Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt (1559)

Informatie terzijde

Titelpagina van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt
Afbeelding van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemtToon afbeelding van titelpagina van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/brieven
vertaling: Latijn/Neolatijn / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt

(1559)–Cornelis van Ghistele–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 94r]
[fol. 94r]

Hier beghint de antvvoorde, die Prothesilaus scrijft tot Laodamia.
Ghemaect door den Translateur.

 
OP den seluen dach als wy na Troyen vrijmoedich
 
VVt Aulide met ons schepen namen de gangen,
 
Soo hebbic uwen brief met herten blijmoedich
 
O weerde Laodamia onfanghen.
 
(Daer ick altoos na haecte met vierich verlanghen
 
Te wijle wy in Aulide laghen versteken)
 
Dies my terstont de tranen ouer de wangen
 
Van blijschappen liepen als vloeyende beken.
 
En eer ick uwen brief te dege cost opgebreken
 
Duysent mael bynaest custick den seghel soet.
 
Och hadde v tonghe tot my connen ghespreken
 
Die woorden (dacht ick) die v penne vroet
 
Geschreuen hadde, so bayde ic in der vruechdẽ vloet:
 
En so hadden wy malcanderen met breeder wtleggen
 
Troostelijck weer moghen den lesten adieu segghen.
 
 
[Folio 94v]
[fol. 94v]
 
Ghy beclaecht v seer van den wint fellijc oock,
 
Die ons soo subijtelijck heeft doen scheyen:
 
Och dat was mijnder herten een grief quellijc oock
 
En dwelc my dicwils inwendich heeft doen schreyen.
 
VVant haddick wat langere noch mogen beyen
 
Meer soeter woorden soudy oock hebben ontfaen
 
Van my: maer duer tschippers snellijck toereyen
 
Moestick half ongetroost (ick kent) van v gaen.
 
Vwen brief doet my noch een druckich vermaen
 
Als dat ghy niet vrolijck en cont ghezijn
 
Alsoo langhe als ick om Paris den Troyaen
 
In mijn harnasch moet tot elck termijn, rijen
 
En verwachten der vianden wreet aenschijn,
 
En verdriet, en ongemack dickwils ghenieten.
 
Blijft ghy gherust, my en sal sulcks niet verdrieten.
 
 
 
Ga naar margenoot+ V goutgheel haer, en wildy niet vercieren
 
Ghelijc ghy plaecht, en so uwen staet betaemt.
 
V sijden cleeren ghemaect na tslants manieren
 
Ghy v nu te dragene oock schaemt.
 
Vlichaem ghy met abstinentie praemt,
 
Van spijse, en dranck, als een desolate,
 
Och wildy v, die soo eerlijck sijt vernaemt
 
Om mijn absentie, soo cleyn houwen van state?
 
Ga naar margenoot+ Stelt v herte in vreden, twort v meerder bate,
 
En verdrijft v swaermoedicheyt met recreatie.
 
Groote doloruesheyt voorwaer ick hate.
 
Hierom bidde ick v met vierige supplicatie
 
Dat ghy swichten wilt van sulcke dolatie
 
En wilt v herte tot eenich solaes begheuen
 
Grooten druck crenckt de iuecht, en cort smenschen leuen.
 
 
[Folio 95r]
[fol. 95r]
 
Maer tghene, dwelck ick v vermane te doene
 
En can ick (eylaes) selue niet volbringhen:
 
VVant ic so ongerust, als ghy, ben auont en noene,
 
Ick en can mijn droefheyt met geen vruecht gemingẽ:
 
Mijn swaermoedich herte en can ick niet bedwingen
 
Al sie ick hier somtijts triumphelijcke regie.
 
Al mach ick somtijts dansen, of singhen,
 
Altijt compt my in den sin v droeue imagie
 
Die ghy beweest voor heere, en pagie
 
(O Laodamia ick bent wel ghedachtich)
 
Doen wy moesten nemen so subijt de passagie,
 
En nu ben ick veel ongheruster met herten onsachtich
 
Om dat ghy noch sulcken druck zijt verpachtich
 
Also my de bode heeft mondelinge verclaert oock.
 
Liefs mistroosticheyt, liefs herte altoos beswaert ooc.
 
 
 
Noch een sake doet v dickwils versuchten,
 
Sorgende, voor tghene datter is ghepropheteert,
 
En dat my sulcks ghebueren sou, is al v duchten.
 
Als dat ic deerste sou wesen (uwen sin murmereert)
 
Die van Hector sou worden geinterficieert,
 
Duer mijn groote stouthz, en duer zijn sterckhz strãc.
 
O Laodamia v herte hier om niet en verturbeert
 
Laet Fortune der oorloghen hebben haren ganck.
 
Hoe mach eenich riddere meerder eere, lof, en danck
 
Behalen, dan die voor zijnen lantsheere
 
Sijn lijf auentuert: en sulck liefde my dwanck
 
Na Troyen te treckene, al ben ick ionck en teere,
 
Om te helpen wreken alsulcken oneere
 
Als Paris onsen landen heeft betoont,
 
Die quaet werct, die wort dickwils met quaet geloõt.
 
 
[Folio 95v]
[fol. 95v]
 
Ghy schrijft dat ick mijn schip sou laten dleste wesen
 
Slachtende den veruaerden, en den onualianden.
 
Och soo souwic, als een bloo Capeteyn, wordẽ mispresen,
 
Soudick hier behalen alsucke schanden?
 
Ick waer beter by v in onse landen
 
Ghebleuen, alsmen my dat sou na schrijuen
 
Ick hope Hector (daer ghy voor vreest) sal duer mijn handen
 
De doot besueren, al is vroom sijn bedrijuen.
 
Al heeft Paris ontscaeckt de schoonste der wijuen
 
Duer Venus hulpe, dit achtich cleene,
 
Ga naar margenoot+ Maers dient in dorloghe, Venus moeter buytẽ blijuẽ,
 
Haer hulpe is hier luttel gherekent ick meene.
 
Ick en twijfel niet, Troyen sal comen in weene
 
En Priamus huys sullen wy brenghen te gronde
 
Duer oorloghe, wort dickwils ghestraft de sonde.
 
 
 
Ghy meent dat wy Griecken tegen gods wille
 
Desen crijch aenueerden, soo uwen brief can spellen,
 
Om dat wy moeten hebben ligghen stille
 
Soo langhe in Aulide, duer AEolus quellen.
 
O neen wy: maer doorsake sal ick v vertellen
 
VVaerom dat wy duer AEolum werden gheplaecht,
 
Het quam alleene by Menelaus voortstellen
 
Die Dianaes herdt na spuerde onuersaecht:
 
Dies hy met sijn dochtere, een ionghe maecht,
 
Moest versoenen de contrarie winden
 
Dwelck van menighen hier wert beclaecht.
 
Voort laet ick v weten, dat wy beuinden
 
Aen veel teekenen, die wy gesien hebbẽ in alle inden
 
Dat ons Victorie sal ghebueren
 
Hierom o Laodamia laet v droeuich trueren.
 
 
[Folio 96r]
[fol. 96r]
 
Apolloos oraclen, weerdich verheuen
 
Hebben ons oock vermaent, tot diuersche stonden,
 
Alsoo ons Calchas heeft te kennen ghegeuen:
 
Dat Priamus rijck ick moet v vermonden
 
Duer de Griecken sal worden verslonden.
 
En hier om, trouwelijck wy Griexsche heeren
 
Hebben ons altesamen met eede verbonden
 
Niet wederom in Griecken te keeren
 
Voor dat wy Troyen met bederflijck verseeren
 
Ghedestrueert sullen hebben, dits ons accoort,
 
O Laodamia wilt hier duer v vruecht vermeeren:
 
En neemt ditte voor een troostelijck confoort.
 
VVy hebben oock noch van Iuppiter ghehoort
 
Dat Laomedos eet, daer eertijts af is ghesproken
 
Van de Griecken, sal worden gbewroken.
 
 
 
Voor al uwen druck, voor al v lijen dan,
 
Voor al v sorghen, voor al uwen rouwe,
 
Sal v naken een groot verblijen dan,
 
VVanneer ick sal weer comẽ, (dwelc ic god betrouwe)
 
Als een verwindere, in de Griexsche landouwe.
 
En als ick v dan sal gaen verhalen
 
Ons loflijcke feyten, die wy als de bouwe
 
Bedreuen hebben in de Troysche palen.
 
Met wat blijer cueren, met wat vriendelijcker talen
 
Sullen wy malcanderen dan omhelsen soet.
 
Och wat grooter vruecht salt wesen sonder falen
 
Als wy sullen dencken dan om onsen teghenspoet
 
En om donruste die ick nu besueren moet
 
Hier me adieu, wilt op v ghesontheyt wachten,
 
En peyst om mi, ick peyse om v by dagen, by nachten.

Hier eyndt dese Epistele.

margenoot+
Pueri9 valeria n9 quęre laborãti potius solatia cordi.
margenoot+
Pueri9 valerianus in luctu properat moesta senecta graui.
margenoot+
Marte opus in bello non venere esse reor.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken