Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[109] Biddaghs-bede

Commentaar

Naar aanleiding van de ‘Algemeene Vast ende Bededach’ uitgeschreven door de Staten Generaal, om God te bidden ‘van ons te nemen de welverdiende straffe der Pestilentie ende andere Sieckten, mitsgaders der vyanden desseinen en aenslagen te breecken’,Ga naar eindnoot1 voltooit Huygens op zondag 13 oktober 1624 dit gebed. De dichter manifesteert zich hierin als ‘voorbidder van de natie’.Ga naar eindnoot2 In een

[pagina 689]
[p. 689]

gedragen taal, die door de vele parallellismen en herhalingen oud-testamentisch overkomtGa naar eindnoot3, verwoordt Huygens de noden waaronder de Republiek gebukt gaat. Het gedicht kent een hechte drieledige structuur:

i. Na de inleiding waarin de dichter God vraagt te luistren (r. 1-16), beschrijft hij de plagen die zijn volk treffen: watersnood (r. 24-32)Ga naar eindnoot4 en het vuur van de pest die de lucht besmet en de aarde vol van grafkuilen heeft gemaakt, waardoor jeugd én ouderdom vergaan (r. 33-48). Vol schuldbesef richt de dichter zich vervolgens tot God met de vraag wanneer Hij het einde van deze kwalen zal bepalen. Deze vraag wordt gevolgd door een smeekbede om redding, juist nu het volk, waarvoor hij spreekt, door een tienvoudige meerderheid van geloofsvijanden dreigt ten onder te gaan (r. 61-72).

ii. Het tweede deel opent met de vraag, in alle onderworpenheid, waarom, nu er sprake is van twee groepen zondaren, ‘wij’ meer getroffen worden dan ‘zij’. Zij zouden Gods toorn meer verdienen. Van regel 77 tot 104 geeft Huygens dan, met een hamerend herhalend ‘Meer’, een opsomming van hun overtredingen van Gods geboden. In een tot in de details tegengesteld parallel gedeelte, van regel 105-140 met een herhaling van ‘Min’, volgt dan een uiteenzetting over hen die wel volgens Gods wetten leven.Ga naar eindnoot5

iii. Het derde deel vangt aan met de smeekbede de duizenden die voor Gods eer strijden, bij te staan en de duizenden tegenstanders te treffen; niet alleen met plagen, maar ook met de Goddelijke Waarheid. De dichter vraagt om kwantitatieve en kwalitatieve steun voor hen die het geloof ook bij de vijanden brengen en eindigt zijn gebed met het uitspreken van de wens dat het ooit mogelijk moge zijn dat ‘Wolff’ en ‘Schaep’ in vrede met elkaar leven.

 

In dit gebed toont Huygens zich een geëngageerd dichter. Hij is oprecht begaan met de rampen die de Nederlanden treffen. In zijn geloof vindt hij kracht en bemoediging. De parallellie tussen het bijbelse Israël en de Zeven Provinciën is voor Huygens hierbij zonneklaar.Ga naar eindnoot6

Vooral uit het tweede gedeelte blijkt hoezeer hij in de oorlogen van zijn dagen een geloofsstrijd ziet tegen de katholieken. Hun genadeleer (r. 79-84), beeldenverering (r. 85-92), biecht (r. 93-96), kloosterleven (r. 97-100), leer der transsubstantiatie (r. 101-104) klaagt hij aan als dwalingen die Gods toorn verdienen.

Huygens gaf dit gedicht een ‘ereplaats’ in zijn Otia. Hij achtte het dus inhoudelijk en voor zijn dichterschap van grote betekenis.Ga naar eindnoot7

Uitgaven

Worp Gedichten ii, p. 77-82; Zwaan 1974, p. 70-81 (met annotatie).

Literatuur

Eymael 1911, p. ix, n. 1; Den Eerzamen 1928; Smit 1980, p. 123; Strengholt 1981b, p. 182; Strengholt 1989b, p. 89, n. 8.

Overlevering

H1 Autograaf Huygens, uba 28 C 4. Twee gepagineerde dubbelbladen papier van 322 × 215 mm. De tekst is als volgt over de pagina's verdeeld: p. 1 regel 1-28, p. 2 regel 29-56, p. 3 regel 57-84, p. 4 regel 85-112, p. 5 regel 113-144, p. 6

[pagina 690]
[p. 690]

  regel 145-176, p. 7 regel 177-188 met de ondertekening en datering. Rechtsonder op deze pagina staat een vage rekensom. De getallen kan ik niet thuisbrengen. Pagina 8 is blanco.
Varianten, correcties en aanvullingen in de marge (regel 183-186) bestempelen dit handschrift tot een ontwerp.
hH Afschrift van H1 in andere hand met correcties. De correcties en de marginale aantekeningen zijn vermoedelijk wel eigenhandig door Huygens aangebracht. uba 28 E 1. Twee dubbelbladen papier van ca. 310 × 190mm. De tekstverdeling is: p. 1 regel 1-24, p. 2 regel 25-52, p. 3 regel 53-80, p. 4 regel 81-108, p. 5 regel 109-136, p. 6 regel 137-164, p. 7 regel 165-188, p. 8 is blanco. Het afschrift maakt de indruk nogal haastig tot stand gekomen te zijn. Op de interpunctie of de elisie die Huygens metri causa aanbracht is nauwelijks acht geslagen. Van dit afschrift heb ik alleen de substantiële varianten in het apparaat opgenomen.
H2 Autograaf Huygens, ka xla, 1624, fol. 23-26. Twee in elkaar gelegde dubbelbladen papier van 320 × 208 mm met groene zijde tot een katern samengebonden. Verdeling van de tekst:
fol. 23r: r. 1-24; fol. 23v: r. 25-52; fol. 24r: r. 53-80; fol. 24v: r. 81-108; fol. 25r: r. 109-136; fol. 25v: r. 137-164; fol. 26r: r. 165-188.
Fol. 26v is blanco. Alleen is in de rechterbovenhoek in 19e-eeuwse hand geschreven: Folio 3 1-ste deel. Deze aantekening doelt op de plaats waar dit gedicht begint in K2.
H2 is een afschrift van H1.
H2-Ot H2 werd opgenomen in de kopij voor de Otia. Huygens bracht bij die gelegenheid nog een enkele variant aan.
Dat H2 kopij is geweest blijkt uit de vingerafdrukken van de zetter (vooral op fol. 25v en 26v staan zeer duidelijke), signaturen en de nummering in potlood linksboven op fol. 23r: <1>>8.
Ot Otia 1625, ‘Lib. iii. bibel-stoff’, Kr-[K4]r, p. 67-73.
K1 Koren-bloemen 1658, ‘Eerste Boeck. bibel-stof’, Ar-[A4]r, p. 1-7.
K2 Koren-bloemen 1672, ‘Eerste Boeck. bibel-stof En gods-dienst’, A2r-A4v, p. 3-8.

Datering

Huygens dateerde H1: 13.a Octobris. 24 (= 13 oktober 1624).

[pagina 691]
[p. 691]

Varianten



illustratie

  [titel]
  H1a Biddaeghs - 9en Octob.ris 1624
  b Biddaghs-Bede op den [9en]
  hH Biddaghs Bede | Den 9.en octobris 1624
  H2 Biddaghs-Bede, | [Den 9.en] Octobris [1624]
  Ot biddaghs-bede | Den 9en. Octob. mdcxxiv.
  K1 bid-daghs-bede | mdcxxiv.

1 H1 Sluijt   dijne Wolcken niet,   die bouen dijne   Wolcken  
  H2 [ ] Dijne [ ] Die boven Dijne   [ ]
  K1 [   ] Wolcken,  

2 H1a Ter hoede   van dijn Volcken,  
  b [ ] dijner   [   ]
  hHa [   ] volcke  
  b [   ] volcken  
  H2 [ ] Dijner [ ]  

4 H1 <V>>Der Volcken die in ons   vervolghen dijne eer;
  H2   [ ] vervolgen Dijne eer.

5 H1a + De pijlen   onses herts, de schichtichste gebeden  
  b   [ ] van ons' hert, [de   ]
  hHa [De ] ons Hert, de   schichste* [gebeden]  
  b [   ] schichtigste   [gebeden]  
  H2 [   ] Gebeden  

8 H1 Van   dijn' onsienlickheits onafgepeilde peil,
  H2 [ ] Dijn' Onsienlickheits onaffgepeilde[ ]

9 H1 + Die Kalvren onser lipp en konnen niet geraken  
  hH De   kalveren [ ]
  H2 Die   Kalvren [ ]
  K1 [ ] kalv'ren [ ]

9   [marge]
  H1 Hos. 14.3.
  hH [ontbreekt]
  H2 [Hos. 14.3.]

11 H1 'Ten zij dijn' Oore dael'
  hH Ten sij dijn o>>Oore dael
  H2 ['Ten zij dijn' Oore dael']

[pagina 692]
[p. 692]


illustratie

11   [marge]
  H1 Deuter. 4.7.
  hH [ontbreekt]
  H2 [Deuter. 4.7.]

12 H1 En onsen laffen   aem van mond ten Hemel hael'.  
  H2 [ ] aëm [ ]
  Ot [ ] aem [ ]

13 H1 + Hael op den   droeuen galm van   dijn'   verslagen'   kindren,  
  H2 [Hael ] droeven [ ] Dijn'   [verslagen' kindren,]  
  Ot [   ] verslagen   [ ]
  K1 [   ] kind'ren,  

14 H1 Die meerderende   mindren,
  hH [ ] minderen,
  H2 [ ] mind'ren,

16 H1 En voor   Dijn' viericheit, als   Sneewe, niet en staen.  
  hH [ ] dijn [ ] Sneeuw [ ]  
  H2 [ ] Dijn [   Sneewe,   ]

17 H1 Wat smoockter   in 'tbesluijt van Dijn'   voorsichticheden?  
  hHa [ ] ind* [   ]
  b [ ] in't [   ]
  H2 [   ] Voorsichticheden?  

20 H1a Niew' roeden   onder ons, en buijten   niew verwijt?
  b [ ] binnens huijs, [en buijten] {niew verwijt?}
  b [ ] binnens huijs, [en buijten] {niewe strijd?}
  H2 [   ] niew verwijt?

21 H1 Hoe   onlangs hebben wij de schadelicke slagen  
  hH [ ] <la>>onlangs [ ]

22 H1 Van   dijne vochte   plaghen
  H2 [ ] Dijne [ ] plagen

23 H1 Ten halse   toe   gevoelt;
  H2 [   ] <gedra>>gevoelt;
  Ot [ ] toegevoelt;*
  K1 [ ] toe gevoelt;

25 H1 De Stroomen die   dijn' hand tot   grachten onser   Vesten
  H2 [ ] Dijn' Hand [ ] Grachten [ ] Vesten,

26 H1 Tot doornen onser   nesten
  H2 [ ] Nesten

28 H1 Nu tegen ons geroert, geruckt heeft en   gevelt!
  Ot [ ] gevelt:
  K1 [ ] gevelt!

[pagina 693]
[p. 693]


illustratie

29 H1a All hadden wij   in 'thooft de   stroomen die ons quollen,  
  b [   ] vloeden [ ]
  H2 [ ] in't Hooft [ ] Vloeden [ ]
  H2-Ot [ ] Hoofd [   ]

29   [marge]  
  H1 <Esai> Ierem. 9.1.
  H2   Jerem. 9.1.

30 H1 De   wateren die swollen  
  H2 [ ] Wateren, [ ]

31 H1a Tot   bouen kant en   kae  
  b [ ] ouer [   ]
  H2 [ ] over [ ] kae,

32 H1 Voldeden ons gebreck van tranen   nerghens nae.  
  H2 [ ] nergens [ ]

33 H1a Doe waren't Wateren; nu   hebt ghij 't Vijer   ontboden,  
  b [ ] hebst du [   ]
  H2 + [Doe waren't] Wateren. Nu [hebst   ] ontboden;  

35 H1 Van Broeder en   verwant
  H2 [ ] Verwant,

36 H1 Van hier een groeijend' vijer,   van daer een' vollen brand:  
  K1 Van, [ ] van, [ ]

37 H1a Maer   brand, maer ander   Vijer,   vijer wateren te krachtigh,  
  b [   ] Vijer [ ]
  H2 [ ] Brand, [ ] Vijer;   [   ]

38 H1 En   Mannen-macht te   machtigh,  
  H2 [   ] machtigh;  
  Ot [ ] mannen macht [   ]
  K1 [ ] mannen-macht [   ]

39 H1 Vijer   vijerigher dan Vijer,  
  H2 [ ] vijeriger [ ]

40 H1 Vijer dat genadigh brandt daer 't   drij vernielt van vier.  
  H2 [ ] Drij vernielt [ ]
  K1 Vyer,[   ]

41 H1 Waer' Aerd en Locht dan vrij! Maer Locht en Aerde moeten  
  H2 + [Waer'] Aerd' [en ]

42 H1a Dijn'   gramschap helpen   boeten;
  b [ ] wrake [ ] boeten,

43 H1 Beij' grouwelick,   beij' vuijl,  
  H2 [   ] beij [ ]
  Ot Bey [   ]

[pagina 694]
[p. 694]


illustratie

44 H1 D'een'   rondom smettelick, en d'ander' niet als   kuijl:  
  hH [ ] ron<d>>tom [   ]
  H2 [   rondom   ] kuijl.  

45 H1 Soo sien wij   onse   Ieught, den bloessem onser krachten,  
  hH [ ] onser* Ieucht den blossem [ ]
  H2 [   ] Jeught, [ ]

46 H1 Al bloeijende   versmachten,
  H2 [ ] versmachten;
  Ot [ ] versmachten,

47 H1 Soo sien wij 'tgrijse   hooft
  H2 Zoo [ ] hooft,

48 H1 Den steun der   kinderen den kinderen ontrooft.  
H2   [ ] kinderen, [ ]

49 H1 Waer heen, gestoorde   God? waer wilst du 'tende palen  
  H2 [ ] God, [ ]

50 H1a Der   aengewende qualen?  
  b [ ] ongeende [ ]
  H2-Ot [ ] ongeënde [ ]
  K2 [ ] onge-ende [ ]

51 H1 Waer is   den eersten dagh  
  K2 [ ] die [ ]

52 H1a Die ons doen hooren   sal, Daer is   den laeste slagh?  
  b [   ] de   [   ]  
  hH [   ] den laesten slach  
  H2a [ ] zal, [ ] den [   ]
  b [   ] de   laeste slagh?  
  Ot [   ] laetste [ ]  
  K1 [   ] laeste [ ]  
  K2 [   ] laetste [ ]  

53 H1a Wij pleiten om geen recht, wij kennen meest de   seeren,  
  b [ ] zeeren,  
  H2 + [   ]

54 H1a De   lemten   ende   sweeren  
  b [   ] en de   [ ]
  hH [ ] lempten [ ]  
  H2 [   ] zweeren  

57 H1 Wij   weten, soo du wilst   dijn' rekening sien   sluijten,  
  H2 [   ] zoo [ ] Dijn' Rekeningh [ ] sluijten  
  Ot [ ] weten   [   ]
  K1 [ ] weten, [   ] sluyten  

[pagina 695]
[p. 695]


illustratie

58 H1 En, all'   ontfarmen buijten,  
  hH En al ontfermen buijten  
  Ot [ ] ontfermen [ ]

59 H1 Dijn'   rechten sien voldaen,  
  H2 [ ] Rechten [ ]

60 H1a Soo hebst   du, hoe   begonst? noch niet begonst te slaen.  
  b [   ] volendt? [ ]
  H2 [ ] Du, Hoe <begost>vollend' [noch niet] begost [te slaen.]

61 H1 Maer slae   dijn slincker oogh op't ooghe vande   volcken
  H2 + [ ] Dijn [slincker] Oogh [op't ] Volcken

62 H1 Die onse   adren molcken  
  H2 [ ] ad'ren [ ]
  Ot [ ] adren [ ]
  K1 [ ] ad'ren molcken,

63 H1a Doe   dijn'   verdiende straff  
  b [   ] gerechte [ ]
  H2 [ ] Dijn' [   ]

64 H1 Hun ongerechticheit weleer   den teugel gaff.  
  H2 Hunn' [ wel eer   [den   ]
  K1 [   ] dan* [ ]
  K2 [   ] den [ ]

65 H1 Nu staen sij thien om een, nu   werden wij   verdondert
  H2 [ ] worden [ ] verdondert

66 H1 Met   duzenden om   hondert;
  H2 [ ] Dusenden [ ] Hondert;

67 H1 En wilst   du noch 'tgetall  
  H2 [ ] Du [ ]

69 H1 O! spaer de handen   t'huijs die buijten moeten wercken  
  H2 [ ] thuijs [ ]
  Ot [ ] t'huys [ ]

70 H1 Ten bouwe   dijner   kercken;  
  H2 [ ] Dijner [ ]
  Ot [   ] kercken:  

71 H1a O!   slae   de handen t'huijs  
  b [ ] kort   [   ]
  hH [   ] te*[   ]
  H2 [   ] <te>>de [handen   ]

72 H1a Die'r overwinning is   'tvernielen van Dijn Huijs.  
  b [ ] 'tverwoesten [ ]
  hH Dier overwinninch*   [   ]

[pagina 696]
[p. 696]


illustratie

73 H1 Haer'   ouertredingen gewoghen tegen   d'onse,  
  H2 + [ ] overtredingen gewogen [   ]
  K1 [   ] d'onse;  

74 H1 Het overwicht   verslonse,
  H2 [ ] verslonse:

75 H1 Du bist   gerechtich, Heer,  
  H2 [ ] gerechtigh, [ ]

77 H1 M<a>>eer zijn   <'t>sij't die den schatt van   dijn bevolen   wetten  
  H2 [   ] Dijn' [ ] Wetten  
  K1 [ ] sy't, [   ]

79 H1 Meer zijn   sij't die bestaen  
  K1 [ ] sy't, [ ]
  K2 [ ] sy't [ ]

80 H1a De meesterlicke hand aen   dijn'   gebod te slaen;  
  b [   ] Gebod [ ]
  H2a [ ] Dijn'   [ ]
  b [ ] Dijn   [ ]

81 H1 Meer, die de   vol-verdienst van   dijnen Een-geboren  
  H2 [ ] vollverdienst [ ] Dijnen Eengeboren  
  Ot [ ] voll-verdienst [   ]
  K2 [ ] voll'verdienst [   ]

83 H1 En roemen   of de   schult  
  H2 [ ] off [   ]
  H2-Ot [   ] schuld  

84 H1a Voor haer'   betalinghen   ten deele   werd'   vervult,  
  b Door [   ] oock   t'ouer [   ]  
  H2 [   ] betalingen   [ ] t'over wierd   vervult.  
  Ot [     ] vervult;  
  K2 [   ] wierd   [   ]

85 H1 Meer, die het eenigh pad van Waerheit,   Wegh, en   Leuen
  H2 [ ] Wegh [ ] Leven

85   [marge]
  H1 Ioh. 14.6.
  H2 Joh. 14.6.

86 H1 Afgoddelick begeuen,  
  H2 Affgoddelick begeven,  
  K2 Afgodelick [ ]

87 H1 En soecken   inden nood  
  H2 [ ] in den [ ]

[pagina 697]
[p. 697]


illustratie

88 H1 Aen machteloos gebeent het   Leuen inde dood:
  H2 [ ] leven in de Dood;

89   [marge]  
[bij 91] H1 Imagines +Christi et+ Sanctorum venerandae | sunt non solum per accidens, vel | impropriè, +sed+ ita ut ipsae terminent | venerationem ut in se considerantur, | et non solum ut vicem gerunt exemplaris. Bellarm. cap. 21. de Cult. Imag.
[bij 89] H2 [Imagines Christi et sanctorum |] uenerandae [sunt non solùm per accidens. |] uel [impropriè, sed ita ut ipsae termi- | nent venerationem, ut in se conside | rantur, et non solùm ut vicem gerunt | exemplaris. Bellarm.] de Cult. Ima. | cap. 21.
  Ot [Imagines... exemplaris.]   Bell rm.* [de   Cult. Ima. cap. 21.]
  K1 [ ] Bellarm. [ ] Cul. [ ]
  [vertaling naar Zwaan 1974, p. 75: De beelden van Christus en de heiligen moeten worden vereerd niet zo bij toeval of op onjuiste wijze, maar zo als zij zelf hun verering bepalen, zoals zij op zichzelf beschouwd worden, en niet alsof ze slechts de rol vervullen van een voorbeeld. Bellarmino (1542-1621)]

90 H1 De   knie, dijn maecksel, vouwen,  
  H2 [ ] knije, Dijn maexel, [ ]
  H2-Ot [ ] knie, [   ]

91 H1 En   d'innerlicken plicht  
  H2 [ ] d'innerlicke [ ]

92 H1 Verplichten aen 't begripp van't uijterlick   gesicht.
  H2 [ ] gesicht,
  Ot [ ] gesicht;

93 H1 Meer, die   dijn Hemel-recht van geuen en vergeuen
  H2 [   ] Dijn[ ] geven [ ] vergeven  
  Ot Meer [   ]
  K1 Meer, [   ]

94 H1 Hun veinsen   toegeschreuen,
  H2 [ ] toegeschreven,

95 H1 En   geuen huns gelijck  
  H2 [ ] geven [ ]

96 H1 Dat Du den   geueren sulst   weigren in Dijn   Rijck:  
  hH [ ] gevren [ ] weijgeren [   ]
  H2 [ ] geveren [   ] Rijck;  
  K1 [   ] weig'ren [   ]

97 H1a Die't sondelicke vijer van aengeboren lusten,  
  b Meer, [Die] het   sondich [vijer van] ingeboren [lusten,]
  H2 Meer die [ ] sondigh Vijer [ ]
  K1 Meer,[   ]

[pagina 698]
[p. 698]


illustratie

98 H1   Die Leêchheit noijt en blusten,  
  Ot   [ ] Lêecheit [ ]

99 H1   Onsteken inden dwang  
  H2   Ontsteken in den [ ]

100 H1a   Van booser eenicheit dan 'swerelts   boost gedrang
  b   [ ] booste   drang
  H2a   [   ] drang;
  b   [ ] boost gedrang;

101 H1   Meer zijn sij't,   meer en meest, die Dij,   hunn' grooten Voedder,  
  H2   [ ] meer, [ ] hun' [ ]

102 H1a α Doen   leuen in h<e>>un voeder,  
  b β [ ] steruen, [in   ]
  [ ] sterven [   ]
  [   ] hunn' [ ]

103 H1a   Doen   steruen naer den   noot,  
  b β [ ] leuen, [ ] nood,  
  H2   [ ] leven [   ]

104 H1   En maken die't   hun geeft   hun Dagelixe brood.
  H2   [ ] haer [ ] haer dagelixe Brood.

105 H1   Min zijn sij't   (sooder min van Sonden voor Dijn Oogh is  
  H2a   + [ ] 't,   (isser min van   Zonden voor Dijn Oogh  
  b   [   ] (zooder [ ] misdaet [ ] is,

106 H1   Dien 'tlaegste min te   hoog is)  
  H2   [ ] hoogh [ ]

108 H1a   Dijn   ongelogen wett der Zielen   regel is:  
  b   [ ] ongewrongen   [wett   ]
  H2   Dijn'   [ ] Wett [ ] Reghel is;

109 H1   Die d'een medoogentlick den anderen die   schatten
  H2   [ ] Schatten

111 H1   Uijt die, gemeener macht,  
  Ot   Wt [ ]
  K2   Uyt [ ]

112 H1a α De   Wijsheit louteren die 't Werelt-wijs   veracht:  
  b β [ ] Sotheit [   ]
  c   [ ] dwaesheit [   ]
  H2   [   ] veracht;  

112   [marge]
  H1a α Iob. 37.24. 1. Cor.
  b β 1. Cor. 21

[pagina 699]
[p. 699]


illustratie

113 H1 Die   gaerne, naer 't gepoogh van wel doen en wel weten,  
  K1 [ ] geerne, [ ]

116 H1 Off alle sonder Een versmachten   inden vall:
  H2 [ ] in den vall;

117 H1 Die, sonder   andre hulp dan   die de hulp alleen is,  
  H2 [ ] ander' [ ] Die [ ]

118 H1 En met het   hert te   vreën is,  
  H2 [ ] Hert [   ]
  Ot [   ] vrêen [ ]

118   [marge]
  H1a 1. Sam. 1.13, 16.7.8
  b 1. Sam. 1.13,
  H2 1-Sam. 1.13.

119 H1 Om 't tweede   Leuen gaen  
  H2 [ ] leven [ ]

120 H1a Bij   die door   d'eene dood voor d'andre heeft   voldaen.  
  b [   ] d'eerste   [dood] de tweede [   ]
  H2 [ ] Die [   ] Dood [de   ] voldaen;  

120   [marge]
  H1 Col. 2.13. Col. 1.19.20.
  H2 Colos. 2.13, 1.19.20.

121 H1 Die met   gevouwen' hand maer meer   gevouwen   zielen  
  H2 [   ] gevouwen'   [ ]
  K1 [ ] gevouwen hand, [   ] Zielen,

122   [marge]
  H1a 1. Sam. 1.13.16.7.8.
  b 1. Sam. 16.7.8.

123 H1 En soecken   hout noch Gout  
  H2 [ ] Hout [ ]

124 H1 Om Dij te   naerderen Die d'Ooren heb<t>>st gebouwt<:>>;  
  K1 [ ] naerderen, [ ]

125 H1 Min zijn 't   die schuldenaers den
  H2 affslagh   harer schulden  
  K1 [ ] 't, [ ]
  [   ] die, schuldenaers, [den ]

128 H1a Verachten   voor de hand   die schuldigh is als sij:  
  b [   ] {die schuldigh is als} [ ]
  b [   ] {licht schuldiger dan} [ ]
  H2 [   ] die schuldigh is als sij;  
  K1 [ ] van [   ]  

[pagina 700]
[p. 700]


illustratie

129 H1 Min,   die   soo lang sij   zijn zijn willen dat sij moeten,  
  H2 [   ] zoo [   ]
  K1 [ ] die, [   ] zijn, [ ]

130 H1 En d'eerste   sonde boeten  
  H2 [ ] Sonde [ ]

131 H1 In ijeder een sijn werck,  
  H2 Jn [ ]

132 H1 En maken elck sijn hert sijn   Klooster en   sijn' Kerck.
  H2 [ ] klooster [ ] sijn kerck;  
  Ot [   ] sijn' [ ]

133 H1 Min,   dorstmen 't dencken,   minst, die meest   den Ioden laken  
  hH [   ] de Joden [ ]  
  H2 [ ] (dorstmen 't [ ] minst) [ ] de Joden [ ]  
  H2-Ot [   ] {de Joden}   [laken]
  H2-Ot [   ] {Dijn kruijssers} [laken]  
  Ot [   ] dijn' kruyssers   [ ]

135 H1 En spouwen   opden mond  
  H2 [ ] op den [ ]

136 H1 Die   daglix roemen derft van 'tspouwen in Dijn'   wond.  
  hH [ ] dagelijcx [   ]
  H2 [   ] wond:  
  Ot [ ] dag'lix [   ]

137 H1 Min   emmers die sich meest op   dijne Minn betrouwen,  
  H2 [   ] Dijne   Min [ ]
  H2-Ot [   ] Minn [ ]
  K1 [ ] emmers, [   ]

138 H1 En   offren, van berouwen,  
  hH [ ] offeren [ ]

139 H1 Een   hongerighe Maegh  
  H2 [ ] hongerige   [ ]
  K1 Een'   [   ]
  K2 [   ] Maegh,  

140 H1a Daer Dij de   nuchtren aëm   van smeecken uijt   behaegh?  
  b [   ] in   't [   ]  
  H2 [   ] 'tsmeecken [   ]  
  Ot [     ] behaegh'?  
  K1 [ ] nucht'ren [   ]

141 H1 Behaegde 't Dij dan oijt in't midden   onder't quijnen
  H2 + [ ] <te verschijnen> onder 't quijnen

[pagina 701]
[p. 701]


illustratie

142 H1 En smeecken te verschijnen  
  H2 En 'tsmeecken [ ]

143 H1 Van   drij in dijnen naem,  
  H2a [ ] Drij [ ] Dijnen [ ]
  b [ ] Drij[   ]

144 H1a Hier   zijnder   duzenden en noch zoo   veel' te saem.  
  b [ ] {zijnder} [   ]
  b [ ] {zijn wij} [   ]
  H2 [ ] zijn wij   [   ] veel [ ] saem:  
  K1 [   ] dusenden, [ ] veel, [ ] saem.  

145 H1 Strij voor de   duzenden die voor   dijn' eere strijden,  
  H2 [ ] Duzenden [ ] Dijn' [ ]

146 H1a Helpt Israël   ontlijden  
  b Help [   ]
  H2 [   ] ontlijden,  

147 H1a En   Babel ondergaen;
  b [ ] {Babel ondergaen;}
  b [ ] {Babijlon vergaen;}
  H2 [ ] Babijlon vergaen;

148 H1a Slae op de   duzenden die op   dijn'   knechten slaen;  
  b [   ] strijders   [ ]
  H2 [ ] Duzenden [ ] Dijn' [   ]
  K1 [   ] slaen:  

149 H1 Maer slae   hun   door het hert den   blixem dijner Waerheit,  
  hHa [ ] hem [   ]
  b [ ] hun   [   ]
  H2 [   ] Blixem Dijner [ ]
  H2-Ot [   ] oock in't [   ]

152 H1a Maeckt van   haer'   steghe   stael een vleessigher Gewiss;  
  b Maeck [   ] steen [ ]
  Ot [   ] haer   [   ]
  K1 [   ] haer'   stegen   [   ]
  K2 [   ] stégen   [   ]

153 H1 Schepp Paulen onder   haer die Saulen willen heeten,  
  H2 [ ] haer, [ ]

155 H1 Hoe lakeloosen   recht
  H2 [ ] recht,

156 H1 Hoe   du verdedight wordst door   david dijnen knecht.  
  H2 [ ] Du [ ] David Dijnen [ ]

[pagina 702]
[p. 702]


illustratie

157 H1a Oft staen sij eewelick in   dijnen Doem   beschreuen
  b [   ] {beschreuen}
  b [   ] {verschreuen}
  hH [   ] verschreven
  H2 [ ] Dijnen [ ] verschreven
  H2-Ot [   ] voorschreven

158 H1 Om nemmermeer te   leuen,
  H2 [ ] leven,

159 H1 Ruijm elders het getal  
  H2a Ruijmt [ ]
  b Ruijm [ ]

160 H1 Dat   dijn genadigh,   Komt, ten laesten hooren   sal:  
  hHa [   ] kompt, [   ]
  H2 [ ] Dijn [   ] zal:  
  Ot [   ] komt, [   ]
  K1 [   ] komt, [   ]
  K2 [   ] laetsten [   ]

161 H1 Geleij den Leideren die   dijne waerheit leiden  
  H2 [ ] Dijne Waerheit [ ]

164 H1a Van Menschen, min   als Mensch en meer   dan Beesten zijn.  
  b [ ] dan [   ]
  H2 [ ] als Mensch, [ ] als [ ]

165 H1a O!   geef het groeijen daer den   welgemeenden planten  
  b [   ] welgeraeckten [ ]
  H2 [ ] geeff [ ] welgeraeckte [ ]
  H2-Ot [   ] welgeraeckten [ ]
  K1 [ ] geev [   ]
  K2 [ ] geev' [   ]

166 H1 Die   dijne Paulen   planten,  
  H2 [ ] Dijne [   ]
  Ot [   ] planten.  
  K1 [   ] planten,  

167 H1 En   dijn' Apollos voort  
  H2 [ ] Dijn' [ ]

168 H1 Besproeijen uijt de bronn van   dijn herbarend'   woord,  
  hHa Besproeijnd* [   ]
  b Besproeijn* [   ]
  H2 Besproeijen [ ] Dijn [ ] woord;  

169 H1 Kapp steenen uijt die   rots die   opden Hoecksteen   sluijten;
  H2 [ ] Rots [ ] op den [ ] sluijten,

[pagina 703]
[p. 703]


illustratie

170 H1a   Snij   Menschen uijt die kluijten;  
  b   [ ] Christnen [ ]  
  H2   Snijdt <Mens>>Christnen>Christnen [uijt die] kluijten,
  H2-Ot   Snij   [Christnen uijt die kluijten,]  
  K1   [ ] Christ'nen [   ]

171 H1   En gunn ons 'tboden-brood  
  K2   Engun* [ ]

172 H1 α Van   d'sLeuens btijdingen gedragen inde   adood.
  H2   [ ] 'sLevens [ ] Dood:

172   [marge]
  H1a   Luc. 2.10. Ioh. 5.25. Ioh. 3.16. 1. Ioh. 4.9
  b α b[Luc. 2.10] a[IOh. 5.25] d[Ioh. 3.16. 1 Ioh. 4.9]
  H2   Ioh. 3.16.1. Ioh. 4.9. Ioh. 5.25. Luc. 2.10.

173 H1   Of Zion mogelick den   voorspoet harer muren  
  H2   Off [ ] Voorspoet [ ]

174 H1   Ten loere van haer'   buren
  H2   [ ] Buren

175 H1a   Zo   wel besteden   moght  
  b   [ ] <z>>sien [besteden]   ]
  H2   Zoo [   ]
  K1   [   ] moght,

176 H1   Dat Israël van niews aen Iuda werd'   verknocht,
  H2   [ ] verknocht,

177 H1   En beid' aen eenen   disch haer zielen wilden   spijsen:  
  H2   [ ] Disch [   ] spijsen.  
  K1   [   ]haer' [   ]

178 H1   Oh! sal de Sonn noch rijsen  
  hH   + Och [ ]
  H2   + Oh! [ ]

179 H1   Van   soo gewenschten   dagh  
  H2   [ ] zoo [   ]
  K1   [   ] dagh,

180 H1   Dat Juda dit   beleev' en Israël   belacch?
  H2   [ ] belev' [ ] belach'?
  K2   [   ] belacch?

181 H1a   Geluckigh,   soo zij   zat die tuijgen sullen wesen  
  b   [   ] rijst, [die ]
  H2   [ ] zoo sij   [ ]

182 H1a   Van dat   geluckigh wesen,  
  b   [ ] 'tlieffelicke [ ]

[pagina 704]
[p. 704]


illustratie

  [De regels 183-186 voegde Huygens later toe in de marge van H1]
183 H1a [ontbreekt]  
  b En sien den   Wolf het Schaep  
  H2 [ ] Wolff [ ]

184 H1a [ontbreekt]  
  b Noch   dreighen   metten tand, noch stooren inden slaep;  
  hH [ ] <ge>>dreijghen met den tanden, [ ]
  H2 [   ] met den tand, [ ]

185 H1a [ontbreekt]  
  b Geluckigh dien   'tgeluck   geluckigh   sal beklijuen,  
  H2 [   ] zal beklijven,  
  H2-Ot [   ] geluckich   [ ]
  K2 [ ] 't* [geluckigh sal beklijven,]  

186 H1a [ontbreekt]  
  b Om   eewelick te   blijuen  
  c [ ] erffelick [   ]
  H2 [   ] blijven  

187 H1a <E>> Als Borghers van   dijn' stad:  
  b   Inborghers [   ]
  H2   [   ] Dijn' Stad.

188 H1a Of! maeck hem aller een die dus voor allen bad.  
  b Heer, [   ]
 
  [ondertekening en datering]
  H1 Constanter. | Hag. 13.a Octobris 24
  hH [ontbreekt]  
  H2 [   ]  
  Ot [ontbreekt]  
 
  [onderschrift]  
  H1 O mucro Jehovae, usquequò non quiesces? Jerem. 47.6.
  hH [ontbreekt]  
  H2 [ontbreekt]  

eindnoot1
Geciteerd uit N.C. Kist, Neêrland's Bededagen en Biddagbrieven. Leiden 1849, 11, p. 128, via Worp Gedichten ii, p. 77, n. 1.
eindnoot2
Strengholt 1989b, p. 89, n. 1.
eindnoot3
Men heeft wel opgemerkt dat het hele gedicht ‘een aaneenschakeling van bijbelteksten is’. (Den Eerzamen, 1928, p. 300). Ook Psalm 79, die Huygens vertaalde en tot middenstuk van [41] De uijtLandighe Herder maakte, komt er geheel in voor.
eindnoot4
Vgl. gedicht [80] Op de hooge vloeden van 't jaer 1624.
eindnoot5
Tot deze groep rekent ook de dichter zich. Hij blijft in dit gedeelte weliswaar bescheiden impliciet, maar toch spreekt hij in de openingsvraag (r. 73) van ‘onse’.
eindnoot6
Zie bijvoorbeeld r. 156 waar David genoemd wordt en Maurits bedoeld. Vergelijk ook gedicht [71].
eindnoot7
Strengholt 1981, p. 179-180 en Strengholt 1989b, p. 89, n. 1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken