inne waren bestonden te swemmen so vele daer waren die sulcx consten, ende grepen d'een dit, d'ander dat, van tgene hen ter handen quam om hem te bergen: niet teghenstaende de nacht swart, ende de Zee hooge ende seer verbolgentlijck geswollen was. Onder alle dese lach oock den armen Landolfe in weesen vander doot

[pagina E2r]
[p. E2r]

die hy daer voor sijn oogen sach: al hoe wel hy den voorgaenden dach dickmael daeromme ghewenscht hadde, als die liever gestorven hadde dan also arm, als hy hem selven vant, wederomme thuys te keeren. Daeromme hy een tafel vander Crake die hem (so den anderen oock gebeurde) ter handen quam, begeerlijck aenveerde: hopende oft hem by avonturen onsen Heere eenighen bystandt soude moghen seynden (terwijlen hy hem al swemmende behiel) om sijn lijf te bergen. Also is hy met beyde de beenen over de tafel gheschreden: daer hy ghedreven zijnde vanden windt ende vander zee, nu herwaerts dan derwaerts hem selfs op onderhielt, so hy best mochte, tot dat het licht dach was gheworden: den welcken hy haest vernomen hebbende rontsom hem began te sien: daer hy niet en anders en vernam dan locht en water ende een kiste de welcke hem altemet ghenaeckte. Hier werdt hy vervaerdt af, want zy hem by wijlen soo nae by quam dat het niet sonder sorge en was, oft de zee en soude hem die op 't lijf slaen, het welcke hem van de leden ghemortert oft eenich ander leedt ghedaen mochte hebben, dies hy die dan altemet, als zy by hen quam metter hant van hem bestont te stooten, hoe wel hem niet veele crachts int lijf ghebleven en was. Immers hoet ginck het gheviel nochtans datter in eenen oogenblic tijts een dwerlinc van wint inder locht quam die op die kiste sloech, de kiste weder op de tafel daer Landolf op was, ende dat soo gheweldelijck dat de Tafel omghekeert wert dies Landolf daer af viel ende onder de baeren te grondewaerts moste sincken. Doen is hy weder op ghedobbert, meer uyt doodelijcker vreesen dan uyt crachte swemmende, ende sach dat de tafel hem al verre ontdreven was, dies hy beduchtende daer niet weder by te mogen comen, hem selfs na die kiste keerde die niet verre van hem en was, die hy gegrepen heeft ende sijn borste lancx het decxsel streckende, die selfde met zijn armen began te stieren so hy best mochte. Also is hy vander zee nu hier, dan daer gedreven sijnde, dien gantschen dach ende nacht op de baren gebleven, sonder eten, als die niet en hadde waer af, maer niet sonder drincken, want hy meer waters dan hem wel lief was doorswilghen moste, oock mede sonder eenichsins te weten waer ontrent dat hy was, also hy niet dan zee en mochte sien. Als nu Landolf by nae een spongie was geworden, ende sijn handen aen de kanten vande kiste ghenoech bestorven waeren, soo dat gemeynlijc in doots nooden ghevalt, dat de handen gantsch vast houden so wat zy beclimmen, so is hy des anderen daechs door des windts crachte ghecomen aenden oever vant eylant Gurfe: daer by gheval een out Vrouken stondt ende schuerde met sant ende met sout water haer schotelen die sy also schoon maecte. Dit Vrouken hem siende na haer toe ghenaken sonder eenighe menschelijcke ghedaente in hem te kennen, wert van hem vervaert, ende is al crijtende te rugge gesprongen. Landolf en mochte niet spreecken, ende sach oock heel weynich, dies hy niet een woort en seyde. Maer als hem de zee nochtans altijdt naerder aent landt spoelde began de vrouwe het maecsel vande kiste te bekennen: daer nae noch wat scherper daer op ooghende ende dat wat naerder by lant siende, vermercte zy eerst twee uytgestrecte armen over de kiste: doen vernam zy daer oock een aensicht, ende began te dencken tghene datter af was. Dus is dit Vrouken uyt mededogen beweecht zijnde een weynich ghewadet in de zee die nu al wat ghestilt was, daer sy hem byden hayre greep, ende metter kiste gelijckelijck aent lant trock. Doen had syt noch quaet genoech eer sy sijn handen vande kiste mochte losse, ende liet doen een jonghe dochter, die daer by haer was de kiste op't hooft: ende droech hem ooc op haer schouderen (gelijc een kint) binnen de stede: daer zy hem in een stove bracht, ende hem also met warm water wreef ende wiesch, dat sy sijn natuerlicke werm-

[pagina E2v]
[p. E2v]

te ende verlooren crachten weder in hem dede comen. Alst nu de goede Vrouwe tijt dochte hem uyter stoven te brengen, so bracht sy hen van daen: ende tracteerde hem daer nae met wat goet wijns ende sucaden dat hem versterckte: voort hielt sy hem soot haer best moghelijck was, so langhe tot dat hy weder tot hem selven comen was, ende verstont waer dat hy was. Dies heeft die goede vrouwe doe voorgenomen hem (so dat behoorde nae haer goetduncken) zijn kiste weder te geven en hem te segghen dat hy voorts zijn avontuer mocht gaen bejagen, het welc zy ooc also gedaen heeft. Al hoe wel hem nu niet met allen van de kiste voor en stont, heeft hy die nochtans ontfanghen als hem die van de goede vrouwe aengeboden wert: denckende dat die soo luttel niet en mochte waerdich zijn, oft sy en soude hem wel eenige dagen mogen voeden. Maer als hy die geheel licht bevant is hem alle sijn hoope ontvallen. Dies niet te min heeft hy die met ghewelt geopent als de goede vrouwe eens uytten huyse was ghegaen, om te besien wat daer binnen mochte wesen. Daer heeft hy veel costelijcke gesteenten inne gevonden eenige al int gout ghestelt zijnde, anderen noch daer uytte, vande welcke hy wel kennisse hadde: dies hy, om dat zy van grooter weerden waren, God hoochelijc gedanct heeft, overmits hy hem noch niet geheel verlaten en hadde, ende wert alsoo gantschelijcken vertroost. Maer want hy nu in weynich tijdts tweemael wreedelijck vander Fortuyne gehandelt zijnde de derde mael beduchte, dacht hy dat hem seer van noode was groote listicheyt te pleghen om dese dinghen veylichlijc binnen sijn huys te brengen: daeromme hy dese ghesteenten ten besten dat hy mochte in snoode sletterkens ende doecxkens bewonden hebbende tot de goede Vrouwe seyde dat hy de kiste nu niet meer van doen en hadde: dies sy de selfde wel houden mochte indient haer beliefde hem eenen sack te gheven, het welcke dat goede wijf niet alleen geerne dede. Also heeft Landolf haer van die over groote weldaet so hoogelijc gedanct als hem mogelijck was om doen: ende synen sack opten halse legghende, heeft hy van haer oorlof genomen ende is in een bacxken gheseten dat nae Brindesen scheepte. Voorts is hy van daer van getye tot getye soo verre ghecomen dat hy tot Trany geraeckte: daer hy sommighe zijden laeckens vercoopers vant uyt sijn stede dewelcke hem (als om Gods willen) cleeden. Oock mede hebben sy hem, nae dat hy henlieden alle sijn avontueren (behalven vander kisten) vertrocken hadde, een paert gheleent ende aen geselschap geholpen daer mede hy getrocken is tot Ravel, daer hy seyde te willen wederkeeren. Hem selven nu in sekerheydt thuys vindende, heeft hy Gode gedanct die hem daer weder gestiert hadde ende ontknoopte sijn pacxken: ende doorsach doen het gene dat daer binnen was langhe ghenoech nae sijns selfs believen. Het welcke hy ten eersten mael niet wel en hadde moghen doen. Daer bevant hy dat hy soo veele ghesteenten ende die van soo grooter weerden hadde: dat hy hem wel de helft rijcker merckte te zijn dan hy was als hy eerstmaels uyt sijn huys scheyde. Terstondt heeft hy een deel vanden juweelen te gelde gemaect: ende sandt een goede somme gheldts tot Gurfe aende vrouwe die hem uyter Zee opt landt ghehaeldt hadde tot danckbaerheydt vander weldaet die hem van haer bewesen was. Van ghelijcken dede hy oock tot Trany aenden gheene die hem vercleedt hadden: ende behielt het ander voor hem sonder meer onvroom te willen wesen: daer af hy eerlijcken leefden tot sijnen sterfdach toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken