Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
Afbeelding van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.35 MB)

Scans (34.76 MB)

ebook (21.79 MB)

XML (3.72 MB)

tekstbestand






Editeur

Ad Leerintveld



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

(2001)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[111] Mijne antwoord

Commentaar

Begin november 1624 ontvangt Huygens een rijmbrief uit Leiden van zijn vriend Jacob vander Burgh. Dit kunstige gedicht [111A] is zeer complimenteus voor de ontvanger. Vander Burgh spreekt Huygens meteen al in de eerste regel aan als ‘Pronck der wenschelijcker menschen’ (Pronkstuk onder de meer verkieslijke mensen) en wenst hem meer heil en zegen uit de hemel toe dan ooit enig ander mens gekregen heeft. Hij verontschuldigt zich voor een mogelijk ongelegen komen van dit vers, door erop te wijzen dat Huygens' eigen poëzie er de schuld van is.

Vander Burgh stuurt zijn versregels naar Den Haag; ze moeten daar de dichter gaan opzoeken die het bestaan heeft de linden van het Voorhout voor verdorren te vrijwaren en die door de kracht van zijn poëzie de winter tot de terugtocht dwong. Zelf kan Vander Burgh niet weg uit het door de pest

[pagina 709]
[p. 709]

geteisterde Leiden, waar op dat moment alleen straten vol lijken te zien zijn en vreugdeloze mensen (r. 18-30).

‘Maar’, vervolgt de dichter, ‘wat een totaal andere tijd zal het zijn, als ik weer deelgenoot zal mogen zijn van het goddelijke geluid dat voor mij bijna de hemel opent met de ‘smeeckelijcke (aandringende, met succes vragende) toonen, dieder in sijn (= Huygens') vingers woonen’. Alles zal zijn vergeten, niemand heeft nog weet van droefheid, als ‘dat zielvervoerend trecken’ (zijn in extase brengende luitspel) ons blijdschap brengt en ‘die dommelende spraeck, Opgepronckt met gulde woorden, 'T leven geeft aen doode coorden, dat het rotsen schier vermaeck’ (die zacht ineenvloeiende luitmuziek, versierd met prachtige woorden, dode snaren tot leven brengt, zodat zelfs rotsen er bijna door vermaakt worden (r. 31-42)).

Hierna vraagt Vander Burgh aan Huygens (‘Vast-hart’) of hij hen in Leiden misschien eerder wil verblijden door hen te voorzien van ‘dat wonder geurich roosjen Dat Lycoor' gaf sulcken bloosjen’ (r. 51-52). Volgens Huygens' eigen aantekening bij de kopij van dit gedicht doelt Vander Burgh hiermee op ‘een Italiaensch madrigal (...) beginnende, Donò Licori à Batto’ [una rosa] (Licoris gaf aan Batto een roos).

Tot slot wenst Vander Burgh hem, mede namens Johan Brosterhuizen, als zijn wens tenminste de hemel daartoe zou kunnen bewegen, opnieuw meer heil en zegen toe dan Huygens zelf wensen kon.

 

In een gedicht met hetzelfde metrum en dezelfde rijmwoorden antwoordt Huygens op 12 november 1624. Hij wil op deze manier graag gestoord worden. Als zijn gedichten zulke klinkende verzen helpen voortbrengen, dan mogen zij van hem ‘half gehackelt, half gehouwen, Uijt den ruijgen, uijt den rouwen’ (dat wil zeggen half af, in hun ruwe vorm) van zijn aambeeld afspringen.

‘En’, zegt Huygens aan de ronde linden op het Rapenburg, ‘kon ik maar de oogjes bereiken waarnaar uw buurman en burger vrijt, dan zouden die gedichten alles wat ik deze winter heb gemaakt (zijn Characteres naar hij in de marge aangeeft) in de schaduw stellen (r. 1-24).

Maar, als het slap getokkel van mijn vingers op de snaren, vermengd met mijn woorden u kunnen boeien, wacht dan, hier zijn de ‘Roose-woorden Die ick op mijn voose koorden Hebb gewijdt tot uw vermaeck’. Huygens zendt dus het gevraagde madrigaal dat hij op zijn nietswaardige snaren voor hun vermaak op muziek heeft gezet. Als ze er genoeg van hebben, mogen ze om nieuwe komen. Zijn luit houdt niet op. (r. 37-45)

Aan het slot van zijn antwoord brengt Huygens hen de beste wensen van de vrienden over en herhaalt hij zijn uitnodiging: ‘Kom met zijn tweeën, als jullie komen’.

 

Blijkens de hierboven besproken inhoud van deze gedichten moet Huygens met de marginale aantekening bij de regels 52-53 van Vander Burghs gedicht [111A] doelen op zijn muzikale activiteit. Hij heeft bij het Italiaanse madrigaal Donò Licori à Batto muziek gecomponeerd,Ga naar eindnoot1 vandaar: ‘mijn macxel’. Het is niet strikt noodzakelijk om hier te denken aan een vertaling in het Nederlands van dit

[pagina 710]
[p. 710]

madrigaal van Guarino.Ga naar eindnoot2 Huygens bleef voor deze tekst overigens wel een zwak houden. Hij vertaalde hem minstens drie maal in het Nederlands (in 1654, 1657 en 1687). Elisabeth Keesing heeft de vertaling van 1657 overtuigend in verband gebracht met Dorothée van Dorp, die toen overleed. Zij vraagt zich af of Huygens deze regels van Guarino misschien ook op Dorothée toepaste, toen hij ze voor het eerst gebruikte. Huygens' bewerking zou dan kunnen stammen uit de tijd dat hij op haar verliefd werd: oktober 1614.Ga naar eindnoot3

Uitgaven

Worp Gedichten ii, p. 85-88.

Literatuur

Verkuyl 1961; Smit 1980, p. 124; Keesing 1987a, p. 121-122; Keesing 1987b, p. 24 en 145.

Overlevering

  [III-A]
Autograaf Jacob van der Burgh, ubl, Hug. 37, Burgh 5, een dubbelvel papier van 328 × 220 mm, gevouwen tot 4 pagina's. De tekst is geschreven op p. 1. Pagina 2 en 3 zijn blanco. P. 4 draagt het adres: ‘A Monsieur Monsr. Constantin Huygens Chevalier A la Hay’. Huygens noteerde onder het adres de maand van ontvangst: ‘9ber 24’. Bij de kopijvoorbereiding schreef Huygens boven het gedicht: ‘J. vander Burgh Rechtsgel: Aen mij.’ Het handschrift is bij de kopij gevoegd. Het draagt in potlood het nummer 13 en de formaatsignaturen Q3/fol125 en Q4/fol126.
H [111]
Autograaf Huygens, ka xla, 1624, fol. 29. Een enkelblad papier van 320 × 210 mm. Aan de rechtermarge is op enkele plaatsen het papier omgekruld en ingescheurd. Er is geen tekstverlies. Fol. 29r is in twee kolommen beschreven (r. 1-30 en r. 31-60). Fol. 29v is blanco.
H-Ot H heeft behoord tot de kopij voor de Otia. In deze fase bracht Huygens in een lichtere inkt varianten en correcties aan.
Ot Otia 1625, ‘Lib. vi. Van Als’, Q3r-[Q4]r, p. 127-129.
Ot-e Errata achter in Ot.
K1 Koren-bloemen 1658, ‘Vierde Boeck. Van Als’, [2e4]r-2fr, p. 223-225 (foutief gepagineerd: 235-237).
K2 Koren-bloemen 1672, ‘Achtste Boeck. Mengelingh’, 3m2v-3m3r, p. 460-461.

Datering

H is gedateerd: 2.a 9bris 24 (= 2 november 1624).

[pagina 711]
[p. 711]

Varianten



illustratie

  [titel]
H Pas Wederpas
H-Ot Mijne Antwoord.
K1 Antwoord.

1 H Dobblen danck, beleefde Menschen,  
  K1 Dobb'len [ ]

2 Ha Voor uw'   wenschelixte wenschen,  
  b [ ] dobbel   goede [ ]
  H-Ot [   ] soete [ ]

5 Ha Dat ghij van   hem hebt gekreghen  
  b [ ] Hem [ ]

9 Ha 'Kdroegh uw   afsijn met   gedult.  
  b [ ] afzijn [   ]
  H-Ot [   ] geduld.  

12 H In 'tbetalen van mijn'   schult.
  H-Ot [ ] schuld.

13 Ha Konden dan mijn' doove dichten  
  b Konnen [ ]

15 Ha 'Kwilldat   menighmael bestaen,  
  b 'Kwill het   [   ]
  Ot [ ] menigh mael [ ]

17 H Uijt den ruijgen, uijt den rouwen  
  Ot Wt [ ]
  K1 Uyt [ ]

18 Ha Souden sij   van 'taenbeelt gaen.
  b Sullen [ ] {van 'taenbeelt gaen.}
  b Sullen [ ] {*van 'tvijer* gaen.}
  H-Ot [   ] van 'taenbeeld gaen.

19 Ha Kond' ick   *dan* de Ooghjens vinden,  
  b Mocht [ ] maer [ ]

21 H Die   uw Burigh Borgher   vrijdt,  
  Ot [ ] u [   ]
  K2 [   ] vrijdt;  

23   [marge]
  H Characteres
  K1 [ontbreekt]

24 Ha Van mijn'   laeste   *doode* tijd!
  b [   ] winter-tijd!  
  H-Ot [ ] laesten [ ]

[pagina 712]
[p. 712]


illustratie

25 H Nu benijd' ick v sijn   beijen,
  K1 [ ] beiden,

26 Ha Minnen-moer, pampierigh   Leijen,  
  b Minne-moer, [   ]
  Ot Letter-moer, [   ]
  K1 [   ] Leiden,

27 H Nu   misgunn' ick v sijn'   jeught,  
  H-Ot [   ] jeughd,  
  K1 [ ] misgun [   ]

30 H Naer de Leid-sterr van sijn'   vreught.
  H-Ot [ ] vreughd.

31 H Kijcker, spaert uw'   ooghen-scheelen,
  K2 [ ] oogen-schelen;

33 Ha Die haer wekelick   gelijck
  b [ ] geluijt

38 Ha Van mijn'   *snaren-slagen* wecken  
  b [ ] darmen-nijpers [ ]

39 H Doorgedommelt door   mijn spraeck;  
  H-Ot [ ] mijn' [ ]

41 H Die ick op   mijn voose koorden  
  Ot [ ] mijn' [ ]

45 H Mijnen tramp en neemt geen end.  
  Ot Mijnent ramp* [ ]
  Ot-e Mijnen tramp [ ]
  K1 Mijn getramp [ ]

47 Ha Door het all te   stadighschijnen
  b [ ] stadigh schijnen

48 Ha Van   de Sonne van uw'   Lent.  
  b [ ] die [   ]
  K1 [   ] Lent,  

49 H 'Kmagh't medoogentlick wel   lijen
  K1 [ ] lijden

50 Ha Dat mijn' vrienden   haer   verblijen  
  b [ ] sich   [ ]
  K1 [   ] verblijden,

51 Ha *Maer* ick geefse maer te leen;  
  b Dan [ ]

53 Ha Uw'   Lycorelijcke bloosjen  
  b [ ] Licorelijcke [ ]

[pagina 713]
[p. 713]


illustratie

55 Ha *Hout, Verburgh, haer hoogh* vermaken,  
  b En ghij, droncken in't [ ]

56 Ha Kont ghij taeij van daer   geraken
  b Die soo [ ] kont   raken
  [   ] raken,

58 Ha *'Ksegh't* van veler vrienden weghen,  
  b Hoort [ ]

59 Ha *Noemt het dus van* vrienden seghen  
  b Komt ontfangt der [ ]

60 Ha *Sie* komt dobbel soo ghij kunt.  
  b Maer [ ]
 
  [ondertekening en datering]  
  H Constanter. | Hag 12.a 9bris. 24.  
  H-Ot 1624  
  Ot mdxxiv.*  
  K1 [ontbreekt]  

eindnoot1
Huygens past hiermee in de traditie die Rasch in zijn analyse van Huygens' muziekbibliotheek schetst. Zie Rasch 1987, p. 159.
eindnoot2
Vergelijk Verkuyl 1961, p. 317-318, die meent dat Huygens het over een vertaling heeft.
eindnoot3
Keesing 1987a, p. 121-122, Keesing 1987b, p. 24 en 145; Leerintveld 1987a, 174; Leerintveld 1987b, p. 24 n. 6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken