Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 186]
[p. 186]

[23] Grilligh trilligh Trilloos kindt

Commentaar

Lucretia van Trello wenste niet als een van de ‘verlepte roosjes’ uit gedicht [22] beschouwd te worden. Haar protest - blijkbaar in dichtvorm - wordt in dit speelse vers door Huygens beantwoord. In zijn weerwoord zegt hij dat hij dat gedicht geschreven heeft om een meisje te prijzen. Als hij al van een ander kwaadgesproken zou hebben, dan was dat bij wijze van vergelijking. Niet om iemand te beledigen. Elke man verzint leugens om zijn lief of zijn vriendin te beschrijven. Vanaf r. 30 tot 64 volgt dan, in dialect, zo'n gelogen (komische en petrarkistische) beschrijving.

Aan het slot van dit antwoord herhaalt Huygens dat hij het gewraakte vers schreef ‘Om en meijsgen te bestieren Die me [...] Meer behaeght/ Die ick Liever sie/ as alden dach’ (r. 95-98). Ter nadere precisering voegde hij later aan deze passus vier regels toe. De laatste twee ervan (‘Dien ick lieff heb met en maer, Niet as vrijster maer as Caer.’ r. 101-102; d.w.z.: ‘van wie ik houd, maar dan niet als geliefde maar als goede vriendin’) verwoorden duidelijk zijn nieuwe verhouding tot Dorothée van Dorp.

Uitgaven

Worp Gedichten i, p. 166-169; Zwaan 1984, p. 18-24 (met annotaties).

Literatuur

Sterck 1887; Zwaan 1982; Leerintveld 1985; Grootes 1985, p. 6-8; De Vries 1985; Keesing 1987b, p. 31-32.

Overlevering

H-I Autograaf Huygens, ka xla, 1619, fol. 24r. Een enkelblad papier van 312 × 195 mm, beschreven in twee kolommen. De regels 1 t/m 48 in de linkerkolom, de regels 49 t/m 106 in de rechterkolom. De laatste vier regels met ondertekening noteerde Huygens verticaal, onderaan rechts van de rechterkolom. Onder de linkerkolom noteerde Huygens in een latere fase een viertal regels dat ingevoegd diende te worden na regel 98.

Datering

Huygens dateerde dit gedicht: 20 9bris 1619 (= 20 november 1619).

Varianten



illustratie

8 H-Ia Die   men lestereijs ontvillen  
  b [ ] me [ ]

16 H-Ia 'Kwil   noch al ten quaetste keeren,  
  b [ ] 't [ ]

20 H-I Om en aere <w>>te bewijsen

21 H-Ia Watten grooten onderscheijt  
  b {Watten grooten} [ ]
  b {Datter al wat} [ ]
  c Datter al wat [ ]

27 H-I Schole, <m>>Moer, en leert ierst kennen

[pagina 187]
[p. 187]


illustratie

45 H-I   <*Ov'en*>>Segh in't treën 'tis en paeuw,

47 H-I   Segh her ooghjes bennen <s>>Lichges

57 H-Ia   Voetges   luchter as en kindt,  
  b   [ ] smaller [ ]

63 H-Ia   Maer (sel hier en   ander seggen  
  b   [ ] wijsert [ ]

67 H-Ia   Laetje   zoo ver niet bedrieghen,
  b   [ ] zoo in slaep niet wieghen,

68 H-Ia   All het Vrijen staet   op lieghen,  
  b   Allet [ ] op't   [ ]

70 H-Ia   Comt uijt leughen en   uijt jock.  
  b   Rust op [ ] op [ ]

76 H-Ia   Dan hij oijt   con waerdich wesen,  
  b   [ ] mocht [ ]

96 H-Ia α Die   ick sonder te versieren  
  b β [ ] me [ ]
  c   {Die me} [ ]
  c   {Die ick} [ ]

98 H-Ia α Meer behaeght as alden dach.  
  b β {Meer behaeght} [ ]
  b β {Liever sie} [ ]
  [99-102 zijn na de voltooiing en ondertekening van het gedicht onder de linkerkolom toegevoegd. Een invoegingsteken plaatst dit viertal regels na regel 98.]

102-99 H-II (1) Daer ick me in deucht en eeren
  (2) Wo<n>>ngder wel ken ackirderen,
  (3) Die ick lieff heb met en maer,
  (4) Niet as vrijster maer as Caer.
 
  [ondertekening en datering]
  H-I 106 Constanter. 20. 9bris. 1619 raptim et ludibundus. vix trib. hor.!
  H-II   <106>>110. [Constanter. 20. 9bris. 1619 raptim et ludibundus. vix [trib. hor!]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken