Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar
Afbeelding van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van CalcarToon afbeelding van titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.03 MB)

Scans (73.16 MB)

ebook (21.27 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

(1997)–Piet Couttenier, Lia van Gemert, Karel Porteman, M.A. Schenkeveld-van der Dussen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 679]
[p. 679]

Persoonlijke ontboezemingen
Anna Cornelia Mollerus
(Amsterdam, 30 mei 1749 - 's-Gravenhage, 10 augustus 1821)

Anna Cornelia Mollerus, dochter van Mr. Hendrik Mollerus, heer van Westkerke en Wulpendaal en Cornelia Mauritia Noey, trouwde in mei 1778 met mr. Abraham Perrenot, burgemeester van Kuilenburg maar meest in Den Haag woonachtig. In 1779 maakte zij kennis met de filosoof Frans Hemsterhuis met wie ze enkele jaren een intensief contact onderhield, zowel persoonlijk als schriftelijk. Een correspondentie van ruim tweehonderd brieven over en weer is van hen overgebleven. ‘Elle fait des vers admirables [...] Elle en fait aussi en anglois et en françois’, zo vertelt Hemsterhuis in een brief aan een andere bewonderaarster in 1780. Dat ze belangstelling voor literatuur had, blijkt ook uit het feit dat Hemsterhuis haar geregeld werken van Nederlandse auteurs uit zijn eigen bibliotheek ten geschenke zendt: Vondel, Hooft, Wellekens maar ook ‘l'excellente Mll. de Witho’, de pastorale dichteres dus. Uit deze periode zijn van Mollerus alleen enkele gelegenheidsgedichten op de verjaardagen van haar vader en moeder bekend. Later gaat ze veel meer dichten en haar werkzaamheid vindt erkenning als honorair lid van de genootschappen ‘Studium Scientiarum Genitrix’ en ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’. Ze moet een interessante vrouw geweest zijn met een rijk liefdesleven en een flinke dosis gevoeligheid, zoals blijkt uit de brieven aan Hemsterhuis.

Na de dood van haar man in juli 1784 hertrouwt ze op 11 september 1785 met Mr. Johan Meerman (1753-1815) en dan gaat haar dichtader pas echt stromen. Meerman was een gefortuneerd man die zowel een huis in Den Haag als een buiten bezat, ‘Stadwyk’ bij Voorschoten. Hij schreef historische en letterkundige werken, waaronder een vertaling van Klopstocks Messias en hij blijkt ook verder een kenner van diens werk. Het echtpaar maakte vele reizen, onder andere naar Italië en Scandinavië en ze woonden ook enkele jaren in Frankrijk. Anna moet met haar Johan een bijzonder gelukkig huwelijk hebben gehad. Er zijn tal van gedichten overgeleverd van hem voor haar, bijvoorbeeld bij verjaardagen en het gedenken van de huwelijksdatum, en omgekeerd nog meer van haar voor hem. Ze heeft tussen 1810 en 1815 vier bundels gepubliceerd, alle onder de titel Gedichten. In de bundel van 1810 komen onder meer vertalingen uit het Deens en uit het Frans voor, vruchten van eerdergemaakte reizen. Soms zijn de titels traditioneel: ‘Orde’, ‘Liefde’, ‘Eenzaamheid’ of ‘Het nut der ziekten’, in de trant van Van Merkeno. Maar er zijn ook opvallender onderwerpen: ‘Op het gerstewater’ (een drank die haar bij ziekte goed bevallen was) of ‘Op mijne nederdaling in de ijzergroeve van Dannemora in Zweden’. Bij zulke verzen valt de persoonlijke onderwerpskeuze op en dat geldt ook voor verslagleggingen van lectuur als ‘Bij het lezen van Humbold's beschrijving der watervallen des Orinoco, in zijne Ansichten der Natur’ of ‘Op Cats’ en ‘Bij het lezen van Schillers gedicht: De goden Griekenlands’. De tweede bundel is nog persoonlijker: er staat bijvoorbeeld een reeksje gedichten in ter gelegenheid van de viering van hun 25-jarig huwelijksfeest op 10 september 1810 en een hele serie gedichten over de moeilijke maand mei 1811, toen ze beiden ernstig ziek waren. Maar de climax wat het persoonlijke betreft vormen de beide laatste bundels van 1816, die verslag doen van de ziekte en het overlijden van Johan Meerman en vooral van Mollerus' emoties daarbij.

Na zijn dood schrijft ze een hele reeks klachtdichten, werk van een vrouw die kennelijk op de rand van een zware overspanning verkeert en het verdriet nauwelijks de baas kan. Ze zoekt verlossing in de poëzie en het lijkt wel alsof ze bijna elke dag een gedicht schrijft om haar verdriet te verwerken. Hoge poëtische kwaliteit hoeft hier dan ook niet gezocht te worden. De titels doen soms merkwaardig aan en moeten gelezen worden in het licht van hun geliefde dichter Klopstock die zich heel concreet met het leven na de dood bezighield: 's-Gravenhage, tussen den nacht van 13en en 14en September 1815’; ‘Bede’ (om slaap); ‘Reeds vier weken; 's-Gravenhage, 26sten september 1815’; ‘Zou hij mij nu lelijk vinden?’ (de achterliggende gedachte is dat gezien vanuit de hemelse schoonheid alles op aarde vuil en lelijk is); ‘Zou hij ook voedsel nodig hebben?’ en op 5 oktober de pathetische titel: ‘Hoe wenste ik nu om een kind van hem!’; op 11 oktober

[pagina 680]
[p. 680]

dicht ze ‘Hij reist thans zonder mij’; op 27 oktober: ‘Op het sterfvertrek’. De maand oktober moet grotendeels met verzenschrijven zijn doorgebracht. Geen wonder dus dat er ook een gedicht bij is met de titel ‘Op het zeggen, dat mijn verzen maken ene ziekte van den geest was’. Zo zijn deze gedichten een nauwkeurige weergave van een vroeg-negentiende-eeuws rouwproces zoals doorgemaakt en onder woorden gebracht door een vrouw, en daarmee een bijzonder document humain.



illustratie
120 G J J de Spinny, Anna Cornelia Mollerus (Paneel, 1778)


De kritiek heeft afwerend en soms agressief op haar werk gereageerd. De recensent in de Vaderlandsche letteroefeningen houdt zich bij de bespreking van de eerste bundel nog een beetje op de vlakte: ieder mag erover oordelen zo men wil. Maar bij de tweede bundel laat hij zich gaan. ‘Zij dicht en rijmt overigens op ieder onderwerp en bij iedere gelegenheid, zowel bij nacht als bij dag, op den reiswagen als op haar stoel; en hebben hare dichtstukken boven vele andere dit vooruit, dat zij van ene aanzienlijke dame zijn’. De vileine slotzin luidt: ‘Wij wensen hartelijk, dat het vervaardigen van zodanige stukken voor mevrouw

[pagina 681]
[p. 681]

Meerman zelve lange nog een aangenaam tijdverdrijf wezen mag, al ware dit dan ook van dezelve de énige vrucht’. Bij de bespreking van deel 3 en 4 wordt de toon verbazingwekkend grof, zeker als men zich realiseert hoe men in de negentiende eeuw gewoonlijk over dames schreef. Meerman-Mollerus lijkt vogelvrij. Haar onderwerp, de dood van haar man, is ‘een weinig vervelend’. Men moet maar iets toegeven aan een ‘diepbedroefde weduwe, die, naar het schijnt, aan niets anders dan den overledenen man, en, zo nu en dan, ter afwisseling, aan hare eigene kwalen, denken en daarover dichten kan’. En dan citeert de recensent, zonder begrip, een aantal titels. In het Biedermeier is voor het Klopstockiaanse type emotie geen begrip meer. In de Recensent ook der Recensenten (1817) gaat het iets minder hardhandig toe. De beoordelaar herinnert eraan - kennelijk aan de Vaderlandsche letteroefeningen refererend - dat sommig eerder werk niet mals onthaald is. Hij doet aan kritiek niet mee, niet omdat hij die niet heeft maar uit respect voor haar overleden man!

Op mijne nederdaling in de ijzergroeve van Dannemora

Een emotionele reisherinnering in rijmloze strofen. Als eerste daalt de schrijfster af in de ijzermijn. Ze raakt in paniek en pas als ook haar echtgenoot beneden komt, kalmeert ze weer. Enkele verklarende noten zijn van haar hand.

Op mijne nederdaling in de ijzergroeve van Dannemora in ZwedenGa naar eindnoot(a)
 
Schone rots van Dannemora,
 
Diep, maar prachtig ijzerhol!
 
Mooglijk nimmer nog bezongen,
 
En toch dubbel zingens-waard;
5[regelnummer]
Kon ik u naar waarde zingen!
 
 
 
Nog zie ik uw afgrond gapen,
 
Donkere afgrond! vreeslijk diep!
 
Angstig zwerf ik om u henen; -
 
Nog hoor ik door schoot op schoot
10[regelnummer]
Uwe holle wanden dreunen.
 
 
 
Nog zie ik uw stenen vliegen,
 
Gonzen door uw kolken heen;
 
En uw onderaardse donder
 
Brengt mij d' Etna voor den geest,
15[regelnummer]
D' Etna heerlijk en verschriklijk!
 
 
 
'k Zie den groten emmer hangen,
 
Wagglen aan des afgronds rand.
 
Bevend voelt mijn voet zijn bodem,
 
En mijn handen kluistren zich,
20[regelnummer]
StervenGa naar voetnoot20 om zijn ijzren schakels.
 
 
 
'k Vaar in stillen angst terneder;
 
'k Voel mijn leven aan een koord!
[pagina 682]
[p. 682]
 
En de steile ijzer-muren,
 
Kronklend, dwarlend om mij heen.
25[regelnummer]
Meet mijn oog met koude rilling.
 
 
 
Kouder, steeds nog kouder rilling,
 
Hoe ik dieper nederdaal,
 
En de rook met dunne wolken
 
Halve schijnsels geeft en neemt,
30[regelnummer]
Die mijn starend oog ontstellen.
 
 
 
Meer nog schriklijk, meer nog aaklig,
 
Tast ik enkel duisternis; -
 
Hoe ik dieper nederdale,
 
Hoe ik dieper gans gevoel,
35[regelnummer]
Gans gevoel van siddring worde.
 
 
 
Maar deze angst klimt steeds nog hoger,
 
Wen nu mijns geleiders hand
 
Nauwlijks meer de baan kan vinden;
 
'k Voel, dat mijne woning stoot,
40[regelnummer]
'k Voel de klip haar antwoord geven. -
 
 
 
Hier, 't gevoel op 't hoogst gespannen -
 
Brak haar kracht! - ik voel niet meer; -
 
'k Was beneden, 'k was behouden
 
In de groeve, en op den grond,
45[regelnummer]
In stikdonkre duisternissen. -
 
 
 
't Flauwe licht van doodse lampen,
 
Als door schimmen aangebracht,
 
Toont me op 't laatst een vasten bodem;
 
Maar deed tevens in mijn hart
50[regelnummer]
Fijner, scherper, angsten rijzenGa naar eindnoot(b). -
 
 
 
'k Zag naar boven, 'k zag mijn waarden,
 
'k Zag mijn dierbren echtvriend niet.
 
Nimmer mooglijk heeft Danmora
 
Zulk een klaagtoon opgevat,
55[regelnummer]
Nimmer, nimmer haar bewoners
 
 
 
Zulk een diepe smert gezien! -
 
Doch zij week, toen mijn geleider
 
D'oorzaak mijner angst begreep;
 
Nog veel meer, toen de geliefde
60[regelnummer]
Bij mij in den afgrond kwam.
 
 
 
Afgrond! nu kan ik u peilen!
 
Meten met een helder oog!
[pagina 683]
[p. 683]
 
Afgrond! nu waart gij mij heerlijk,
 
En uw scherpen rotsen-grond
65[regelnummer]
Wilde ik voor geen bloemperk ruilen.
 
 
 
'k Ging uw grot nu op en neder;
 
'k Zag dat zwarte ingewand
 
Door mijn evenmens gegraven,
 
Door mijn armen evenmens,
70[regelnummer]
Hier schier levendig bedolven.
 
 
 
Zangster! geef nu hoger tonen,
 
Zing nu mijne hemelvaart!
 
O hoe heerlijk, o hoe prachtig!
 
Enkel oog, en enkel hart,
75[regelnummer]
Rees ik wederom naar boven!
 
 
 
Enig, enig in genieting
 
Voor het oog en voor 't gevoel,
 
Scheen de rots van Dannemora
 
Mij een tempel der natuur
80[regelnummer]
Stout en eerbiedvol te wezen:
 
 
 
Tempel, daar zij al haar krachten
 
Voor het grootse samenbracht;
 
Daar zij 't vreeslijke en het schone
 
Paarde met een majesteit,
85[regelnummer]
Enig voor mij in dit leven.
 
 
 
'k Zag het licht der zonne rijzen,
 
't Welk, gevat als in een vaas,
 
(Vaas, van glinstrend goud geschapen,)
 
In een schoon ovaal gevormd,
90[regelnummer]
De gehele rots doorstraalde.
 
 
 
'k Zag die rijke gouden stralen
 
Neergekaatst op schittrend ijs,
 
Dat, als fijn kristal geslepen,
 
Tot een rijken piedestalGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Aan dit gouden vaas verstrekte.
 
 
 
'k Zag de wentelende muren
 
Van dees wondervolle rots
 
Blinkend bruine verven kaatsen;
 
Wenden, kronklen, duizendmaal
100[regelnummer]
In de schoonste aller vormen.
 
 
 
'k Zag, dat zich het zachte en teedre
 
Met het grootse ook paren kan;
[pagina 684]
[p. 684]
 
'k Zag in meer dan een der holen
 
Ganse bomen ingeplant,
105[regelnummer]
Die mij groene korven schenen.
 
 
 
'k Zag het licht zich wenden, keren,
 
Schepper aller vormen zijn;
 
Die in zo veel kleine holen,
 
Dan weer dus, dan zo gemaald,
110[regelnummer]
Duizend schilderijen gaven.
 
 
 
'k Zag den rook, met dunne wolken
 
Onder mijne voeten heen
 
Drijvend, dit tafreel omsluieren,
 
En een grootse schaduw staan.
115[regelnummer]
Op dees goddelijke teekning.
 
 
 
'k Zag, 't geen zich niet laat beschrijven,
 
'Tgeen geen schilder malen kan,
 
'Tgeen geen dichter kan bezingen,
 
'Tgeen alleen het fijnst gevoel
120[regelnummer]
In 't genietend uur kan voelen.
 
 
 
Dit gevoel, aan mij gegeven,
 
Dank, o Schepper der natuur!
 
Deed mij met de volste teugen
 
Schier tot aan zijn grenspaal toe
125[regelnummer]
Ongekenden wellust drinken.
 
 
 
Dank, o rots van Dannemora
 
Voor dit onbekend genot!
 
Dank, o grote, goede Schepper!
 
Steeds zal mij dees nedervaart,
130[regelnummer]
Steeds deze opvaart heilig wezen.

Den 17 Oct. 1797.

Bron
J. Meerman, Eenige Berichten omtrent het Noorden en Noord-Oosten van Europa. Deel 6. Den Haag 1806. Bijlage VIII: Eenige gedichten, tot deeze reize betrekkelijk. Door Vrouwe A.C. Meerman geboren Mollerus. p. 215-220.

Literatuur
L. Brummel, Frans Hemsterhuis; een philosofenleven. Haarlem 1925.
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Femme du monde, femme savante, dichteres: Anna Cornelia Mollerus’. In: Literatuur 14 (1997), p. 20-28.
RS
eindnoot(a)
Zie het II Deel dezer Berichten bl. 70 en 77.
voetnoot20
mogelijk zetfout voor streven: hechten zich sterk aan
eindnoot(b)
Het volgende ziet op de verbeelding, in welke ik was, dat mijn echtgenoot mij onmiddelijk moest gevolgd, en, daar dit niet gebeurde, hem een ongeluk in de spelonk moest wedervaren zijn.
voetnoot94
voetstuk

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 6


auteurs

  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen

  • over Anna Cornelia Meerman-Mollerus

  • beeld van Anna Cornelia Meerman-Mollerus


datums

  • 17 oktober 1797