Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[25] Tvrouwe-lof

Commentaar

‘Loflied op de vrouw oftewel de man is de baas’, zo zou men de contradictoire titel van dit gedicht kunnen parafraseren. De ondertitel maakt duidelijk dat Huygens zich op komische wijze richt tot de jeugd van 's-Gravenhage.

Aansluitend bij de gedichten [22] en [23] gaat Huygens verder met enkele daarin aan de orde gestelde thema's. Daarbij blijft hij de techniek van de sermocinatio hanteren, het laten optreden van een gefingeerde persoonlijkheid die bepaalde uitspraken in de mond gelegd krijgt.Ga naar eindnoot1 In de rol van een boerenjongen weerlegt hij eerst de blijkbaar in Haagse kringen levende gedachte - hier vertolkt door een vrouwelijke gesprekspartner - dat Anna Roemers de repliek op zijn eerste gedicht geschreven zou hebben. Vervolgens wil hij algemeen bekend maken dat hij zich door bedoelde repliek niet uit het veld heeft laten slaan. Aan dit laatste knoopt hij een beschouwing vast over de superioriteit van mannen. Gesteund door bijbel, klassieke en moderne auteursGa naar eindnoot2 bewijst hij dat 'smans hand boven hoort.

In de later ingevoegde regels 353-376 is Huygens, nog steeds in de rol van ‘onnosel knecht’, expliciet over zijn dichtwerk en zegt hij dat hij in zijn werk vrouwen alleen geprezen heeft bij wijze van oefening van geest.

In de peroratie (de later genoteerde regels 445-464) vat hij zijn gedicht nog eens samen. Hij meent tot zijn eigen verontschuldiging te hebben aangetoond dat hij mijlenver van de liefde verwijderd is.

Uitgaven

Worp Gedichten i, p. 171-182; Zwaan 1984c, p. 26-57 (geannoteerd).

Literatuur

Zwaan 1984c; Leerintveld 1985; Grootes 1985, p. 6-8; De Vries 1985; Kuiper 1986, p. 11-12; Keesing 1987b, p. 46-47.

[pagina 190]
[p. 190]

Overlevering

H Autograaf Huygens, ka xla, 1620, fol. 1r-fol. 3r. Papier, 315 × 200 mm. De folia 1 en 2 vormen een dubbelblad; fol. 3 zat daar met spelden aan vast. Fol. 3v bevat het gedicht ‘Gar...’ [26]. Het geheel heeft sterk geleden door de inwerking van vocht. Op grond van de plaats die de regels op het papier innemen en de aard van de schrijfstof is voor dit gedicht een viertal stadia in de tekstontwikkeling te onderkennen. Behalve de grondlaag van het gedicht (H-I), is een drietal correctie- of aanvullingslagen waar te nemen (H-II t/m H-IV).
H-I Dit is de grondlaag. Huygens noteerde in twee kolommen:
op fol. 1r: de regels 1-44 en 45-90;
op fol. 1v: de regels 91-136 en 137-180;
op fol. 2r: de regels 181-228 en 233-274;
op fol. 2v: de regels 275-322 en 323-352 en 377-390;
op fol. 3r: de regels 391-436 en 437-444.
Onder regel 444 staat een streep.
H-II Nadat Huygens regel 444 had genoteerd, schreef hij op het ondersteboven gedraaide fol. 3r de regels 353-376. Door verwijstekens worden ze naar hun definitieve plaats gedirigeerd.
H-III Onder de streep na regel 444 schreef Huygens de regels 445-464. H-II was toen al geschreven. Gedwongen door de geringe ruimte tussen de streep na 444 en de van de onderzijde af geschreven regels 353-376, ging Huygens meer en meer gedrongen schrijven. De regels staan veel dichter op elkaar. De ruimte bleek uiteindelijk toch te klein: voor de regels 463 en 464, de datering en de ondertekening week Huygens uit naar de buitenmarge.
H-IV De regels 229-232 voegde Huygens in een latere fase toe. In verband met deze toevoeging bracht hij ook enige wijzigingen aan. De verzen (H-I) 225-228 werden na met enkele aangebrachte veranderingen door middel van een verwijsteken (‘inserantur “s” ad hanc not.’- worden ingevoegd boven (‘s’ = supra) bij dit teken) vier regels naar voren verplaatst. De verzen (H1) 221-224 werden sterk gewijzigd en nemen de ‘oude’ plaatsen 225-228 in.
Toevoeging en verwijzing dateren waarschijnlijk van 31 januari 1620, de datum waarop Huygens gedicht [26] ‘Gar...’ voltooide. De iets zwartere, minder verbleekte, inkt en de scherper gesneden pen waarmee dit gedicht is geschreven komen sterk overeen met de pen en de inkt van H-IV.
h1 Afschrift in andere hand. ka xla (1620) fol. 4r-6r. De tekst is in twee kolommen geschreven.
Fol. 4r bevat de regels 1-44 en 45-90;
fol. 4v bevat de regels 91-138 en 139-188;
fol. 5r bevat de regels 189-234 en 235-280;
fol. 5v bevat de regels 281-326 en 327-372;
fol. 6r bevat de regels 373-418 en 419-464.
De kopiist van h1 schreef over met weinig begrip van de tekst. De verwijzing in H-IV heeft hij genegeerd. Dezelfde hand schreef h2.

[pagina 191]
[p. 191]

h2 Afschrift in andere hand. ka xlf, c1a-1s. Dit afschrift maakt deel uit van een doorlopend gepagineerde verzameling kopieën, geschreven in één hand, van Nederlandse gedichten van Huygens die niet tijdens zijn leven zijn gepubliceerd. Het jongste gedicht in deze verzameling is van 1686. De verzameling zal na 1686 zijn aangelegd. De tekst van h2 is, in één kolom, geschreven op de bladzijden 131 tot en met 141.

Datering

Huygens dateerde H-III: 23 Ian. 1620. H-IV dateert mogelijk van 31 januari van dat jaar. De afschriften h1 en h2 zijn geschreven omstreeks 1686.

Translitteratie

H heeft waterschade opgelopen. Een vrij groot aantal regels is niet meer te lezen. In de tekst is tussen [ ] een reconstructie aangeboden op grond van de lezing in de afschriften.

Varianten

In dit overzicht zijn uit de beide afschriften alleen de woordvarianten genoteerd. De afschrijver was niet vertrouwd met het ‘Haags-Delflands’, het dialect dat Huygens in 'tVrouwe-lof bezigt, en heeft voortdurend de neiging de dialectische eigenaardigheden als en (voor een), -ge, -gie (voor de uitgang van het verkleinwoord) te negeren. Om het apparaat niet onnodig te belasten met steeds terugkerende elementen, die bovendien niet van Huygens zelf zijn, heb ik de varianten van dialectische aard niet opgenomen. Ook niet als ze volgens de definitie van substantiële varianten wel voor opname in aanmerking kwamen.



illustratie

  [titel]  
  H-Ia Tvrouwe-lof alias Mans handt boven [*clu*]ghtiche
  b [   ] [Boertighe]
  h1 'T Vrouwen lof [   ] Boertighe
  h2 [  
  H-I a, b verantwoordingh   ande Jeught van   'tsGra[ven]haeg[e]
  h1 [ ] van de [ ] Schraven-hagen
  h2   ] aen de [ ] 'S'graven-Hage.

1 H-I Haegse   [kindre, schielick] goet  
  h1 [ ] kinderen, [ ]

[pagina 192]
[p. 192]


illustratie

5 H-I Sonderlinghe jij Monseurs  
  h1 Sonderlinghe,[ ]

7 H-I Vande   Cappen en de Prucken,  
  h1 [ ] Cappen, van [ ]

8 H-Ia Die   jou <du>>blindelingh ontrucken  
  b [ ] {jou} [ ]
  b [ ] {je} [ ]
  h1 [ ] je [ ]

9 H-I 'Talderw<e>>aertste Manne-pandt
  h1 'tAlder waerdste minne-pand,

12 H-I Dan <'t> it moetje niet   voordriete
  h1 [ ] verdrieten,

13 H-Ia Dattick   nae men   slegte staet
  b [ ] om [ ] eijghen baet

21 H-Ia Daer me 't Juffer-rijck   Voorhoudt
  b [ ] Voorhout

24 H-Ia Kinders me om mostert stueren,  
  b Kindre [ ]

27 H-I <Daer *'tLeyd*>>Daeret Waghe-grauw van Leijden

36 H-Ia Om te dencken watter schuijlen  
  b En gaan [ ]

40 H-Ia Khoorde   zoo wat van ter sije  
  b [ ] dochtmen [ ]
  h1 [ ] nochtans [ ]

53 H-I Selmen ommers <achter 't>opp en aen

58 H-I Dan ick wachte vande meijt.  
  h1 Als [ ]

60 H-Ia 'Tvolckgen   heijt en   dicht elesen  
  b [   ] {dicht} [ ]
  b [   ] {brieff} [ ]
  h1 'Tvolckjen   [ ] brief [ ]
  h2 [ ] heeft[   ] eleesen  

64 H-I (Zeijd' ick,) zouw'kme daerin quelle?
  H1 Seid' ick, zou'k me daer mé quellen?

67 H-Ia Isset   maer ghien Condemnaci,  
  b [ ] slechs [ ]

72 H-Ia Aller pesten   pestelenti,
  b [ ] pestelenci,

[pagina 193]
[p. 193]


illustratie

  [Door cijfers 2, 1, 3 voor de regels H1-a 73, 74 en 75 te plaatsen wijzigde Huygens de volgorde.]

73 H-Ia (74) Staeter Mauritz noch Soo est,
  h1 [ ] Soo is't,

74 H-Ia (73) Staeter van purge noch arrest
  b Isset purje [noch arrest]  
  c Staeter[ ]

76 H-I Noch   docere noch firmeren,  
  h1 [ ] doneere [ ]
  h2 [ ] doceere [ ]

77 H-Ia Spelt   men naem   vrij jaeren langh  
  b [ ] dage [   ]
  h1 [ ] mijn [ ] dan daghe [ ]

79 H-Ia Stille, soetges, al met sinnen  
  b Soetges,[ ]

82 H-Ia Waren al de   meijssen mal  
  b [ ] meijssies [ ]

88 H-Ia Datje   'tien off 'taere lieffje  
  b [ ] {'toen off 'taere} [ ]
  b [ ] {zoo en seker} [ ]
  c [ ] lest en seker [ ]

91 H-I (Trou[we, 'k wilder nim]ment   melden)
  h1a [ ] noemen)
  b [ ] melden)

96 H-Ia Om en   dichge te beghinne  
  b [ ] rijmpge [ ]

97 H-Ia Voor en meisgen diemen hiet  
  b Van [   ]
  h1 Om een Meijsken, dat men Hiet,
  h2 [   ] hiet,

98 H-I Juffer, Juffer: (<I>>Wist ick't niet?

103 H-Ia Al ter   liefden al ter keur  
  b [ ] {liefden} [ ]
  b [ ] {eere} [ ]
  c [ ] liefden [ ]

105 H-I Bloote, blinde   Venis-seuntgie,
  h1a [ ] Venis-kindtje,
  b [ ] Venis-seuntje,

111 H-I Wat verblindje <menich oogh>>metje boogh

[pagina 194]
[p. 194]


illustratie

118 H-Ia Dieje   de verlepte bloemen  
  b [ ] die[ ]

122 H-Ia Om   getuijgen voor te halen,  
  b Noch   [   ]
  h1 [ ] getuijgens[ ]

123 H-I 'Tschrifje selver   zoo as't leijt
  h2 'tSchrifje [ ] soo't leijdt

135 H-I (Hooghe   tarme docht ick vast
  h1 [ ] toonen []vast,

140 H-I Is 'tberoemde   Visserskint,
  h1 [ ] Visserskint,

141 H-Ia Anne fleurtge van je nati
  b [ ] naci

142 H-I Ienigh' Hollan<d>>cks reppetaci

148 H-Ia Die   ongs' haters brocht   te schangdt.  
  b [ ] de spotter [ ]  
  h2 [   ] tot [ ]

154 H-Ia Lick en   ketel <van> met twie oortgies  
  h1 [ ] pap-pot [ ]

159 H-I Op   men kermesijnde   coon,
  h1 [ ] mijn [ ] coôn,

163 H-Ia Daer   nochtans de   filosoop
  b [ ] nochtangs [ ] fijlosoop

169 H-Ia 'Kwilme trouwe niet   tribbleren
  b trouwe 'Kwilme [ ] tribblere

172 H-Ia Ben ick   oijt beschaemt esien  
  b [ ] noijt [ ]

180 H-Ia Mit en   averecht gesicht  
  b [ ] averechs [ ]

182 H-I Dat ick   voor en puer genuchgie  
  h1 [ ] door [ ]

184 H-Ia S'morghens op men bedde schier  
  b 'S morghens[ ]

186 H-Ia Daerse,   denck ick, niet zoo langhe,  
  b [ ] loof [ ]

[pagina 195]
[p. 195]


illustratie

187 H-Ia (Want ick hebb' al   stercker pangt  
  b [ ] starcker [ ]
  h1 [ ] beter [ ]

189 H-Ia <Haddj>>Hadd' me' kenne besich wesen

190 H-Ia As   en ander om   te lese,  
  b [ ] veel angdren [ om ]
  h2 [   ] met[ ]

191 H-Ia Datse   hadd', zoo me docht,  
  b [ ] schier [hadd' ]

193 H-Ia Zouwme   sulke blaeuwe bloemen  
  b [ ] sucke [ ]

198 H-Ia Boven-mensselicke paertge,  
  b {Boven-mensselicke} [ ]
  b {Onver<l>glijckelicke} [ ]
  c {Boven-mensselicke} [ ]
  c {Onverglijckelijcke} [ ]
  c {Onvergetelijcke} [ ]
  h1 Onvergelijckelicke paertje,  
  h2 Onvergelijck'licke paertje;  

204 H-I Om zoo   schandeleusen stick.
  h1 [ ] soo schandeloose [ ]

206 H-Ia Quam ick eerst ten   princepalen,
  b [ ] princepalen.

207 H-Ia Voorder, sprack ick, Lieve   moer  
  b Voorder (sprack ick) [   ]
  h1 Voorder, sprack ick, [ ] moer,

209 H-I Op men   backes late smijte  
  h1 [ ] kake [ ]

210 H-I Songder weer iens uijt te bijte
  H2 Sonder eens weer om te bijten,

220 H-I Koelde mé de kleuters moet <*Dae*>
  [H-IV 221-224 ←H-I225-228]

221 H-I (225) Waerom heijt je hooft tw[i]e ooren

222 H-I (226) Dan om   Jae en Nee te hooren?
  H-IV (222) [ ] clacht [en] weer [te hooren?]
  [H-IV 225-228 ← HI 221-224]

[pagina 196]
[p. 196]


illustratie

225 H-I (221) α Daer uijt selje schier begrijpen  
  H-IV   β Soeckt   men   schriften en men brieven  
  h1 (221)   [   ] <brieven>scriften [en] me   [brieven]
  h2 (222)   [ ] me <b>>schriften, soeckt [ ] brieven,

226 H-Ia (222) α Off ick me vergeefs laet nijpen
  b   Da'ck me niet [vergeefs laet nijpen]
  H-IVa   α Siet men angtwoordt en men grieven,  
  b   Leest[   ]
  h1 (222)   [ ] andtwoord [ ]

227 H-I (223)   Daer uijt selje sien ter deegh
  H-IV   ‘Kwedd je wijst wel haest ter deegh

228 H-I (224)   Off ick   sloegh off slaghe creegh.  
  H-IV   Wieder   [   ]
  h1 (224)   Wied'er   slaegh, of slaghe kreegh.  
  h1 (224)   [ ] slagh, [ ]
 
  [H-1 (225-228) 6 H-IV (221-224)]

230 H-IV   Ick en m<a>>eijt <*te*>>her mongt te vieren?

232 H-IVa   Hola! Zoo   ver nummermeer.  
  b   [ ] mal[ ]

233 H-I (231)   Alle <mannen> broecken, alle baerden

237 H-I (233)   'Kwilme mit men   eijghe vleijen  
  h1a   'kWilme [ ] eighe [ ]
  b   [   ] eigh' niet vleijen,

238 H-I (234)   Niet bedrieghen off   verleijen,
  h1a   [ ] verbleijen
  b   [ ] verleijen

241 H-I (237)   In de linkermarge bij deze regel noteerde Huygens het cijfer 318. Hij haalde het later door.

245 H-I (241)   In de linkermarge bij deze regel noteerde Huygens het cijfer 900.

246 H-I (242)   Dat waer   't opperst   onder wenden,
  h1   [   ] onder-wenden,
  h2   [ ] opperst' onder wenden,

257 H-Ia (253)   Com ick bij die aere   quantten
  b   Raeck [ ] quangten

258 H-Ia (254)   Die in Menssen, Beeste,   Plantten
  b   [ ] Plangten

265 H-I (261)   Die wel   altijdt mans sou   maecken
  h1   [ ] altoos [ ] maken

[pagina 197]
[p. 197]


illustratie

266 H-I (262)   Costser altijdt   toe   geraecken.
  h1   Cost ser altoos [ ] geraken.  
  h2   Cost s^er[ ] aen [ ]

271 H-Ia (267)   Daeruijt wasser ien die sprack
  b (268)   Watter in en Vrouwmens stack.

272 H-Ia (268)   Watter in en Vrouwmens stack.
  b (267)   Daeruijt wasser ien die sprack

273   [marge]
  H-I   Soph. Ajac. γυναιξὶ ϰοσμον ἡη σιγὴ φεϱει.
  h1   [ontbreekt]

277   [marge]
  H-I (273)   Vid. Calep. in Hom.
  h1   [ontbreekt]

277   [marge]
  H-IV   Dict. ap. Gell.
  Ἑπτὰ πόλεις διεϱίζουσι πεϱὶ ϱ῾ίζαν Ὁμὴϱου
  Σμύϱνα, Ῥόδος, Κολόφων, Σαλαμὶς, Χίος, Ἄϱγος, Ἀϑηναί.
  h1   [ontbreekt]

278   [marge]
  H-IV (275)   μῦϑος δ᾽ἄνδϱεσι [μελ]ήσει.
  h1   [ontbreekt]

281   [marge]
  H-I (277)   Erasm. ad. | ch.2.cent. | 10. ad 22.|
  h1   [ontbreekt]

285 H-Ia (281) α Ongdertusse deuse baggens
  b   β Selle wij dan [ ]

286 H-Ia (282) α Voerde gaeren al de   vlaggens.
  b   β Voere laten [ ] vlaggens?

288 H-I (284)   Dien en wijff verbiene can.
  h1   Die een Wijf verbieden kan.

296 H-Ia (292)   Ellick lipp-stick was en kors.  
  b   Elcke lipp-lap [ ]

300 H-I (296)   Meuglik had je 't al ehoort
  h1   Meugelick hadje 't<lang>> al ehoort,

306 H-Ia (302)   Mannen   wijsheijt meer te naecken  
  b   [ ] {wijsheijt} [ ]
  [ ] {cloeckheijt} [ ]
  h1   [ ] cloeckheit [ ]

[pagina 198]
[p. 198]


illustratie

307 H-Ia (303) Hoese   bij de rechte lijn  
  b   [ ] {bij} [ ]
  b   [ ] {dan} [ ]
  h1   [ ] dan [ ]

314 H-Ia (310) Datter   onder duijsent leuren  
  b   [ ] ongder [ ]

317 H-Ia (313) Dieder zoo   vijff ses <wou> wil coopen
  b   [ ] {vijff ses} [ ]
  b   [ ] {en deel} [ ]
  h1   [ ] en deel [ ]

321 H-Ia (317) Hier uijt   hebje en angder voordeel,  
  b   [ ] {hebje} [ ]
  b   [ ] {strack} [ ]
  h1   [ ] hebje [ ]

323 H-I (319) Al dat seld[e   wordt esi]en
  h1   En[ ] word esien,

331 H-Ia (327) Wijstmen   en Wijs Vrouwen-dier  
  b   [ ] ien [ ]

332 H-I (328) Wat ontstaeter strack en tier!  
  h1   Mèt [ ]

336 H-Ia (332) Noijt in Hollangt   Beer off Reus,  
  b   [ ] dwergh [ ]

346 H-I (342) Wil ick vlieghen en niet renne:  
  h1   [ ] maer [ ]

351 H-I (347) Dat de ooghen   bindt en blindt,  
  h1   [ ] kindt of [ ]

352 H-Ia (348) Daeroff kenn' ick lucht noch windt.  
  b   [ ] {kenn'} [ ]
  b   [ ] {hebb'} [ ]
  h1   Daer of heb [ ]
 
  [De regels 353-376 schreef Huygens in een latere fase op een los vel: H-II (1)-(24)]

363 H-II (11)   Dat <de>>sen prijsen waerdich was.

374 H-II (22) M<a>>eer as looffelijck con wesen
  h1   [ ] om [ ]

375 H-IIa (23) Zeght vrij allegaer die 't leest
  b   {Zeght} [ ]
  b   {Hoort} [ ]
  h1   Hoort [ ]

[pagina 199]
[p. 199]


illustratie

376 H-IIa (24) 'Tis en oeffeningh van geest.  
  b   {'Tis en} [ ]
  b   {'Twas maer} [ ]
  h1   'tWas maer [ ]

380 H-I (352) 'Ksach men leve <s>>boogh noch schicht

382 H-I (354) Dat den hemel plecht te vreesen,  
  h1   [ ] placht [ ]
  h2   [ ] pleeght [ ]

385 H-Ia (357) 'Kheb<b>>wel duijsent mael <st>>gaen weghen
  b   'Kheb wel [ ]

388 H-Ia (360) S'morghens   droevich,   'savens blij,  
  b   {S'morghens} [ ] {'savens} [ ]
  b   {'Ksaghse} [ ] {ksaghse} [ ]
  h1   'kSaghse [   ] 'ksaghse [ ]

400 H-Ia (372) [D'iene seijt het ] was om Griet[, ]
  b   [ ] is [ ]

401 H-Ia (373) [S'heijt ] twie ooghjes as en craelt[ge, ]
  b   [ ] en ooghjen [ ]

402 H-Ia (374) [D'aere] seijt   'twas al om Aeltge[, ]
  b   [ ] 'tis [ ]

403 H-Ia (375) S'hadde' en keeltgen [as en veel,]
  b   S'heijt [ ]

405 H-Ia (377) S'hadd' en [haertgen geel as] koren  
  b   S'heijt [ ]

410 H-I (382) Wie [en   sou]<d>>wer niet mé jocken!  
  h1   [ ] souder [ ]

417 H-Ia (389) 417 Wat al   paedges sach ick   heeren!  
  b   [   ] paedjes [   ]
  h1   [   ] paerden sagh [ ] Heeren!  

418 H-I (390) Wat en   kangsje wou<d>>wer keere!
  h1   [ ] kansje wouder keeren!

422 H-I (394) Singhe   mocht honeur an't wammes,  
  h1   [ ] moest [ ]

423 H-I (395) <*N*>>*Sa*cke tabbert, muts en <b>>doeck,  
  h1   Rocken [ ]

424 H-Ia (396) Vive   mantel, hoet en broeck!  
  b   [ ] mangtel, [ ]

[pagina 200]
[p. 200]


illustratie

425 H-Ia (397) Hoor (beghon de   meijt te kallen)  
  b   [   ] {meijt} [ ]
  b   [   ] {feex} [ ]
  h1   Hoor, [ ] feex [ ]

427 H-I (399) Hoe je <v>>diep en dieper raeckt

431 H-I (403) 'Klien ghien oor<en>>e meer, Gedieuw,
  [De regels 445-464 voegde Huygens in H-III toe.]

445 H-IIIa (1) Haegsche   kindre,   lieve maetges
  b   [   ] {lieve} [ ]
  b   [   ] {noble} [ ]
  h1   [ ] kin're, noble Maetjes,  

447 H-III (3) Keurt men in <men>>gerechticheijt,

460 H-III (16) <W>>Hoe de man van binnen is:

eindnoot1
Grootes 1985, p. 8.
eindnoot2
Mevr. G.C. Kuiper heeft de dichter hier gecontroleerd aan zijn bron (Kuiper 1986). Zij komt tot de tweeledige conclusie dat Huygens a) zich in een vrouw-onvriendelijk gedicht beroept op Erasmus, die op dat moment in Holland opnieuw in de belangstelling staat en b) Erasmus' woorden uit hun verband rukt en verdraait ‘tot iets wat tegengesteld is aan Erasmus' bedoeling’. Met deze conclusie weet zij vervolgens geen raad. M.i. hoeven wij Huygens hier geen vervalsing van bronnen te verwijten. In de komische contekst van deze verhandeling voert hij een grote autoriteit op, enkel en alleen pour le besoin de la cause. De ingewijden die bronnen kenden, zullen van de opzettelijk omkering van het citaat genoten hebben.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken