Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 551]
[p. 551]

[65] Een sott hoveling

Commentaar

Ook in deze print is een duidelijke driedeling te bespeuren. Na een reeks minder vleiende vergelijkingen ter lengte van twaalf regels volgt een lang middenstuk waarin Huygens de zotte hoveling portretteert door zijn aard en bezigheden te beschrijven. De dichter eindigt zijn portret met een tweeregelig grafschrift dat een dodelijk dieptepunt vormt voor de hoveling, maar het hoogtepunt is van de beschrijving:

Hier onder legt een romp ondaden van sijn' Geest,

Een Mensch, een Hoveling, een Niet-met-all geweest.

 

Naar het mij voorkomt heeft Huygens in dit negatieve portret vooral de tegenspelers van zijn tweede Ambassade-reis naar Engeland (5 december 1621 - 13 februari 1623) geschetst. Het Engelse hof van Jacobus i, dat hij in deze periode zeer goed leerde kennen, was eigenlijk ook het enige echte hof dat hij van dichtbij meemaakte. Elders heb ik gewezen op reminiscenties in deze print aan zijn satire 'tCostelick Mall, die hij in die periode in Engeland vervaardigde.Ga naar eindnoot1 Huygens heeft deze print pas willen laten drukken nadat hij er een positieve pendant bij had geschreven: ‘Een wijs hoveling’ [112].

Uitgaven

Worp Gedichten ii, p. 11-15; Eymael 1891, p. 27-31 (aantekeningen p. 92-98).

Literatuur

Wijngaards 1966; Strengholt 1982; Leerintveld 1994.

Translitteratie

35 H van: over aanzet tot G (van Geleent?) heen?
57 H Hoe: eerst w (van wind) willen schrijven?
87 H walgh en: in H-Ot verduidelijkte Huygens de woordscheiding.
Door inktvlekken zijn in H de woorden ouervloet (r. 87), 'twoelen, verandren (r. 88), 'tmidden (r. 89) en Danaes (r. 90) minder goed leesbaar geworden; in H-Ot verduidelijkt Huygens ze door ze opnieuw boven de vlekken te schrijven. Alleen in verandren bracht hij verduidelijkingen aan door overschrijving.
129 H van dit lijjfs → deses lijffs. Huygens vergat van te schrappen.
136 H shommelplaets: verschrijving voor schommelplaets

Overlevering

H Autograaf Huygens, ka xla, 1623, fol. 39v - 42r. Fol. 39 maakt deel uit van het dubbelblad dat gefolieerd is: 36 en 39. Fol. 40 en 41 zijn een dubbelblad. Fol. 42 maakt deel uit van het dubbelblad 42-43. De bladen zijn van papier en meten 310 × 193 mm. De tekst is als volgt verdeeld: Fol. 39v, regel 1-26; fol. 40r, regel 27-52; fol. 40v, regel 53-78; fol. 41r, regel 79-106; fol. 41v, regel 107-138 en fol. 42r, regel 139-142.
H-Ot H heeft behoort tot de kopij voor de Otia. Het volgnummer (<17>>18) naast de titel, formaatsignaturen, en vingers (vooral op fol. 40v en 41v) duiden daarop.

[pagina 552]
[p. 552]

  In deze fase bracht Huygens in een lichtere inkt varianten en correcties aan. Zie voor een samenvattende bespreking van de kopij der ‘printen’ de p. 503-511.
Ot Otia 1625, ‘Lib. v. Characteres. Dat zijn Printen’, G3r - Hv, p. 53-58.
Ot-e Errata achter in Ot.
K1 Koren-bloemen 1658, ‘Derde Boeck. Zede-printen Ende Stede-stemmen’, S3r - Tv, p. 151, 150-154.
K2 Koren-bloemen 1672, ‘Derde Boeck. Zede-printen Ende Stede-stemmen’, [S4]r - T2r, p. 143-147.

Datering

H is gedateerd: 26a. 7bris. 1623. (= 26 september 1623).

Varianten



illustratie

  [titel]
H Een Sott Houeling.

1 Ha Hij is een IJdel-man, een   Edelbeest gelijck;  
  b [ ] Edel beest [ ]

2 H Een blaes die bersten will; een ouerguld stuck slijck;  
  Ot Een' [ ]

3 H Een wimpel aen het schipp van 'svaderlands   groot Stuerman;
  Ot Een' [ ] groot-Stuermann;
  K1 [   ] groot-Stuerman:

4 Ha Een vreesslick   schaepen oogh; een spijtigh borgers buerman;  
  b [ ] {schaepen oogh;} [ ]
  b [ ] {hoender-hooft;} [ ]
  c [ ] schaepen oogh; [ ]

5 Ha Een deughniet op   *den vliet*; een huerling om de sopp;  
  b [ ] sijn   hoofs; [ ]
  K1 [   ] hooft*; [ ]
  K2 [   ] hoofs; [ ]

8 Ha Een Snijder   mette tong; een   Wever mette beenen;  
  b [ ] met de [ ] {Wever} met de [ ]
  b [ ] met de [ ] {*slijper*} met de [ ]
  c [   ] Wever [   ]

9 H Een trotse Treues-leew; een blixem opde straet;

11 Ha Een' vuijle <m>>Muskus-doos; een onnutt   straet-gewicht;
  b [ ] Staet-gewicht;

12 Ha Een' sterr,   die seuer   doof van 'sPrincen   weerschijn lichtt.  
  b [   ] luijster [ ]
  H-Ot [ ] die, [ ] doof, [   ]

[pagina 553]
[p. 553]


illustratie

13   [marge]
  H Dispereo, quotiès nobilitatem sanguinis Iactare quis piam audet vita ignobilis. Stob. ex. Epich.
  K1 Πνίγεμ᾽ ὅταν λὐγένοιαν, οὐδεν ᾦν, ϰαλως λεγῃ τὶς αυτὸς δυσγενὴς ᾦ τῷ τρόπῳ. Stob ex Ep.
[Dispereo, quoties nobilitatem sanguinis iactare quispiam audet vita ignobilis.]

14 Ha Is't   Masqer van sijn doen; daer derft hij op   betijen  
  b [ ] Masker [   ]
  K1 [   ] betijen,  

15 Ha Als   waer sijn Ouderen de voor-eer van't Geuest  
  b [ ] off   [   ]
  H-Ot [   ] sijn' [ ]

16 H Op schande waer' vergunt, op schelmerij geuest;

17 H De Wijsheit derft hij self soo mannelick   verachten
  K1 [ ] verachten,

19 Ha Als waer' het edelst eêl <gesoncken> geborgen in het   bloet,
  b [ ] bloed,

20 Ha En niet veel eer   in 'tmergh van 'tvoeder vanden   hoet;
  b [ ] <*xxx*>['tmergh ] hoed;

20   [marge]
  [In eerste instantie plaatste Huygens dit citaat bij regel 21. De verwijzende b haalde hij weg voor een a.]
  H Prima mihi debes animi bona. Iuuen.

21 H Daer Menschen-snijders doch   een Edelman van binnen  
  H-Ot [ ] den Edelen [ ]

21   [marge]
  [In eerste instantie plaatste Huygens deze citaten bij regel 20. Van het verwijsteken a maakte hij later een b]
  H Cum separauit alma mortales parens, os finxit aequalem in modum Faecunda Tellus, nil habemus proprium. Sunt semen unum nobiles Ignobilesque, lege sed discrimina Reperta perfecit dies. Mens cauta verè nobiles reddi, dei Quae dote, non censu datur. Stob. ex Eurip.
  K1 Τὸ γὰρ πάλαι ϰαὶ ζωζον ὁτ᾽ ἑγενομεθα Διὰ δ᾽ ἕϰρινεν ἁ τεϰοῦσα γὰβροτὲς Ομοίαν χθίν ἅπασιι ἐἠεπαίδευσιν ὄψιν Ἱδιον οὔδεν ἐχομεν μία δέ γονὰ το τ᾽ ευγενὲς ϰαι τὸ δυσγενες Νομῳ δε γαυρὸν ἄντῳϰράινει χρονος τὸ φρονιϰον ἐυγίνεια, ϰαὶ τὸ συνετὸν. Ὁ θεός δίδωσιν, οὔχ ὁ πλõυτος. Ib. ex Eurip. [cum ... Eurip.]
  K2 [Cum ... parens,] eos [finxit ... Eurip.]

22 H Gelijcken bij   een boer, op't huijs nae vande   sinnen;  
  H-Ot [ ] den [   ]
  K1 [   ] sinnen,  

[pagina 554]
[p. 554]


illustratie

22   [marge]  
  H Ου γαρ ἔν ἄλλω τινὶ τῶν ἀνθρωπινων εὐγένειαν ὑπάρχειν νυμιζομεν, ἀλλ᾽ ἑν ἀρετῇ. Dion Halicar. lib. 3. <non enim>
  H-Ot < [gehele citaat doorgehaald] >

23 H Daer sproot de wortel uijt wel eer soo hoogh   geeert
  Ot [ ] ge-eert
  K2 [ ] ge-eert,

24 H Soo Adelick beloont, van Stout, Rijck of   <g>>Geleert;
  Ot [ ] geleert.

25   [marge]
  H Quis enim generosum dixerit hunc, qui Indignus genere et preclaro nomine tantum Isignis? etc. Iuuen.

26 H Veraerde   bastarden verdienen niet als   'thacken.  
  Ot [   ] 't hacken:  
  K1 [ ] bastaerden [   ]

27 H Hij kent alleen het Stout, en   meijnt het maeckt den Man,  
  H-Ot [ ] meint [ ]

27   27 [marge]
  H Iuuenile vitium est fastus atque audacia. Stob. ex Metrod.
  K1 Τὸ νεόν ἆπαν υψηχὸν ἐσι ϰαι θρασὑ [Stob. ex Metrod.]

28 H <E>>Slaet van hem als een henxt, raeckt waer hij   reicken kan;  
  K1 [ ] rieeken* [ ]
  K2 [ ] reicken [ ]

29 H Hij lieght soo veel hij   gaept, maer wee die 't hem verwijten,  
  K1 [ ] gaept; [ ]

30 H Gij liegt is hoogh Alarm, daer voor hij   andre smijten  
  H-Ot Gij liegt [   ]
  K1 [   ] and're [ ]

30   [marge]
  H Quantulacumque adeo est occasio sufficit irae. Iuuen.

31 H Oft slaghen wachten moet; en wordt hij dan   geueldt
  Ot Of [ ] geveldt,

32 H Oft veldt hij andere, hoe is   sijn Eer herstelt,  
  H-Ot [ ] sijn' [ ]

33 H Hoe beter maeckt hem   'tquaet, hoe hebben hem de plaschen  
  K1 [ ] 'tquaed; [ ]

34 H Van sijn oft   andren bloed de logen affgewasschen!  
  K1 [ ] and'ren [ ]

[pagina 555]
[p. 555]


illustratie

35 H Wanschapen stouticheit, <*G*>>van ouer Zee geleent,

36 Ha Wie heeft u 'thuijs verhuert van   'tedele gebeent?  
  b [ ] 'tEdele [ ]

37 Ha Hoe onbevleckter   eer waer', buijten vrienden palen,  
  b [ ] Eer [ ]

38 H In <heme> Godes groot krackeel op't ongeloof te halen!

39 H Wat vindt hij dagelickx, die naer wat keruens lust,

40 Ha Verkoeling van sijn vier in   'swerelts ongerust!  
  b [ ] 'swerelds [ ]

41 Ha Hoe   veijligh waer' hij stout, die schouwde met de plecken  
  b [ ] veiligh [ ]

42 Ha Van Abels   ruchtigh bloed de handen uijt te strecken  
  b [ ] *broeder-*bloed[ ]
  H-Ot [ ] ruchtigh [ ]

43 H Voor 't eewighe gericht, daer   'tlaeste oogenblick  
  Ot [ ] 'tlaetste [ ]

45 Ha Daer't all moet   kinderlijck van schrick voor leeren sweeten  
  b [ ] kinderlick [ ]

46 Ha Dat manlijck   onuersaeght, en saligh stout wil heeten!  
  b [ ] onuerzaeght, [ ]

47 H Stout zij die 't wesen   will, een is het inder daet,  
  K1 [ ] wil; [ ]

48 H Die   'tsteruen niet en vreest om dat hij leuen gaet.  
  H-Ot [ ] 'tsterven [ ]

49 H Een Sondaghs   Sonneschijn is 'thoogst van sijn begeeren,  
  Ot [ ] Sonneschijn, [ ]
  K1 [ ] Sonneschijn [ ]

50 H Dan misten hij soo lief   sijn tafel als   sijn kleeren;  
  H-Ot [ ] den hutspott [ ] de [ ]

51 H Dan drijft hij door de wolck, als sterre met   een staert,  
  Ot [ ] een' [ ]
  K1 [ ] een [ ]

52 Ha Die   <voor> op de   predick-uer voor 'sVorsten huijs vergaert;  
  b [ ]   [ ] Predick-uer [ ]
  K1 [ ]   [ ] Predick uer [ ]

53 H Trapt trappen op en aff, slaet door de   door-tapijten
  Ot [ ] deur-tapijten
  K1 [ ] deur-tapijten,

[pagina 556]
[p. 556]


illustratie

54 H   Als waer' sijn arm   een sweep, als hoorde 't hem te spijten  
  Ot   [ ] een' [ ]

55 Ha   Dat   ijet bekommerlickx   sijn   incompst wederstaet:  
  b   [   ] incomst [ ]
  Ot   [   ] sijn'   [   ]
  K1   [ ] yets[   ]
  K2   [   ]bekommerlickst   [   ]

56 H   Geraeckt hij naer   sijn Heer de naeste mann op   straet  
  Ot   [ ] sijn' [   ]
  K1   [   ] straet,

57 Ha   Die schielick omme siet, en vraeght hem <*w*>>Hoe de wind   is,
  b   / /  
  K1   [   ] is;

58 Ha   Schelt die dan anders denckt dan dat hij 't waerdste   kindt is;
  b   Wee [ ] kind   []
  K1   [   ] is,

58' H   [ontbreekt]  
  K1 α Dan dat sijn snel begrip,   sijn kennis hoogh en diep,  
  K2   [ ] sijn' [ ]

58'' H   [ontbreekt]
  K1 α Gevraeght wert daer sich geern een minder op besliep.

59 H   Hij sluijt hem oor aen oor, en   antwoordt, Oost ten   Noorden,  
  K1   [ ] antwoordt [ ] Noorden;  
  K2   [ ] antwoordt, [   ]

60 H   Een schrickelick   geheijm, 'twaer schaed dat 't ijemand hoorden.  
  K1   [ ] geheim; [ ]

62 H   Off aende Galgh verschijnt, off opde pijnbanck   beidt,
  H-Ot   [ ] leit;
  K1   [ ] leyt:

63 H   Maer een bestouen   krull gekrinckelt om   sijn' ooren  
  K1   [ ] krul, [ ] sijn ooren,  
  K2   [   ] sijn' [ ]

66 H   Maer 'tkijcken staet hem bij; van d'een' tot   d'ander' spell  
  K1   [ ] d'ander [ ]

68 H   In 't opgetoijde heir van murwe   Memme-dieren;
  Ot   [ ] Memme-dieren:

69 H   Ontvliegter een' een lonck, die hem van hondert:   naeckt,
  K1   [ ] naeckt;

[pagina 557]
[p. 557]


illustratie

71 H En, kleuter, weest gerust, men sal u naerder   spreken,
  K1 [ ] spreken;

73 H Dat kost   <n>> Naemiddaghen van twee tot seuen   toe.
  Ot [ ]   Na-middagen [ ] toe,

75 H Nae dese een tweede   Iacht, daer slimme slobber-stegen  
  H-Ot +[] des' [   ]
  Ot [   ] lacht,* [ ]
  Ot-e [   ] lacht, [ ]

76 H Het vlackste veld af   zijn; die d'onbeschaemtste plegen  
  Ot [ ] zijn: [ ]

77 H Bij   sterreloose Nacht en auerechtse Maen;  
  K1 [ ] sterreloosen [ ]

78 H Hij maeckt de   Maendachsmerckt getuijghe van sijn gaen,  
  Ot [ ] Maendaghs-Merckt [ ]

81 H Aen 'tghen hij   garen doet. Onstaender plaesters uijt,  
  K1 [ ] geerne [ ]

82 Ha En boort   de Ziele-vleck tot bouen door de huijt,  
  b [ ] het   Ziele-seer [ ]
  H-Ot [   ] Zielen-seer [ ]

83 H En hinckt hij nae den   slach van Venus klapp om   d'ooren,  
  H-Ot [ ] slagh [   ]
  K1 [   ] d'ooren;  

85 H Aen 'tvijfde vierendeel van   Adels volle schilt,
  H-Ot [ ] sulcken [Adels]   schild,
  K1 [   ] schild;

86 H En die den beet ontsiet wat doet hij achter   'twilt?
  H-Ot [ ] 'twild?

87 H Maer walgh en   ouervloet versellen meest den   andren;  
  H-Ot [ ] overvloed [   ]
  K1 [   ] and'ren;  

88 H De volle   vreucht bestaet in 'twoelen   van 'tverandren:  
  H-Ot [ ] vreugd [   ]
  K1 [   ] van't verandren:  

89 Ha Nu lust hem naer de bloem in 'tmidden   vande doorne,
  b [ ] vanden doorn,

90 H Naer druijven buijtens   reijckx, naer Danaes in den   Toorn.  
  H-Ot [ ] reickx, [   ]
  Ot [   ] Toorn:  

91 H Dat gelt v echte Bedd; en, Mannen, past op't vinckslagh,

[pagina 558]
[p. 558]


illustratie

92 H Daer   vliecht een   Coeckoeck om, en   dreijcht v met een quinckslagh.  
  H-Ot [ ] vlieght [ ] Koeckoeck [ ] dreight [ ]

93 H Geluckt hem 'tquaetdoen niet, en komt hem   just te voor  
  Ot [ ] juyst [ ]

94 H Van   dusend wijuen   een die   d'eerbaerheijt in d'oor  
  H-Ota [ ] duzend [   ] d'eerbaerheit [ ]
  b [ ] hondert [   ]
  Ot [   ] een' [   ]

95 H De trouw in 'therte huijst, 't en kan hem niet als   spijten,
  K1 [ ] spijten;

96 H Maer die 'them spijten doet en kan 'them niet   verwijten,
  K1 [ ] verwijten;

98 H Verwijt is lijdelick die   'tschuldich dragen   moet,  
  H-Ot [ ] 'tschuldigh [   ]
  K1 [   ] moet;  

99 H Maer   onschult en verwijt valt steenigh om verdouwen,  
  H-Ot [ ] onschuld [ ]

100 H En doet d'onschuldighe der   onschult self berouwen;  
  Ot [ ] ontschuld' [ ]
  K1 [ ] onschuld [ ]

101 H Die wraeck wringt hij haer op: Hoe is Mevrouw   vergist
  Ot [ ] vergist,

102 H Die dieuegg heet, en heeft de stelens vreughd gemist!

103   [marge]
  H Iam vino quaerens, jam somno fallere curam. Hor.

105 H Daer gaet hij uijt sich selfs, en noemt   dat vrolick doll,  
  K1 [ ] het [ ]

106 Ha En segt,   dat het groot Rond-om der Schepselen is voll,  
  b [ ] Het [ ]

107 Ha Hoe soud't de   mensch niet zijn, die   'tkleijne beelt van't groot   is?  
  b [ ] Mensch [   ]
  H-Ot [   ] 'tkleine beeld [   ]  
  Ot [   ] is!  

108 H Soo strijdt hij mette   Deught, tot dat hij 'sauonds kloot is,  
  H-Ot [ ] Deughd, [ ]

110 H Van menigh'   herssen-schroef en ongeboorde fluijt.  
  H-Ot [ ] herssen-schroef, [ ]
  K1 [ ] herssen schroef [ ]

[pagina 559]
[p. 559]


illustratie

111 Ha De Middagh weckt hem op;   de hooftpijn doet hem duchten  
  b [ ] den hooftsweer [ ]
  H-Ot + [   ]

112 H Dat 't weder Mergen is: hij voelt   sijn Borse suchten,  
  Ot [ ] sijn' [ ]

112   [marge]
  H Quin corpus onustum Hesternis vitijs animum quoque praegrauat unà, Atque affigit humo diuinae particulam aurae. Hor.

113 Ha En swijmen op sijn'   sijd, van   gister auonds stoot;  
  b [ ] zijd, [   ]
  Ot [ ] zijd', [ ] gister-avonds [ ]

115 H Op 'tloten   leijt sijn   hoôp, en dobbel'   dobbel-kansen;  
  H-Ot [ ] leit sijn'   [   ]
  H-Ot [   ] hoôp, [   ]
  K1 [   ] dobbel-kanssen.

116 Ha En weigert hem 'tgeluck   sijn'   trommel na te danssen,  
  b Maer [   ]
  H-Ot [   ] pijpen [ ]
  Ot [   ] sijn   [   ]
  K1 [   ] sijn'   [   ]

177 Ha Sta bij dan kermis-konst; en   steenen   swijght,  
  b [ ] beleefde   [steenen   ]
  K1 [   ] Steenen, [ ]

119 Ha Daer moet gewonnen   sijn; wil't qualick rechts gebeuren,  
  b [ ] zijn; [ ]

120 H Men mach de Luck-godin   haer slippen slinckx af scheuren  
  Ot [ ] haer' [ ]

121 H 'TGeluck is   wetenschap; <gelu> die min <d>doet dan hij   can
  H-Ot [ ] wetenschapp; [ ] kan
  K1 [   ] kan,

122 H <Verdie>Beklaeght sich t'ongelijck, al waer't hij nemmer wann.

123 H Noch lijdt den Hemel   'tleedt, noch   veijnst hij niet te   hooren,  
  H-Ot [ ] 'tleed, [ ] veinst [   ]
  K1 [   ] hooren:  

124 H Tot dat den ouderdom komt sneewen om sijn'   ooren,
  K1 [ ] ooren;

125 H Dan stort hij wraeck op wraeck, en d'een op   d'ander   quael,  
  H-Ot [   ] quael;  
  K1 [ ] d'ander' [ ]

[pagina 560]
[p. 560]


illustratie

126 Ha Die bladers   maken 'tboeck van 'tstinkende verhael  
  b [ ] {maken} [ ]
  b [ ] {vullen} [ ]
  H-Ot [ ] maken [ ]

127 Ha Van   sijn verrotte   Ieugt, die leest hij in sijn'   droomen  
  b [   ] Ieugd, [   ]  
  H-Ot [ ] sijn' [   ] droomen,  
  K1 [ ] sijn [ ] Ieughd; [   ]

128 H Die droomt hij wakende, die doet   sijn Ziele schroomen  
  H-Ot [ ] sijn' [ ]

128   [marge]
  H Nocte breuem si fortè indulsit cura soporem, Et toto versata toro jam membra quiescunt, Continuò templum et violati Numinis aras, Et quod precipuis mentem sudoribus urgent, te videt in somnis. Iuuen.
Nec hos tu Evasisse putes, quos diri conscia facti Mens habet attonitos, et surdo verbere caedit Occultum quatiente animo tortore flagellum, etc. Iuven.

129 H Voor 'sleuens Auont-uer, en 'tscheiden   van dit lijffs
  H-Ot [ ] deses lijfs

130 H De vuijle   shommelplaets van soo veel   wan-bedrijfs.  
  Ot [ ] schommel-plaets [   ]
  K1 [   ] wan bedrijfs.  

132 H Is 'tvoorslagh vanden   klock der Goddelicke   slagen,  
  H-Ot [ ] klop [   ]
  Ot [   ] slagen:  

133 H Dus <w>>leght hij noch en wenscht om   lang en langer pijn,  
  Ot [ ] langh' [] langer' [ ]

134 H Te vreden verr van wel, om erger niet te   sijn.  
  H-Ot [   ] zijn.  
  K2 Te vreden, [   ]

135 H In't   worstlen   mette   Doodt verleegt hij noch sijn' lippen  
  H-Ot [   ] Dood [ ]
  Ot [   ] met de [   ]
  K1 [ ] worst'len   [   ]

137 H Die 'tnaeste paer betaemt, met schilden acht en   acht
  K1 [ ] acht,

138 Ha Soo is hij dat hij is, tot dat   hij   t'enden wesens,  
  b [   ] t'ende [ ]
  H-Ot [ ] hij,   [   ]
  Ot [ ] hy't ende* [ ]
  Ot-e [ ] hy t'ende [ ]

[pagina 561]
[p. 561]


illustratie

140 H Den wandelaer vermaeckt met   sestien woorden lesens  
  H-Ota [ ] weinigh' [ ]
  b [ ] sesthien [ ]

142 Ha Een Mensch, een Houeling, een   Nietmetall geweest.  
  b [ ] Nietmedall [ ]
  H-Ot [ ] Niet-met-all [ ]
 
  [ondertekening en datering]  
  H Constanter. Hagae. 26a. 7bris. 1623.  
  H-Ot <   >  

eindnoot1
Leerintveld 1994.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken