Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 386]
[p. 386]

[38] Van over 't noorder nauw

Commentaar

Na de voltooiing van zijn Costelick Mall dat nogal wat contacten met Cats en diens Zeeuwse kennissen met zich meebracht, richt Huygens zich vanuit Londen met dit gedicht opnieuw tot zijn Amsterdamse vrienden Hooft en de zusjes Anna en Tesselschade Visscher. Blijkbaar had hij er behoefte aan de vriendschapsband, ontstaan in 1620 (vgl. gedicht [28]), het jaar daarop bestendigd (vgl. de ‘Schoncken’ [29-30] en Hoofts uitgeleidegedicht [31]) opnieuw aan te halen.

Na de begroeting maakt Huygens zich als schrijver van deze rijmbrief bekend, waarbij hij aangeeft zelf bij hen vergeleken maar een matig dichterje te zijn ‘die den topp van 'tconstigh hoeven-vocht Soo menichmael besucht, soo selden heeft besocht’ (r. 19-20). Hij deelt zijn ‘hoe, wat, waer en wanneer’ mee (r. 29-49) en stelt zich het vaderland voor ogen dat hij al zo'n vijf maanden niet meer gezien heeft. De regels 49-84 roepen achtereenvolgens de vaderlandse plaatsen op die Huygens in zijn poëtische terugreis aandoet: 's-Gravesande, Den Briel, Scheveningen, Den Haag, Haarlem en Muiden. Bij Muiden aangekomen, herinnert hij aan de gebeurtenissen die Hooft op het toneel heeft gebracht, aan de kunstzinnige bezigheden van Anna Roemers en laat hij Tesselschade de naar zee vertrekkende schepen behouden vaart wensen. Het slotgedeelte (r. 85-116) gebruikt Huygens ter beschrijving van de dichterlijke macht die zij gedrieën bezitten. Deze macht kan hem een voorspoedige thuisreis bezorgen en moet zelfs in staat zijn ‘'t vreedsamighe begeeren Des Britschen Onder-Godts (open variant: Israels) tot Hollandts baet te keeren’ (r. 108-110).

Huygens heeft deze brief in verzen naar zijn broer Maurits in Den Haag gezonden met het verzoek hem door te sturen naar Amsterdam. Op 6 juni 1622 ontving Constantijn in Londen de bevestiging dat aan zijn wens was voldaan.

Maurits schrijft hem op 30 mei:

De dag nadat ik uw verzen heb gekregen, ik ontving ze 's avonds om 10 uur, heb ik ze doorgestuurd naar Amsterdam, zodat het niet aan mij gelegen zal hebben als ze ze niet kersvers hebben gekregen.Ga naar eindnoot1

 

Vervolgens geeft Maurits de mening weer die ze thuis over dit nieuwe vers van Constantijn hadden gevormd:

Ik heb ze gelezen met Vader en Moeder enz. Zij begrijpen er niets van, en niet veel beter verging het mij, die voortaan alleen nog maar wat van u komt kan bewonderen op de manier zoals men zich verbaast over het vreemde taaltje van een Indiaan, Turk of laten we zeggen een Fries en als enig oordeel zeggen ‘Wat gek’.Ga naar eindnoot2

 

In Huygens' familiekring werd zijn vernuftige stijl dus niet gewaardeerd. In een brief van 8 juni aan zijn ouders zegt hij hierover:

Ik heb er lak aan dat men mijn gedichten moeilijk vindt; ik ben nooit uit op duisterheid, maar op ongebruikelijke en tegelijk krachtige woorden, zolang mijn lezer, die er plezier in heeft in wat ik gemaakt heb, door te dringen, maar niet in zijn moeite teleurgesteld wordt. Zonder deze inzet wordt het een wel erg laffe zaak, zulk rijmwerk dat zomaar de hersenen van de meest hersenlozen ingaat.Ga naar eindnoot3

[pagina 387]
[p. 387]

Die waardering verwachtte Constantijn wel van zijn Amsterdamse vrienden.

In een postscriptum onder een brief van 23 juni aan zijn ouders laat hij weten dat het hem verbaast nog geen antwoord van die Amsterdamse dichters te hebben ontvangen.Ga naar eindnoot4

Dit gedicht leverde binnen de Huygensstudie argumenten voor discussie op twee terreinen: dat van de psychologie en dat van de politiek. Smit en Poulssen tekenen vooral in verband met De uytlandighe Herder [41] Huygens' psychische gesteldheid. Zij menen dat Huygens in Engeland in een zware depressie verkeerde. Zwaan betoogt daarentegen (in forse bewoordingen) dat hun voorstelling van zaken ‘in hoofdzaak op fantasie’ berust. Hij ziet in de regels 32-48 van dit gedicht een argument voor de stelling dat Huygens ‘Geestelijk goed toegerust’ en ‘ook lichamelijk gezond’ was.Ga naar eindnoot5 Voor dit gedicht heeft Zwaan m.i. gelijk. Op deze kwestie kom ik terug bij gedicht [41].

In het Hooftjaar 1981 publiceert Marijke Spies de visie dat Huygens met dit gedicht, en dan met name vanaf regel 91, Hooft wilde bewegen ‘iets te ondernemen waardoor het Engelse parlement - Hoger- en Lagerhuis - milder zou kunnen worden gestemd’. Tineke ter Meer heeft, in het Huygensjaar 1987, deze visie weerlegd door het gedicht te plaatsen in de traditie van het propemptikon. Zij ziet geen reden om deze regels een politieke bedoeling mee te geven.Ga naar eindnoot6

Uitgave

Worp Gedichten i, p. 259-261; Worp 1976, p. 24-28 (met annotaties); Van der Heijden, Spectrum 8 (met inleiding en annotaties)

Literatuur

Smit 1966, p. 121; Zwaan 1969; Smit 1980, p. 98-100; Spies 1981; Ter Meer 1987, p. 32-37; Schenkeveld-Van der Dussen 1988, p. 16-17.

Overlevering

H Autograaf Huygens, ka xla, 1622, fol. 9r. Een enkelblad van 305 × 207 (aan de onderzijde: 200 mm). Dit handschrift is vermoedelijk een afschrift van een eerdere kladversie. Zie de variant in regel 103 waar Huygens aanvankelijk de aanvang van regel 105 had genoteerd.
D1 Dit gedicht werd voor het eerst uitgegeven, op een apart ongesigneerd half vel achter de eerste druk van Batava Tempe [...] Tot Middelburgh, | Ghedruckt by Hans vander Hellen, voor Jan Pieterss. van de | Venne, woonende by de Beurse in de Schildery-winckel, 1622 (zie onder Overlevering bij gedicht [36]). In het ex. kb 2116 B 22 is het ongesigneerde halve vel foutief ingebonden in het midden van het laatste katern, e, dat ook een half vel groot is.
D2 In de tweede druk van het Costelick Mall en Batava Tempe (Middelburg, 1623) is dit gedicht opgenomen achter het Costelick Mall. Het beslaat de niet genummerde pagina's C2v-[C4]r. Deze tweede druk is ‘onversien, onverbetert’ opgenomen in boek iv van de Otia. (zie onder Overlevering bij [37].)
Ot = D2
K1 Koren-bloemen 1658, iiii Boeck ‘Van Als’, (2A3-[2A4]v), p. 189-192.
K2 Koren-bloemen 1672, viii Boeck. ‘Mengelingh’ (3K-3K2v), p. 441-444.

[pagina 388]
[p. 388]

Datering

H is gedateerd: Id. Maijs 1622 (= 15 mei 1622).

Varianten

  [titel]
H Aende Joffrouwen | Anna ende Tessel-schade Vischers | ende de Heere | P.C. Hooft, Drost van Muijden.
D1 groete | aen de ioffrouwen | Anna ende Tesselschade | Visschers; | mitsgaders de heere | p.c. hooft | drost van muyden.
D2 groete | aen de ioffrouwen | anna ende tesselschade | visschers; | mitsgaders de heere | P.C. hooft, drost van muyden.
K1 aen de ioffrouwen | anna ende tesselschade | visshers*; | mitsgaders de heere | p.c. hooft, drost van muyden.
K2 Aen de joffrouwen | anna ende tesselschade | visschers; | Mitsgaders den heere | p.c. hooft, | drost van muyden.

[pagina 389]
[p. 389]


illustratie

1 H Van over   't Noorder Nauw, daer   Roomen buijten   slingher
  D1 [ ] 'tNoorder-nau, [   ] slinger,  
  K1 [   ] Roomen, [   ]

2 H 'Tvervloeckende gedreijgh van   sijn gelasen vingher  
  K1 [ ] sijn' verachten [ ]

3 H Voor doove deuren   sendt; daer aen den <Heijlg'en>> Heijl'gen dis  
  D1 [ ] sendt, [ ]

4 H On-overlichaemt Broodt der zielen voetsel is,  
  D1 Onoverlichaemt [ ]

5 Ha Besoeckt u <t>>dese groet;   vereertse met den   opslagh  
  b [ ] vereert haer[met   ]
  D1 [   ] opslagh,

6 H Van een goetwillich oogh; al waert dat   Roemer op   sagh,
  D1 [ ] Roemer [ ] sach
  K1 [   ] sagh,

7 H Getrouwer   vrienden-handt en reijckten hij u   niet  
  D1 [ ] vrienden handt [   ]
  D2 [   ] niet,

8 Ha Dan daer ghij in dit witt   den   pennen-spoor af siet.  
  b [ ] het   [   ]
  D2 [   ] pennen spoor [ ]
  K1 [   ] pennen-spoor [ ]

10 H 'Tis   Huijgens, die 'tgeswell van   langh-vergaerden ijver  
  D1 [ ] Huygens [ ] lang-verspaerden [ ]

11 H Comt perssen daer hij gist van   sijn gedachtenis  
  D1 [ ] u [ ]
  K1 [ ] uw [ ]

12 H Off weijnich   overschots, off gheen gedacht en   is.  
  D1 Daer [ ] overschots [ ] is;  
  K1 Of [   ]

13 H Die   Huijgens, die 'tgeluck van   metgenoot van jaren  
  D1 [ ] Huygens, [ ] met-genoot in   [ ]
  D2 [   ] jaren,
  K1 [   ] mé-genoot [   ]

14 Ha Groot, Heins en Cats te zien niet all derft paren  
  b [ ] end' all [derft ]
  D1 [ ] en [ ]

15 H Met uwer vrientschaps   gunst: Die   Huijgens, die de print  
  D1 [ ] gunst; [ ] Huygens, [ ]

[pagina 390]
[p. 390]


illustratie

16 H Van   uw drij-waerdicheijt   affwesende bemindt,  
  D1 [ ] u [   ]
  K1 [ ] uw [ ] af wesende [ ]
  K2 [ ] uw' [   ]

17 Ha Affwesend'   met hem draeght,   affwesende doet vieren  
  b [ ] {met hem} [   ]
  b [ ] {bij sich} [   ]
  D1 [ ]   by sich [   ]
  K1 Af wesend' [   ] af wesende [ ]

18 H Door all dat nae de doodt soeckt leven in   Laurieren.
  D1 [ ] Laurieren;

19 H Die   Huijgens die den topp van 'tconstigh hoeven-vocht  
  D1 [ ] Huygens, [ ]

20 H Soo   menichmael besucht, soo selden heeft besocht,  
  D1 [ ] menich-mael [ ]

21 H Soo   menichmael den   randt van uw' verheven pluijmen  
  D1 [ ] menich-mael [ ] boort [ ]

22 Ha Verslaghen   heeft staen sien het wolcken-water schuijmen,  
  b   / /  
  D1 [ ] aen-ghesien [ ]
  D2 [ ] aen-gesien, [ ]
  K1 [ ] aen-gesien [ ]

23 H En mogelijck het vier ondeenen van   een sterr,
  K1 [ ] een' Ster

24 H Wt aller veeren reijck, uijt aller ooghen   sperr.
  D1 [   ] sperr,
  K1 Uyt [ ] sper;

25 H Terwijl   hij, worm gelijck, met sijn gewicht verleghen,  
  D1 [ ] hy worm-ghelijck [ ]
  K2 [ ] hy, worm-gelijck, [ ]

27 H Van 's Werelts slijck   doorcroop, en bij uw vlijtich hoogh  
  D1 [ ] door-kroop, [ ]

29 H Heeft noch   vergetelheijt in gheene van uw' borsten  
  D1 [ ] verghetenheyt [ ]

30 H Het vriendelijcke murw soo dick-diep doen   vercorsten
  D1 [ ] vercorsten,

31 H Off 'tvragen naer   uw' Vriendts hoe, wat, waer en   wanneer,  
  D1 [ ] uw's Vrients, [ ] Wanneer  
  K1 [ ] uw [   ]

[pagina 391]
[p. 391]


illustratie

32 H Verstreckt u noch een vreucht; Hij   leeft; en, vrij noch meer,  
  D1 [ ] leeft, en [ ]

33 H Hij voert een rappe ziel,   een onverlemde reden  
  K1 [ ] een' [ ]

34 H In 't onverroest gespan van lemteloose   leden:
  D1 [ ] leden;
  K1 [ ] leden.

35 Ha Herneem sijn volle jeught, en midden in 'tgedrangh  
  b besitt   [   ]
  K1 [ ] sijn' [ ]

37 H Van menighmalen meer betreckende   mallooten
  K1 [ ] Mallooten,

38 H Dan daer de Grieksche Vos in't oor van   sijn pilooten  
  K1 [ ] sijn' [ ]

40 Ha Sijn   ongestadicheijt ded' steunen op sijn mast,  
  b [ ] wanckelmoedicheijt [ ]

42 H Van Ebb' en Vloets   gemoet, en als de minder Booten  
  K2 [ ] ontmoet, en, [ ]

43 H Gecabelt   metten rugg van die haer vorens gaen,  
  D1 [ ] met den [ ]
  K1 [ ] aen [   ]

44 H Beslaet als   metgesleept een eerlijck achter-aen  
  D1 [   ] met   ghesleept [ ]
  D2 [   ] ghesleep* [ ]
  K1 Beslaet, [   ] ghesleept, [ ]
  K2 [   ] mé   [   ]

45 H Bij 's Vader-landts pinas, dat aen de Teemsche stranden  
  D1 Aen   [   ]
  K1 [ ] Vader lands* [ ]
  K2 [ ] Vader-lands [ ]

46 H Drij en twee reijsen nu den   maenringh sien ontranden  
  D1 [ ] Maen-ringh [ ]

47 Ha Drijreijs sien vullen heeft, en onverduldich wacht  
  b Vijffreijs [ ]
  D1 Vijff-mael [ ]
  K1 Vij mael [ ]

48 H Op   't eijntelijck en wel ontladen van   sijn vracht.  
  D1 [ ] 'teyndelick [   ]
  K1 [   ] sijn' [ ]

[pagina 392]
[p. 392]


illustratie

49 H O 's   Gravesander spits, ô Brielsche boet en baecken,  
  D1 [ ] 'sGravesander-spits, [ ]

50 H Wat soeter Aeols kindt sal   sijn beleefde caecken  
  K1 [ ] sijn' [ ]

51 H Ontswellen op dit zeijl, en in   uw Mase-mondt  
  D1 [ ] u [ ]
  K1 [ ] uw [ ]

52 H Doen kiesen op de Ree den ouden   ancker-grondt?
  K1 [ ] ancker grond?
  K2 [ ] ancker-grond?

53 H O Schevelingher Duijn, ô Haegsche boter-weijen,  
  K2 [ ] Scheveninger [ ]

54 H O Voor en   achter-hout, mijn mijrt,   mijn lauwer-meijen,  
  D1 [] Voor [ ] achter-hout, [   ]
  K1 [   ] mijn' [ ]

55 H Wanneer sal   Huijgens   weêr, ontballast van 'tgewicht  
  D1 [ ] Huygens   [   ]
  D2 [   ] weer, [ ]

56 H Van Hooffs becommeringh, in   uw gewenscht gesicht  
  D1 [ ] uw' [ ]
  K1 [ ] uw [ ]

58 H Daer van wraeck, van bedroch, van   dubbel-sin, van veijnsen  
  D1 [ ] dubbelsin, [ ]
  D2 [ ] dubdelsin,* [ ]
  K1 [ ] dubbelsin, [ ]

59 H De smett niet   aen en cleeft, maer vré, maer eerbaerheijt,  
  D1 [ ] aen kleeft,* [ ]
  K1 [ ] aen en kleeft, [ ]

60 H Maer jock, maer   gulden eews herboren slechticheijt?  
  D1 [ ] Gulden-eews [ ]

61 H Wanneer sal wederom   'tgerammel van   sijn snaren  
  D1 [ ] 'tgherommel [   ]
  K1 [   ] sijn' Snaeren,

62 H Verdommelt met   sijn   keel tot over Haerlems baren,  
  K1 [   ] keel, [ ]
  K2 [ ] sijn' [   ]

63 H Tot over 'tprachtich Veen, tot <op>voor de blauwe poort

[pagina 393]
[p. 393]


illustratie

64 H Van Hollandts   Zuijder-diep te   Muijden sijn gehoort?  
  D1 [ ] Zuyder-diep, [   ]
  K1 [   ] Muyden, [ ]

65 Ha Te Muijden daer   men seijt de   Meer en min der boden,  
  b [ ] hij weet [   ]
  D1 [   ] meer en minder* [ ]
  K1 [   ] meer en min der [ ]

66 H Het schuijmende gevolgh van   Wint en   Water-goden
  K1 [   ] Watergoden
  K2 [ ] Wind- en Water-goden

67 H Soo menighmael om herr te luijster sijn   geweest
  K1 [ ] geweest,

69 H Op   Amstel-landts thooneel gevoordert en beschreven  
  K1 [ ] Amstel lands [ ]

69   [marge]
  H adjourné. citatus. gedreven. ob ambiguitatem
  D1 Adjourné
  D2 Adjourné.

70 H Door   Hoofts geleerde   cracht, van niews te sien   herleven
  D1 [ ] Hoofts [ ] cracht [ ] herleven,

71 H Van niews   te *sien* betrapt, beticht, beloont, geslacht,  
  D1 [ ] betrapt te sien, [ ]

72 Ha Den eenen in sijn   ton, den   andren in sijn   gracht.  
  b [ ] {ton,} [   ]
  b [ ] {cuijp,} [   ]
  D1 [ ] Cuyp, [   ] gracht;  
  K1 [   ] and'ren[ ] sijn'   [ ]

73 H Te   Muijen daer de gheest van   Hoofts gesoghen lessen  
  D1 [ ] Muijden [ ] Hoofts [ ]

74 H Gevatt wordt en gegaert in   suijv're roemer-flessen,  
  D1 [ ] suyver Roemer-flessen,  
  K1 [ ] suyv're [ ]

76 H Vermaeghdt, verlieffelijckt, de Wereldt   over   spatt.
  D1 [   ] spatt;
  D2 [ ] overspatt;
  K1 [ ] over spat;

77 H Te Muijden, soet vernacht,   daer op de dicke dijcken  
  K2 [ ] daer, [ ]

78 H Die Goeijlandt borghe staen <van w> voor 'twijcken en   beswijcken
  D2 [ ] beswijcken,

[pagina 394]
[p. 394]


illustratie

79 H De jongher   Visscher meijt het drijvende gedruijs  
  K1 [ ] Visscher-meyd [ ]

82 H Vaert,   seijt,   gevareloos; van kerven en van pompen  
  D1 [   ] ghevareloos, [ ]
  D2 [ ] zeylt, [   ]
  K1 [ ] seght, [   ]

83 H Houd' u den Hemel vrij, en <huijden> merghen off van daegh

87 H Te trouwen hebt   gebrocht, en selver hand-gemeen  
  D1 [ ] ghebracht, [ ]

88 H U drijen hebt verwandt met all'   end' ijeder   een,  
  D1 [ ] en [   ]
  K1 [   ] een;

89 H Dit's d'opgehoopte som van uws Vriendts   t'achterheden;
  K1 [ ] t'achterheden

90 H Boogh uw medooghen oijt voor ongeveijnsde reden,  
  D1 Boogh' [ ]
  K1 Boogh [ ]

91 H Buijght, soete Willen, buijght, rept   uw rotz-roerens cracht,  
  D1 [ ] u [ ]
  K1 [ ] uw' [ ]

92 H Uw steenen-slepens const, uw' Orpheus-lijcke   macht,
  D1 Uw' [ ] macht;

93 H Hij kneede   't harde hartt van d'emmer onbewoghen  
  D1 [ ] 'therdde hertt [ ]

95 H Vermocht gheen weijgeringh op't smeecken van   sijn snaer,  
  K1 [ ] sijn' [ ]

97 Ha Van   'shemels opperhuijs naer   uwen toon te   draeijen;  
  b [ ] 'thoogh' en middel-huijs [naer   ]
  K1 [   ] draeyen,  

98 H Die 'tWinden   windaes dwinght, mijn zeijl te doen bewaeijen  
  D1 [ ] wind-aes [ ]

99 H Met een West   achter-in; die't Water-werck   beleijt,  
  D1 [   ] beleyt  
  D2 [ ] achter in; [   ]

100 H En al dat boven   drijf<'>>t en al dat onder leij<e,>>dt,  
  D1 [ ] drijft, [ ]

101 H Mijn kielen gae te slaen,   mijn ancker-tandt te hechten,  
  K1 Mijn' [ ] mijn' [ ]

[pagina 395]
[p. 395]


illustratie

102 Ha Mijn roer te redderen,   mijn baren-baen te   slechten,  
  b [   ] slechten:  
  D1 [   ] slechten,  
  K1 [ ] mijn' [   ]

103 H <Die 'tWapenhuijs bestiert,>> Gheen onversiene golff, gheen onbetrouwich slijck
  D1 [Gheen onversiene golf, gheen ] overtrouwich [slijck ]
  K1 Geen' [ ] onvertrouwigh [ ]

105 H Die 't Wapenhuijs bestiert,   mijn vlagghen te verschoonen,  
  K1 [ ] mijn' [ ]

107 Ha Noch met   mijn's   goets gewin, noch met mijns levens buijt,  
  b [   ] packs [ ]
  D1 [ ] mijns   [   ]

108 H En al om 'tsoet gewelt van   uw geleert geluijt?  
  D1 [ ] uw' [ ]
  K1 [ ] uw [ ]

110 Ha Des Britschen   Onder-Godts tot Hollandts baer te keeren,  
  b [ ] {Onder-Godts} [ ]
  b [ ] {Israels} [ ]
  D1 [ ] Onder-Gods, [ ]

112 H O murruwt ons dit stael,   ô roert ons dese Rots:  
  D1 Oh! [ ] oh! [ ]

113 H De Griekschen   hoeren-zoon die singhende den steen dwon<*d*>>gh,  
  K1 [ ] hoeren-soon, [ ]

114 Ha En 't Vrolijcke gebouw van Thebaes muer   bij een songh,  
  b [ ] aen [ ]

115 Ha Sal eewelijck den loff   bewaren van sijn   liedt  
  b [ ] verdienen [   ]
  D1 [   ] liedt,  

116 Ha Maer boven een laurier van   sijn verdiensten niet.  
  b [ ] uw' [ ]
 
  [ondertekening en dagtekening]  
  H Constanter. Londini. Id. Maijs 1622.  
  D1 constanter. londini. id. maiis. mdcxxii.  
  K1 londini. mdcxxii.  
  K2 Uyt Londen, mdcxxii:  
 
  [citaat onder het gedicht]  
  H Odit valde patriam qui sibi bene putat, cum peregrinatur. Augustin. sup. Psal. 39/43.
  D1 [ontbreekt]  

eindnoot1
‘Le Lendemain que j'ay recu vos Vers (je les recus lesoir a 10.heures) je les ay envoyé a Amsterdam tellement qu'il n'aura tenu a moy qu'il[s] ne les ayent tout frais’ Ik citeer naar het handschrift dat zich bevindt in de collectie Cuypers van Velthoven in het Rijksarchief Noord Brabant te Den Bosch. De brief is uitgegeven door M. de Haas (De Haas 1929, nr. 11). Worp geeft slechts een gedeelte naar een vroegere publikatie (Briefwisseling nr. 154). De vertaling van Smit (Smit 1980 p. 99) is niet vrij van fouten.
eindnoot2
‘Je les ay leu, avecq Mon Pere, Ma Mere etc. Il[s] n'y entendent rien, ny moy non guieres plus, qui ne scay d'orenavant qu'admirer ce qui vient devous, a la façon qu'on s'estonne du langage estranger de quelque Indien, Turcq, ou Frison pour le moins, et dire pour tout jugement “Maer hoe drollich gaet dat”.’ Zie vorige noot.
eindnoot3
Worp Briefwisseling nr. 155. ‘Je me ris de la difficulté qu'on trouve en mes compositions; jamais je n'affecte l'obscurité, mais des paroles inusitées et ensemble energetiques, si que mon lecteur, s'amusant à penetrer ma conception, ne se trouve frustré de son attente. Sans cette diligence c'est chose grandement fade que la rime, qui desormais passe par la cervelle des plus escervelez.’
Zie ook Schenkeveld-Van der Dussen 1988, p. 17. en Van Strien 1990, p. 30-34, m.n. p. 32 n. 2.
eindnoot4
Worp Briefwisseling nr. 158. ‘Je m'estonne de ce que je ne reçoy aucune responce de ces poëtes d'Amsterdam.’ Overigens had Maurits (en mogelijk ook de rest van de familie) niet zo veel op met Hooft en de andere Amsterdammers. Dat maak ik althans op uit het feit dat Maurits in een brief van 15 juli 1622 lijkt te reageren op dit postscriptum door een actueel incident aldus in te leiden: ‘Vostre P.C. Hooft a un sot de frère, grand Arminien...’. (Mijn cursivering.) De betekenis van dit incident wordt verklaard door Van Tricht in de toelichting bij brief 188 (Van Tricht 1976, p. 455). Het handschrift van Maurits' brief maakt deel uit van de collectie Cuypers van Velthoven (Rijksarchief Den Bosch. Zie De Haas 1929, p. 8-9.
eindnoot5
Smit 1966, p. 117-155; Poulssen 1972; Zwaan 1976, p. 1-55. Smit heeft zijn visie (blijkens Smit 1980, p. 98-100) bijgesteld.
eindnoot6
Spies 1981, p. 109-116; ook in haar Vondeluitgave (Vondel 1987, deel 1, p. 221-222 en 256 n. 108); Ter Meer 1987, p. 32-37.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken