Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[60] Een goet predikant

Commentaar

Aandacht voor het ‘Goddelijk Woord’ en Zijn bedienaren is een constante in Huygens' leven en werk. In zijn jeugdautobiografie verhaalt hij hoe zijn vader hem en zijn broer al op jeugdige leeftijd vertrouwd maakte met de welsprekendheid door de gezamenlijk bijgewoonde preken te analyseren en te becommentariëren.Ga naar eindnoot1 Onder zijn latere gedichten bevinden zich talrijke epigrammen over predikanten. Een fraai voorbeeld van Huygens' behandeling van dit thema vormt het gedicht ‘Aen sommighe predikers’ van 27-28 oktober 1666. Hierin

[pagina 539]
[p. 539]

verwoordt de dichter op een voorbeeldig retorische manier zijn kritiek op het in zijn ogen te gekunstelde, retorische optreden van de predikant.Ga naar eindnoot2

Ook reeds in de print ‘Een goet Predikant’ komt deze kritiek tot uiting. Na een inleiding van een twaalftal regels met omschrijvingen van de predikant volgt een lang middengedeelte waarin de dichter de taken en de goede eigenschappen van hem behandelt. Het gedicht eindigt met een smeekbede tot de ‘Groot Herder Israëls’ om meer van dergelijke goede predikanten te zenden (r. 57-60).

De eerste goede eigenschap die Huygens in het middengedeelte aan de orde stelt, is de welsprekendheid van de predikant.Ga naar eindnoot3

De goede predikant heeft de retorica niet nodig, behoeft althans de ‘ornatus’ (de stijlkwaliteit van de ‘versiering’ met ‘stijlfiguren’ en een bijzondere zinsbouw, de ‘composito’)Ga naar eindnoot4 niet aan te wenden. God Zelf spreekt immers door zijn mond, zoals ook de bij r. 16 in de marge gegeven Bijbelplaats Ex. 4.12 verklaart.

In het verhaal over zijn jeugd heeft Huygens een passage opgenomen over de welsprekendheid waarin hij twee predikanten uit zijn tijd zeer zegt te prijzen om hun redenaarskunst: Wtenbogaert en Donne. Beiden staan voor Huygens op gelijke hoogte. ‘Diep in mijn hart’, zegt hij, ‘staan zij gegrift als modellen van absoluut volmaakte welsprekendheid.’ Zij konden ‘met hun natuurlijke gratie’ alle ‘retorische opsmuk’ zonder problemen missen.Ga naar eindnoot5

Zonder hun namen te noemen, wat hij zes jaar later wel doet in zijn autobiografie, heeft Huygens, naar het mij voorkomt, de eigenschappen van Wtenbogaert en Donne in zijn print ‘Een goet predikant’ tot een ideale karakterschets samengebracht.

Uitgaven

Eymael 1891, p. 8-10 (p. 59-60 aantekeningen); Worp Gedichten ii, p. 7-9; Van der Heijden, Spectrum, 10, p. 216-218; Zes zedeprinten, p. 20-36 (met annotaties en cultuurhistorische toelichting).

Literatuur

Eymael 189; Brom 1928; Zes zedeprinten 1976.

Overlevering

H Autograaf Huygens, ka xla 1623, fol. 35r-36r, twee dubbelbladen papier van 310 × 192 mm. Op fol. 35r staat ook het slot van gedicht [59]; op fol. 36r begint ook gedicht [62]. De verdeling van de tekst is als volgt: Fol. 35r: regel 1-18, fol. 35v: regel 19-46 en fol. 36r: regel 47-60.
H-Ot Bij de voorbereiding van de kopij voor de Otia bracht Huygens met lichtere inkt in H varianten en correcties aan. H-Ot is kopij geweest. Signaturen, vingers, potloodnummer 6 en zetinstructies (Dit innewaert bij r. 13, 33 en 41 en Dit in Catijf bij Religie, r. 24) duiden daarop. Zie voor een samenhangende bespreking van de kopij der ‘printen’ de p. 503-511.
Ot Otia 1625, ‘Lib. v. Characteres. Dat zijn Printen’, D2r-D3r, p. 27-29.
Ot-e Errata achter in Ot.

[pagina 540]
[p. 540]

K1 Koren-bloemen 1658, ‘Derde boeck. Zede-printen Ende Stede-stemmen’, P2r-P3r, p. 123-125.
K2 Koren-bloemen 1672, ‘Derde boeck. Zede-printen Ende Stede-stemmen’, Q2r-Q3r, p. 123-125.

Datering

Huygens dateerde H: 6a. Septembris 1623.

Varianten



illustratie

1 Ha Hij is een Makelaer in   Goddelijcke waren,  
  b [ ] {Goddelijcke} [ ]
  b [ ] {ongesiene} [ ]
  H-Ot [ ] ongesiene [ ]

2 H Die   ooghe noijt en   sagh, in 'therte noijt en waren;  
  H-Ot [ ] oore [ ] hoord', [ ]

4 Ha Een   Christelijck Leuijt; een'   *Broeder-gits* in't   woudt;  
  b [   ] handgeleid' [   ]
  H-Ot [ ] Christelick Levijt; [   ] woud;  
  Ot [   ] hand-geleid' [   ]  

5 H Een' Trommel van genaed; een Afgesant van bouen;

6 H Een Wachter opde poort: een stoot-steen inde Houen;

7 H Een segger met gesagh; een Visscher   mette mond;  
  H-Ot [ ] met den [ ]

10 H Een <e>>Engel in gebeent; een Voor-hooft aller Tolcken;

11 Ha Een   waker daermen ronckt; een   scheijder daermen schermt;  
  b [ ] wecker [   ]
  H-Ot [   ] scheider [ ]

12 H Een   dreijgher daermen lacht; een trooster daermen   kermt;  
  H-Ot [ ] dreigher [   ]
  Ot [   ] kermt.  

13 H De   blommen van   sijn tael sijn waerheijts bloote leden.  
  H-Ot + [   ] sijn' [tael] zijn waerheits [bloote] leden;  
  Ot [ ] bloemen [   ]

14 H Sijn <*x*>>Groote Meesters will is 'tslot van   all sijn reden.
  H-Ot [ ] all' sijn' reden;

[pagina 541]
[p. 541]


illustratie

14   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ot Rom. 9.19.20.

15 H Onraed van woorden-keur beswaert   sijn uijtspraeck   niet,  
  Ot [ ] sijn' [   ]
  K1 [   ] niet;  

16 H Wel spreken is 'tbestell van <d>>Die hem spreken hiet,  
  K1 Wel-spreken [ ]

17 H En altijd spreeckt hij wel die boden-brood komt   halen;
  K1 [ ] haelen:

18 H Maer   garen laken wij de lakers onser qualen;  
  K1 [ ] geerne [ ]

19 H Die stormen staet hij uijt, en   menigh bitsen tand,  
  Ot [ ] menigh' [ ]

20 H En menigh schudde-muts van   menigh onuerstand;  
  Ot [ ] menigh' [ ]
  K1 [   ] onverstand.  
  K2 Een*[   ]

21 H 'Tverleckerend' voll-op van   troetelende leughen,  
  Ot [   ] troetelende' [ ]
  K2 't Verleckerend [   ]

24 H Religie 'tonderscheid des menschens vande beest,  
  H-Ot Religie [ ]
  K1 Gods-dienstigheid 't verschil [des ]
  K2 Gods-dienstigheit, [ ]

25 Ha Niet redens gaev' alleen,   sijn' boecken   sijn de bladen  
  b [ ] Sijn' [ ] zijn [ ]

26 Ha Van   'theilige verbond; de fackel sijner paden  
  b [ ] {'theilige} [ ]
  b [ ] {'tdubbele} [ ]
  H-Ot [ ] 'tdubbele [ ]

26   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ot Psal. 1<o>>19.105. [← marge bij r. 30]

27 H Ontsteeckt hij aen dat   licht;   die troostelicke <f>>brand  
  Ot [ ] licht,   [   ]
  K1 [   ] dien troostelicken [ ]

28 H Begaeft, beroert,   beleijdt, sijn tong, sijn hert,   sijn hand;  
  H-Ot [ ] beleidt, sijn' [ ] sijn' [ ]

[pagina 542]
[p. 542]


illustratie

29 H Het   veijnsen waer hem konst; het recht gaen heet hij loosheit;  
  H-Ot [ ] veinsen [ ]

29   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ot 1. Petr. 2.1.

30 H Des werelts wijsheit,   spel;   haer schoonste deughden   boosheit,  
  H-Ot De [ ] jock;   [   ]
  Ot [   ] haer'[ ] boosheid;  
  K1 [   ] boosheid,  

30   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ota Psal. 119.105. [← marge bij r. 26]
  b 1. Cor. 1.20.

31 H Haer soetste reucken, roock;   haer dierste peerlen snott;  
  Ot Haer' [ ] haer' [ ]

32 Ha En alle   *xxxxx xxxx xx xx* Godt.  
  b En alle   vreucht verdriet van elders als van God.  
  H-ot [ ] vreughd [ ]

33 H Gedwongen ootmoets pracht is in hem niet te lesen;  
  H-Ot + [ ]

34 Ha Sijn oog is nederigh,   sijn   hart gelijckt sijn wesen,  
  b [   ] Ziel [ ]
  Ot [ ] sijn'   [   ]

35 H Dat   defticheijt bedaert soo verr beleeftheijt lijdt;  
  H-Ot [ ] defticheit [ ]

37 H Sijn kercken   sijn soo   veel' als huijsen van   ellende,  
  H-Ot Sijn' [ ] zijn [   ]
  K1 [   ] veel [ ] ellende;  

40 Ha En plaestert   schrickeloos de   grouwlen die hij   siet;  
  b [ ] grouwel-loos [   ]
  Ot [   ] grouw'len [ ] siet.  

41 H Bekommering van staet, wat Princen doen en   laten  
  H-Ot + [   ]
  K1 [ ] laeten,

43 H Ontmoet hem   onuerhoeds; hij guntse niet een oor;  
  K1 [ ] overhoeds;* [ ]

45 H En daer hij 'tlos   beleijt der   Coninghen siet hellen  
  H-Ot [ ] beleid [ ] Koninghen [ ]

[pagina 543]
[p. 543]


illustratie

46 H Tot Godsdiensts ondergang en   Waerheijt achterstellen,  
  H-Ot [ ] Waerheits [ ]

47 H Daer roept hij brand, verraed, en,   Vorsten belght u niet,  
  Ot [ ] Vorsten en* [   ]
  Ot-e [ ] Vorsten belght [ ]
  K1 [ ] Vorsten,[   ]

48 H Ick buijghe voor   een Wett van Hooger hands   gebied;  
  Ot [   ] gebied.  
  K1 [ ] een' [   ]

48   [marge]
  H [ontbreekt]
  H-Ot Act. 4.19.5.29.

49 H Geschillen, 'twilde vier van all te heete   herten
  H-Ot [ ] herten,

49   [marge]  
  H [ontbreekt]  
  H-Ot Tit. 3.8.9.10. Tim. 6.3.4.
  Ot [ ] 2. [4.]

53 H <C>>Komt   d'een van   d'ander hand nootsakelick te   scheiden  
  Ot   [   ] scheiden,  
  K1   [ ] d'een' [ ] d'ander' [   ]

57 H Groot Herder   Israëls, laet dijn' verkoren kudden  
  Ot [ ] Israëls [ ]
  K1 [ ] Israëls, [ ]

58 H De vruchten dijns Verbonds van sulcke tacken   schudden,
  K1 [ ] schudden;

59 H Sendt knechten inden Oogst van   dese' en   beter   stoff  
  Ot [ ] des' [   ] stof,  
  K1 [   ] beter' [ ]

60 Ha Ons wel-zijn hangter aen, en   daer aen   dijnen loff.  
  b [   ] dijne [ ]
  K1 [   ] hangt dijn [loff.]
  K2 [ ] sijns* naems eigen lof.
 
  [ondertekening en datering]  
  H Constanter. Hag. 6a. Septembris 1623.  
  H-Ot <   >  

eindnoot1
Zie Huygens, Mijn jeugd, p. 60-65.
eindnoot2
Zie Van Strien 1990, p. 134-167.
eindnoot3
Vgl.: de annotatie in Zes Zedeprinten, p. 23-25. Ik vat het woord ‘onraed’ met Eymael (1891, p. 59) op als ‘last’.
eindnoot4
Zie Leeman en Braet 1987, hoofdstuk 6.4.
eindnoot5
Huygens, Mijn jeugd, p. 63-64.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken