Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij (ca. 1644)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij
Afbeelding van Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis BoccatijToon afbeelding van titelpagina van Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.12 MB)

Scans (42.02 MB)

XML (1.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij

(ca. 1644)–D.V. Coornhert–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Messire Guydo Cavalcant berispten bedecktelijck sommige Florentijnsche Ridderen die hem verrascht hadden.

De een-en-dertichste Historie.

Betoonende het onderscheyt der geleerden ende der ongeleerden.

VEel schoone ende loflijcke ghewoonten zijnder voormaels geweest binnen de stadt van Florencen, van welcke huydensdaechs niet een overghebleven en is, Godt zy ghelooft ende de heylighe giericheyt, die met rijckdommen alsoo gewassen is in die selfde stadt dat zy alle die goede ghewoonte daer uyt ghebannen hebben. Onder alle dese was daer oock een sulckdanighe dat op verscheyden plaetsen binnen Florencen de goede huysen van dien hoecke by een versaemden, ende maeckten een gheselschappe van een seecker getal personen, wel acht nemende dat daer niemant in en quam oft hy en mochte wel ruym die costen draghen. Dese ginghen dan by gebeurten om, nu totten eenen dat totten anderen, zo dat elck sijnen dach hadde dat hy het tafellaken spreyde, daer zy dan oock by wijlen by hun nooden ende eere bewesen eenighe vremde Edellieden, als die inder stadt quamen, ende van ghelijcken ooc sommige burgeren. Ooc mede becleeden zy lieden hen oock ten minsten eens 's jaers op een maniere, ende reden dan de edelste ghelijckelijck met malcanderen door de stadt: oft zy stelden somtijdts Tournoyspelen op, ende ander ridderspel, ende dat oock veeltijdts op de hoochste feestdaghen vanden jare. Onder alle welcke geselschappen daer oock eenen was Messire Bette met sijn medegeselschappe de welcke seer ghearbeydt hadden om in heur geselschap te ghecrijgen Guydo de sone van Messire Cavalcant de Calvocanti, ende dat niet sonder oorsaecke. Want behalven dat hy een was vanden alderbeste dialectiecie-

[pagina T4r]
[p. T4r]

nen, die de werelt droech, ende oock een volmaeckt Pilosophe (om welcke dinghen dat gheselschappe niet veel en gaf) zoo was hy oock een seer abel eerlijck ende welbespraeckt edelman die alle dat hy bestaen wilde ende dat eenen edelman betaemt, bat doen conste dan yemandt anders: Hier en boven was hy noch seer rijck, ende wist den genen, die't sijn verstandt werdich achte, meer eeren aen te doen, dan van tonge uytgesproken mach werden. Maer Messire Bette en hadde noyt zo vele connen ghedoen dat hy hem in henlieder gheselschappe hadde mogen trecken, dies hy met sijne gesellen meynde alsulcx veroorsaeckt te zijn, dat Messire Guydo door sijn ondersoeck oft speculatie geheel van de menschen vervremde. Oock mede seyde het ghemeyn volck overmidts hy yet van d'Epicuriensche meeninghe was, dat alle sijn gronderen anders nerghens om en streckte dan om te soecken oft hy soude moghen vinden datter gheenen Godt en ware. Nu ghevieldt op eenen dach als Missire Guydo quam uyter Kercken van Sint Michiel d'Horie ende sijnen wech nam van Admari tot sint Jan, het welck by nae sijnen ghewoonlijcken ganck was (in welcken tijdt die groote Marberen verheven graven die nu zijn tot sint Reparee, noch op Sint Jans kerckhof stonden) dat hy ginck tusschen dese graven ende tusschen de Porphiren Pilaeren, ende oock mede tusschen de Poorte van Sint Jan, die doen ter tijde ghesloten stondt: daer is Messire Bette met sijn gheselschappe te Peerde ghecomen, dwers over 't kerckhof van Sinte Reparee: de welcke siende Messire Guydo daer tusschen de doode Graven, tot sijn gheselschappe sprack: gaen wy hem eenen ancxt aen jaghen. Ende met een hun Paerden nopende recht oft zy hem hadden willen bespringhen, waeren zy hem by na opt lijf eer hy henlieden gewaere werdt, ende spraecken tot hem: Guydo ghy weyghert van ons gheselschappe te zijn, maer seght doch, wat sult ghy bedreven hebben, als ghy ghevonden sult hebben datter gheen Godt en is? Guydo hem omcinghelt siende heeft henlieden terstondt gheantwoordt: ghy meucht my, mijn Heeren, in u luyder huys doen t'ghene dat u belieft.

Daer naer stelde hy sijn handt op een vanden graven dat seer groot was: ende sijnen spronck nemende swanck hy hem selfs aen d'ander zijde die uyter maten rasch was van leden, voort ginck hy sijns weechs als hy hem uyt henlieden ghereddert hadde. Die andere bleven daer al verwondert zijnde, saghen op malcanderen, ende begonnen te segghen dat hy sonder verstant was, dat oock het ghene hy gheseyt hadde niet te passe en quam op hun redene: want zy lieden ter plaetsen daer zy doen ter tijdt waren niet meer te doen en hadden, dan alle d'ander Burghers, noch oock Messire Guydo minder dan yemandt van hen allen. Maer Messire Betto heeft tot hen allen gheseydt: ghy lieden zijt al te samen sonder verstandt indien ghy hem niet verstaen en hebt. Want hy ons eerlijck ende met weynich woorden den meesten laster vander Weerelt aengheseydt heeft: ghemerckt dese graven, indien ghy daer wel op let, der dooden huysen zijn, om datmen daer de dooden leyt ende dat die daer woonen, welcke graven hy seydt onse huys te wesen, om ons daer mede te doen verstaen dat wy ende andere ydioten oft ongeleerde menschen snooder zijn dan dooden te achten teghens hem ende ander wetende mannen: ende daerom zijn wy luyden hier tusschen de graven wesende in onsen huyse. Doen verstondt een yeghelijck t'ghene dat Messire Guydo hadde willen segghen, dies zy beschaemt waeren ende hem niet meer en terchden: oock hielden sy van dien tijdt voort aen Messire Betto voor een subtijl ende verstandich Ridder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken