Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar
Afbeelding van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van CalcarToon afbeelding van titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.03 MB)

Scans (73.16 MB)

ebook (21.27 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

(1997)–Piet Couttenier, Lia van Gemert, Karel Porteman, M.A. Schenkeveld-van der Dussen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 335]
[p. 335]

Een succesvolle liedboekschrijfster op leeftijd
Catharina vander Meulen
(Antwerpen, 1634 - Antwerpen, 8 augustus 1719)

Deze Antwerpse dichteres trad in 1655 binnen in het dominicanessenklooster van de H. Catharina van Siëna in haar geboortestad. Ze verwierf er bekendheid door een drietal blijkbaar succesrijke - want herdrukte - liedboekjes, die zich in de eerste plaats maar lang niet uitsluitend tot de kring van de eigen ordesgenoten lijken te richten. Haar thematiek vertolkt in elk geval enkele zwaartepunten van de dominicaanse vroomheid: de rozenkrans, de devotie tot het lijden van Christus (het hart en de wonden), de eucharistie, de Drievuldigheid en de heiligen van de orde. De schrijfster beweegt zich duidelijk in het spoor van de eveneens dominicaanse lieddichter Petrus Wilant, auteur van t' Hemels lust-hofken (Antwerpen, Hendrik van Dunwalt, 1681).

Vander Meulen debuteerde pas op 53-jarige leeftijd en anoniem in 1687 met Den aen genamen [sic] rooselaer geplant inden hof vanden heijligen vader Dominicus (Antwerpen, Hendrik Dunwalt). De rozelaar is opgedragen aan haar biechtvader, ‘de opzichter en hovenier van haar kloosterhof’. De verzameling van 59 liederen werd in twee latere drukken (1700, 1707; beide bij Jan van Soest) tot 76 nummers uitgebreid. Het eerste deel bevat voornamelijk liederen over lijden, onthechting en wereldverzaking, het tweede liederen over de kerstmysteries. In 1694 volgt Het eensaem tortel-duyfken rustende op den aenghenaemen rooselaer (bij Van Soest; herdruk in 1703). Inhoudelijk bieden de ruim 70 teksten van deze bundel eenzelfde beeld: het eerste deel bestaat weer uit kerstliederen, het tweede volgt de andere liturgische feesten met onder meer zes heiligenliederen; de laatste afdeling bevat, meestal in de vorm van samenspraken tussen God en de ziel, liederen over lijdensaanvaarding en onthechting met bijwijlen een inflatoire aanwending van het mystiek taalgebruik.



illustratie



illustratie
60 Het eensaem tortel-duyfken (1694) van Catharina van der Meulen, opengeslagen bij het derde deel.


[pagina 336]
[p. 336]

Vander Meulens derde bundel, Het hemels lust-hofken gheplant in de H. Orden des H. Patriarchs Dominicus (Antwerpen, J. van Soest), dateert van 1705 en telt 67 liederen waarvan meer dan de helft aan Wilant zijn ontleend. De bejaarde zuster wordt nochtans op het titelblad als de auteur aangeduid. Had zij al de hand in de verzameling die Wilant onder dezelfde titel in 1681 had uitgegeven? Of was haar naam alleen al een waarmerk? Achteraan in het boekje bezingt zijzelf haar vijftigjarig kloosterjubileum. In de proza-opdracht aan de theoloog Joannes van Doorne, prior van de Antwerpse dominicanen, laat Catharina blijken dat zij in weerwil van de ‘vernuftheid van deze schrijvende eeuwe’ de retoriek en de eruditie van het dedicatoire genre stevig beheerst. Haar dedicatie ziet zij varen als een schip in de oceaan van Van Doornes deugden, maar wetend dat haar complimenten de bescheiden man zouden kunnen verontrusten, trekt zij met een koen beeld ‘het zeil in van haar (bevlogen) pen’. Veel vaart is in de liederen zelf nochtans niet te vinden.

Catharina stierf in haar 85e levensjaar, na 65 jaar kloosterleven.

1. Liedeken

De tekst beschrijft hoe iemand die de wereld voor het klooster verlaat, bloempjes van deugden verzamelt om daarmee op de jongste dag te kunnen verschijnen voor de bruidegom. Een lied ook over roeping en wereldverzaking dat van heel ver even aan zuster Bertkens hofken doet denken.

Liedeken, hoe een godminnende ziele, die de wereld verlaat, blommekens van deugden wilt vergaderen om daar mee ten jongsten dage te verschijnen voor haren bruidegom

Stemme: O valse vrouw (of) Staat beeksken staat
 
Weg 's werelds vreugd,
 
Ik zeg adieu in mijne jonge jeugd.
 
't Is al maar ijdelheid wat men hier ziet,
 
En veel verdriet,
5[regelnummer]
Ik hoor van binnen een zeer sterke stem,
 
Den Heer ist die mij roept, ik volge hem.
 
 
 
'k Gaan in den hof,
 
Hier van Dominicus tot zijnen lof.
 
Daar wassen blommekens menigder hand
10[regelnummer]
Aan alle kant
 
Van deugden, die met vlijt ik plukken zal
 
En schenken ze aan Jezus mijnen al.
 
 
 
O violet,
 
Op u heb ik mijn herte eerst gezet,
15[regelnummer]
Gij beeldt hier uit een diep ootmoedigheid
 
Die ons bereidt
 
Om te verkrijgen haast de zonneblom,
 
Geloof, hoop, liefde van den bruidegom.
 
 
 
Waar dat dan uit
20[regelnummer]
De alder-aangenaamste roze spruit,
[pagina 337]
[p. 337]
 
't Is patiëntie in den tegenspoed,
 
Zo dat 't gemoed
 
Hier mee de lelie plukt, in deze pleinGa naar voetnoot23
 
Te leven met God zuiver ende rein.
 
 
25[regelnummer]
Ik zien ook aan
 
't Gers-blommekenGa naar voetnoot26 daar ik mijn oog op slaan,
 
't Verlaten van allen het werelds goed,
 
Dat men hier moet
 
Abandonneren in alsGa naar voetnoot29 en geheel,
30[regelnummer]
Ja, niet aankleven 't alderminste deel.
 
 
 
Waarna ik zal
 
Bekomen 't korenblomken in dit dal,
 
Een bogingGa naar voetnoot33 van den wil, en het gemoed
 
Uit liefde zoet,
35[regelnummer]
Onder God en den mens hiertoe gesteld,
 
Die mij wat ik moet doen of laten meldt.
 
 
 
O gouwe blom!Ga naar voetnoot37
 
'k Wens u te planten in mij tom en tomGa naar voetnoot38,
 
Heel goedertieren tot ieder te zijn
40[regelnummer]
In alle pijn,
 
Waartoe de maagdeliefGa naar voetnoot41 ons maakt bereid
 
Te leven hier altijd in matigheid.

2. Kerstliedeken

Een van Vander Meulens vele pretentieloze kerstliedjes. Naar de mode van die tijd dragen de herders namen ontleend aan de pastorale literatuur: Filis, Titer en Coridon.

Kerstliedeken

Stemme: Hoe wel bedacht, al die veracht.
 
Wat vrolijk lied en zingt men niet
 
DaarGa naar voetnoot2 onze schaapkens weiden?
 
Komt Filis aan, wij zullen gaan
 
Eens horen langs de heide
5[regelnummer]
Eens horen langs de heide,
 
Den blijden toon, van d' engels schoon,
 
Die samen nederdalen
 
Hier op het veld, ik word ontsteld
 
Door 't glinsteren der stralen.
 
 
10[regelnummer]
Nooit helder licht aan ons gezicht
 
En zagen wij verschijnen,
 
De guide Zon, o Coridon
[pagina 338]
[p. 338]
 
Die doet de nacht verdwijnen,
 
Die doet de nacht verdwijnen.
15[regelnummer]
Ziet hoe de maan en sterren staan
 
Veel klaarder dan tevoren,
 
Messias is, nu al gewis
 
Een kindeken geboren.
 
 
 
Hier staat den stal, daar 't liggen zal,
20[regelnummer]
Loopt Titer gaat ras binnen,
 
Maar neemt de luit en Duitse fluit,
 
Wij zullen mee beginnen,
 
Wij zullen mee beginnen,
 
Op onze veel, het snaargespeel,
25[regelnummer]
Om alzo te vereren,
 
Dit zoete kind, dat ons bemint,
 
Want 't is den Heer der Heren.

3. Liedeken van de H. Philagia [Pelagia]

Met dit historielied over een vrouwelijke heilige heeft zuster Catharina bij wijze van bladvulling een lied bewerkt uit een jezuïtisch liedboek van 1634: Den gheestelijken nachtegael van Petrus Maillart. Het verhaalt de geschiedenis van de fiere courtisane Pelagia, die onder meer door haar parfum een vergadering van acht bisschoppen in beroering brengt. Een van hen, Nonnus, blijft het meisje niet zonder deernis en met een zekere bewondering lang nakijken: deden wij bisschoppen maar evenveel aan goede werken als zij voor haar schoonheid doet. De zondag daarop houdt hij een preek die tot de bekering en het doopsel van de provocerende heidin leidt. Pelagia wordt daarna op de Olijfberg een zware penitente, vermomd als een man. Deze list komt in meerdere oude heiligenlevens voor. ‘Vrouwen in mannenkleren’ bewaarden zo beter de schat van hun maagdelijkheid. Voor Pelagia, die haar vrouwelijkheid op alle mogelijke wijzen had uitgebuit, heeft het gebaar een dubbele betekenis: ze zweert bij dezen haar vroegere beleving van het vrouw-zijn af en verheft zich tot het niveau van de heldhaftige mannelijke asceten. De legende vertelt dat men bij haar begrafenis hogelijk verbaasd was dat zij geen man was. Maar dit laatste gegeven is niet in het lied verwerkt. In deze ‘histoire d'une femme’ zullen de zingende dominicanessen zich met begrip in de bekering en boete van de even uitdagend mooie als heldhaftige Pelagia met de lange hals en de lonkende ogen hebben ingeleefd; in de gemeenschap der heiligen was de sympathieke zondares een van de hunnen geworden. Ook het opdelven en bewerken van minder bekende liederen was voor de ‘rijmende’ Catharina een weg om aan de spiritualiteit van haar gemeenschap stem te geven.

Een ander liedeken van de H. Philagia

Stemme: O gelukkige woestijn
 
Binnen Antiochien
 
In het land Cilicien
 
Heeft Pelagia gewoond
 
En haar ijdelheid vertoond
5[regelnummer]
Door lichtveerdigheid der kleren
[pagina 339]
[p. 339]
 
Om de wereld te vereren,
 
Dragende ene karkanteGa naar voetnoot7
 
Van zeer schone diamante.
 
 
 
Zij gonk met het hoofd ontdekt
10[regelnummer]
En den hals lang uitgestrekt,
 
d'Ogen draalden overal,
 
Zijnde klaarder dan kristal:
 
Deze waren duivelsnetten
 
Ende fuiken die hijGa naar voetnoot14 zette,
15[regelnummer]
DaarGa naar voetnoot15 den geilen mens gevangen,
 
Die haar aanzag in bleef hangen.
 
 
 
Haren geur drong door de lucht
 
Als zij eens met groot gerucht
 
Kwam voorbij de kerke, waar
20[regelnummer]
Dat acht bisschoppen te gaar
 
Zagen rijden deze vuile
 
Courtisane, op een muileGa naar voetnoot22,
 
Vergezelschapt met een schare
 
Van dienstmaagden en dienaren.
 
 
25[regelnummer]
De prelaten samen daar
 
Keerden hun gezicht van haar.
 
Nonnus met een droeve mienGa naar voetnoot27
 
Heeft ze alleen naar gezienGa naar voetnoot28
 
Zo lang als 't zijn ogen droegen,
30[regelnummer]
Wanneer dat hij door misnoegen
 
Tot de ander in die steden
 
Sprak dees welbedachte redenGa naar voetnoot32:
 
 
 
Ik gelove, broeders trouw,
 
Dat ons Here deze vrouw
35[regelnummer]
In zijn oordeel stellen zal,
 
Tot beschaamdheid van ons al,
 
Want zij meer zorg komt te dragen
 
Om de mensen te behagen,
 
Als wij, hoofden van de kerken,
40[regelnummer]
Doen voor God met goede werken.
 
 
 
Waar is onze neerstigheid
 
In den dienst ons opgeleid?
 
Ons gebed, ons liefde tot
 
Onzen naasten en tot God,
45[regelnummer]
Met patiëntie te lijden,
 
In vervolging te verblijden,
 
De onwetende te leren,
 
En de zondaars te bekeren?
[pagina 340]
[p. 340]
 
Wie kan zeggen, hoeveel tijd
50[regelnummer]
Dat dit werelds kind verslijt,
 
In te stellen al 't sieraad
 
Van het lichaam op zijn maat?
 
Om haar aanzicht te blanketten
 
En te wezen in balettenGa naar voetnoot54,
55[regelnummer]
Zij verwacht nog duivels lone,
 
Wij een glorieuze krone.
 
 
 
Op den zondag die kwam aan
 
Dede Nonnus een vermaan
 
Van den streng rechtveerdigheid,
60[regelnummer]
Die God naarmaals heeft bereid
 
Om te straffen onze zonden,
 
Maar dat door Zijn dierbaar wonden
 
Was barmhertigheid te hopen
 
Voor degeen die tot Hem lopen.
 
 
65[regelnummer]
Dit heeft hij met zulken kracht
 
In 't sermoen daar voortgebracht
 
Dat eenieder zucht en steent
 
En zijn misdaden beweent.
 
Onder andre deze vrouwe
70[regelnummer]
Toonden ook zeer groten rouwe
 
En viel neer voor Nonnus' voeten,
 
Die nat makende uit boete.
 
 
 
Ziet wat vruchten dat hier doet
 
Deze lering in 't gemoed
75[regelnummer]
Van dit dertel venuswicht,
 
Want den Heer door 't hemels licht
 
Hare ziele kwam verzaden
 
Met het water der genade,
 
Dat van stonden aan uitblusten
80[regelnummer]
D' ongeregelde wellusten.
 
 
 
Zij verzocht met diep ootmoed
 
In het bad van Christi bloed
 
Door den doop haar zuiverheid,
 
Zijnde vol onreinigheid,
85[regelnummer]
Die Pelagia ontvangen
 
Heeft van Nonnus met verlangen,
 
Maar om 't gloof wel te verstane,
 
Gonk naar 't huis van een RomaneGa naar voetnoot88.
 
 
 
Toen brocht zij in 't openbaar
90[regelnummer]
Bij den bisschop Nonnus daar,
[pagina 341]
[p. 341]
 
Al haar zilver ende goud,
 
Die het deed tot onderhoud
 
Aan den armen ras uitdelen
 
Met veel peerlen en juwelen,
95[regelnummer]
DatGa naar voetnoot95 den vijand zeer benijdde
 
Maar Gods engelen verblijdde.
 
 
 
Op den derden dag liet zij
 
Al de slaven los en vrij
 
Die haar hadden hier gediend
100[regelnummer]
En als een meesteres bemind,
 
Komende met zoete tranen
 
Deze minnelijk vermanen
 
Om hun zelven te begeven
 
Tot de beternis van leven.
 
 
105[regelnummer]
Als nu op den achtsten dag,
 
Zo de nieuw gedoopte plag,
 
Haar wit kleed was afgedaan,
 
Is Pelagia gegaan,
 
Zonder datGa naar voetnoot109 iemand kost weten,
110[regelnummer]
Naar den berg van Oliveten,
 
DaarGa naar voetnoot111 zij vier jaar in manskleden
 
Zware penitentie dede.
 
 
 
Dezen tijd bleef zij alleen
 
In haar celle vol geween
115[regelnummer]
En met abstinentie groot
 
Leefde daar totdat de dood
 
Hare ziele heeft ontbonden,
 
Die in ruste wordt gevonden
 
Bij de heiligen hierboven
120[regelnummer]
Om God eeuwelijk te loven.
Bronnen
(1) Den aen genamen Rooselaer geplant inden hof vanden Heijligen vader Dominicus. Antwerpen 1687. p. 95 (Leuven, UB Rés. A 90 242)
(2) Het hemels lust-hofken, gheplant in de H. Orden des H. Patriarchs Dominicus. Antwerpen 1705. p. 95 (Den Haag, KB 5 E 29).
(3) Het eensaem tortel-duyfken rustende op den aenghenaemen rooselaer gheplant in 't hemels lust-hofken. Antwerpen 1694. p. 181. (Den Haag, KB 174 E 35).

Literatuur
H. Verbeke, ‘Het geestelijk liedboek in de Zuidelijke Nederlanden (1675-1725).’ In: Ons Geestelijk Erf 39 (1965), 358-364.
KP
voetnoot23
vlakte
voetnoot26
grasbloempje
voetnoot29
alles
voetnoot33
buiging
voetnoot37
goudsbloem
voetnoot38
overal rond
voetnoot41
madelief
voetnoot2
waar
voetnoot7
halssieraad
voetnoot14
de duivel
voetnoot15
waar
voetnoot22
muilezel
voetnoot27
gezicht
voetnoot28
nagekeken
voetnoot32
rede
voetnoot54
danspartijtjes
voetnoot88
in de legende een vrouw die voor bekeerlingen zorgde
voetnoot95
wat
voetnoot109
dat het
voetnoot111
waar

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Den Aenghenaemen rooselaer geplant in den hof van den heylighen vader Dominicus

  • Het hemels lust-hofken

  • Het eensaem tortel-duyfken rustende op den aenghenaemen rooselaer gheplant in't hemels lust-hofken


auteurs

  • Karel Porteman

  • over Catharina van der Meulen