Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[68] Characterista

Commentaar

Een zelftypering, een karakteristiek van zijn eigen hoedanigheid als printschrijver, ontbreekt niet in de reeks printen. In deze karakterisering heeft Huygens tegelijkertijd een verantwoording gegeven voor zijn aanpak en zijn bedoelingen. Hij wil met zijn printen het nuttige met het aangename verbinden: ‘Sijn opper oogh-merck is profijtelick vermaeck’ (r. 9). Deze uitspraak die onmiddellijk herinnert aan Horatius' ‘omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci’ (Wie het nut met het plezier verbindt, wint ieders stem), opent het middenstuk van dit gedicht.Ga naar eindnoot1

In het eerste deel hiervan behandelt Huygens de slachtoffers van de hekeldichter. ‘Met wat voor een goede vooruitziende blik zou ieder zijn kastijding moeten omhelzen en zich van schaamte erop moeten beroemen dat die pleister voor hem is!’, zegt hij in de regels 17 en 18. Vervolgens legt de dichter uit hoe hij te werk gaat: van ieders verborgen gebreken vormt hij een klomp, een massa grondstof waarvan hij dan een ‘print’ maakt die alle kenmerken van de moedervorm in zich draagt. Deze ‘print’ houdt de schrijver

[pagina 570]
[p. 570]

zijn object voor. En wie daarvoor terugdeinst, loopt achterwaarts van zichzelf weg om zonder het te willen, blind, uit te komen waar hij behoort uit te komen (r. 19-30). ‘Maar’, vervolgt Huygens in het derde deel van het middenstuk, ‘ook de hekeldichter gaat gebukt onder een algemeen gebrek: hij kent zichzelf niet.’

In de peroratie (vanaf het midden van regel 36) vraagt hij dan ook alwie hem echt doorgrondt om hulp. Aan ogen die niet vitten, vraagt hij zijn ‘Printen’ die alle beginnen met ‘Hy is’, met een ‘Ghy zyt’ te willen belonen, maar dan wel graag met mededogen. Zijn ‘redens-kracht’ heeft hem namelijk geleerd: ‘koudweg te kunnen zeggen wat hij ziet, koudweg te kunnen horen wat hij doet.’

Uitgaven

Eijmael 1891, p. 45-46, (met ‘aanteekeningen’ op p. 122-124); Worp Gedichten ii, p. 20-21; Van der Heijden, Spectrum 10, p. 254-256 (met annotaties).

Literatuur

Smit 1980, p. 114; Strengholt 1982, p. 110-111; Vermeer 1982b; Van Strien 1987.

Overlevering

H Autograaf Huygens, ka xla, 1623, fol. 44v-45r. Een dubbelblad papier van 312 × 200 mm. De regels 1-14 staan op fol. 44v, 15-42 op fol. 45r.
H-Ot H heeft deel uitgemaakt van de kopij der Otia. Het nummer naast de titel, signaturen en zetinstructies (Dit innewaert bij r. 11, Dit in casijff bij het woord print in r. 25, Dit in kleine Capitalen bij regel 40) duiden daarop. In deze fase bracht Huygens in een lichtere inkt ook varianten en correcties aan. Onder het gedicht noteerde Huygens in dezelfde inkt:
Dit achter de Characteres te setten, zoo daer plaets overschiet, in kleine Capitalen.
libera per vacvvm posvi vestigia princeps:
non aliena meo pressi pede.
-------- ivvat immemorata ferentem
ingenvis ocvlisque legi manibvsqve teneri
. Hor.
Zie voor een samenvattende bespreking van de kopij der ‘printen’ de p. 503-511.
Ot Otia 1625, ‘Lib. v. Characteres. Dat zijn printen’. K2v-K3r, p. 78-79.
K1 Koren-bloemen 1658, ‘Derde boeck. Zede-printen Ende Stede-stemmen’, X2v-X3r, p. 172-173.
K2 Koren-bloemen 1672, ‘Derde boeck. Zede-printen Ende Stede-stemmen’, Xr-Xv, p. 161-162.

Datering

H is gedateerd: 12a. 8bris. 23 (= 12 oktober 1623).

[pagina 571]
[p. 571]

Varianten



illustratie

  [titel]
  H characterista | oft | Een Print-schrijver.
  Ot characterista, Een Print-Schrijver.
  K1 een print-schryver.

1 H Hij is   een spiegel-ruijt die elck   sijn seluen toont;  
  Ot [   ] sijn' [ ]
  K1 [ ] een' [ ] sijn [ ]

2 H Een   Eccho vande Faem; een viller van Gewoont;  
  H-Ot [ ] weerschijn aller verw; [een ]

3 H Een katt die nagels heeft en   krabblen moet daer 't rouw is,
  K1 Een' [ ] krabb'len [ ] row [ ]

4 H Maer glijen ouer 'tgladd;   een tong die nergens schouw is  
  Ot [ ] een' [ ]

4   [marge]
  H Ut per lêue seueros Effundat junctura ungues. Pers.

6 H Een all-om Waersegger, al waeght hij   Waer noch   Wie;
  Ot [ ] waer [ ] wie;

7 H Een schilder mette pen, al   ruijckt sij nae sterck-water;  
  K1 [ ] rieckt [ ]

8 H Een kusser met een kneep; een ernstigh   kluchten-prater;  
  H-Ot Een all dat ijemand is; [   ]
  Ot [   ] kluchten-prater.  

9 H Sijn opper oogh-merck is profijtelick vermaeck;  
  H-Ot + [   ]

10 H D'een treck'er voetsel af,   den anderen maer smaeck,  
  H-Ot [ ] een ander niet dan [ ]

11 H Hij heefter twee   voldaen, doch beide maer ten haluen:  
  K1 [ ] voldaen; [ ]

12 H Maer 'tspertelende been is moeijelick om saluen.

13 Ha Wie dan noch vrucht noch   vreucht will vinden in   *sijn* dicht,  
  b [ ] vreughd [ ] zijn [ ]

17 H Hoe wel-voordachtelick omhelsden elck   sijn roe,  
  Ot [ ] sijn' [ ]

18 H En roemde sich van schaemt, Die plaester hoort mij   toe!
  K1 [ ] toe.
  K2 [ ] toe!

[pagina 572]
[p. 572]


illustratie

19 H Hij wandelt   bijder wegh met slechte, sluijcke   treden,
  K1 [ ] by den [ ] treden;

20 Ha Maer wacht v, die hem moet,   voor 'tooge van sijn'   Rede,  
  b [   ] Reden,  
  K1 [ ] voo't* ooge [   ]
  K2 [ ] voor't [   ]

21 H Hij straelt'er sterling   met door 'tbuffel-leder heen:  
  K2 [ ] mé door 't buffel leder [ ]

22 H Hij stroopt de   schaduw-deucht de spieren van het been,  
  H-Ot [ ] schaduw-deughd [ ]

23 H En van soo menigh' bleijn, soo veelderhande   pocken
  K1 [ ] pocken,

24 H Als duijcken onder 'tdack van Broecken en van   Rocken
  K1 [ ] Rocken,

25 H Versamelt hij   een klomp, en   print daer af een   beelt  
  H-Ot [   ] beeld  
  Ot [ ] een' [   ]
  K1 [ ] een [ ] print [ ] beeld,  
  K2 [ ] een' [   ]

27 H Soo tracht hij ijeder een   sijn bulleback te maken,  
  Ot [ ] sijn' [ ]

28 H En door   sijn eijgen   Door de   Deucht te doen   genaken.  
  H-Ot [ ] sijn' [   ] Deughd [   ]
  Ot [   ] genaken:  
  K1 [   ] Deur [   ]

29 H Die voor <sijn>sijn seluen schrickt ontloopt sich ruggeling,

30 H En   daer hij wesen moet geraeckt hij blindeling.
  H-Ot [ ] raeckt doch daer hij hoort onwillens, [blindeling.]

31 Ha Het groot schort schort hem   oock; de kennis van sijn   seluen,  
  b Maer 'tgroot [   ]
  Ot [   ] oock, [   ]
  K1 [   ] selven;  

32 H Dien dicken dampen-dijck en kan hij niet doordeluen;

33 H Sijn   kaers en licht hem niet, sijn heel lijf staet'er   voor,  
  Ot Sijn'   [   ]
  K1 [ ] keers [ ] voor;  

34 H Sijn oogen sien hem niet, hij sluijpter tuschen   door,  
  Ot Sijn' [   ]
  K1 [   ] door;  

[pagina 573]
[p. 573]


illustratie

35 H En seght hij wat hij is, hij gist maer soo te   wesen,
  K1 [ ] wesen;

36 H Sijn boeck   leght auerechts;   Ô die het rechts kont   lesen
  K1 [ ] light [ ] ô, [ ] lesen,

38 H Wascht sijn' met uwe hand, en maeckt hem sich   bekent.
  K1 [ ] bekent:

37 H En hebt uw aengesicht nae't sijne   toegewendt,
  H-Ot [ ] toegewent,

39 Ha O oogen die van 'tsand van   duijster wraeck-sucht vrij zijt  
  b [ ] vuijle laeck-sucht [ ]

40 H Beloont   hem voor, hij is, met een medoogend' ghij zijt;  
  H-Ot [ ] sijn   trouw', [   ]
  Ot [   ] trouw, [   ]
  K1 [   ] trouvu* [   ]
  K2 [   ] trouw [   ]
 
  [ondertekening en datering]
  H Constanter, | Hag. 12a. 8bris. 23.  
  H-Ot <   >  

eindnoot1
Horatius, Ars poetica r. 343. De vertaling is ontleend aan de editie Schrijvers 1980. Zie ook Van Strien 1987, p. 66.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken