Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[59] Een ghemeen soldaet

Commentaar

Schreef Huygens in de print die aan deze vooraf gaat over Een Koning dat hij is: Een' Sonn die noch gelijck, noch duijsteringh kan lijden,

Of onweer volchter op, en warrelwind van tijden;

([58], r. 11-12)

(Een zon die nog zijns gelijke noch verduistering kan velen, of daar volgt onweer op en tijden van verwarring.)

 

in deze print beschrijft hij de gewone soldaat die in de ‘warrelwind van tijden’ zijn kostje bijeen moet zien te krijgen. Ontstaan er door wat voor reden ook conflicten tussen vorsten, de gewone soldaat doet het vuile werk. Voor wie het best betaalt vecht hij:

De goe, de quade saeck van Koningen, van Staten

Beproeft hij bijde Sold, de best' betaler wint;

(r. 20-21)

 

In zijn omschrijvingen (r. 1-10) en de meer uitgebreide uitwerkingen in het middendeel (r. 11-42), geeft Huygens een rake karakterisering van de gewone soldaat. Het beeld dat hij schetst kennen wij ook uit andere bronnen.Ga naar eindnoot1 Huygens tekent geen negatief portret. De beroepssoldaat is onvermijdelijk noodzakelijk: ‘Sijn’ vinghers zijn de heij van 's hemels hardste roeijen;’ (r. 11. Zijn vingers vormen de takken van de hardste geselroeden van de Hemel). De soldaat is een instrument in Gods hand.

In het middendeel toont Huygens oog te hebben voor de sociale kanten van het soldatenbestaan. Hij tekent de armoede, de wisselende krijgskans en de daarmee gepaard gaande kans op tijdelijke overvloed of langdurige honger. Hij verhaalt zelfs enigszins kritisch, met argumenten ontleend aan de Oude Geschiedenis,

[pagina 534]
[p. 534]

dat de gewone soldaat die de overwinning heeft bevochten, niet deelt in de glorie en de eer daarvan.

In het slotgedeelte (r. 43-50) spreekt de dichter de ‘stale moeden’ (de ijzeren harten, r. 49) toe. Hij vreest voor hen. In het Einde der Tijden zullen zij Hem ontmoeten, een duur gevaar. Van Hem komt immers het woord: ‘Wel hem, die noijt geweest en waer’ (‘Gelukkig voor hem, als hij niet geboren zou zijn’). Jezus spreekt deze woorden aan het adres van Judas, Zijn verrader. Door de toepassing van dit bijbelwoord geeft Huygens te kennen dat hij de daden der soldaten afschuwelijk vindt. Zij zullen daarvoor verdoemd worden. Maar tegelijk legt hij zich neer bij de onvermijdelijkheid van hun bestaan en bedrijf. Zoals de Hemel ook Judas gebruikte, zo worden de gewone soldaten gebruikt.

Uitgaven

Eymael 1891, p. 11-12 (aantek. p. 63-65); Worp Gedichten ii, p. 6-7; Terwey 1902, p. 44-46 (met annotaties); Van der Heijden, Spectrum 10, p. 220-222 (met annotaties); Zes zedeprinten, p. 38-51 (met annotaties en uitvoerige cultuurhistorische toelichting).

Translitteratie

17 als overeenkomstig de rest van het citaat dat Huygens in kapitalen heeft weergegeven. H heeft Als.

Overlevering

H Autograaf Huygens, ka xla, 1623, fol. 34r-35r. Een dubbelblad papier van 310 × 195 mm. Bovenaan fol. 34r staat het slot van [58], op fol. 35r begint [60]. De verdeling van de tekst is als volgt: fol. 34r: regel 1-12, fol. 34v: regel 13-44, fol. 35r: regel 45-50.
H-Ot In de tijd dat Huygens de kopij voor de Otia gereedmaakte bracht hij in lichtere inkt varianten en correcties aan in H. H-Ot is kopij geweest blijkens vingers, signaturen, potloodnummer (8) links naast de titel en de instructie: Dit innewaert (r. 11, 33 en 43). Zie voor een samenhangende bespreking van de kopij der ‘printen’ de p. 503-511.
Ot Otia 1625, ‘Lib. V. Characteres. Dat zijn Printen’, D3v-[D4]r, p. 30-31.
Ot-e Errata achter in Ot.
K1 Koren-bloemen 1658, ‘Derde boeck. Zede-printen Ende Stede-stemmen’, P3v-[P4]r, p. 126-127.
K2 Koren-bloemen 1672, ‘Derde boeck. Zede-printen Ede Stede-stemmen’, Q3v-[Q4]r, p. 126-127.

Datering

Huygens dateerde H: 2 Septembris 23.

[pagina 535]
[p. 535]

Varianten



illustratie

1 Ha Hij is een'   ijsre sport   aen 'theck van 'tvaderland;  
  b [   ] in [ ]
  K1 [ ] ijs're [   ]

2 H Een Prediker op 'tmess<,>>: een Raedsheer mette hand;

4 H Een   vreeslijck Ambachts-mann, een Wees en Weduw-maker;  
  H-Ot [ ] vreeslick [ ]

4   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ota [ontbreekt. Zie marginale aantekening bij r. 50]
  b Hoc ipsum, Militem profiteri, est malorum Lernam confiteri. Erasm.

5 H Een   eijgenaer van all dat 'svijands eighen is;  
  H-O [ ] eigenaer [ ]

6 H Een Landsman die met   vreucht van vré te dreijgen is;  
  H-O [ ] vreughd [ ]

7 H Een' rest van Moses rott, die noch den dans besint heeft

8   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ot Exod. 32.

9 H Een' duijve binnens koijs, een duijvel buijten <p>>band;

10 H Een vleghel opden Boer; een' Zeissem op sijn   land;
  Ot [ ] land.

11 H Sijn vinghers <s>>zijn   de heij van 'shemels hardste roeijen;  
  H-Ot + Sijn' [   ]
  K1 [ ] het rijs [ ]

12   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ot Si circumspicias, nemo est Medicorum omnium Rectè valere amicos qui cupitat suos, Nec Miles urbis placidum qui exoptet statum. Stob. ex Philem. Sic.
  K1 Ὄυτε γαρ ἰατρὸς οὐδὲ είς ἅν ἐ῀υ σϰοπῇς τοὺς ἀυτὸυ ἀυτὸυ βούλεθ᾽ ὑγιαἱνειν φιλες. Ουτε σρατιώτης πολιν ὀραν ἄνευ ϰαϰου. Stob. ex. Philem. Sic. [Si circumspicias, nemo est Medicorum omnium rectè valere amicos qui cupiat suos, Nec Miles urbis placidum qui exoptet statum.]

13 H Hij wenscht om veeg te   sijn; sterft daermen niet en sterft,  
  H-Ot [ ] zijn; [ ]

[pagina 536]
[p. 536]


illustratie

13   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ot Periculi quam morae <im>patientior est; ingrata sunt quae tuta: et ex temeritate venit illi spes. Tacit. Amice qui non mortis sit peculium Miles, qui vitae causa se auctorat neci? Stob. ex Antiph.
  K1 [Periculi quam morae patientior est; ingrata sunt quae tuta & ex temeritate venit illi spes. Tacit.]
Τἱς δ´ οὐχἱ θανατου μιαθοφορος, ω φιλτατν, ος ἕνσϰατου ζην ἕρχετ᾽ ἀποθανουμενος. Stob. ex Antiph.
[Amice qui non mortis sit peculium Miles, qui vitae causa se auctorat neci?]?*

14 H Verlegen met het   geen een ijeder noodste derft;  
  Ot [ ] gen' [ ]

15 H Is't vloecken   Christelijck, hij oeffent het met eeren;  
  H-Ot [ ] Christelick, [ ]

16 H Vergeeft ons onse   schvlt, dat kan hij bidden leeren;  
  H-Ot vergev' [ ] schvld, [ ]

17 H als wil ons' schvldenaers, dat wilder langsaem uijt;

18 Ha Het heele   vader ons   versuijmd' hij om een buijt;  
  b Sijn[   ] versuijmden [hij om] [buijt;]  
  Ot [ ] vader-ons   [ ]

19 H Sijn' auerechtse Corts verhitt van 't Aderlaten;

20 H De goe, de quade saeck van Koningen, van   Staten
  K1 [ ] Staeten,

21 H Beproeft hij bij de   Sold, de best' betaler <windt>wint;  
  K1 [ ] Sold; [ ]

21   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ot Venalesque manus: ibi fas ubi maxima merces. Lucan. <Nullam opulentiam fert>>Nullam fert opulentiam Militia. Vita ductitatur in diem, studijque, sterilis sera est experientia. Stob. ex Mena.
  K1 [Venalesque manus: ibi fas ubi maxima merces. Lucan.] Στρατεἱα δ᾽ ὀυδεμειαν περιουσἱαν φέρει. ἐφήμερον δε ϰαἶ προπετῇ βιον. Ου πειραν ἕχομεν ὄντος οὐ σωτηρίου. Stob. ex Men.
[Nullam fert opulentiam Militia. Vita ductitatur in diem, studiique sterilis sera est experientia.]

22 Ha De ballast sijns geuolgs   sijn, Knapsack, Vrouw en Kindt;  
  b [ ] zijn, [ ]

23 H Daer vecht hij vrolick voor; en wel hun, valt hij bouen;

24 H Hunn' maghen sullen't <h>sich drij daghen lang belouen,

27 H Dien doode Jans verdienst van allen minst doet swellen;
  K1 [ ] swillen.

[pagina 537]
[p. 537]


illustratie

28 H Noch wenschen sij maer half dat hij het   mocht vertellen,  
  H-Ot [ ] moght [ ]

29 H Verlegen met een stomp, verrijckt van't derde   been;
  K1 [ ] been:

31 H Dat   Graffschrift schencken hem de naeste van   sijn magen,  
  Ot [ ] Graf-schrift [ ] sijn' [ ]

32 H En dat's de rotte vrucht van bloed om goed te   wagen;
  Ot [ ] wagen.

33 H Eer is sijn voeder niet; verdient hij het geluijt,  
  H-Ot + [ ]

34 H Van wel doen en wel staen, dat's d'<o>>Ouerste sijn   buijt,
  K1 [ ] buyt;
  K2 [ ] buyt.

35 H Dat   rockenhooft verswelgt wat menigh dusend   spinnen,  
  K1 [   ] spinnen;  
  K2 [ ] rocken-hooft [   ]

36 H Sijn toesien is verdienst; sijn   roekenen is   winnen,  
  H-Ot [   ] winnen;  
  K1 [ ] rock enen* [   ]
  K2 [ ] rockenen [   ]

37 H Hoe hiet de Roomsche   Ieught Carthagos vall en vell?  
  K1 [ ] Ieughd, [ ]

38 H De Schrijuers weten't   niet, 'tWas Scipios   bestell,  
  Ot [ ] niet; [   ]
  K1 [   ] bestel;  

39 H Die 'tstuck   bekrabbelden vergingen voor een   ander,
  K1 [ ] bekrabbelden, [ ] ander;

40 H Heel Macedonien heet heden   Alexander;
  K1 [ ] Alexander.

41 H Gaet loten inde kans van   dusenden om een,  
  K1 [ ] duysenden [ ]
  K2 [ ] dusenden [ ]

42 H Gaet worden niet om   niet, en van gering tot geen.  
  Ot [ ] yet, [ ]

43 H Siet hooger Christenen, ghij gaet de uer   ontmoeten,  
  H-Ot + Nu [hooger   ]
  Ot   Noch hooger, [ de] ueront moeten,*  
  Ot-e   [   ] uer   ontmoeten,  
  K1   [   ] ontmoeten  

[pagina 538]
[p. 538]


illustratie

44 H   Den langhen oogenblick, die een voor   all sal boeten;  
  K2   [ ] all' [ ]

45 Ha α Mijn'   sorghen volghden v   met kort-nauwer stappen naer,
  b β [ ] sorghe [ ] veel tragher dan sij doet,

46 Ha α Als ijeder leew in 'tveld   te huijs een Heijligh waer,
  b βγ Waer [ ] [een Heijligh]   in 'tgemoet,
  K1   Waer' [   ] in't gemoed:

47 Ha   Maer   een   belast gemoet met boos-beleefde daghen,  
  b γ [   ] belaste Ziel [ ]
  Ot   [ ] een'   [   ]

48 H   Een eewigh onberouw den<Hemel>Rechter op te   draghen?
  K1   [ ] draegen!

49 Ha   Wee stale   Ziele, wee. 'Tis kostelick gevaer  
  b γ [ ] moeden, wee. [ ]

50 Ha   Daer van het, Wel hem,   comt, die noijt geweest en   waer.  
  b   /   /
  H-Ot   [   ] komt, [   ]
  K1   [   ] waer'.  

50   [marge]
  H   [ontbreekt]
  H-Ota   Hoc ipsum, Militem profiteri, est malorum Lernam confiteri. Erasm. Paraphr. in Math. cap. 3.
  b   [Huygens noteerde boven dit citaat: Ad initium (bij het begin). Het citaat schreef hij vervolgens in de marge bij regel 3-5, waarna het hier doorgehaald werd.]
 
  [ondertekening en datering]
  H   Constanter. Hag. 2 Septembris 23.
  H-Ot   [Hier haalde Huygens de datering en zijn naam niet door. Bij de andere printen deed hij dat wel. Ik vermoed dat hij hier de datering over het hoofd heeft gezien en laat haar ook hier achterwege.]

eindnoot1
Zie voor meer cultuurhistorische achtergrond: Zes zedeprinten, p. 46-50.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken