Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen
Toon afbeeldingen van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingenzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11,81 MB)

Scans (74,05 MB)

XML (7,33 MB)

tekstbestand






Editeur

Ewoud Sanders


Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen

(1993)–Taco H. de Beer, Eliza Laurillard–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 227]
[p. 227]

E

[E]

E, in de natuurkunde = Electriciteit (+ E positieve, - E negatieve).

[E]

E, op Oostenrijksche munten beteekent Karlsburg, op Fransche Tours, op Pruisische Königsberg.

[E.a.]

E.a., en andere(n).

[E.d.]

E.d., en dergelijke.

[E.k.]

E.k., eerstkomend(e, en).

[E]

E, afkorting van erexit (lat.), hij heeft opgericht; van ejus van hem; van est (fr.) east (eng.) het oosten (op kompassen, kaarten); van Eminence (fr.) Eminentie (lat.); van Eccellenza (ital.), uit lat. excellentia E.A. Edel-Achtbare; e of ed. edidit; (hij heeft uitgegeven); edd., ediderunt (zij hebben uitgegeven); E.G. of e.g. (lat.) voor exempli gratia, bijvoorbeeld, eid of eiusd., eiusdem (z.a.). E.K. (in almanakken) eerste kwartier der maan; E.M. Edel-Mogende, E.E.M.M.H.H. Edelmogende Heeren, eod., eodem (lat.) z.a., Esq. Esquire (eng. z.a.) etc. = et cetera en zoo voorts; et s.p. = et sic porro en zoo verder; E.W. Eerwaarde, Ex. Exemplaar; Exclusive uitsluitenderwijs, met uitsluiting; ex S.D. ex senatus decreto, volgens besluit van den raad; Exc., Excellentie; Exod. Exodus; Extr. extract, ook extraordinarius (z.a.)

[E]

E, in de muziek de derde toon der toonschaal uit C of ut, anders mi geheeten.

[E pluribus unum]

E pluribus unum (lat.), van velen een, het devies van het wapen der Vereenigde Staten en van de Buffetmaatschappij. E = ex (uit).

[E.T.E.B.O.N.]

E.T.E.B.O.N., Eigen Tabak En Bollen Om Niet). Benaming van een der oudste studentengezelschappen, opgericht te Amsterdam 7 Mei 1814, ofschoon het toen feitelijk reeds enkele jaren (niet georganiseerd) bestond. ‘Eigen Tabak’ herinnert aan den Franschen tijd, toen tengevolge van het Continentaal Stelsel het rooken van een pijp geen alledaagsche weelde was. In 1894 is het 80-jarig bestaan luisterrijk gevierd, niet alleen door de studenten aan het Doopsgezind Seminarium, maar ook door vele oud-leden, thans predikant of hoogleeraar.

Leden waren o.a.A. Winkler Prins, J.G. de Hoop Scheffer, A. des Amorie van der Hoeven, S. Hoekstra, Simon Gorter enz.

[E duobus malis minimum eligendum]

E duobus malis minimum eligendum (lat.), uit twee kwaden moet men het minste kiezen.

[pagina 228]
[p. 228]

[E-ïs]

E-ïs (muz.) = e kruis of de e met ½ toon verhoogd.

[E finita la commedia]

E finita la commedia (ital.), de comedie is geëindigd. De zaak is uit, men doet er niet meer aan.

[E-Legende]

E-Legende, verhaal (Ao 1841) van Jacob van Lennep, waarin geen andere klinkletter voorkomt dan de e.. Verder hebben wij de A-saga van Bosscha en de O-sprook (Colholms Roos) van A. des Amorie van der Hoeven Jr. Braga schreef in 1843:

 
Wij hebben de A-saag' al, benevens de E-legende;
 
Ook de O-sprook heeft de rij der wonderen vermeêrd.
 
Waar blijft ge, Nimeczec's van onze schrijversbende?
 
Ten dans! het IJ-rijm en het U-prul nog mankeert!

In 1880 voorzag B.H. van Breemen ten deele in de langgevoelde behoefte, en maakte ons gelukkig met een I-dicht en een IJ-rijm.

[E pur si muove]

E pur si muove (it.). En toch beweegt zij zich, namelijk de aarde. Deze woorden zouden volgens Depin's in 1789 te Caen verschenen Dictionnaire historique door Galilei gebezigd zijn geworden, toen hij door de inquisitie werd gedwongen, zijne leer af te zweren.

Behalve dat echter geen zijner tijdgenooten daarvan gewaagt, toonde Biot reeds zoowat een halve eeuw geleden in zijne Mélanges scientifiques et litteraires (3e deel blz. 44) aan, dat G. die woorden nooit had kunnen uitspreken.

[Ea]

Ea (myth.), eene nymph, die door den stroomgod Phasis vervolgd, op haar smeeken door de goden in een eiland veranderd werd.

[Eagle]

Eagle (hand.), adelaar, de voornaamste Amerikaansche goudmunt, ter waarde van tien dollars. De muntwet van 18 Jan. 1837 bepaalde het gewicht van den eagle op 16.72 Gram, het gehalte op 0.9. De waarde bedraagt f 24,88. Men heeft ook halve en kwart-eagles, sedert 1849 zelfs dubbele eagles en tiende deelen van eagles.

[Early to bed and early to rise makes a man healthy, wealthy and wise]

Early to bed and early to rise makes a man healthy, wealthy and wise, vroeg naar bed en vroeg op maakt iemand gezond, rijk en wijs. Benjamin Franklin, ‘De weg tot rijkdom’.

[Eau de Cologne]

Eau de Cologne, reukwater, het eerst einde der 17e eeuw te Keulen vervaardigd.

[Eau de Javelle]

Eau de Javelle, het eerst in 1722 te Javelle bij Parijs vervaardigd; oplossing van eene chloorverbinding in water evenals het Eau de Gabarraque. Men noemt deze vloeistoffen Blutwater of vlekkenwater, naar 't doel waartoe zij gebruikt worden.

[Ebbenhout]

Ebbenhout, zwaar, hard en zwart hout aldus genoemd naar hebr. eben (steen); - in den tijd van den slavenhandel de naam voor negers als scheepslading.

[Ebed]

Ebed (Hebr.), Hoogd. uitspr. ewed knecht. Ook als naam (Richt. IX), en als voorvoegsel van namen, b.v. Ebed-Melech, Abed-Nego, Abdi, Abdiël. Zie: Abd- en Obed.

[Eben]

Eben (hebr.), = steen; Ebenhaëzer (hebr.), = steen der hulpe. De naam is ontleend aan I Samuël VII:12, waar sprake is van een gedenksteen door Samuël in den omtrek van Mitzpa ter gedachtenis eener overwinning op de Filistijnen opgericht. Tegenwoordig wordt de uitdrukking, als naam van een huis, schip, vereeniging, enz. meestal gebruikt in den zin van: ‘tot hiertoe heeft de Heer geholpen’.

[Ebionieten]

Ebionieten, van hebr. ebjon (arm), ‘armen om Christus' wil’ (vgl. Matth. 5 v. 3 [11 v. 5; 26 v. 11], evenals Nazareners, - omdat Jezus in het arme, verachte Nazareth (z.a.) opgevoed was, - oorspronklijk de benaming, waarmede de Joden de Christenen te Jeruzalem en te Pella aanduidden, welke Christenen destijds natuurlijk enkel Joden-Christenen (Christenen van Joodsche afkomst) waren. Later, een secte-naam onder de Heidenzoowel als Joden-Christenen, ter aanduiding van hen, die het Christendom niet specifiek van het Jodendom onderscheiden achtten, de zinlijke verwachtingen van

[pagina 229]
[p. 229]

een aardsch Messiasrijk met de laatsten gemeen hadden, en gedeeltelijk weer tot het Jodendom vervielen. In 't algemeen, voorstanders van het Ebionitisme (z.a.).

[Ebionitisme]

Ebionitisme, leer der voorstanders van (vrijwillige) armoede als hoogsten eisch van Christendom en Christelijk leven. Met het oog op Schriftuurplaatsen als Matth. 11 v. 5, Luk. 7 v. 22, Luk. 21 v. 3, en vooral Luk. 16 v. 22, 3 - spreekt men wel van de Ebionietische strekking van Christendom en Bijbel.

[Eblana]

Eblana, oude benaming van Dublin, hoofdstad van Ierland.

[Eboniet]

Eboniet, Caoutchouck met eene groote hoeveelheid zwavel dooreengewerkt, en doorgaans met zwartsel gekleurd, wordt hard en zwart als ebbenhout; vandaar de naam.

Als slechte geleider speelt het een groote rol in de electrische werktuigen.

[Ebranché]

Ebranché, (wap.), gesnoeid, van boomen, wanneer de takken zoodanig zijn weggehakt, dat men enkel nog de stompen ziet.

[Ebreër]

Ebreër en Ebreeuwsch, zie Hebreëer en Hebreeuwsch.

[Ebudae insulae]

Ebudae insulae, eilanden ten N.W. van Caledonia (Schotland), thans de Hebriden.

[Eburones]

Eburones, Belgisch volk tusschen Schelde en Rijn, door Caesar zoo goed als uitgeroeid.

[Ecaillé]

Ecaillé, (wap.), zie Geschubd.

[Ecarté]

Ecarté, een kaartspel, waarin men sommige kaarten ter zijde legt, en door andere, die ‘op stok’ liggen, vervangt. Van (fr.) écarter = verwijderen.

[Ecartelé]

Ecartelé, (wap.), zie Gekwartierd.

[Ecartelure]

Ecartelure, (wap.), zie Kwartier.

[Ecce homo]

Ecce homo, (lat.), Zie den mensch! uitroep van (Joh. XIX; 5) Pilatus, toen hij Jezus aan het volk voorstelde, na hem gegeeseld te hebben. Een schilderij, waarop deze gebeurtenis is afgebeeld, alsook enkel een Christushoofd met doornen gekroond, draagt den naam van Ecce homo.

[Ecclesia non sitit sanguinem]

Ecclesia non sitit sanguinem (lat.), De Kerk dorst niet naar bloed. Leus der R.-Kath. Kerk.

[Ecclesiarch]

Ecclesiarch, (r.-kath.), in de Grieksche Kerk een koster, aan wien de lagere bedienaars eener kerk onderworpen zijn.

[Ecclesiastes]

Ecclesiastes, afgekort Eccl. Een boek van het O.T. Het gr. woord bet. ‘redenaar in eene volksvergadering’, in het Nederduitsch genaamd ‘de Prediker’.

[Ecclesiasticus]

Ecclesiasticus, in de Latijnsche ‘Editio vulgata’ een der apocr. Bijbelboeken; in de Alexandrijnsche(Grieksche) vertaling der Septuaginta (z.a.) getiteld ‘Wijsheid van Jezus Sirach's zoon’. Afgekort Eccli.

[Ecclesiastisch jaar]

Ecclesiastisch jaar, geestelijke tijdrekening, aanvangende met den 1en Advent.

[Echa]

Echa of Eicho (hebr.) = ach! Aanvangswoord van drie der vijf hoofdstukken, waaruit het boekje der Klaagliederen van Jeremia over de verwoesting van Jeruzalem bestaat. Vandaar ‘Eicho over iets zeggen’ = een klaagzang over iets aanheffen.

[Echad]

Echad of Echod (hebr.), één. Het is het laatste woord van het eerste vers der Israëlietische geloofsbelijdenis (Deuteron. 6 vs. 4). Vandaar ‘Echod lang aanhouden = zijne geloofsbelijdenis met aandacht uitspreken.

[Echancré]

Echancré, (wap.), zie Uitgeschulpt.

[Echappement]

Echappement, (werkt.), dat gedeelte van een uurwerk, waardoor de beweging, door de hoofdveer bij horloges, of door de gewichten bij klokken voortgebracht, beurtelings door de werking van de onrust bij de eersten of den slinger bij de tweeden, wordt vrijgelaten en tegengehouden.

[Echarpe]

Echarpe, lange vierkante zijden omslagdoek, die de dames voor een halve eeuw droegen; en -, in een draagband gelijk men een gewonde hand of een gekwetsten arm draagt.

[Echéance]

Echéance, (hand.), de vervaltijd eens wissels.

[pagina 230]
[p. 230]

[Echec lijden]

Echec lijden, het hoofd stooten, niet slagen. Van échec = schaak, dus eigenlijk schaakmat gezet worden, verliezen.

[Échelle (Après celui-là il faut tirer l']

Échelle (Après celui-là il faut tirer l' - gewoonlijk: après cela il faut enz. (fr.), verder kan men niet gaan. Bij terechtstellingen werd de schuldigste het laatst opgehangen, en dan de ladder weggehaald. De uitdrukking beteekent dan ook oorspronklijk: erger kan het niet. Volgens Littré e.a. wordt dit (ook) gezegd van het wegnemen van de ladder, als het werk gedaan is.

[Echelle]

Echelle, (muz.), schaal, toonladder.

[Echelle]

Echelle, handel- en stapelplaats in de Levant. Van fr. echelle = ladder, wegens de treden, die naar den hoogen oever leiden.

[Echelonsgewijze]

Echelonsgewijze, (mil.), laddervormig gesteld van fr. échelon (sport van een ladder).

[Echinaden]

Echinaden, (myth.), vijf eilanden in de Ionische Zee (tegenw. de eilanden van S. Maura). De fabelleer verhaalt 't ontstaan aldus: De - waren oorspronkelijk Nymphen, die op een offerfeest van tien stieren alle veld- en stroomgoden genoodigd, maar den riviergod Achelous vergeten hadden; de god hierover vergramd, deed de rivier zwellen waardoor de nymphen in zee gespoeld werden. Neptunus veranderde ze in eilanden.

[Echiqueté]

Echiqueté, (wap.), zie Geschaakt.

[Echiquier, (En -]

Echiquier, (En -, schaakbordvormig. Dus noemt men in de krijgskunde een opstelling van groote troepenafdeelingen in liniën, zoodanig, dat de afdeelingen der tweede linie zijn geplaatst tegenover de tusschenruimten van de eerste.

[Echo]

Echo, Boeotische oreade (zie ald.), die Juno met haar gesnap bezig hield, wanneer Jupiter de nimfen bezocht. Toen deze list ontdekt was, ontnam Juno haar het gebruik harer tong, zoodat zij alleen de laatste woorden herhalen kon van vragen, die men tot haar richtte. Zij werd verliefd op den schoonen jager Narcissus, en daar deze haar niet beminde, kwijnde zij weg, en veranderde haar gebeente in een rots; alleen hare stem bleef over. Het gr. woord ècho bet toon, geluid, klaaggeschrei, en vooral weerklank.

[Echo-lied]

Echo-lied, gedicht, waarvan de 2e, 4e regel, enz. uit niets anders bestaan dan het laatste deel van het slotwoord des 1en, 3en regels enz. Een voorbeeld geeft ons Vondel in zijn: ‘Gesprek tusschen eenen wandelaer en den galm in de Hofkerke’; aldus aanvangend:

 
Wie luistren in 't gewelf om naer mijn klagt te horen?
 
Ooren.
 
Wie drukt hier Barnevelt tirannig met een steen?
 
Één!

Somtijds herhaalt zich die nagalmende regel twee- of driemaal, zooals bij Cats' Sinne- en Minnebeelden III:

 
‘Wat koomt er van niet te trouwen?
 
Rouwen, rouwe, rouw’.

De Fransche taal leent zich voortreflijk tot deze kunststukken, bijv.

 
‘Je suis seul dans ces lieux, personne qui m'écoute!
 
Ecoute!
 
Qui ose me répondre, et qui est avec moi?
 
Moi!
 
Ah, j'entends, c'est l'écho; réponds à ma demande!
 
Demande!

Van een anderen vorm is het volgende:

La Colombe au désert pleure, et se plaint à Dieu, Ah Dieu! consoles-la par tes divins secours, cours dans ces bois affreux, bannis-en les vautours, ours, tygres, léopards, etc.

[Echometer]

Echometer, klankmeter, een door Sauveur uitgevonden werktuig om den maatduur in de muziek nauwkeurig te bepalen. Later is dit werktuig verbeterd, metrometer en metronome genoemd.

[Echte bleibt der Nachwelt unverloren, (Das -]

Echte bleibt der Nachwelt unverloren, (Das -, voluit:

 
Was glänzt ist für den Augenblick geboren,
 
Das Echte bleibt der Nachwelt unverloren.

Goethe Faust I, Vorspiel auf dem Theater:

[pagina 231]
[p. 231]
 
Wat schittert is voor 't oogenblik geboren;
 
Het echte gaat door d'eeuwen niet verloren.

De dichter zegt dit tot den tooneeldirecteur, die schitterend prulwerk van hem verlangt.

[Ecimé]

Ecimé, wap.), met recht-afgesneden top (kepers).

[Eckstein-procédé.]

Eckstein-procédé. Driekleurendruk (Zie ald.)

[Eclair]

Eclair of train éclair, (fr.). Sneltrein, die slechts aan de hoofdstations stopt en een maximum snelheid heeft. (Bliksemtrein).

[Eclaireur]

Eclaireur, (mil.), veldontdekker of veldverkenner, lichte troepen, die op verkenning uitgaan; van fr. éclairer (verlichten, inlichten).

[Eclaté]

Eclaté, (wap.), zie Gebroken.

[Eclecticí]

Eclecticí, (lat.), kieskeurige menschen, dien hun smaak als den waren erkend willen zien.

[Eclectisch]

Eclectisch, (gr.) met keuze.

[Eclectische wijsgeeren]

Eclectische wijsgeeren, zulken, die geen bepaald stelsel aannemen, maar uit verschillende stelsels datgene kiezen, wat naar hun oordeel in overeenstemming is met de waarheid. Van gr. eklektikos = uitlezer, uitzoeker. De voornaamste eclectici der oudheid waren: Plotinus en Proclus; van den nieuweren tijd: Roger Collard en Victor Cousin in Frankrijk.

[Eclipsé]

Eclipsé, (wap.), zie Verduisterd.

[Eclogé]

Eclogé, (gr.), uitgekozen stuk, noemde men bij de oude Romeinen een klein en keurig gedicht; ook wel een verzameling of keurlezing van gedichten van dezelfde soort. Inzonderheid gaf men dien naam aan de bucolische gedichten van Vergilius en Calpurnius. Vandaar, dat de Italianen, Spanjaarden en Duitschers den naam van ecloge hebben toegepast op herdersdichten in het algemeen.

[Economie de bouts de chandelle]

Economie de bouts de chandelle (fr.), zuinigheid van eindjes kaars. Fig. besparing van kleinigheden, terwijl men weer aan wat anders veel geld onnoodig uitgeeft. Spreekwoord: De gierigheid bedriegt de wijsheid.

[Economie du travail (L']

Economie du travail (L' - (fr.), arbeidsbesparing, - bezuiniging. Economie = spaarzaamheid; uit het gr. Oikonomia (huisbestier, - bestiering).

[Economische politiek]

Economische politiek, de regeeringszorg met betrekking tot den handel. Ten opzichte hiervan bestaan twee richtingen:

1. het vrijhandels-systeem, waarbij aan den invoer van goederen uit het buitenland geen bezwaren worden in den weg gelegd;

2. het stelsel van beschermende rechten, waarbij men van het tegenovergestelde gevoelen uitgaat.

[Ecorché]

Ecorché, (wap.), gevild, omtrent dieren van welke eene poot als van de huid beroofd is voorgesteld, zoodat die eene bloedroode kleur heeft.

[Ecorcheurs]

Ecorcheurs of vilders, noemde men de roofzuchtige benden, die in de 15e eeuw een groot deel van Europa met plundering en verwoesting teisterden. Zij ontstonden in Henegouwen bij den opstand van de Nederlanders tegen den hertog van Bourgondië (1437). Hun naam ontleenden zij aan de omstandigheid dat zij hun slachtoffers, figuurlijk gesproken, het vel over de ooren haalden, hen vilden.

[Ecossaise]

Ecossaise, (fr.), eigenlijk schotsche rondedans in 3/2 of ¾ maat. Wat we nu écossaise noemen is een soort contredans van vlugger beweging in 2/4 maat. De oude écossaise is de tegenwoordige Scottish of Schotsche polka.

[Ecot]

Ecot, (wap.), zie Stronk, Knuppel.

[Écoté]

Écoté, (wap.), zie Knoestig.

[Ecrasez l'iniâme]

Ecrasez l'iniâme, Voltaire, aan het slot van zeer vele brieven aan de Encyclopedisten, vooral d'Alembert; verkorting voor écrasez l'infame superstition d.i. de kerk, niet den godsdienst; door Volt. vaak afgekort tot Ecr. l'inf. en Ecrlinf., als handteekening. Wij gebruiken de uitdrukking gewoonlijk in den zin van: ‘Slaat dood dien kerel!’

[Ecrevisse de rempart]

Ecrevisse de rempart, spotnaam, tijdens den Krimoorlog, door de Russen aan de Fransche liniesoldaten gegeven, naar aanleiding van de roode broeken der Franschen; bijnaam, van Sebastapol naar Frankrijk overgewaaid.

[pagina 232]
[p. 232]

[Ecru]

Ecru, (fr.), ongebleekt, vandaar roomkleurig, geelachtig, naam voor verschillende stoffen.

[Ecstase]

Ecstase of Exstase, van gr. ekstasis = buiten zichzelf zijn. Gebezigd om een toestand van hooge geestdrift aan te duiden, waarbij men, door de indrukken van het oogenblik overspannen, aan de overmaat der verbeelding ter prooi is. Wordt zulk een toestand duurzaam, dan geraakt het gezond verstand op den achtergrond, en de waanzin is niet ver.

[Ecu]

Ecu, (fr.), naam van een groote Fransche zilveren munt, bijv.: écu de cinq francs, wordt in 't Nederlandsch met daalder vertaald, maar beteekent eigenlijk schild en is afkomstig van 't Latijnsche scutum, dat een met leder (Gr. skutis) overtrokken schild beteekent. Het wapenschild op de munt heeft dus aan deze den naam gegeven.

[Ecuador]

Ecuador, (sp.), Republiek in Z.-Amer., op den equator gelegen.

[Ecume de mer]

Ecume de mer, winkeliersterm voor meerschuim.

[Ecusson]

Ecusson, (wap.), zie Middenschild en Schild.

[Edamsch Genootschap]

Edamsch Genootschap, vroegere naam voor de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, omdat de eerste vergadering in 1784 te Edam gehouden is.

[Edda]

Edda, Stammoeder der poëzie, benaming der oudste Scandinavische poëzie, in de oud-Noorsche of IJslandsche taal geschreven. Er bestaan twee Edda's: de oudere is poëzie, de jongere proza. Van de eerste is het oudste handschrift ontdekt in 1643. Van de andere het oudste in 1628. De oudere Edda is vermoedlijk verzameld door Sämund Sigfusson († 1133), de jongere door Snorre Sturleson († 1241). De Edda's zijn de bronnen voor de kennis der Noorsche mythologie, t.w. de leer der wereld, der goden en der menschen, n.l. de schepping, den bloei en den ondergang der wereld; de geboorte der goden, Baldur's dood en de godenschemering; de tooverkunst, zielsverhuizing en zedeleer der menschen. Deze deelen zijn echter niet scherp afgescheiden, maar hangen onderling innig samen.

[Ede, bibe, lude, post mortem nulla voluptas est]

Ede, bibe, lude, post mortem nulla voluptas est (lat.), eet, drink, speel, na den dood is er geen genot meer; leus der Epicuristen.

[Edelgesteenten]

Edelgesteenten, in 't algemeen die delfstoffen, welke zich in meerdere of mindere mate onderscheiden door sterken en levendigen glans, doorzichtigheid, kleurloosheid of fraaie kleur en groote hardheid. Men verdeelt ze gewoonlijk in Echte - diamant, saffier, robijn, spinel, smaragd, hyacinth, zirkon, essoniet, chrysopras, chrysolieth, amethist, berijl, topaas, granaat, aquamarien;

half-edele - opaal, cornalijn, turkoois, onyijx, agaat, chalcedoon, jaspis, malachiet, bergkristal, sardonyx, tourmalijn, lazuursteen.

[Edelmogenden]

Edelmogenden, voormalige titel der leden van de Tweede Kamer, door Thorbecke in 1848 afgeschaft.

[Eden (Een -]

Eden (Een -, of een hof van Eden, een paradijs, een lustoord. Uit Genes. 2 v. 8: gan be eden (hof in Eden). Eden was de landstreek, waarin de gan (tuin of hof) lag, door het eerste menschenpaar bewoond, denklijk in Mesopotamië of Armenië. Dit woord gan is in de Septuaginta vertolkt door paradeisos (diergaarde, park), Grieksch woord, aan 't Perzische pardes ontleend. Eden (hebr.) bet. lieflijkheid. Werd het woord pardes al vroeg door de Israëlieten overgenomen (zie Nehem. 2 v. 8, Pred. 2 v. 5, Hoogl- 4 v. 13) in den zin van een met boomen beplanten lusthof, het spraakgebruik der nieuwere volken bezigt Eden en paradijs in deze beteekenis zonder onderscheid.

[Edikt]

Edikt, (lat.), uitspraak, openbare afkondiging, verordening, bijv. van den Praetor (bij de Romeinen), waarbij hij de rechtspleging in zijn ambtsjaar regelde. Ten onzent: algemeene verordening van een vorst, magistraatspersoon of collega.

[Edikt (eeuwig]

Edikt (eeuwig, - Verdrag gesloten tussçhen Don Juon en de Alg. Staten 11 Febr. 1577, waarbij de eerste de Pacificatie Van Gent aannam en beloofde de Spaansche soldaten weg te zenden, en de laatsten hem als Landvoogd van Koning Filips erkenden en het R.K. geloof beloofden te handhaven.

[pagina 233]
[p. 233]

[Edikt van Nantes]

Edikt van Nantes, besluit in 1598 te Nantes door Hendrik IV genomen, waarbij aan de Protestanten in Frankrijk vrijheid van godsdienst werd toegekend.

[Ediktale citatie]

Ediktale citatie (hand.), dagvaarding. Gerechtelijke oproeping van bekende en onbekende schuldeischers van een gemeenschaplijken schuldenaar.

[Editio princeps]

Editio princeps (lat.), eerste uitgave, eerste afdruk van oude schrijvers sedert de uitvinding der boekdrukkunst.

[Edom]

Edom (hebr.), letterlijk de roode, bijnaam van Ezau. (Zie de verklaring Gen. XXV:30). Zijne nakomelingen heeten Edomieten of later Idumeërs. Zoo heet Herodes de Idumeër, wegens zijn afkomst. Met den naam Edom worden in de Israëlietische literatuur vaak Rome en de Romeinen, en in het algemeen Israël's vijanden en vervolgers aangeduid; vgl. Jesaja 34 en 63.

[Ee]

Ee, water, komt voor als naam van rivieren in ons vaderland, en als deel van plaatsnamen, zooals Edam. Vgl. ei in eiland.

[Eege]

Eege, hetzelfde als egge, naam van een platboomd vaartuig, voorzien van een ijzeren eg, waarmede reeds in de 16e eeuw de vaarwaters der Zeeuwsche stroomen werden uitgediept. Het droeg ook den naam van mol. Op een dergelijk vaartuig, maar door stoom bewogen, had Staring het oog in zijn bekend gedicht ‘het stoomtuig’. Voor zulk een mol zijn wel plannen en teekeningen gemaakt, maar het kwam niet tot eene uitvoering.

[Eeklo]

Eeklo, eikenbosch.

[Eekster]

Eekster of ekster (Veluwe), klikspaan.

[Eelebaas]

Eelebaas of edelebaas, edelman. Een perceel te Ek-en-Wiel heet ‘Den Edelen Baôs’. Deze was soms een echte wijndrinker, die een grooten drinkhoorn in één teug kon ledigen. Daarom las men op zulke hoorns wel rijmen, als:

 
Drinckt mij reyn uyt, gij eele baazen,
 
En wilt dan fris Wilhelmus blaazen.

[Eén derde]

Eén derde of Twee derde (1/3 of 2/3 candidaat-notaris, een candidaat-notaris, die het eerste, of de eerste twee gedeelten van zijn notariëel examen achter den rug heeft, en het derde of laatste gedeelte nog doen of overdoen moet.

[Eén ding is noodig]

Eén ding is noodig (Luk. 10 v. 42). Vanhier spreekt men niet enkel op geestelijk, gelijk t.a. pl. bedoeld is, maar op allerlei gebied, van het ééne noodige. Ook korter, éen is noodich (spreuk van den schilder en schrijver Karel van Mander, † 1606).

[Een en ondeelbaar]

Een en ondeelbaar, werd de Bataafsche Republiek verklaard bij de staatsregeling van 23 April 1798, waarbij de provinciën afgeschaft werden, en de indeeling in acht departementen werd vastgesteld. De nieuwe munten, die in 1800 ontworpen werden, voerden een genius bij een altaar, met het omschrift Een en ondeelbaar sterk. Ze bestaan slechts als proeven, daar de 2e Kamer het ontwerp niet wilde goedkeuren.

[Een ezel in folio]

Een ezel in folio, een groote ezel, naar folio, het meest algemeene der groote formaten van een boek. Men spreekt ook van groot in folio, breed in folio en derg.

[Eén Korinthe één vers één 't Is -]

Eén Korinthe één vers één 't Is -, heet het, als er weinig krenten in de bollen of de rijst zijn. Met schertsende toespeling op Paulus' eersten Zendbrief aan de Korinthen. Men weet, dat de krent niet anders is dan een Korintisch gedroogd druifje.

[Een mooie meid zou in een herberg eerlijk zijn!]

Een mooie meid zou in een herberg eerlijk zijn! door Hildebrand (Camera Obscura) aangehaald in ‘Het Noord-Brabantsche meisje’, waarin eerlijk in den zin van eerzaam. Oorspronklijk luidend ‘Zo'n mooije meid zou in een herberg eerlijk zijn?’ (Langendijk De Wiskunstenaars I, 2).

[Een woekeraar, een molenaar, een wisselaar en een tollenaar, Dat zijn de vier evangelisten van Lucifaer.]

Een woekeraar, een molenaar, een wisselaar en een tollenaar, Dat zijn de vier evangelisten van Lucifaer.

Dit rijmpje stelt tegenover de schrijvers der vier evangeliën, - zie Evangelist, die vier te kwader faam bekend staande personen, die door hun bedrog en baatzucht het kwade verbreiden.

[Een dag]

Een dag (transv.), eenmaal, eens gelijk in 't Fr. un jour. Ek sal tog een-

[pagina 234]
[p. 234]

dag kijk. Ander dag, een andermaal: Ander dag sal ek weer ver jou skrijf.

[Eenders]

Eenders (transv.), hetzelfde gelijk; die eenders (dit is hetzelfde), eenders skrijwe (gelijk schrijven).

[Eendracht maakt macht]

Eendracht maakt macht, oud Nederlandsche zinspreuk rondom het wapen der Unie, naar lat. Concordia res parvae crescunt of viribus unitis (z.a.), door eendracht worden kleine zaken groot. De spreuk onder het Belgische wapen luidt: l'union fait la force, de Fransche spreuk luidt: la concorde fait la puissance.

[Eenheid in het noodige, vrijheid in het twijfelachtige, in alles de liefde.]

Eenheid in het noodige, vrijheid in het twijfelachtige, in alles de liefde. (In necessariis unitas, in minus necessariis libertas, in omnibus charitas. (wap.) Deze gulden spreuk wordt toegeschreven aan Hermanus Witsius (Theolog. prof. † 1708), die ze waarschijnlijk overgenomen heeft uit een theolog. werk van een zekeren Rupertus Meldenius, een onbekend auteur. Bedoeld werk Parenesis votiva etc. verscheen tusschen 1621 en 1625. Het tweede deel heeft als variant in dubiis libertas; oorspronkelijk is de spreuk van den H. Augustinus.

[Eenhoorn]

Eenhoorn, dier van fabelachtig bestaan, groot, snelvoetig, woest als een stier, met één hoorn midden op het voorhoofd. Het Hebr. woord Reëm duidt volgens de Grieksche vertaling dit dier aan (Verg. Job 39:12-15). De afbeelding gelijkt het meest op die van een paard, maar met gespleten hoeven en met één hoorn midden voor den kop. Als zoodanig komt hij voor als schildhouder van het oude Schotsche en van het tegenwoordige Engelsche wapen. Een eenhoorn kon men niet vangen dan met behulp eener jonge maagd, die men op de plek, waar hij komt grazen, laat nederzitten. Zag de eenhoorn haar, dan lei hij zijn kop in haren schoot, viel in slaap en werd gevangen (zie Vondel, Adam in Ballingschap IV Bedrijf). De eerste christenen namen den eenhoorn tot zinnebeeld van Christus. Aan den hoorn werd de kracht toegekend vergif te kunnen aanwijzen en ontdekken. Voor de hoornen of stukken daarvan werden hooge prijzen besteed: waarschijnlijk verkocht men de horens of liever stoottanden van den narwal (zee-eenhoorn of narval) voor eenhoorn.

[Eenhoorn]

Eenhoorn (wap.), het zinnebeeld der onschuld en kuischheid.

[Eenschaduwigen]

Eenschaduwigen, bewoners der gematigde luchtstreken, wier middagschaduw altijd slechts naar ééne zijde (het noorden of zuiden) valt.

[Eensgevend geld]

Eensgevend geld, een stuk wordt in - verhandeld, wanneer het in guldens per stuk genoteerd wordt; in de prijscourant drukt men dit uit door het teeken f vóór den prijs te plaatsen.

[Eeredagen]

Eeredagen (hand.), zie Respijtdagen.

[Eeredukaat]

Eeredukaat, de officieele naam van een gewonen gouden dukaat, welke met een diploma door zangvereenigingen aan componisten wordt vereerd, wanneer een toonstuk van dezen door haar voor 't eerst wordt opgevoerd. Zoo doet de maatschappij ‘Toonkunst’, en zoo ontving Keizer Wilhelm II van de Weener Mannenzangvereeniging een eeredukaat voor de opvoering van den ‘Sang an Aegir’.

[Eereschuld]

Eereschuld, de schuld bij het verlies van een weddenschap of bij het spel beloopen, waarvoor men dus niet gerechtelijk vervolgd kan worden, maar die men als eerlijk man en zonder aanmaning voldoet.

[Eereplaats]

Eereplaats (wap.), een punt iets boven het hartpunt.

[Eerewijn]

Eerewijn, oorspronklijk een geschenk in wijn, bij de inhuldiging van een Vorst, hem en zijn gevolg toegezonden, bedragend van eenige vaten tot eenige kannen, die dan gewoonlijk met de schenkers werd uitgedronken; tegenwoordig een glas champagne, dat men op plechtige wijze genoodigden bij openbare feestlijkheden aanbiedt.

[Eerhaud]

Eerhaud (wap.), wanspelling voor heraut, ontstaan uit verklaring aan 't woord als eerhouder, eerbewaarder.

[Eerlijke begrafenis]

Eerlijke begrafenis, fatsoenlijke begr., welke beteekenis ‘eerlijck’ eertijds had, die in deze uitdrukking alleen nog voortleeft. Zie bij Een (mooie meid).

[pagina 235]
[p. 235]

[Eerst eten, zeggen die van Oosterhout.]

Eerst eten, zeggen die van Oosterhout. In Oosterhout zou een veroordeelde ter dood gebracht worden. Onder het maken van aanstalten kwam het etensuur: ‘eerst eten’; doch ondertusschen ontvluchtte de veroordeelde.

[Eerst opstaan, gelijk Judas]

Eerst opstaan, gelijk Judas, Joh. XIII:30. Schertsenderwijs gezegd van hem, die het eerst van een gezelligen disch zich wil verwijderen.

[Eersten zullen de laatsten zijn (De -]

Eersten zullen de laatsten zijn (De -, ontleend aan Matth. XIX:30 en XX:16.

[Eest]

Eest, toestel tot 't roosten van graankorrels o.a. in de bierbrouwerijen in gebruik ook tot het drogen van gekorven tabak.

[Eeuw.]

Eeuw. Diep ingeworteld is de meening, dat de wereld door de voortgaande beschaving van lieverlede slechter geworden is. Vanhier: de Gouden, Zilveren, Koperen en IJzeren eeuw der menschheid in de Mythologie van Grieken en Romeinen. Dike (Justitia), de godin der gerechtigheid, bijvoorbeeld, woonde onder den naam Astraea (sterrenmaagd) in de Gouden eeuw (tijdens de heerschappij van Kronos of Saturnus) op aarde, maar ging in de Koperen als de laatste der goden en godinnen (Ovidius, Metamorphosen I. 150), naar den hemel terug, waar zij als het sterrenbeeld de maagd in den Dierenriem prijkt. Een spoor van het geloof aan een gouden eeuw biedt ook Jez. 11 vs. 6-9, doch niet in een ver verleden, maar voor eene verre toekomst, bij de verschijning van het Messiasrijk.

[Eeuwig Evangelie (Het -]

Eeuwig Evangelie (Het -, de leer, omstreeks 1202 gepredikt door Joachim, abt van Flora in Calabrië: geen kerk, geen priesterschap, geen werken ter zaligheid; allen zijn priesters, eenvoud, vrijheid en liefde, ziedaar de hoofdinhoud van Joachims Eeuwig Evangelie.

Dante vermeldt hem in het Paradijs (XII. 139) en houdt hem voor een profeet, Renan heeft een studie over hem en zijn boek geschreven.

Dit evangelium aeternum was de voorspelling van een aanstaande geestelijke wereld, naar Openb. XIV:6.

[Eeuwige lamp]

Eeuwige lamp, (rk.), een lamp, die ter eere van het allerheiligste voortdurend blijft branden.

[Eeuwige vrede]

Eeuwige vrede, naam van enkele kortstondige vredesverdragen en van voorstellingen van enkele wijsgeeren.

[Eeuwig vuur]

Eeuwig vuur, vaak figuurlijk voor hel; bij de Israëlieten het steeds aangehouden vuur (heilige vuur) op het altaar van brandoffers.

[Eeuwig licht]

Eeuwig licht, zie eeuwige lamp.

[Eeuwige stad]

Eeuwige stad, (lat. urbs aeterna) eerenaam voor Rome, reeds in de 4e eeuw in den codex theodos officieel gebruikt.

[Effaré]

Effaré, (wap.), zie Steigerend.

[Effarouché]

Effarouché, (wap.), in de Fransche wapenbeschrijving kat en kater, wanneer zij klimmend (z. ald.) zijn afgebeeld.

[Effecten]

Effecten, fondsen, schuldbrieven door Staten, provinciën, gemeenten of bijzondere personen uitgegeven benevens de bewijzen van deelgerechtigheid in handels- en nijverheids-ondernemingen (aandeelen of actien in vennootschappen).

[Effectief]

Effectief, (hand.), werklijk, inderdaad. Bij betalingen in eene bepaalde geldspecie bij goederenhandel: terstond na den koop, en niet op levering, afgeven.

[Effectueeren]

Effectueeren, (hand.), uitvoeren, bewerkstelligen, volbrengen.

[Effen]

Effen, (wap.), Fr., plein. Schild, dat geenerlei figuur draagt, en ook niet verdeeld is, dus alleen één veld in één kleur of metaal vertoont.

[Effen]

Effen, (transv.), ver effen. Even, daarzooeven.

[Efendi]

Efendi of Effendi, in Turkije een eeretitel, die met ons ‘heer’ overeenkomt, en aan staatsdienaren en burgerlijke ambtenaars wordt gegeven; terwijl de waardigheidsbekleeders aan het Hof en bij het Leger den titel Aga (z. ald.) voeren. Dit efendi is als achtervoegsel in zwang, bijv. de eerste lijfarts des Sultans heet dahim-efendi, de Serailpriester Imam-efendi, de Minister van Buintenl Zaken Reís-efendi, enz.

[Effens]

Effens, (transv.), even, nauwlijks.

[Effeuillé]

Effeuillé, (wap.), bladerloos, ontbladerd.

[pagina 236]
[p. 236]

[Efod]

Efod, (hebr.), bovenste schouder- en borst-bekleeding des Israël. opperpriesters (Exod. 28, 6-12). Het bevatte ook de Oerim-en-Thoemim, symbool der Godspraak. Met den Efod bekleed zijn beteekent dus, opperpriester zijn, als verkondiger van Gods uitspraak optreden.

[Effrayé]

Effrayé, (wap.) zie Steigerend.

[Egalé]

Egalé (oud-fransch) of esgalé, (wap.), zie Gelijke vlakken.

[Egalité]

Egalité, naam in 1792 door Manuel in naam der Commissie gegeven aan Louis Philippe Joseph, Hertog van Orleans (1747-1793) en door hem in plaats van zijn erfelijken naam aangenomen, om de gunst van het plebs te verwerven.

[Egelantier]

Egelantier, wilde roos. Naar fr. églantier en dit uit lat. Het blazoen van de Rederijkerskamer ‘In Liefde bloeyend’ te Amsterdam (1516-1632) was: Christus gekruisigd aan een wilden rozeboom; weshalve deze kamer meestal de Englentier werd genoemd, of ook wel: ‘Het Jueghdelyck grooyende Englentierken In liefd bloeyende’.

[Egeota]

Egeota (myth.), dochter van den Trojaanschen prins Hippotus door haren vader zelven op een schip de zee ingezonden, uit vrees dat het lot haar tot een prooi mocht bestemmen voor 't zeemonster, aan hetwelk de Trojanen jaarlijks een jong meisje moesten leveren om de misdaad van Laomedon te boeten. E. kwam in Sicilië aan, waar de stroomgod Crinitus eerst in de gedaante van een stier, toen in die van een beer om haar streed. Zij baarde hem Aeolus en Acestes.

[Egéria]

Egéria, naam der nimf, die volgens de Romeinsche sage aan koning Numa wetten mededeelde ten behoeve van het Romeinsche volk.

[Ego (Alter -]

Ego (Alter -, plaatsvervanger, procuratiehouder met de uitgestrekste volmacht. Van alter (ander) en ego (ik); alzoo ander ik, d.i. tweede ik, ook: echtgenoot.

[Ego et rex meus]

Ego et rex meus (lat.), ik en mijn koning. Woord, aan kardinaal Wolsley toegeschreven, maar er is nergens een bewijs te vinden, dat hij het gezegd heeft.

[Ego sum rex Romanus et supra grammaticam]

Ego sum rex Romanus et supra grammaticam (lat.), ik ben Romeinsch koning en sta boven (hooger dan) de spraakkunst. Dit of iets dergelijks moet keizer Sigismund op het Concilie van Constanz, (Kostnitz) in 1415 '16 gezegd hebben tot een bisschop, die hem deed opmerken, dat het woord schisma, hetwelk hij manlijk maakte, onzijdig was. Volgens sommigen zou de bisschop gezegd hebben Caesar non supra grammaticos, de keizer staat niet boven de spraakkundigen. Molière zegt in gelijken zin (Les Femmes Savantes II. 6) La grammaire qui sait régenter jusqu'aux rois, (de spraakkunst, die zelfs de koningen beheerscht).

[Ego te maximis laudibus medicinae doctorem dico creo enuntio]

Ego te maximis laudibus medicinae doctorem dico creo enuntio, met den hoogsten lof verklaar ik u, verhef ik u, roep ik u uit tot doctor in de geneesknnde. Formule van promotie, door Hildebrand aangehaald bij de promotie van Gerrit Witse.

[Egoïst]

Egoïst, iemand, die beheerscht wordt door egoïsme, d.i. de neiging, welke alles doet afmeten en bepalen naar het eigen ik, naar de zelfzucht. Ego (lat.) = ik.

[Egypte]

Egypte, figuurlijk, ‘land van verdrukking’, naar de slavernij der Israëlieten Bijv. Het past ons niet zuur te zien, als wij een tijdlang in Egypte moeten dienen (Deut. XXVI:6. Ook in de Praatjes van Jan Ploeger), d.i. wij moeten ons eenige tijdelijke verdrukking, die vaak heilzaam is en welhaast door verlossing gevolgd wordt, getroosten.

[Egypte (Hertog van Klein -]

Egypte (Hertog van Klein - noemde zich Andreas, opperhoofd der eerste Zigeuners, díe in ons Vaderland verschenen, en wel te Deventer ten jare 1420. Nog honderd jaar na dien gaven de hoofden van Zigeuner-benden zich dien titel.

[Egyptische duisternis]

Egyptische duisternis, de negende der plagen van Egypte. Zie Exod. X:22.

[Egyptische oogontsteking]

Egyptische oogontsteking, besmetlijke oogziekte, bestaande in een etterende ontsteking van het slijmvlies, die in haar kwaadaardigen vorm blindheid veroorzaakt. Ze werd het eerst waargenomen in 1798 bij de Fransche troepen in Egypte; vandaar de naam.

[pagina 237]
[p. 237]

[Egyptische vleeschpotten]

Egyptische vleeschpotten, uitdrukking, die men gebruikt, om een goed leven bij iemand aan te duiden. Toen de Israëlieten onder allerlei ontberingen in de woestijn rondzwierven, herdachten velen onder hen met weemoed het goede leven, dat zij in Egypte genoten. Zie Exod. XVI:3 en Num. XI:5. Hunkeren naar de Egypt. vl. vgl. fr. regretter les oignons d'Egypte.

[Egyptus]

Egyptus, aan wien Egypte volgens de fabelleer haar naam ontleende, was de zoon van Neptunus en Libya, en vader van 50 zonen. Zijn broeder Danaüs, koning van Argos had daarentegen 50 dochters. Beiden kwamen overeen om deze 50 paren te zamen te huwen; te dien einde kwamen de 50 zonen naar Griekenland, waar ze oogenschijnlijk goed ontvangen werden; Danaüs gaf zijn dochters echter den geheimen last mede, hunne echtgenooten in den eersten huwelijks nacht te dooden; allen gehoorzaamden behalve eene.

[Eh bien! nous disions donc que cet affreux Voltaire]

Eh bien! nous disions donc que cet affreux Voltaire...... Nu, wij zeiden dan, dat die afschuwelijke Voltaire......Slotvers van L'honneur et l'argent (1853) van Pousard, waarmede men schertsend een gestoord onderhoud aanduidt.

[Ehemännerzug]

Ehemännerzug (hgd.), spoortrein der gehuwde heeren, die des Zaterdags uit Berlijn naar de Oostzee vertrekken, als hun gezin daar de baden gebruikt, in België le train des maris, die in den zomer zaterdag te Ostende aankomt en 's maandags weer vertrekt; spottenderwijs: train jeune (z.a.).

[Ehernes Lohngesetz]

Ehernes Lohngesetz, woord van Ferdinand Lasalle (1825-64) door hem voor de eerste maal gebezigd in het programma vervat in het Offenes Antwortschreiben, dat hij den 1n Maart 1863 aan het Bestuur der Arbeidersvereeniging te Leipzig richtte; die wet verhindert, volgens hem, bij de tegenwoordige wijs van produktie, dat een arbeider, hoe naarstig en spaarzaam hij ook zij, in beteren stoffelijken toestand kome. Het moge enkelen gelukken aan die wet te ontsnappen, het gros der werklieden blijft er aan onderworpen. Misschien is veeleer Matthus (1766-1834) de eigenlijke uitvinder dier leer, doch zeer zeker vindt men haar reeds in de Principles of political economy and taxation (1817) van Ricardo. Tot 1863 was het echter slechts eene theorethische stelling.

[Ehret die Frauen! sie flechten und weben
Himmlische Rosen ins irdische Leben.]

Ehret die Frauen! sie flechten und weben
Himmlische Rosen ins irdische Leben.

Eert de vrouwen! zij vlechten en weven hemelsche rozen in 't aardsche leven. Schiller, Würde der Frauen. Spottenderwijs: wollene Strümpfe für's frostige Leben.

[Ei van Columbus]

Ei van Columbus, eene zaak, die men wonderlijk acht, zoolang men 't niet weet, maar onbeduidend, als men er achter is. Wijziging van huevo de Juanelo (het ei van Hannes) gelijk de Spanjaarden zeggen, o.a. Calderon in La dama deunde (de spokende dame). In 1555 verhaalt Vasari dezelfde geschiedenis, die in 1421 te Florence zou voorgevallen zijn met den beroemden bouwmeester Filippo Brunelleschi. Benzoni noemt daarbij het eerst Columbus, in zijne geschiedenis der Nieuwe Wereld, die in 1565 te Venetië verscheen, dus tien jaar later dan Vasari, en 154 jaar later dan Vasari beweert, dat het zou zijn voorgevallen.

[Ei (Neurenberger]

Ei (Neurenberger - oudste naam voor zakhorloge, omdat dit (in 1500 te Neurenberg (door Pieter Hele) was uitgevonden en den vorm van een ei had.

[Eiber]

Eiber, ooievaar, ontstaan uit den vorm edebar. Uit eiber ontstond wederom uiver. Zie Ooievaar.

[Eidóla]

Eidóla (gr.), schimmenbeelden. In het Nieuwe Testament heeten alzoo de afgoden der Heidenen, als zijnde niet-goden. Fr. idole, afgod (en afgodsbeeld), ook figuurlijk.

[Eierdans]

Eierdans, een geliefde dans in de 16e en 17e eeuw, waarbij de danser eenige eieren, die binnen een kring op den grond gelegd waren, één voor één er uit moest hinken zonder er een te breken, natuurlijk zonder schoenen of klompen aan de voeten. Op eene schilderij van 1557 (Rijks-Museum te Amsterdam) ziet men zulk een dans voorgesteld.

[pagina 238]
[p. 238]

[Eieren met beieren is de huwelijke staat]

Eieren met beieren is de huwelijke staat (Cats), zoet en zuur geeft het huwelijk. Want eiers en beiers is in Zeeland een soort van pap uit onrijpe kruisbessen, eieren en stroop saamgesteld, beiden dus zoet en zuur.

[Eierlijst]

Eierlijst, in de bouwkunst een gebeeldhouwde lijst, welke een rij van staande eieren voorstelt, die door pijlen gescheiden zijn.

[Eierspel]

Eierspel, middeleeuwsch spel, waarbij een ei aan een boomtak opgehangen door den geblinddoekten speler moest worden stuk geslagen; vanhier het spreekwoord ‘hij slaat er naar, als een blinde naar 't ei’. - Of ook, men knikkerde met hard-gekookte eieren over den vloer. Tot in 't midden onzer eeuw was het eierspel nog in zwang op de Paaschweide bij Arnhem en bij Deventer, op de beide Paaschdagen.

[Eifersucht ist eine Leidenschaft, die mit Eifer sucht, was Leiden schafft]

Eifersucht ist eine Leidenschaft, die mit Eifer sucht, was Leiden schafft (woordspeling) Jaloerschheid is een hartstocht, die met ijver zoekt, wat lijden veroorzaakt. Van Schleiermacher of van M.G. Saphir.

[Eiffel-toren]

Eiffel-toren, toren geheel van ijzer, tijdens de laatste wereldtentoonstelling te Parijs gebouwd tot eene hoogte van ruim 300 meter; naar Eiffel, den ingenieur, mede betrokken in het Panamaschandaal.

[Eigendom is diefstal]

Eigendom is diefstal, fr. la propriété c'est le vol, paradox van P.J. Proudhon (1809-65) in zijn werk ‘Qu'est-ce que la propriété?’ geput uit de bewering, dat de bezitting als overgespaarde arbeid aan den arbeider toekomt; reeds in 1780 had Brissot hetzelfde gezegd.

[Eigenpanden (Een rok met loos- en]

Eigenpanden (Een rok met loos- en - Sedert het begin der 15e tot in den aanvang der 19e eeuw hadden bij schuldvorderingen en verkoopingen bij executie bijzondere formaliteiten plaats. De schuldeischer had het recht, op de roerende- of onroerende goederen van den schuldenaar beslag te leggen, viermaal achtereen, hetgeen men loospanden noemde, omdat de schuldeischer daardoor nog geen recht kreeg op 't goed van den gepande, maar de vijfde maal heette het eigenpand, omdat daarbij het goed des gepanden aan den schuldeischer door het gerecht werd toegewezen (zie Wagenaar Beschr. van Amst. X. 91 en volg.). Bij die gelegenheid deed de schout zijn besten rok aan met breede opslagen en lange panden, waarom men, als woordspeling, een rok, zooals men in de vorige eeuw droeg, spottenderwijze een rok met loos- en eigenpanden noemde.

[Eijerland]

Eijerland, voorheen een afzonderlijk eilandje ten N.O. van Texel; in 1629 door een zanddijk met dit eiland verbonden. Op dit voormalige eiland werden de meeuweneieren in zulk eene menigte verzameld, dat het daaraan zijn naam ontleend heeft. Er liggen veel Engelsche zeelieden begraven, vandaar de scheldnaam Damnd egg's island.

[Eik]

Eik (wap.), het embleem van kracht en standvastigheid. En als stuk èn als helmteeken is deze boomsoort bijzonder gezocht geweest.

[Eikenboomen der gerechtigheid]

Eikenboomen der gerechtigheid (der deugd), Jesaja LXI:3. Ook bij Elize van Calcar in haar Hermine. Eikenb. moet zijn terpentijnboomen. Onjuist gebruikt voor: beproefde rechtzinnigen, steunpilaren der Kerk, uitstekende vromen.

[Eikenkrans]

Eikenkrans, (zie Corona civica).

[Eikenkroon (Orde van de -]

Eikenkroon (Orde van de - Luxemburgsche ridderorde, veel in Nederland gegeven, tijdens onze Koningen Groothertog van Luxumburg waren.

[Eilanden (Drijvende]

Eilanden (Drijvende - Zie Drijftillen.

[Eileija]

Eileija (barg.), dom, onnoozel, eenvoudig, arm.

[Eindenbrander]

Eindenbrander, veer in een pijpkandelaar, welke men op en neer kan schuiven, om de eindjes kaars geheel op te branden; vroeger profijtje of profijtertje.

[Ein echter deutscher Mann mag keinen Franzen leiden, doch ihre Weine trinkt er gern]

Ein echter deutscher Mann mag keinen Franzen leiden, doch ihre Weine trinkt er gern, een echte Duitscher kan geen Franschman uitstaan, maar Franschen wijn drinkt hij graag. Goethe, Faust (Auer-

[pagina 239]
[p. 239]

bach's Keller). Gezegde van een der drinkebroers, in het gezelschap, waarbij Faust en Mephisto zich voegen, als de laatste hun elken wijn aanbiedt, dien zij begeeren.

[Ein einzig Volk von Brüdern (Wir wollen sein - In keiner Not uns trennen und Gefahr.]

Ein einzig Volk von Brüdern (Wir wollen sein - In keiner Not uns trennen und Gefahr. Wij willen een eenig volk van broederen zijn, die in geenerlei nood of gevaar elkander verlaten. Deze vooral tijdens en na den krijg van 1870-71 in Duitschland dikwerf gebruikte en misbruikte woorden zijn ontleend aan Schiller's Wilhelm Tell (II 2) het is de eed, dien de drie mannen op Rütli zweren bij het begin van den opstand.

[Ein guter Mensch in seinem dunklen Drange, Ist sich des rechten Weges wohl bewusst.]

Ein guter Mensch in seinem dunklen Drange, Ist sich des rechten Weges wohl bewusst. Een goed mensch is, ook waar hij in het duister wordt voortgedreven, zich bewust van den goeden weg. Goethe, Faust (Prolog im Himmel). Dit zegt de Heer, waar Faust door den Duivel bezocht zal worden, in den zin: als een mensch goed is, kan hij dwalen, maar zal uit eigen beweging den goeden weg weer opzoeken.

[Ein Kaiserwort soll man nicht dreh'n noch deuteln]

Ein Kaiserwort soll man nicht dreh'n noch deuteln, een keizerlijk woord moet men niet verdraaien of zoeken uit te leggen. Uit Bürger's gedicht Die Weiber von Weinsberg. Bij het beleg dier stad 21 Dec. 1140 had koning Koenraad III aan de vrouwen vrijen aftocht verleend, en haar vergund alle kostbaarheden, die zij dragen konden, mee te nemen. Den volgenden morgen gingen de vrouwen allen de poort uit, ieder met haar man op den rug. Toen de wacht beweerde, dat de Keizer dat niet zoo bedoeld had, zou deze volgens Grimm gezegd hebben ein Königswort darf nicht geändert werden. Hetzelfde wordt verhaald van Koenraad's opvolger Frederik Barbarossa hij de inneming van Crema (1160). Beide verhalen zijn van den schrijver der Kroniek van Keulen (Chronica regia coloniensis).

[Ein Kerl, der speculirt, ist wie ein Tier auf dürrer Heide, von einem bösen Geist im Kreis herum geiührt und rings umher Hegt schöne grüne Weide]

Ein Kerl, der speculirt, ist wie ein Tier auf dürrer Heide, von einem bösen Geist im Kreis herum geiührt und rings umher Hegt schöne grüne Weide, een man, die zich in bespiegelingen verdiept is als een dier op een dorre heide, die door een boozen geest in een kring rond gevoerd wordt, terwijl rondom hem heen een schoone groene weide ligt. Goethe, Faust (Studirzimmer). Mephisto zegt dit tot Faust, om dezen te bewegen de studie vaarwel te zeggen, en het leven te genieten.

[Ein Märchen aus alten Zeiten]

Ein Märchen aus alten Zeiten, een sprookje uit oude tijden. Heine, Heimkehr 2, de Lorelei met den aanhef: ‘Ich weiss nicht was soll es bedeuten’.

[Ein menschliches Rühren]

Ein menschliches Rühren, menschlijke (d.i. natuurlijke) aandoening. Schiller, in die Bürgschaft, waar het gezegd wordt van Dionysius, den tiran van Syracuse, die op het bericht, dat de beide vrienden voor elkander willen sterven, eindelijk toch aangedaan wordt.

[Ein Narr wartet auf Antwort]

Ein Narr wartet auf Antwort, een gek wacht op antwoord. Heine, Nordsee II. 7, waar de denkende mensch de golven raadpleegt omtrent de levens- en wereldraadsels.

[Ein Schauspiel für Götter]

Ein Schauspiel für Götter (veelal in het Fransch aangehaald als Quel spectacle des dieux!). Uit Goethe's zangspel Erwin und Elmire I. 1, waar de aanblik van een minnend paar zulk een tooneel voor goden genoemd wordt. Gewoonlijk wordt het schertsend aangehaald.

[Ein Skandal]

Ein Skandal, een groote ergernis, iets zeer hinderlijks. Naar I Kor. I:23: den Joden een ergernis en den Grieken eene dwaasheid. In den Griekschen tekst staat nl. skandalon, dat door ergernis vertaald is.

[Ein süsser Trost ist ihm geblieben:
Er zählt die Häupter seiner Lieben,
Und sieh! ihm fehlt kein teures Haupt.]

Ein süsser Trost ist ihm geblieben:
Er zählt die Häupter seiner Lieben,
Und sieh! ihm fehlt kein teures Haupt.

Een zoete troost verbleef hem: hij telt de hoofden zijner lievelingen, en zie, hem ontbreekt geen (enkel) dierbaar hoofd. Schiller in das Lied von der Glocke, omtrent den welvarenden man, die bij den brand alles verloren heeft, wat hij bezat.

[pagina 240]
[p. 240]

[Ein Werdender wird immer dankbar sein]

Ein Werdender wird immer dankbar sein, een man, die aan zijn vorming arbeidt, zal steeds dankbaar zijn (d.i. voor elke hulp). Goethe, Faust (Vorspiel auf dem Theater); in dien zin wordt het geciteerd. De komiek zegt het evenwel met de bedoeling, dat het publiek met weinig tevreden is, omdat het zoo weinig waard is. ‘Wie geheel gevormd is, wordt nooit tevreden gesteld’, zegt hij, ‘maar de half-gevormden zijn altijd dankbaar’. Vgl. Een kinderhand is gauw gevuld, een kinderhart licht blij.

[Einem ist sie die hohe, die himmlische Göttin, dem andern
Eine tüchtige Kuh, die ihn mit Butter versorgt.]

Einem ist sie die hohe, die himmlische Göttin, dem andern
Eine tüchtige Kuh, die ihn mit Butter versorgt.

Voor den een is zij (de wetenschap) de hemelsche godin, voor den ander de profijtlijke koe, die hem van boter voorziet. - Schiller, uit het distichon ‘Wissenschaft’. De dichter bedoelt: de een beoefent de wetenschap en vereert haar als iets groots en verhevens, de ander beschouwt haar alleen als een middel om voordeel te behalen.

[Einierden]

Einierden, (friesch) eigenerfden, vrije landheeren, edelen, heerenboeren, ook erfegsen genoemd.

[Einjährigen-stelsel]

Einjährigen-stelsel, Hoogduitsch systeem, volgens hetwelk jongelieden die gymnasium of hoogere burgerschool hebben afgeloopen, zich slechts één jaar in den krijgsdienst en den wapenhandel behoeven te oefenen. De regeering geeft dit voorrecht ter bekoming en vorming van een reservekader van onder-officieren, in oorlogstijd.

[Einsam bin ich nicht alleine]

Einsam bin ich nicht alleine, eenzaam ben ik niet alleen. Eerste regel van Preciosa's gezang in het drama Preciosa (1821) van P.A. Wolff, muziek van Weber, naar Cervantes' novelle La gitanilla de Madrid.

[Einste]

Einste, (transv.), eigenste.

[Eintlike]

Eintlike, (transv.), eigenlijke.

[Eischet-chajil]

Eischet-chajil, (hebr.), flinke vrouw, waardige huisvrouw. Ontleend aan Spr. XXXI:10.

[Eisen und Blut]

Eisen und Blut, (hgd.), ijzer en bloed, woorden uit de verklaring van Bismarck, dat de groote vragen van den dag niet door redevoeringen of besluiten maar door ijzer en bloed tot oplossing worden gebracht. Zij werden echter reeds lang vóór von B. gebezigd, o.a. bij Quinctilianus (Declamationes 350): caldes videtur significare sanguinem et ferrum. In de Lehre an den Menschen van Arndt heet het verder: Zwar der Tapfere nennt sich Herr der Länder durch sein Eisen durch sein Blut. Verder zong von Schenkendorff in ‘Das eiserne Kreuz’ Denn nur Eisen kann uns retten, und erlösen kann nur Blut.

[Ejusdem]

Ejusdem, (lat.), van dezelfde maand, van denzelfden dag. Ejusdem farinae, van dezelfde soort.

[El]

El, (hebr.), God. In vele Hebr. namen als voor- of achtervoegsel, bijv. El'azar. El-isa, El-jakim, Beth-el, Micha-el, Dani-el. Zie ook bij Eli.

[El Arz]

El Arz, (arab.). Het Land. Naam van een Arabisch dagblad op den Libanon, waarvan de Sultan van Turkije Oct. 1894 de uitgave toestond.

[El Caballero de la Triste Figura]

El Caballero de la Triste Figura, (sp.). zie Chevalier de la triste figure.

[El dorado]

El dorado, (sp.), uit el (het) en dorado (vergulde), het goudland. Vanhier: elk land, elke streek, waar met weinig moeite in alle behoeften wordt voorzien. Naar Francisco Orellano, een luitenant van Pizarro, die beweerde in Zuid-Amerika een goudland (dorado) ontdekt te hebben; (nml. Peru). Men zegge niet een of het el dorado, maar eldorado of een dorado. Na de ontdekking der goudvelden werd ook Californië aldus genoemd.

[El Ole]

El Ole, een Spaansche dans, vooral door de tooneeldanseres Pepita bekend geworden.

[Elaine]

Elaine, het meisje, dat Sir Lancelot hopeloos beminde en dat van minnesmart stierf. Volgens haar verlangen werd haar lijk in een vaartuig gelegd, in een witte wade met een lelie in de rechterhand en een brief, de bekentenis harer

[pagina 241]
[p. 241]

liefde, in de linker. Koning Arthur liet haar als een koningin begraven, en hare droeve geschiedenis op haar grafsteen beitelen.

[Elamieten]

Elamieten, Perzen, naar Elam, een zoon van Sem. Vgl. Ezra 4 vs. 9, Hand. 2 vs. 9, met Gen. 10 vs. 22.

[Elan]

Elan, hoewel dit fr. woord manlijk is, spreekt men toch van ‘het noodige elan’, de vereischte geestdrift, om eene vlucht te nemen, een aanval te doen, inzonderheid bij militairen, men zegt dan, dat men iets met elan doet.

[Elanché]

Elanché (herald.), zie Rennend (herten).

[Elberfeldsch stelsel]

Elberfeldsch stelsel, van armenverzorging, waarbij stad, vlek of (groot) dorp in kleine wijken wordt verdeeld, waarin de burgerlijke armenzorg door onbezoldigde ingezetenen wordt uitgeoefend.

[Elberich]

Elberich, de meest befaamde dwerg uit de Noorsche mythologie, de bewaker van den Nibelungenschatz, door Siegfried gedood. De oude Hoogd. benaming voor Oberon, den Koning der Kabouters.

[Elburga]

Elburga, een middeleeuwsche vrouwennaam, die o.a. nog voorkomt in een opschrift boven de kerkdeur te Nederhorst-den-Berg. Dit opschrift, 5 à 600 jaar oud en waarop heel wat geleerden zich suf gestudeerd hebben, luidt Qui petit hanc aulam petat Elburgam fore salvam. Et per eam nullus intret n’ [isi?] de rest onleesbaar, d.i. ‘Alwie dit gebouw het voorhof (dezer kerk) bezoekt, verzoeke (bidde. God) om het heil van Elburga. En niemand ga door dit voorhof (de kerk) binnen, tenzij.... De eerste regel kan herinneren aan eene Elburga van Wassenaer, als stichteres der kerk, omdat Jor. Filips van Wassenaer († 1225) den oudsten burcht ter plaatse stichtte.

[Elck wandel in Godts weghen]

Elck wandel in Godts weghen, spreuk in 1595 op het Marktveld te Delft, tot ‘een Kristelijke vermaninge door stomme steenen’, als straatmuzaïk aangebracht, en tegenwoordig nog duidelijk leesbaar.

[Eleatische school]

Eleatische school, school van wijsgeeren, welke met Xenophanes een aanvang neemt, die zich te Elea in Beneden-Italië vestigde en o.a. Parmenides en Zeno uit Etea onder hare aanhangers telde. Bloeitijd 540-460 v. Chr. Ze onderscheidde zich hierdoor van de andere wijsgeerige scholen, dat ze zich verhief tot het oorspronklijke logische begrip van het ‘zijn’, en was als zoodanig een voorloopster van Plato, die op de denkbeelden der Eleatische school voortgebouwd heeft; Leucippus van Elea, een leerling van Zeno, was volgens Aristoteles de uitdenker van de leer der atomen.

[Electo]

Electo of eletto, de aanvoeder, letterlijk de gekozene, dien de Spaansche soldaten, wanneer zij aan 't muiten sloegen, zich verkozen.

[Electra]

Electra, benaming eener Maatschappij voor Electrische Stations. Hoewel Electra in de fabelleer der ouden (als nimf), voorkomt, alsmede de naam is eener ster in het Zevengesternte, (elektor, met of zonder Hyperion, duidt bij Homerus de stralende zon aan); zal de naam dezer Mij. wel haar doel, nml. electrische verlichting, moeten uitdrukken, en dus spruiten uit elektron (Gr.) = barnsteen, aan welken door Grieksche wijsgeeren het eerst 't verschijnsel van electriciteit is waargenomen. Naar dezen steen is in oudere Nederd. werken dit verschijnsel ‘barnsteenkracht’ genoemd. Vgl. hiervoren, barnsteen.

[Electrocutie]

Electrocutie, terdoodbrenging van euveldaders door middel van electriciteit. Ze behoeft slechts ééne minuut te duren en werd voor het eerst in Juni 1894 in de Staatsgevangenis te Auburn (New-York) toegepast. Proeven op dieren genomen bewijzen, dat de getroffene in het leven terug geroepen kan worden.

[Electrometer]

Electrometer of Electriciteitsmeter. Werktuig door Smeaton uitgevonden, om de volstrekte spankracht van gassen en dampen te bepalen.

[Elef]

Elef (Hebr.), duizend. Elef-Alafim (duizend van duizenden) millioen. Uitdrukking voor: zeer groote hoeveelheid.

[Elefant]

Elefant, een minder algemeen gebruikte benaming voor olifant, van het Grieksch-Latijnsche elephas.

[Elegie]

Elegie (muz., gr.), klacht, klaaglied; bij de Grieken en Romeinen eene soort der lyrische poëzie.

[pagina 242]
[p. 242]

[Elegie]

Elegie, (van Gr.-lat. elêgos) riet, rietfluit, omdat de ouden hun treurliederen zongen met begeleiding van zulk een speeltuig.

[Eleksie]

Eleksie (transv.), verkiezing. Fr. élection.

[Element (galvanisch]

Element (galvanisch - toestel ter opwekking van electriciteit, waarin twee metalen (b.v. zink en koper) met twee vloeistoffen in aanraking zijn.

[Elementaire geesten]

Elementaire geesten of Geesten der elementen, geesten of demonische wezens, die, naar 't middeleeuwsche volksgeloof, in de vier elementen heerschen, n.l, gnomen in de aarde, ondinen in het water, sylphen in de lucht en salamanders in het vuur.

[Elementen]

Elementen, volgens Aristoteles de vier grondstoffen: water, vuur, lucht en aarde, waaruit alles bestond, de eenige machten in de natuur; in den nieuweren tijd de enkelvoudige grondstoffen, waaruit chemisch, alle stoffen bestaan, d.i. stoffen, die de scheikunde nog niet heeft weten te ontleden. Er zijn er thans 60 à 70 bekend en er kunnen er - door ontleding van andere stoffen, - nog vele bijkomen.

[Eléphant à la loterie (un -]

Eléphant à la loterie (un -, een geschenk of winst, waarmede men niet weet, wat te doen en dat zoo een last wordt.

[Elephant (To see the]

Elephant (To see the - (amer.), den olifant gaan zien. Het gewone lot van onervaren vreemdelingen, die te New-York in handen van gauwdieven vallen, die hun de schoonheden der stad zullen laten zien, en hen afzetten of berooven.

[Elephantiasis]

Elephantiasis, melaatschheid, verkeerd aldus genoemd, doelend op gelijkenis met de huid van den olifant. In de Septuagint en in het N.T. heet de ziekte lepra (fr. lèpre), van waar leprozen. Daarbij zetten zich enkele deelen van het lichaam op monsterachtige wijze uit.

[Elevatie]

Elevatie (mil.), de hoek, welken de aslijn van het geschut met de waterpaslijn maakt.

[Eleusiniën]

Eleusiniën, ook Eleusische of Eleusinische mysteriën, de groote, te Eleusis (thans het armoedige dorp Levsina) nabij Athene gevierde, met vele geheimzinnige gebruiken verbonden feesten, die aan de godinnen Ceres (Demeter) en hare dochter Proserpina (Perséphone) gewijd waren. Deze oude en eerwaardigste plechtigheden in Griekenland, ontleenden haar oorsprong aan een nationaal oogstfeest. Eluesis spruit uit gr. erehomai (fut. eleusomai) = komen, en bet. ‘aankomst’, nml. die van Ceres, als zij hare geroofde dochter zocht.

[Elevé]

Elevé (wap.), met de punten omhoog (vluchten en vleugels).

[Elf, het gekkennommer]

Elf, het gekkennommer, misschien naar elf of alf, een booze geest, in rechte lijn afstammend van de zwarte elven der Germanen en Noren. De elven schoten pijlen door de lucht, en wie er door geraakt werd, verloor zijn verstand. Zelfs was een eenvoudige aanraking of een blik der elven voldoende, om iemand gek te maken. Hem, dien men beschouwde als door een elf getroffen of geraakt, noemde men schimpenderwijs ook een elf. Het schieten der elven heette elfschot of elfflin†. Toen de elven in vergetelheid raakten, ging de beteekenis van gek op het getal elf over. - Men had lichtelven of goede, en zwarte elven of kwade geesten. Het woord werd ook alf gespeld, in het Noorsch alfar. De zwarte elven woonden onder den grond; hunne taal was de echo.

[Elfder ure (ter]

Elfder ure (ter - zoo laat mooglijk, bijna te laat. Deze uitdrukking is ontleend aan de Israëlitiesche wijze van dagverdeeling: de dag begon te 6 uur, zoodat 7 uur was de 1e ure en des avonds 6 uur de 12e ure - van den dag. De elfde ure staat dus gelijk met 5 uur op ons horloge, dat is: nog maar één uur vóór het eindigen van den dag. Vgl. Matth. 20 vs. 6.

[Elfduizend maagden]

Elfduizend maagden, zouden met de priores de h. Ursala ter dood gebracht zijn en in den Dom te Keulen zou haar gebeente rusten. Dit maakte men op uit een opschrift op een zerk XI. M.V. d.i. XI M(artyres) V(irgines): elf maagden, martelaressen. Waarbij dan M als getalmerk wordt opgevat, of wel uit:

VRSULA
XIMILLA
VIRG. Mart.

[pagina 243]
[p. 243]


anderen beweren, dat er stond undecim illae virgines en dat men las undecimmille virgines.

[Eli-en-dertigst (Op zijn -]

Eli-en-dertigst (Op zijn -, langzaam, dralenderwijs, zou ontleend zijn aan het nemen der besluiten in de Friesche Statenvergadering, waar de afgevaardigden der elf steden en dertig grietenijen zitting hadden. Wegens voortdurende oneenigheden kon men niet dan langzaam tot een besluit komen. Een dergelijke uitdrukking kwam echter al in Zuid-Frankrijk voort, vóor dat er in Friesland 30 grietenijen waren.

[Elfen]

Elfen, (myth.), berggeesten, vloed- of watergeesten kleine rondzwervende natuurgeesten, die òf als goede en schoone wezens in den hemel, òf als kwade en leelijke onder de aarde wonen.

[Elgin marbles]

Elgin marbles, marmerbeelden van Elgin. Echte antieken, kostbare overblijfselen der oude kunst vormende het gevelstuk (tympanon) en het fries van het Parthenon; beeldhouw werken door Phidias ontworpen en gedeeltelijk door zijn beitel vervaardigd. Zoo genoemd naar Thomas hertog van Elgin, die ze met groote moeite van Athene naar Engeland overbracht, waar de regeering ze kocht en in 't Britsche museum te Londen liet plaatsen. Eene beschrijving er van komt voor in: ‘Memorandum on the subjects of the Earl of Elgin's pursuits in Greece’ (1811 en 1815). In de voornaamste musea van Europa vindt men afgietsels van de merkwaardigste Elgin marbles.

[Elgin-rooms]

Elgin-rooms, (eng.), eene afdeeling van het Britsch museum waar de verzameling oude bas-reliefs en standbeelden bewaard wordt, door Lord Elgin bijeengebracht en in 1812 naar Engeland gezonden. Het zijn meerendeels stukken van het Parthenon te Athene en ze werden in 1816 door de Engelsche regeering voor £ 35.000 gekocht.

[Eli]

Eli, (hebr.), mijn God, zie Mark. 15 vs. 34. Ook soms voorvoegsel van eigennamen, als: Eliëzer, Eli-hû, Elisama, enz.

[Eli, Eli, lama schabaktani]

Eli, Eli, lama schabaktani, (Marc. XV, 34), is nieuw hebr. met de beteekenis: Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten (van schabak (lees: sjabak) = laten aan, verlaten. 't Klassiek Hebr. zou voor het laatste woord hebben 'azabtani.

[Elia-Nabi]

Elia-Nabi (hebr.), of Eilijo Nowi (hgd. uitspraak) Elia, de profeet van 1 Kon. 17 enz.

[Elim]

Elim, Rustoord. Verpleeg-inrichting te Loenen a.d. Vecht (Utrecht). Naar Elim, de zesde legerplaats der Israëlieten, op hun tocht door de (Arabische) woestijn, vermoedelijk het tegen woordige dal Ghurindel; zij troffen er waterbronnen en palmboomen aan, waardoor het voor hen inderdaad een rustoord was.

[Elimineeren]

Elimineeren, letterl. over den drempel zetten, van lat. eliminare (uit e, ex = uit en limen = drempel). In de wiskunde (vooral Algebra), het verwijderen van gelijke en bekenden uit vergelijkingen. Fig. uitdrijven, aan den kant zetten. Het ‘Monument’ op de Rouaansche kade te Middelburg, - opgericht ter gedachtenis van de opening der nieuwe haven in 1817, welke thans deels door het kanaal van Walcheren, deels door vruchtbaar bouwland is vervangen, - werd ‘geillumineerd’ bij de blijde inkomst onzer Koninginnen in Zeeland einde Augs. 1894, met eliminatie (verwijdering, slooping) in 't verschiet.

[Elisabeth-orde]

Elisabeth-orde, twee wereldlijke orden; nl. de Elisabeth-Theresiaansche militaire stichting voor verdienstelijke generaals zonder fortuin, in 1750 gesticht door Elisabeth de gemalin van Keizer Karel VI en vernieuwd door Maria Theresia in 1771; alsmede eene Beiersche damesorde, voor afstammelingen van ouden adel, gesticht in 1766 door Elisabeth Auguste.

[Elite (Corps d']

Elite (Corps d' of keurbende noemde men bij het leger van de Eerste Fransche Republiek de kompagnieën, die uit de dappersten van het bataljon bestonden. In onzen tijd is doorgaans de lijfwacht een corps d'élite; bij ons leger is 't het korps grenadiers en jagers.

[Elixir]

Elixir, (arab.), el iksêr, de steen der wijzen van gr. ξηρον: droge stof, uit elissó, fut. elixó, winden, wikkelen, ronddraaien) verbasterd in de platte volkstaal

[pagina 244]
[p. 244]

tot elikster. Toovermiddel, de steen der wijzen, de stof, die onedele metalen in edele kon veranderen. Later ook z.v.a. quintessens, een algemeen geneesmiddel om het menschelijk lichaam te genezen, te versterken, te verjongen. Eindelijk, een middel om het leven te verlengen; vanhier levenselixir. Ten slotte elixter in de apothekers en likeurstokers-industrie.

[Elius, Aelius]

Elius, Aelius of Elias, naam van den onbekenden ridder, die in een schuitje, door een zwaan getrokken, den Rijn kwam afzakken, te Nijmegen landde, met Beatrix, erfdochter van Teisterbant, huwde, de vader werd van drie zonen, t.w. den eersten graaf van Cleef, den eersten graaf van Loon en den eersten landgraaf van Hessen, en op geheimzinnige wijs verdween, toen zijne vrouw hem, tegen hunne overeenkomst, naar zijn afkomst vroeg. Bilderdijk, die beweerde van de oude graven van Teisterbant af te stammen, heeft deze sage dichterlijk bewerkt in zijn Elius. - Een andere Elias Grajus, Gralius of Gracilis, zoon van den koning Oriant, kwam evenzeer met behulp van een zwaan te Nijmegen, huwde er de erfdochter van Bouillon, en werd door Karel den Groote met het hertogdom Bouillon beleend. Dit onderwerp is behandeld in een ouden Franschen roman ‘du Chevalier au Cygne, duquel est issu Godefroy de Bouillon’.

[Eljen-roepen]

Eljen-roepen, (hong.), toejuichen van Eljen (hij leve! vivat!)

[Elle aimait trop le bal, c'est ce qui l'a tuée]

Elle aimait trop le bal, c'est ce qui l'a tuée = Zij hield te veel van 't bal en dat heeft haar gedood (dit heeft haar het leven gekost). Uit de Fantômes XXXII gedicht der Orientales van Victor Hugo III 3e strophe; gemeenlijk schertsender wijze toegepast op iemand, die door het misbruiken van wat ook, zijn einde, vooral in verstandelijken of geldelijken zin vond.

[Ellersche secte]

Ellersche secte, de dweepzieke volgelingen van Elias Eller, geb. in 1690. Eerst lintwever, daarna burgemeester te Ronsdorf in Westfalen, verviel hij door het lezen der geschriften van Jakob Böhme en der Openbaring van Johannes tot dweeperij, noemde zich Sionsvader, zijn vrouw Sionsmoeder en zijn jongsten zoon den zoon Gods. Deze secte gaf zich over aan velerlei uitspattingen, waarvoor ze eindelijk ontbonden werd.

[Elmus (St.) vuur]

Elmus (St.) vuur, zachte uitstrooming van electriciteit met zwak lichtende vlam uit de spitsen van voorwerpen, de bajonetten der geweren, punten der masten enz.

[Eloel]

Eloel, laatste maand van het maanjaar van den Israëlietischen eeredienst. Valt ongeveer samen met Augustus of September daar het Israëlitische nieuwjaar valt in September of October.

[Eloy(en)gild (St.]

Eloy(en)gild (St., gild der smeden, (ook goud- en zilver-), harnasmakers, slotenmakers, koperslagers en messenmakers. Naar St. Eligius zoo geheeten, van wien de legende zegt, dat hij goudsmid was.

[Elpenbeen]

Elpenbeen, ivoor. Elephantstand.

[Elsevier]

Elsevier, letter, formaat, uitgave in den trant der Elzeviers. Naar het geslacht Elzevier of Elsevier, dat zich van de 16e tot de 18e eeuw te Leiden en Amsterdam jegens de boekdrukkunst zeer verdienstelijk gemaakt heeft; uitgeversmaatschappij te Rotterdam, in 1880 gesticht. Naamlooze vennootschap, wier doel is het uitgeven van boekwerken alsmede het aankoopen en exploiteeren van fondsartikelen, zoo oorspronkelijke als vertaalde.

[Eltheto]

Eltheto, naam der studenten-zendingsvereeniging te Utrecht. Het eerste woord der tweede bede van het Grieksche ‘Onze Vader’ (Matth. 6 vs. 10; Luk. 11 vs. 2) = Eltheto hè basileia sou (Uw koninkrijk kome!).

[Elysée (Het -]

Elysée (Het -, in 1718 te Parijs gebouwd lusthuis, achtereenvolgens door aanzienlijke hovelingen bewoond, - destijds Elysée-Bourbon, - sedert 1830 staatsdomein.

[Elysées (Champs -]

Elysées (Champs -, wandelbosch bij Parijs, door Maria de Medicis ten tijde van Lodewijk XIII's minderjarigheid aangelegd, groot en schoon; genaamd naar Elysion, Elysion pedion, Elysische vlakte, bij Homerus een prachtig en rijk gezegend oord aan den west-

[pagina 245]
[p. 245]

lijken zoom der Aarde, bij den Oceaan, werwaarts de dapperste helden, zonder de bitterheid des doods te verduren, verplaatst werden, om er een genotvol leven te leiden.

[Email]

Email, (wap.), de twee metalen: goud en zilver, en vier kleuren: keel, azuur, sabel en sinopel, die oorspronkelijk met uitsluiting van alle andere in de wapens gebruikt werden; zie ook Pelswerk. Betrekkelijk vroeg komen ook purper, oranje en bloedkleur voor; later alle mogelijke kleuren en tinten.

[Email]

Email, (fr.), brandverf, brandschilderwerk op metaal; email, meerv. émaux, noemt men de kleuren in de heraldiek, omdat de wapens voorheen wel in glas of op metaal werden ingebrand.

[Emailleeren]

Emailleeren, brandschilderen.

[Emendanda]

Emendanda, (lat.), wat gezuiverd moet worden; van drukfeilen bijv.

[Emanatie]

Emanatie, afkondiging eener verordening.

[Emanatie-leer]

Emanatie-leer, leer der uitstrooming van het licht.

[Emanatie-leer]

Emanatie-leer en absorbtieleer, leerstelling (der Boeddhisten o.a.) waarbij de ziel, na den dood van het individu weder opgelost wordt door de goddelijke substantie (absorbtie) evenals zij bij de geboorte hiervan uitgestroomd is (emanatie).

[Emanché]

Emanché, (wap.) zie Ingehoekt.

[Emancipatie]

Emancipatie, bevrijding; toekenning van gelijke rechten met anderen. Lat. emancipatio het ontslag (bij de Romeinen) van het kind uit de vaderlijke macht. Vrouwen em. = gelijkstelling van mannen en vrouwen, wat de staatkundige rechten aangaat; opheffing van alle beperkende bepalingen, waardoor de vrouw in de maatschappij bij den man achterstaat. Slaven em. = vrijverklaring van slaven of van iedere secte en vereeniging, wier rechten beperkt waren.

[Embargo]

Embargo, beslag op vreemde schepen door den staat, in wiens havens ze zich bevinden.

[Embarras de richesses]

Embarras de richesses, overvloed van rijkdom. Titel van een blijspel van den Abbé d'Allainval † 1753.

[Emberdays]

Emberdays, (eng.), vasten- en bededagen. Woensdag, Donderdag, en Zaterdag na den eersten Zondag der Lente. W., D. en Z. na Pinksteren en 14 Sept., 13 Dec. het 1ste lid is ags. ymb-ryne = omloop, periode, als Israëlietisch gebruik volg. Est. 4:3, Job 2:8, Dan. 9:3.

[Embleem, emblemen, emblemata]

Embleem, emblemen, emblemata, (gr.), zinnebeeld. Het woord beduidt oorspronklijk: al het ergens in- of aangezette. Van hier: ingelegd- of ook opgelegd kunstwerk (aan vazen, dat er kon worden afgenomen). Later geteekende of in plaat gebrachte zinnebeeldige voorstellingen, waarvan vooral in 't begin der 17e E. fraaie verzamelingen gedrukt werden, met verzen van de beste letterkundigen.

Als embleem of zinnebeeld noemt men: een lam, een visch, een pelikaan, voor Christus; een phenix, voor de opstanding uit den doode; een duif, voor den H. Geest.

[Emblemata]

Emblemata, (gr.), zinnebeelden. In de letterk.: bijschriften bij plaatjes, met geestelijke of stichtelijke toepassing; bij Roemer Visscher, Sinnepoppen genaamd. Jacob Cats, Vondel, Jan Luyken enz.

[Embonpoint]

Embonpoint, (fr.), en bon point oorspronkelijk juiste verhouding tusschen gestalte en vet, later: zwaarlijvigheid.

[Embouché]

Embouché, (wap.), gemond, als de opening of mond van hoorns (instrumenten) van andere kleur is dan het stuk zelf.

[Embouché]

Embouché, (wap.), met een insnijding, een rust voor de lans (schilden).

[Embrasement]

Embrasement, (fr.), verlichting door Bengaalsch vuur, waardoor een voorwerp, bijv. een toren, als 't ware in brand gestoken wordt (embrasé).

[Embrasse]

Embrasse, fr.), ondervangende en vasthoudende band van een in plooien opgenomen overgordijn. Hij wordt door middel van een gordijnknop aan raamof deurkozijn bevestigd.

[Embrassé]

Embrassé, (wap.), zie Omvat.

[Embrassons-nous Folleville]

Embrassons-nous Folleville, omhels mij Folleville; naar de vaudeville van dien naam (1850) van Labiche

[pagina 246]
[p. 246]

en Lefranc. Schertsende uitnoodiging om vrede te sluiten, of poging om iemand het hof te maken, zooals in het stuk Manicamp, die Folleville tot schoonzoon wenscht te hebben, telkens onder het uitroepen der aangehaalde woorden, dezen omarmt.

[Embrassure]

Embrassure, (mil.). Ingesneden schietgat voor geschut in borstweringen.

[Embroglio]

Embroglio, verwarring. Van ital. imbroglio, fr. embrouillement.

[Embryon in utero matris]

Embryon in utero matris (lat.), ongeboren vrucht in het moederlijf Ironisch nopens onrijpen letterarbeid. Ook wel nopens denkbeelden, plannen, die nog geene gelegenheid tot uiting, tot verwezenlijking, vonden of verkregen. De uitdrukking in de taal der geleerden, is eigenlijk tautologisch; want embruon (gr.) bet. op zichzelf reeds het genoemde geheel.

[Embuscade]

Embuscade, een hinderlaag of bedekte plaats, waar troepen zich verbergen om den vijand onverwacht te overvallen.

[Emerald Isle]

Emerald Isle, (eng.), smaragd eiland, Ierland, naar de schoone groene kleur, die het eiland, uit zee gezien, vertoont. De naam komt het eerst voor bij Drennan, den dichter van ‘Glendalloch’ en van ‘Erin’ (z.a.) als hij Erin, d.i. Ierland, ‘de smaragd van Europa’ en ‘de kostbaarste steen in den ring der aarde’ noemt.

[Emergency-men]

Emergency-men, (eng.), heftige voorstanders der Iersche zelfregeering. Emergency = dringende noodzaaklijkheid.

[Emeritus]

Emeritus, rustend predikant of hoogleeraar. Van lat. emereri = uitdienen; een uitgediende, een oudgediende, bij latere Romeinsche schrijvers.

[Emersie]

Emersie, het te voorschijn treden eener maan uit de schaduw eener planeet; het zichtbaar worden eener ster te voorschijn tredende van achter onze maan.

[Emigrant]

Emigrant, zie Immigrant.

[Eminence grise]

Eminence grise, bijnaam van den capucijn Père Joseph (1577-1638), d.i. François Leclerc du Tremblay, vertrouwde en medewerker van Richelieu.

[Eminence verte]

Eminence verte, een der vrij talrijke spotnamen, waaronder de vrijzinnige nieuwsbladen in België den Minister van Staat, den heer Ch. Woeste plegen aan te duiden. Van dezelfde zijde wordt nml. beweerd, dat die staatsman een groene gelaatskleur zou hebben. Zie ook Homme funeste en Pape laïque.

[Eminentie]

Eminentie, titel, waarmee kardinalen en aartbisschoppen worden aangesproken. Van lat. eminere (uitsteken, uitmunten); de titel werd het eerst verleend door Paus Urbanus VIII († 1644).

[Emir]

Emir, (arab.), (z. ald.)de klemtoon op de tweede lettergreep. Van een woord, dat bevelen beteekent dus bevelhebber.

[Emissie]

Emissie, (hand.), de uitgave of verspreiding van papiergeld, fondsen of aandeelen.

[Emitteeren]

Emitteeren, (hand.), in omloop brengen, uitgeven.

[Emittenten]

Emittenten, uitgevers van loten, fondsen enz. die zij ter markt brengen. Van lat. emittere (uitzenden), tegenw. deelw. emittens, meerv. emittentes.

[Emmanché]

Emmanché, (wap.), zie Gesteeld. (werktuigen en wapens).

[Emmanu-el]

Emmanu-el, eigenlijk Immanuel, met ons is God, eigennaam, dien Jesaja op Gods bevel aan een hem geboren zoon moest geven (Jesaja VII:14) en dien Jozef den uit Maria geboren zoon zou doen dragen (Matth. I:23).

[Emmausgangers]

Emmausgangers, noemtmen vaak twee vrienden, die men dikwijls samen op straat ziet. Naar Lukas XXIV:13 e.v.

[Emmausche kermis]

Emmausche kermis, vroeger het dansen en pretmaken op Paasch- en Pinkstermaandag te Vlaardinger-Ambacht op het plein vóor 't Rechthuis, waar Emous in den gevel stond. Tot 1830 heeft die kermis bestaan.

[Emmer vol water (Een -]

Emmer vol water (Een - (barg.), een dronken boer.

[Emmes]

Emmes, (nieuw-hebr.), vastheid, trouw, waarheid, rechtschapenheid, Uit oud-Hebr. emet.

[pagina 247]
[p. 247]

[Empecinado, (El]

Empecinado, (El - (sp.), lett. ‘de Pikman’. Bijnaam van den veldheer Don Juan Martino Diaz (1775-1825), een vrijheidlievend Spanjaard, die aan zijn vaderland meermalen groote diensten bewezen heeft, vooral in den strijd tegen de Franschen; maar wiens liefde voor een constitutioneelen regeeringsvorm de oorzaak werd, dat hij na de Restauratie in 1825 werd gevangengenomen en ter dood gebracht. In 1814 had de Koning hem vergund zijn bijnaam als geslachtsnaam aan te nemen.

[Empenné]

Empenné, (wap.), zie Gevederd, pijlen).

[Empiétant]

Empiétant, (wap.), met iets, bijv. een prooi, in de klauwen geklemd (roofdieren).

[Empire City]

Empire City, (eng.), rijksstad, bijnaam van New-York als hoofdstad van Empire State.

[Empire of the South]

Empire of the South (eng.), keizerrijk van het Zuiden, bijnaam voor Georgia (V.S.A.) als de machtigste en rijkste der zuidelijke Staten.

[Empire State]

Empire State, (eng.), keizerstaat, bijnaam voor New-York (V.S.A.) als de rijkste, meest bevolkte en invloedrijkste staat der Unie.

[Empire-stijl]

Empire-stijl, of style empire; stijl van kamer-meubileering, gelijk die was in Frankrijk aan het Hof van Keizer Napoleon I.

[Empiricus]

Empiricus, iemand die den grondslag van alle kennis in de ervaring zoekt. Van gr. empeiria = ervaring.

[Employeeren]

Employeeren, (hand.), gebruiken, aanwenden.

[Empoigné]

Empoigné, (wap.), door een lint of koord verbonden (bijv. drie gelijke stukken).

[Empoigné]

Empoigné, (wap.), in de hand van een mensch, of in den klauw van een dier.

[Empolocratie]

Empolocratie, (gr., hand.), letterl. handel-heerschappij, markt-opdrijverij, uit empolein (handeldrijven) en kratos (macht, geweld).

[Empyreum]

Empyreum, de vuurhemel of het hoogste gewest, waar de fijne, oprijzende vuurdeeltjes zich verzamelden, en waaruit de lichtgevende verschijnselen des dampkrings te voorschijn kwamen. Christelijke schrijvers o.a. Dante in zijne beschrijving van het Parijs (het 3e deel zijner Divina Comoedia), - gebruikten dit woord in de beteekenis van de plaats des lichts, alzoo van het verblijf der zaligen. Uit gr. en (in) en pur (vuur).

[Emser dépêche]

Emser dépêche, tijding, boodschap of brief, waarvan de inhoud hoog-ernstige gevolgen kan na zich sleepen. Naar het telegram, door den Franschen gezant graaf Benedetti 13 Jnli 1870 op de badplaats Ems, waar hij gelijk met keizer Wilhelm I vertoefde, van zijne regeering ontvangen, welks inhoud naar men beweert, den keizer bekend werd en spoedig daarop de oorlogsverklaring ten gevolge had.

[Emtio]

Emtio, (lat., hand.), koop, aankoop.

[En]

En, (hebr.), van aïn = bron (wel), dus z.v.a. bron van. Vaak als voorvoegsel in namen: En-dor, En-gannim, En-gedi, En-schemesch.

[En bloc]

En bloc, (hand.), in massa. Wanneer men het geheel in eens in verkoop of in veiling brengt.

[En detail]

En detail, (hand.), in het klein, bij het stuk.

[En dorso]

En dorso of in dorso (hand.), op den rug, een wissel, b.v. geteekend in dorso.

[En gros]

En gros, (hand.), in het groot.

[En haie geschaard]

En haie geschaard, (mil.), stand der soldaten met hunne aanvoerders, man aan man, te weerszijde van den weg, waar langs de vorst of eenig ander aanzienlijk persoon komen zal; lett. fr. als eene heg, waarin de boomen op rijen staan.

[Enchiridion]

Enchiridion, een boekwerk inhoudend het wijsgeerige stelsel van den stoïcijn Epictetus (geb. 50 v.C.), geschreven door zijn leerling Arrianus. Bekend is de uitgave van Epictetus' werken door Daniël Heinsius (Leiden, 1640). Ench = wat in de hand is of genomen worden kan, uit gr. en (in) en cheir (hand); dus handboek; Vgl. Encheiridion.

[pagina 248]
[p. 248]

Ook een verzameling of handboekje; het eerste Luthersche gezangboekje droeg o.a. dien naam.

[En petit comité]

En petit comité, in klein gezelschap, in vertrouwelijk bijeenzijn.

[En rekent d' uitslag niet, maar telt het doel alleen]

En rekent d' uitslag niet, maar telt het doel alleen, slotregel van Tollens' Overwintering op Nova Zembla.

[En 't staat zoo leelijk als geleerde lui zoo kijven.]

En 't staat zoo leelijk als geleerde lui zoo kijven. Vermaning om een wetenschappelijken strijd zonder boosheid ten einde te brengen. Voluit:

 
Maar zonder schelden; want gij zijt geen appelwijven,
 
En 't staat zoo leelijk als geleerde lui zoo kijven.

Langendijk, de Wiskunstenaars.

[En sautoir]

En sautoir, (wap.), verdeeling van een schild, door twee schuinsche lijnen in vier driehoeken.

[En-tont-cas]

En-tont-cas, (fr.), in alle gevallen. Groote parasol, bruikbaar bij regen, zoowel als bij zonneschijn.

[En toute chose il faut considérer la fin]

En toute chose il faut considérer la fin, in alle dingen let op het einde. Lafontaine, Fables III, 5. Raad van den vos aan den bok, waar de vos zich eerst door den bok laat helpen, maar de beloofde wederhulp laat uitblijven, zoodat de bok in groote ongelegenheid komt.

[En vous voyant sous l'habit militaire j'ai deviné que vous étiez soldat.]

En vous voyant sous l'habit militaire j'ai deviné que vous étiez soldat. Toen ik u in militaire kleeding zag, heb ik geraden, dat gij soldaat waart. Deze slotwoorden van een lied, dat in Victorine ou la nuit porte conseil (1831), drama van Dumersau, Gabriel en Dupenty voorkomt, wordt gemeenlijk toegepast op hem, die er zich op laat voorstaan, iets te hebben geraden hoewel het niet moeielijk te raden viel, zooals in het aangehaalde stuk een waarzegger aan de plunje van een loteling ziet dat hij soldaat is.

[Enak]

Enak, (mal. en jav.), lekker, aangenaam, heerlijk smakend van vruchten of spijzen.

[Enakieten]

Enakieten, naar Enak, zoon van Arba (hun stamvader of hoofd) dus genoemd (vgl. Joz. 14 vs. 15; 15 vs. 13), een volk van reusachtige lichaamsgrootte in het zuidelijk deel van Kanaän. Vandaar:

[Enakskind]

Enakskind, groot, forsch, sterk man; naar Deut. IX:2 en Num. XIII:28 en 33, waar sprake is van een rijzig volk, een reuzengeslacht, dat vóór de komst der Israëlieten leefde.

[Enaluron]

Enaluron, (wap.), een boordsel of zoom, versierd met vogelen, bijv. acht arenden.

[Enceladus]

Enceladus, (myth.), een geduchte reus, zoon van den Tartarus en de aarde. In den strijd der reuzen tegen den Olympus werd hij door Jupiter overwonnen, die hem op 't eiland Sicilië wierp, waar hij thans volgens Virgilius (Aeneis III, 578, naar Vondels vertaling) nog ligt in den vorm van den Vesuvius.

[Enchaîné]

Enchaîné, (wap.), zie Geketend.

[Enchassé]

Enchassé, (wap.), met een buisje van andere kleur (eikels).

[Encheiridion]

Encheiridion, (gr.). letterl.: Wat in de hand gevat kan worden, lat. manuale (van manus hand). Vanhier handboek, beknopt wetenschappelijk leerboek. Als zoodanig ook titel van een boek: zoo noemde Arrianus, Epictetus' (geb. 50 na Chr.) leerling, het geschrift, waarin hij de stellingen zijns leermeesters verzamelde, Encheiridion van Epictetus.

[Enclave]

Enclave, in verschillende deelen verspreid liggende gemeente, welke deelen door andere gemeenten worden ingesloten. Enclave (fr.) bet. omtrek, gebied, ingesloten stuk land.

[Enclaves]

Enclaves, (wap.), deelen, welke bij een onregelmatig verdeeld schild, van het éene kwartier in het andere reiken.

[Encoché]

Encoché, (wap.), zie Aangelegd.

[Encoché]

Encoché, (fr.), ingekeept (van pijlen) die aldus op de pees van den boog worden gezet.

[Encore une pareille victoire et nous sommes perdus.]

Encore une pareille victoire et nous sommes perdus. Nog een zoo'n overwinning en wij zijn verloren. In dien vorm plegen de Franschen van een Pyrrhus-zege te gewagen overeenkomstig de woorden, die naar men

[pagina 249]
[p. 249]

beweert, door dien vorst na de te Ausculum duur gekochte overwinning zouden zijn uitgesproken.

[Encores]

Encores terugroepingen bij opera's of concerten om het pas gezongene nog eens te zingen, van fr. encore = nog (eens); anders heet het bis (lat.), dat tweemaal beteekent. In Engeland is encore de gebruiklijke term.

[Encomion Moriae]

Encomion Moriae, (gr)., eigenlijk volgens den titel: Morias enkomion sive Stultitae laus, d.i. Lof der zotheid, een der beroemdste werken van Desiderius Erasmus († 1536), in alle Europeesche talen overgezet. Waarin encomion = lofrede, ofschoon de oorspronkelijke beteekenis van dit woord die van lierdicht was, dat gezongen werd bij den feestlijken optocht van den overwinnaar in de groote nationale wedspelen der Grieken. De zotheid prijst hier de bestaande toestanden, zoodat ze in werklijkheid als afkeurenswaardig worden voorgesteld.

[Encycliek, encyclica]

Encycliek, encyclica, nml. epistola, Pauslijke omzendbrief, waarin het hoofd der R. Kath. Kerk op kerkelijk, zedelijk, ook staatkundig, gebied raad en vermaning geeft. Van (gr.) en = in en kuklos, kring. Bekend zijn o.a. de pauslijke e. van 1864 (de bul Quanta cura, zie ald.) en de enc. van Pius IX betreffende de onfeilbaarheid van den Paus en die van Leo XIII over de sociale kwestie. In de oude Kath. Kerk heetten aldus de brieven betr. de kerkelijke verordeningen, welke de bisschoppen aan hunne diocesanen uitvaardigden; doch deze werden later herderlijke brieven genoemd.

[Encyclopedia]

Encyclopedia en Cyclopedia, het geheel der kundigheden. Van gr. enkuklios paideia = wat tot den kring (cyclus) van onderwijs behoort, de complexus omnis eruditionis, welke de vrije Griek en Romein zich moesten hebben eigen gemaakt, om beschaafde menschen te heeten, of ook, eer zij overgingen tot hunne voorbereiding tot een bizonder levensdoel. Beide termen, maar vooral de eerste, worden tegenwoordig toegepast op (woorden)boeken, welke òf de wetenschap in haar geheel (Algemeene E.), òf eenig deel er van beknopt (Bijzondere E.), behandelen.

[Encyclopedisten]

Encyclopedisten, gezelschap of vereeniging van wijsgeeren, schrijvers en aanzienlijke mannen in Frankrijk, onder wie Voltaire, Diderot, d'Alembert, Montesquieu, Dumarsais, Rousseau, Turot, Marmontel e.a., die te zamen een werk op groote schaal ondernamen, get. Encyclopédie du XVIII siècle ou Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers. 't Zou een algemeen woordenboek zijn, doch was inderdaad een krachtige aanval op den godsdienst. Het werk bestond, met het aanhangsel uit 38 folianten, die tusschen 1751 en 1771 het licht zagen. Het baande den weg tot de Fransche omwenteling.

[Endemische ziekten]

Endemische ziekten, die het gevolg zijn van eigenaardige plaatselijke omstandigheden. Van gr. endèmos (inheemsch, inlandsch).

[Endenté]

Endenté (wap.), zie Getand. Rietstap spreekt van Dentelé, endentelé of denté maar niet van Endenté.

[Endermatische methode]

Endermatische methode, noemt men het aanwenden van geneesmiddelen op de van opper- of bovenhuid (epidermis) ontbloote huid van dermahuid). Ze is reeds oud, maar heeft in den nieuweren tijd meer algemeen ingang gevonden; wordt echter thans verdrongen door de onderhuidsche inspuiting (subcutane injectie).

[Endogamen]

Endogamen, volksstammen, die uitsluitend onder elkander huwen, d.i. nooit een vrouw uit een anderen stam nemen. Van gr. endon binnen, gamein huwen.

[Endor (De tooveres van]

Endor (De tooveres van, de tooveres, door Saul geraadpleegd in den oorlog tegen de Philistijnen. Naar Endor, eene stad in Manasse, I Sam. XXVIII, 7 en volg.

[Endorse]

Endorse (eng., wap.), smalle paal, nl. 1/12 der schildbreedte, gewoonlijk dubbel voorkomend. Hgd. Strichpfahl.

[Endorsé]

Endorsé (wap.), tusschen twee endorses.

[Endossanten]

Endossanten (hand.), de personen, die door overdracht (endossement) recht op eenen wissel verkrijgen.

[Endosseeren]

Endosseeren, een wissel op een ander overdragen; bij uitbreiding, iets aan een ander overdragen. Van fr. endosser (op den rug schrijven).

[pagina 250]
[p. 250]

[Endossement]

Endossement, overdracht van wissels of ander orderpapier, door plaatsing op de rugzijde hetzij van den naam alleen van hem, die endosseert (den endossant), hetzij van dien naam, den datum, en den naam desgenen aan wien of aan wiens order de betaling moet geschieden (den geëndosseerde), met bijvoeging van: ‘genotene waarde’, of van ‘waarde in rekening’.

[Endossement in blanco]

Endossement in blanco (hand.), endossement, dat alleen den naam van den endossant bevat, waarboven zooveel ruimte gelaten wordt als tot invulling van het endossement noodig is.

[Endossement per procura]

Endossement per procura (hand.), (eigenlijk lat. per procurationem), = bij procuratie endossement, waarbij de geëndosseerde geen eigenaar van den wissel wordt, maar alleen belast met het inkasseeren daarvan.

[Endossement niet aan order]

Endossement niet aan order (hand.), endossement, waarbij de geëndosseerde niet gemachtigd is, den wissel verder over te dragen.

[Endossement zonder obligo]

Endossement zonder obligo (hand.), endossement, waarbij de endossant geene verantwoordelijkheid van den wissel op zich neemt.

[Energumenen]

Energumenen, letterlijk, die bewerkt worden door een boozen geest. Van gr. energeomai tegenw. deelw. energoumenos, dat echter in het Nieuwe Testament nooit anders dan in gunstigen zin voorkomt van krachten, die in de Apostelen enz. werkten.

[Enfant (à l' - gekapt zijn]

Enfant (à l' - gekapt zijn, met kort afgesneden haar, dat langs het hoofd neerhangt; soms vóór met krulletjes; meestal bij enkele gelegenheden, bij dames, wier kindsheid al heel lang voorbij is.

[Enfant de giberne]

Enfant de giberne of de la balle (fr.), kinderen van gehuwde soldaten, in de kazerne geboren. Later werd de uitdrukking enfant de la balle ook op leden van andere maatschappelijke groepen b.v. op tooneelspelers toegepast.

[Enfant chéri des dames]

Enfant chéri des dames (fr.), heer die in den smaak der dames valt; troetelkind.

[Enfant gâté de la nature]

Enfant gâté de la nature (fr.), een door de natuur bedorven kind, nam. iemand van de veelzijdigste begaafdheden. Men noemt zoo iemand ook wel een gunsteling der feeën.

[Enfant terrible]

Enfant terrible (fr.), vreeselijk kind, een kind, dat onwetend zijn ouders of anderen in verlegenheid brengt, door in bijzijn van derden dingen te zeggen die beter gezwegen waren. Overdrachtelijk een partij-man, die de bedoelingen zijner partij aan 't licht brengt, tot schade van haar belang. De uitdrukking dankt haar ontstaan aan den geestigen in 1866 overleden teekenaar Gavarni (Sulpice Paul Chevalier), die haar voor eene serie zijner Caricaturen uitvond. Meer in 't algemeen iemand, die onwetend uit de school klapt.

[Enfanterie]

Enfanterie, spotnaam, dien Napoleon l aan de studenten in het Duitsche leger gaf; hij had ze eerst écoliers genoemd.

[Enfants de France]

Enfants de France, de koninklijke prinsen in Frankrijk.

[Enfants perdus]

Enfants perdus (fr. mil.), lett. verloren kinderen, uiterste voorposten, men noemt ze ook kanonnenvleesch (fr.) chair de canon; (hgd.) Kanonenfutter.

[Enfants, si les cornettes vous manquent, ralliez-vous à mon panache blanc; vous le trouverez toujours au chemin de l'honneur et de la victoire.]

Enfants, si les cornettes vous manquent, ralliez-vous à mon panache blanc; vous le trouverez toujours au chemin de l'honneur et de la victoire. Kinderen, mochten de standaarden u ontbreken, schaar u dan om mijn witte pluim, gij zult haar immer op den weg der eer en der zege vinden. Woorden, die Koning Hendrik IV zijn soldaten, kort vóór den slag van Ivry (1690) zou hebben toegeroepen.

[Enfer]

Enfer (fr.), hel, afgezonderde plaats, - het zoldertje of schuurtje, - waarin men te Parijs in de groote openbare boekerijen de verboden boeken der Protestanten en ketters bewaart.

[Enfilé]

Enfilé (wap.), doorboord, door een zwaard, pijl enz.

[Enfileeren]

Enfileeren (mil.), zijwaarts beschieten of kunnen inzien van eene vijandelijke stelling.

[pagina 251]
[p. 251]

[Enfleurage]

Enfleurage, het verkrijgen van de fijne welriekende geuren der bloemen zonder aanwending van hitte.

[Eng]

Eng, de vruchtbare grond rondom de dorpen, ingesloten door heide, gemeenschappelijk bezit der dorpsbewoners. Daar men algemeen spreekt van den Eng, wordt Eng meestal tot Neng.

[Engagement.]

Engagement. 1. Het teekenen (voor eenige jaren) voor den krijgsdienst in Oost- of West-Indie; 2. vrijerij, het verloofd zijn. Van fr. engager (verpanden), en dit van gaga (pand).

[Engel]

Engel, van gr. aggelos, spreek uit angelos, d.i. boodschapper. De engelen komen in den Bijbel het eerst voor als boodschappers des Hemels, als mannen in blinkend witte kleederen. Om de snelheid van hun verschijnen en verdwijnen te verzinlijken zijn ze als gevleugeld voorgesteld. (Vgl. Dan. IX vs. 21; Jes. VI vs. 2). Waardigheid in de Apostolische Gemeente.

[Engel (Ik heb nog geen - van hem gezien.]

Engel (Ik heb nog geen - van hem gezien. Hand. XII:15. Ik weet nog niets van zijn dood. De Joden meenden, dat ieder een beschermengel had, die aan zijn vrienden verscheen om hem zijn laatste bevelen te brengen.

[Engel gezien (Hij heeft een -]

Engel gezien (Hij heeft een -, hij moet sterven, hij lijdt aan eene doodlijke kwaal. Volgens het oud-Israëlietische geloof, dat de verschijning van een engel als de voorbode van den dood gold; zie o.a. Richt. VI:22, 23; XIII:22.

[Engeland]

Engeland, (Hilversum, 16e eeuw) = heide tot bouwland of eng ontgonnen.

[Engelen (De zeven heilige -]

Engelen (De zeven heilige -, Michael, Gabriël, Raphaël, Oriphiël, Zachariël, Samuël en Ariel.

[Engelenbak]

Engelenbak, de geringste plaats in den schouwburg, tevens de hoogste; in tegenstelling van den beneden bak het parterre. In België kiekenst of nilenkst.

[Engel-doctor]

Engel-doctor, Thomas Aquinas, eigenlijk doctor angelicus: engelachtige leeraar.

[Engelenkeuken]

Engelenkeuken, naam, waaronder een der drie vermaardste schilderijen van Murillo, vermoedelijk in 1645 vervaardigd, bekend is; het bevindt zich in het Louvre, te Parijs.

[Engelen-orden]

Engelen-orden, volgens Dionysius den Areopagiet, werden de engelen verdeeld in negen orden en drie kringen of rangen:

1. Seraphim en 2. Cherubim, in den eersten kring; 3. Tronen en 4. Heerschappijen, in den tweeden kring; 5. Deugden, 6. Machten, 7. Vorstendommen, 8. Aartsengelen en 9. Engelen, - in den derden kring. Volgens de Bijbelsche en de na-Bijbelsche geschriften zijn er 3 klassen:

1. Hemelgeesten: Cherubim, Ophanim, Seraphim. 2. Engelend op aarde verschijnend: Malachim, Evelin, Kedoschim, Anaechim, Bué-elim. 3. Booze geesten en demonen: (Boden), (Helden) (Heiligen) (Mannen), (Zonen der Godheid).

[Engelen-schepping.]

Engelen-schepping. De engelen, zeggen de Arabieren, werden geschapen uit zuivere, schitterende juweelen; de geesten uit vuur; de menschen uit aarde.

[Engelenzang]

Engelenzang, het lied dat aanvangt met Eere zij God in den Hooge, (Gloria in Excelsis Deo), hetwelk (Luk. II:14) de engelen zongen, bij de geboorte van Jezus.

[Engelmakerij]

Engelmakerij, het uit den weg ruimen van jonge kinderen door slechte voeding en door verregaande verwaarloozing, met voorbedachten rade gepleegd door menschen bij wie ze zijn uitbesteed ook: het afdrijven van de vrucht.

[Engelbewaarder]

Engelbewaarder, (r.-kath.), persoonlijke beschermengel. Letterlijke vertaling van ange-gardien, in verband met Psalm XCI:11; anders: bescherm-engel, schuts-engel.

[Engels]

Engels, (hand.), gewicht om goud te wegen. 1 Eng. = 1.5. wichtje.

[Engelsch]

Engelsch, (transv.), hij het met hom Engelsch gepraat. = hij heeft hem hard aangesproken.

[Engelsch hemd]

Engelsch hemd, het witte linnen of katoenen overhemd, dat netgekleede mannen dragen, en dat het boezeroen vervangt, hetwelk tot de kleeding der ambachtslieden behoort, wanneer deze aan den arbeid zijn. Dit werd oorspr. van Engelsch katoen of linnen vervaardigd.

[Engelsch kruis]

Engelsch kruis, (wap.), zie Kruisen.

[pagina 252]
[p. 252]

[Engelsch kruis]

Engelsch kruis, (wap.), van zilver op een veld van keel.

[Engelsch laken (Elk draagt geen -]

Engelsch laken (Elk draagt geen -, elk is niet onaandoenlijk voor lof of blaam. Oogt op de ondoordringbaarheid van Engelsch laken, wegens de deugdlijkheid van dat weefsel in vroeger dagen.

[Engelsch rood]

Engelsch rood, is in 't algemeen ijzer-oxyde, dat als roode verf of als polijstmiddel gebruikt wordt.

[Engelsch schrift]

Engelsch schrift, het gewone schuine schrift, in tegenstelling met het steile.

[Engelsch zout]

Engelsch zout of bitterzout, zwavelzuur magnesium, komt voor in het zeewater en sommige bronnen; werd het eerst in Engeland gevonden in 1695, en dient tot laxeermiddel. Ook Epsom-salts, Glauberzout, sel Chanteaud, en sterk vertegen woordigd in Hunyano Janos of Hongaarsch bitterwater, Karlsbaderzout, e.a.

[Engelsch zweet]

Engelsch zweet, Morbus Anglicus, epidemie, die, afkomstig uit Engeland, in de 15e en 16e eeuw bijna geheel Europa teisterde, en zich in 1529 te Amsterdam vertoonde, aldaar 10 dagen heerschte en 2000 menschen aantastte, waarvan er een kleine honderd bezweken. Ook in andere steden van ons vaderland woedde ze hevig, maar het aantal overledenen bedroeg gemeenlijk 5% der aangetasten. De kenteekens der ziekte waren heftig zweeten en neiging tot slapen; dit laatste moest metgeweld bestreden worden

[Engelsche Groetenis]

Engelsche Groetenis, de groetenis van den Engel: ‘Ave Maria, gratia plena’, Wees gegroet, gij begenadigde; Luk. I:28.

[Engelsche Grooten]

Engelsche Grooten, Brabantsche munt van Jan I, waarop een engel was afgebeeld.

[Engelsche hoorn]

Engelsche hoorn, (muz.), cor anglais, corno inglese, oboe di caccia, een hobo met dieperen toon (in f) alt-hobo. (Zie Hobo).

[Engelsche Rabelais]

Engelsche Rabelais, bijnaam voor Swift (1667-1745) de grootste en geestigste, maar ook de heftigste satyricus van Engeland, gelijk Rabelais dat was van Frankrijk.

[Engelsche Staatskerk]

Engelsche Staatskerk, vroeger Anglikaansche Kerk. In tegenstelling met de R.-Katholieke, erkent ze den regeerenden vorst als hoofd, niet den Paus.

[Engelsche stijl]

Engelsche stijl, of landschapsstijl, in den aanleg van tuinen. In Neder-Betuwe noemt men een tuin met slingerpaden, in welken warmoezierderij zich afwisselt met bloementeelt, een Engelschen tuin. Deze tuinaanleg verving dien van Lenôtre uit de 17e eeuw, welke bestond uit rechthoekige paden, geschoren hagen, en vruchtboomen.

[Engelsche waschvrouw]

Engelsche waschvrouw, de titel der vrouw, die zich bezig houdt met het wasschen, strijken en glanzen van overhemden (engelsch-hemden), boorden, manchetten, enz.

[Engelsche ziekte]

Engelsche ziekte, denkelijk verbasterd uit enkelziekte, een ziekte, die veel bij kleine kinderen voorkomt, en bestaat in eene onvoldoende voeding van het beendergestel, waardoor de gewrichten uitzetten, de beenderen krom trekken en allerlei misvormingen ontstaan. Men vindt die ziekte het meest in laag gelegen, vochtige streken, zooals in Engeland, Nederland en het noorden van Frankrijk. Ook geheeten rachitis (gr., wat tot de ruggegraat behoort).

[Engelschen brief schrijven of lezen; (Een -]

Engelschen brief schrijven of lezen; (Een -, euphemisme voor een slaapje na den eten, evenals men ook zegt: een uiltje knappen; zichzelf van binnen bekijken; luisteren of het gras groeit.

[Engelsman]

Engelsman, zie Huis te Britten.

[Engineer]

Engineer, (transv.), ingenieur Eng. engineer; in Nederland eenvoudig verkooper van werktuigen.

[England expects every man to do his duty.]

England expects every man to do his duty. Engeland verwacht, dat ieder zijn plicht zal doen. Nelson's dagorder voor den slag van Trafalgar 21 October 1805.

[Englanté]

Englanté, (wap.), zie Geëikeld.

[English (the King's -]

English (the King's -, des Konings Engelsch, zoo genoemd sedert onder en na Hendrik IV de koninklijke besluiten ook in het Engelsch, niet meer

[pagina 253]
[p. 253]

in het Fransch of Latijn, werden uitgevaardigd, thans natuurlijk the Queen's English, het (correcte, zuivere) Engelsch, zooals het aan 't Hof gesproken wordt.

[Engoulé]

Engoulé (wap.), gestoken in den muil van een dier (pijlen e.a.).

[Engrenage]

Engrenage (fr.) in elkander-grijping van raderen; fig. voortstuwing.

[Engrêlé]

Engrêlé (wap.), zie Uitgeschulpt.

[Enguiché]

Enguiché (wap.) met een mond van andere kleur, dan het stuk zelf (jachthoorns) enz.

[Enhendé]

Enhendé (wap.), aan de onderzijde in twee takken gesplitst (palen, kruisen, e.a.).

[Enk]

Enk (zie Esch en Eng). De gemeenschaplijke bouwgronden in Neder-Duitschland. Thans nog heeten in Overijsel en Drente de hooge zandige bouwgronden esschen, eene vlakte van aaneenliggende wei- of bouwlanden, door scheids voren afgeperkt. Zulk een scheidsvoor heet in classiek en Mid. lat. sulcus. Ingeval het aaneenliggende weilanden waren, had ieder eigenaar, naar gelang van zijn aandeel het recht, een zeker getal beesten daarin te weiden.

[Enkhuizen]

Enkhuizen (zeet.), herhaalde slag van een kabel om de beting (stelling om 't ankertouw of de anker-ketting aan vast te leggen).

[Enkaustiek]

Enkaustiek (gr.), inbrandingskunst, trant van schilderen met was, gebezigd door de Grieken, waarbij deze stof, door middel van vuur, met den spadel of stylus op doek of paneel werd ingebrand. Van kaiein (branden).

[Enoptromantie]

Enoptromantie, Catoptromantie, (gr.-lat. Catromantia). Spiegelwichelarij, een kunststuk waarmede men op 't bijgeloof des volks werkte, met 2 en 3 spiegels zoodanig te plaatsen, dat de voorwerpen van den eenen in den anderen werden teruggekaatst.

[Enquérir (Armes á -]

Enquérir (Armes á -, of Cas à enquerre (wap.), wapens, waarin met opzet gezondigd is tegen de regels voor de kleuren (metaal op kleur en kleur op metaal), met het doel om door een telkens herhaald onderzoek naar deze schending der regels, de bijzonder eervolle aanleiding tot het schenken van het wapen weer in herinnering te brengen. Rietstap noemt ze ten onrechte Raadselwapens; het was niet de bedoeling een raadsel op te geven, al zijn sommige raadselachtig geworden, omdat het heraldieke aandachts-teeken over het hoofd werd gezien en de oorsprong vergeten is. De waarheid is, dat de regels veel jonger zijn, dan het gebruik van wapens en buiten Frankrijk nooit zoo algemeen gevolgd zijn als daar.

[Enquête]

Enquête, een van staatswege ingesteld onderzoek van bevoegde personen om over de wenschlijkheid of noodzaaklijkheid van wijziging in de wetgeving te oordeelen. In rechtstaal: verhoor van getuigen.

[Enquête (Recht van]

Enquête (Recht van - het recht van de beide Kamers der Staten-Generaal en andere parlementen om een onderzoek in te stellen, met het oog op de wettelijke regeling van een of ander onderwerp.

[Ensemble]

Ensemble (fr.) (muz.) het samenwerken van meer dan twee personen dus in terzetten, quartetten, quintetten, met of zonder koor. In de instrumentale muziek zijn ensemble-werken composities voor verschillende muziekinstrumenten, vooral piano met strijk of blaasinstrumenten.

[Ensergeld]

Ensergeld, eene bijdrage door de Staten van Overijsel gevorderd van ieder inkomend of uitvarend schip in die provincie, om uit de opbrengst het eiland Schokland met het dorp Ens te onderhouden. Sedert 1634 werden de schepen voor 't eerst belast met één stuiver, welke belasting in 1698 klom tot een schelling; ze is nu afgeschaft.

[Ensign]

Ensign (eng.), Vaandrig. Verkort uit ensign-bearer (vaandeldrager), dat ook gebezigd wordt. Van fr. enseigne.

[Ensilage]

Ensilage, het bewaren van groen veevoeder in silo's of overdekte kuilen waar het een zuurvormend gistingsproces ondergaat; inkuiling; verduurzaming van groenvoeder.

[Enté]

Enté (wap.) zie Geënt.

[Entente cordiale]

Entente cordiale, vriendschappelijke overeenkomst; vooral die tusschen de hoven van Frankrijk en Engeland

[pagina 254]
[p. 254]

bevestigd tijdens het bezoek van Lodewijk Filips aan Londen. Reeds vroeger moet Lord Aberdeen onder gelijke omstandigheden tot den Graaf de Jarnac gesproken hebben van cordial good understanding.

[Enter]

Enter = éénjarig paard.

[Enterdreg]

Enterdreg (zeet.), haken, gebruikt bij zeegevechten, om de strijdende schepen aan elkaar te binden.

[Enthouisiasme]

Enthouisiasme, geestdrift, geestverrukking; toestand waarin zich de Pythische priesteres, - zie Pythia, - bevond, wanneer ze op haar drievoet gezeten, den wil der goden opving. Van gr. enthousiasmos (bezieling door een god), uit theos (god).

[Entire]

Entire (eng.), enkelvoudige, onversneden, onvermengde biersoort, in tegenstelling van 't mengsel ale en stout.

[Entlaubter Stamm]

Entlaubter Stamm, ontbladerde stam, Schiller, Wallenstein's Tod III. 13. Zoo noemt zich Wallenstein, als hij door Octavio Piccolomini's kuiperij door zijn leger verlaten is.

[Entortillé]

Entortillé (wap.), met een hoofddoek om de slapen. (Mooren- en andere hoofden).

[Entoyre]

Entoyre (eng. wap.), schildzoom beladen met levenlooze voorwerpen.

[Entr'-acte]

Entr'-acte (fr. toon), pauze tusschen de bedrijven, ook muziek tusschen de bedrijven. Eindelijk, kleine sigaar, zóo klein, dat deze tusschen twee bedrijven kan opgerookt worden.

[Entre chien et loup]

Entre chien et loup (fr.), lett. tusschen hond en wolf, fig. in het vallen van den avond, nl. wanneer men op den weg geen duidelijk onderscheid kan zien tusschen een hond en een wolf, daar deze dieren sterk op elkaar lijken.

[Entre la poire et le fromage]

Entre la poire et le fromage (fr.), lett. tusschen de peer en de kaas, d.i. terloops, in een oogenblik; als de peer (d.i. de fruit) op het dessert gebruikt is, volgt al heel spoedig de kaas, die het dessert besluit. De tijd is kort en in het midden van de gasten stellig kwalijk gekozen voor ernstige of belangrijke overwegingen.

[Entrée]

Entrée (fr.), ital. entrata; sp. entrada, weelderig geinstrumenteerde inleiding of voorspel bij oudere opera's of andere groote composities. Als dans is de entrée, die gewoonlijk in 4/4 maat gespeeld wordt, een soort polonaise, en komt ook als begin van eene serenade voor.

[Entrée missen (Zijne -]

Entrée missen (Zijne -, ongelukkig aanvangen, tengevolge van feilen of flaters, zoodat men geen indruk meer maakt. Ontleend aan eene entrée de chambre (het binnen komen bij gezelschap).

[Entrefilet]

Entrefilet (fr.), klein courantenbericht, van fr. entre (tusschen) en filet (fileet, streepje) het bericht is namelijk van het daar bovenstaande en van het daar onderstaande door een streepje gescheiden.

[Entrelacé]

Entrelacé (wap.), zie Gestrengeld.

[Entremes]

Entremes (sp.) en Entremets (fr.), korte kluchtspelen, die tusschen de bedrijven van een drama werden gevoegd. Letterl., tusschen de maaltijden, vandaar ook naam voor een tusschengerecht.

[Entreposeur]

Entreposeur (hand.), de opzichter van een entrepôt.

[Entrepôt]

Entrepôt (hand.), bewaarplaats voor koopmansgoederen, waarvan een recht of tol betaald moet worden. teneinde die rechten niet te betalen dan nadat de goederen bij verkoop daaruit vervoerd worden.

[Entretenu]

Entretenu (wap.), elkaar ondersteunend zooals sleutels waarvan de oogen ineengestrengeld zijn.

[Entretenue]

Entretenue, bijzit, letterl. onderhouden (dame). Het echte Fr. woord voor het in Frankrijk en België onbekende maintenée, dat van maintenir zal komen, of eene zinspeling zou zijn op den naam van Mme. de Maintenon (1719), de minnares van Lodewijk XIV.

[Enurney]

Enurney (eng. wap.), schildzoom met dieren beladen.

[Enyo]

Enyo (gr.), de godin van den woesten krijg, bij de Romeinen.

[Enzio (König]

Enzio (König, man van avonturen; naar den titel van een treurspel van Raupach, waarvan de stof ontleend is aan het leven van Enzio of Enzius.

[pagina 255]
[p. 255]

koning van Sardinië (1225-1272), onwettige zoon van keizer Frederik II, en dapper krijgsman, die vele avontuurlijke lotgevallen beleefde.

[Eodem anno]

Eodem anno, (lat.), in hetzelfde jaar.

[Eas]

Eas, (gr. myth.) Aurora, de godin van den dageraad.

[Epacta]

Epacta, (gr.), bijgevoegd, de maansouderdom, n.l. het aantal dagen, dat op den In Januari verloopen is, sedert de laatste nieuwe maan. Dit is het verschil tusschen het zonnejaar en het maanjaar, welk eerste elf dagen langer is; zoodat de epacta gewoonlijk per jaar met elf aangroeit. Bij naam jaren gerekend, begint elke maand met de nieuwe maan, zoodat naar den almanak bijv. bij de Arabieren, de maanden in 33 jaar alle jaargetijden hebben doorloopen. In 19 jaar valt de nieuwe maan weder op denzelfden dag.

[Epanoui.]

Epanoui. (wap.), zie Ontloken.

[Epaulet]

Epaulet, vroeger in Nederland het onderscheidingsteeken van een officier, thans alleen bij de officieren der marine in gebruik. Vandaar, de epaulet krijgen = officier worden; van fr. épaulette = schouderbedekking, en dit van épaule = schouder. Ten tijde van Napoleon droeg men éen epaulet.

[Epèa pteroenta]

Epèa pteroenta (gr.), gevleugelde woorden (z.a.).

[Eperonné]

Eperonné, (wap.), zie Gespoord (hanen, voeten).

[Epha]

Epha, (hebr.), een maat voor droge waren, ongeveer 11½ kubieke decimeter.

[Epheben]

Epheben, afzonderlijke gebouwen, in het oude Sparta gesticht voor de Epheben, jongelingen en jonge mannen tot hun 20e jaar, zoolang zij in hun leeftijd waren en onbevoegd om de volksvergaderingen bij te wonen. Van gr. ephèbos = huwbaar (uit hèbè, manbaarheid), of jongeling van 16-20 jaar en daar boven.

[Ephemeriden]

Ephemeriden, lett. dingen, die een dag duren: bloemen, insecten; fig. lichte onbeduidende lectuur, letterkundige vodjes, die een kort leven hebben; geschriften, waarin de gebeurtenissen van den dag naar tijdsorde worden medegedeeld, ook dagbladen en tijdschriften, en meer in het bijzonder de sterrenkundige tafelen, waarin de toekomstige standen van zon, maan en planeten zijn aangewezen. Ze bestaan in de beschaafde landen sedert de 2e helft der 15e eeuw. Onzen Zeemansalmanak mag men er onder rekenen. Thans ook fr. scheurkalender. Van 't gr. epi (op) en hèmera (dag).

[Epheten]

Epheten, rechters te Athene, 51 in getal, allen over de 50 jaren oud, uit elk der 10 stammen werden er 5 gekozen en de 51ste door het lot. Zij oordeelden over burgerlijke rechtszaken, terwijl de gewichtigste zaken of groote misdaden voor den Areopagus gebracht werden.

[Ephorium]

Ephorium, gebouw in het oude Sparta, waar de Ephoren of opzichters, aan wie o.a. de rechtsspraak in civiele processen opgedragen was, vergaderden. Uit gr. eph' = epi (op, over), en horân (zien).

[Ephraimieten]

Ephraimieten, Pruisische en Saksische halve guldens en drittelthaler van zeer slecht gehalte, die door de firma Ephraim, Itzig en Co. te Leipzig ao 1753-63 vervaardigd werden. In navolging noemde men ook aldus al het valsche geld, dat Duitschland gedurende den 7-jarigen oorlog overstroomde.

[Ephydriaden]

Ephydriaden, (myth.), waternymphen, naderhand bij de oude Duitschers Nixen.

[Epicuri Horti]

Epicuri Horti, de tuinen van Epicurus, waarin de Grieksche wijsgeer Epicurus (342-271 v.C.) zijne lessen gaf.

[Epicurisme]

Epicurisme, zie Epicurist.

[Epicurist]

Epicurist, iemand, die zich aan het edelste of voortreflijkste zingenot overgeeft; naar de leer van Epicurus, wiens latere volgelingen echter in strijd met hetgeen hun meester leerde, zich veelal aan ruw of laag zingenot overgaven.

[Epicuros]

Epicuros, in de Joodsche spreektaal vaak verbasterd tot Apikoures, en gebruikt in den zin van loochenaar der heilige godsdienst-beginselen; omdat de Epicuristen Gods voorzienigheid ontkenden.

[pagina 256]
[p. 256]

[Epicycloïde]

Epicycloïde, rand rondom zegels. Omdat die rand niet tot het zegel zelf behoort, maar tot verduidelijking daarvan is aangebracht, aldus geheeten, van gr. epikukleo, extrinsecus insero (d.i. als niet tot de zaak zelve behoorend, iets ergens bijvoegen). Kuklos (cyclus) beduidt kring, dus ook rand, ook op munten: een rand (om een wapen of kruis), die uit 4 of meer cirkelbogen bestaat met de ronding naar buiten en de eindpunten der bogen naar binnen gericht.

[Epidemie]

Epidemie, heerschende, besmetlijke ziekte; van gr. epi (onder) en dèmos (volk).

[Epiek]

Epiek, (gr.), beoefening van het epos (z.a.).

[Epieu]

Epieu, (wap.), een soort hellebaard met een lange punt aan 't uiteinde, bij de zwijnenjacht in gebruik, zwijnspriet.

[Epigonen]

Epigonen, later geborenen, schrijvers, die geen oorspronklijken weg opgegaan, maar dien van een of ander genie gevolgd zijn. Zoo noemt men de mannen der hedendaagsche Duitsche letterkunde de epigonen van Schiller en Goethe. Naar de Epigonen (nakomelingen) t.w. de zonen der Zeven Helden, die tegen Thebe ten strijde getrokken waren. Die zonen n.l. door wraakzucht geprikkeld, ondernamen tien jaar later een nieuwen veldtocht tegen de Thebanen.

[Epigraphische zijde (De -]

Epigraphische zijde (De -, eener munt, d.i. de letter- of schriftzijde. Van epigraaf = opschrift van een gebouw, van een boek.

[Epichorint]

Epichorint, (gr.), inheemsch, wat eigenaardig en bijzonder is aan de inboorlingen van een land. Uit epi (in) en chlóra (landstreek, gebied).

[Epiloog]

Epiloog, het tegenovergestelde van proloog; slotrede derhalve. Aan het einde van de oude blijspelen vindt men vaak een epiloog, uitgesproken door een der acteurs, dikwijls alsdan de woordvoerder van den dichter, handelende over de strekking van het stuk, of den korten inhoud weergevende.

[Epinards (Avoir les -]

Epinards (Avoir les -, (fr.-mil.) van kapitein tot majoor bevorderd worden, hij komt dan in het bezit der épaulettes à graines d'epinards.

[Epiphanie]

Epiphanie, (r.-kath.), gedenkdag: 1o. van het Driekoningenfeest op 6 Januari, toen eene ster aan de Wijzen uit het Oosten openbaarde, waar het kindeke Jezus was; 2o. van den doop van Jezus in de Jordaan en van de nederdaling van den H. Geest; 3o. van de bruiloft te Kana, waar Christus het eerst in het openbaar een wonder verrichte. Van gr. epiphaneia (verschijning). In het algemeen: gedenkdag van de openbaring van Christus heerlijkheid aan de wereld.

[Epiphi]

Epiphi, naam der elfde maand van het Egyptische jaar.

[Episch]

Episch, verhalend. Van gr. epos (z.a.).

[Episcopalen]

Episcopalen, in Engeland voorstanders van een wereldlijk episcopaalsysteem, onder de Protestanten ook Anglikanen geheeten. Tegenovergesteld van de Presbyterianen (in Engeland, Schotland en N.-Amerika).

[Episcopalisten]

Episcopalisten, zich noemende R.-Katholieken, die de Conciliën der vereenigde Bisschoppen boven den Paus stellen. Van episcopaal (bisschoppelijk).

[Episcopus]

Episcopus, bisschop, dat uit dit Grieksche woord, hetwelk opziener beteekent ontstaan is.

[Episode]

Episode, ingevoegd gedeelte in een dichtstuk, dat een klein geheel vormt en met zoo lossen draad met het groote geheel samenhangt, dat het desnoods gemist kan worden. In het daaglijksch leven elke afwijking van het hoofdonderwerp. Ontleend van de episode in het Grieksche treurspel, n.l. dat gedeelte, hetwelk tusschen twee koorliederen, die oorspronkelijk de hoofdzaak waren, werd ingelascht. Vanhier: los verhaal, op zichzelf staand bedrijf.

[Epistel]

Epistel, brief, inzonderheid lange brief. Uit lat. epistola beter epistula, dit van gr. epistalè van epistellein (zenden) heenzenden, vooral door een bode of brief iets melden, iets berichten. Men spreekt ook wel, min of meer tautologisch van ‘een lange epistel’. Het woord worde niet mannelijk (Woordenlijst van de Vries en Te Winkel) maar vrouwelijk gebezigd, omdat het van een vrouwelijk woord komt. In het N.T. zendbrief.

[pagina 257]
[p. 257]

[Epistel]

Epistel, (r.k.), gedeelte der H. Schrift, - meestal genomen uit een van de brieven der Apostelen, of uit het Oude Testament, nooit uit de Evangeliën, - dat in iedere mis gelezen of gezongen wordt. Op Zon- en Feestdagen wordt dit vóór de preek of onder de mis, in het Nederlandsch voorgelezen. In de oude Christelijke kerk en thans nog bij de Roomschen, Anglikanen en vele Lutherschen Zondags het gedeelte der H.S. dat gelezen wordt. Iedere Zondag heeft zijn eigen Epistel.

[Epistelzijde]

Epistelzijde, (r.k.), de zijde van het altaar, waar de Epistel (z. ald.) gezongen of gelezen wordt. Als men met het gelaat naar het altaar staat, is het de rechterzijde.

[Epistolae obscurorum virorum]

Epistolae obscurorum virorum, brieven van duisterlingen (zie Dunkelmänner), verzameling van spotbrieven, in den aanvang der 16e eeuw in ellendig monnikenlatijn en als afkomstig van hoogleeraren en geestelijken uit dien tijd uitgegeven, waarin de scholastieke wijsgeeren en monniken met betrekking tot hunne leerlingen, geschriften, zeden, zegswijzen, dwaasheden en uitspattingen op de onbarmhartigste wijs werden gegeeseld. Ze zijn gericht aan Ortuinus Gratius, den leider der Obscurantenpartij te Keulen.

[Epitaphe]

Epitaphe, lijkrede, grafschrift, grafsteen aan den muur opgehangen of aangebracht grafteeken met opschrift. Lat. epitaphius, uit gr. epi (bij), taphos (graf).

[Epithalamium]

Epithalamium, (gr.), bruiloftslied, dat bij de Grieken en Romeinen voor het bruidsvertrek (thalamos) door een koor van jongelingen en maagden gezongen werd.

[Epitheton]

Epitheton, (gr.), bijvoegsel.

[Epitheton ornans]

Epitheton ornans, een bijvoegsel of bijvoeglijk nmw., dat tot lof verstrekt; meesttijds van opgesmukte loftuitingen gebezigd, van gr. epitheton = bijvoegsel, en lat. ornans = versierend.

[Eployé]

Eployé, (wap.), zie Dubbel.

[Epopee, Epopeum]

Epopee, Epopeum, gewoonlijk hetzelfde als epos, maar 't beteekent eigenlijk: een flink, groot, goed in elkander gezet of gemaakt heldendicht. Van gr. epopoia, uit epos (verhaal) en poien (maken).

[Epoque maken]

Epoque maken, opgang maken, als gewichtig beschouwd worden; van gr. epoche = halte, tijdstip.

[Epos]

Epos, heldendicht, gedicht van eenigen omvang, waarin een held of eene groote gebeurtenis verheerlijkt wordt. Gr. epos = het gesprokene, woord, rede.

[Epreuves d'artiste]

Epreuves d'artiste, eerste en beste afdrukken van platen, zonder onderschrift. Van épreuve = proefafdruk, en artiste = kunstenaar. Ten bewijze van echtheid draagt veelal elke afdruk een kleine teekening van den kunstenaar, welke van de plaat verwijderd wordt, als de gewone druk begint.

[Epsom Races]

Epsom Races, beroemde wedrennen, die sedert 1778 in Engeland gedurende de maand Mei gehouden worden, naar Epsom een marktvlek in het graafschap Surrey. Zij duren vier dagen; de tweede dag (Woensdag) is de beroemde Derby-dag, ingesteld door Lord Derby in 1780.

[Epsom-zout]

Epsom-zout, zie Engelsch zout. Epsom (of Epsham, in Engeland, graafschap Surrey) heeft zoutkeeten.

[Epulae lautae]

Epulae lautae, (lat.), tafelweelden, gastmaal, weelderige maaltijd.

[Epulonen]

Epulonen, (lat.), Epulones, priesters, die de godsdienstige maaltijden bezorgden, aanvankelijk drie en naderhand zeven in getal; zij moesten ook bij de openbare spelen als handhavers der goede orde optreden. Men koos doorgaans jonge lieden van 16 jaren tot dit ambt, en het was zoo aanzienlijk, dat zelfs Lentulus, Caesar en Tiberius er mede bekleed werden.

[Equalisation of Rates Bill]

Equalisation of Rates Bill (eng.), vereffening, gelijkmaking (billijke verdeeling) der plaatselijke belasting te Londen.

[Equi funales.]

Equi funales. Zie Cursus.

[Equipage]

Equipage, uitrusting, scheepsbemanning. Eigenlijk, paard en rijtuig; van lat. equus (paard).

[pagina 258]
[p. 258]

[Equipé]

Equipé, (wap.), zie Getuigd (schepen).

[Equipeeren]

Equipeeren, (hand.), een schip uitrusten (zie Equipage).

[Equipementstukken]

Equipementstukken, (mil.), alles wat tot de kleeding van den soldaat hoort.

[Equipoullé]

Equipoullé, (wap.), zie Gelijke vlakken.

[Equitable]

Equitable, (eng.), billijk, rechtvaardig. Naam van eene Levensverzekering-Maatschappij, te New-York opgericht Ao. 1859.

[Equus publicus]

Equus publicus, (lat.), openbaar paard. Spotnaam voor iemand, die zich werklijk, maar veel meer nog schijnbaar afslooft, gelijk het heet, ‘ten algemeenen nutte’. Eigenlijk was equus publicus in het oude Rome het paard, dat de leden der 18 ridder-centuriën op staatskosten hielden. Legitimo quisque merebat equo, (elk diende met zijn wettig paard). Ovidius Fast. III. 130.

[Equivalent]

Equivalent, tegenwicht in beperkten zin; naam eener belasting ter vervanging van een andere. Van lat. aequus (gelijk) en valere (van kracht zijn). Speciaal de hoofdelijke omslag vroeger te Amsterdam geheven ter vervanging van de belasting op het gemaal.

[E R]

E R (hgd.), hij, in de werken van Jahn voor Napoleon; men moet den duivel niet oproepen, zeide hij, anders komt hij. Daarom noemde hij nooit dien naam zoolang Napoleon I groot en machtig was. (Vgl. N N N N.) In '70-'71 gebruikte Kladderadatsch dat Er van Napoleon III in zijn ongeluk.

[Er ist besser als sein Ruf]

Er ist besser als sein Ruf, hij is beter dan zijn reputatie (beter dan men zegt); Schiller Maria Stuart III. 4; zij zegt van zichzelve: Ich bin besser als mein Ruf. Ook Goethe Wahrh. u. Dicht. VII. Vgl. Beaumarchais (1732-'99), le Mariage de Figaro III. 3, waar Figaro op Almaviva's beschuldiging, dat hij zulk eene slechte reputatie heeft, antwoordt Et si je vaux mieux qu'elle!

[Er lebte, nahm ein Weib und starb]

Er lebte, nahm ein Weib und starb, uit Gellert's Fabeln I (der Greis). Ter bespotting van snorkende lijkredenen, dichtte Gellert met een hoogst deftigen aanhef eene zoogenaamde levensbeschrijving van een zeer beroemd man in de woorden: Hij werd geboren, hij leefde, nam een vrouw en stierf.

[Er lügt wie telegraphiert]

Er lügt wie telegraphiert, hij liegt als of het getelegrafeerd is. Woord van Bismarck in het Heerenhuis op 13 Februari 1869, in verband met valsche telegrafische berichten.

[Era]

Era, (gr.), jaartelling; de Joodsche begint 3761 v.C.; de Christelijke met de geboorte van Chr. het 14e jaar der regeering van Augustus; die der Olympianen 776 v.C.; die van de stichting van Rome (A.H.C.) 753 v.C.; die van Nabonassar bij de Babyloniërs, 747 v.C.; de Hegira of Hedschra der Mahomedanen 622 n.C.; die van de Fransche republiek 21 Sept. 1792, deze duurde 12 jaar. Na het jaar XII van de Republiek schreef men weer 1804, het eerste jaar van het Keizerrijk.

[Erard]

Erard, (fr.), piano (eigenlijk pianino) uit de fabriek van Sebastien Erard (geb. te Straatsburg 5 April 1752) stamvader van het geslacht van piano-fabrikanten, die uit Parijs sedert 1768 de wereld met hun roem vervulden. De fabriek bestaat nog, maar met den oorlog van 1870 hebben de Duitsche werklieden van deze en andere fabrieken Parijs verlaten, en zoo de Fransche pianonijverheid voor een deel naar Duitschland overgeplant.

[Erasmus legde 't ei en Luther broedde 't uit]

Erasmus legde 't ei en Luther broedde 't uit, sprw. doelend op de Kerkhervorming, door Erasmus voorbereid.

[Erasmus slaat een blad van zijn boek om, telkens als hij de klok hoort slaan]

Erasmus slaat een blad van zijn boek om, telkens als hij de klok hoort slaan, Rotterdamsche aardigheid, die betrekking heeft op het standbeeld op de Markt.

[Erato]

Erato, (gr.), de liefelijke muze van het minnedicht en van de mimiek; wordt afgebeeld met eene lier in de hand, soms in gezelschap van Eros.

[Eraud]

Eraud, (wap.), zie Heraut (mnd.).

[Erebus]

Erebus, (mythol.), de onderwereld. Eig. de diepe duisternis, der onderwereld.

[pagina 259]
[p. 259]

[Erebus]

Erebus, (myth.), de zoon van chaos en den nacht, werd vader van Aether en den dag, werd in een rivier veranderd en in de hel geworpen, omdat hij de Titanen had bijgestaan in het bestormen van den hemel, het woord beteekent letterlijk duisternis.

[Eremiet]

Eremiet, zie Kluizenaar.

[Erentfeste]

Erentfeste of Ehrentfeste, Grootachtbare; oudtijds een titel. Lett. eervast.

[Eretz]

Eretz, (hebr.), land. Erets-Jisraël = het land van Israël, Palestina. Met voorgevoegd partikel: ha-arets = de aarde.

[Erew]

Erew, (hebr.), avond, vóóravond; in het nieuw Hebr. en vandaar in het gewoon taalgebruik z.v.a. voorafgaande dag, die met zonsondergang eindigt. Dus Erew-Pesach = de dag vóor het Pesach- of Paasch-feest, Erew-Sabbath = Vrijdag. Erew-jômtof = de dag vóor den feestdag. Oud-Hebr. êreb.

[Erfkamerling]

Erfkamerling, kamerheer erflijke waardigheidsbekleeder aan een Hof. Zoo beleende Willem hertog van Gulik en Gelre in 1541 Hendrik van Gent, wegens de trouwe diensten door zijn vader Willem den Hertog bewezen, met het erfkamerlingschap van Gelre, waaraan als apanage was verbonden de opbrengst van een gehucht te Herwen en Aart, nog heden onder den naam van Erfkamerlingschap bekend.

[Erger dan de cholera]

Erger dan de cholera, de jenever, zoo genoemd naar den titel eener brochure van O.G. Heldring, door Dr. N. Beets ‘een geharnast betoog’ genoemd. Het stuk verscheen in 1837, en gaf aanleiding tot de oprichting van afschaffings- en matigheids-vereenigingen.

[Ergo bibamus]

Ergo bibamus, (lat.), daarom laat ons drinken. Volgens da Buti, in zijne verklaring van Dante, bij Vagevuur, XXIV. 23 en 24, een woord van Paus Martinus IV († 1285) die uit het consistorie komend gezegd zou hebben: ‘Hoeveel hebben wij voor de heilige kerk Gods geleden, daarom willen wij (eens) drinken’.

[Ergoteeren]

Ergoteeren, in het overdrevene gevolgtrekkingen maken en in gedragslijn en practisch leven toepassen, zonder ook maar eenigermate te willen schipperen, geven en nemen. Van lat. ergo = bij gevolg, dus, derhalve.

[Erie]

Erie, (eng.), Lake Erie. Meer van de ‘Wilde Kat’, bijnaam van een wreeden Indiaanschen stam.

[Erigone]

Erigone, (myth.), dochter van Icams, werd bemind door Bachus, die, om haar te verleiden zich herschiep in eenen tros druiven. Zij hing zich uit wanhoop op, toen zij vernam, dat haar vader vermoord was; Jupiter beloonde hare vaderliefde door haar in het sterrenbeeld der Maagd te plaatsen.

[Erin (Het groene -]

Erin (Het groene -, dichterlijke naam voor Ierland. Reeds de Galliërs zouden aan dit eiland dien naam Erin gegeven hebben met de beteekenis van ‘het westlijke eiland’. Zie Emerald Isle; Isle of Saints en Holy Island.

[Erinyen]

Erinyen, wraakgodinnen, furiën, Aeschylus noemt ze dochters van den nacht. Zie Eumeniden.

[Eripuit coelo fulmen sceptrumque tyrannis]

Eripuit coelo fulmen sceptrumque tyrannis, (lat.). Hij ontrukte den bliksem aan den hemel en den schepter aan de tirannen. Vers van Turgot onder Houdon's buste van Benjamin Franklin, gezant der Vereenigde Staten bij het Fransche hof, uitvinder van den bliksemafleider en medestichter der Amerikaansche onafhanklijkheid. Vgl. Manilius, (12 v.C.), Astronomicon 1. 204: Eripuitque Jovi fulmen viresque tonandi (of: tonantis). En hij ontrukte aan Jupiter den bliksem alsmede de donderkracht.

[Eris]

Eris, de godin der Tweedracht.

[Eris mihi magnus Apollo]

Eris mihi magnus Apollo, (lat.), Vergilius, Bucolica 3, 104. Gij zult mij (d.i. in mijn oogen) een groote Apollo zijn, (n.l. als gij deze lastige vraag weet te beantwoorden.) Apollo was n.l. de God der voorspelling.

[Eritis sicut Deus, scientes bonum et malum]

Eritis sicut Deus, scientes bonum et malum, (lat.), Genesis III 5. Gij zult als God zijn, kennend het goed en het kwaad, de paradijsvloek. Satan gaf dit aan Eva te kennen, om haar te bewegen,

[pagina 260]
[p. 260]

te eten van den Boom der kennis des goeds en des kwaads, waarvan God verboden had te eten.

[Erker]

Erker, Duitsche benaming (holl. arkeltorentje) voor een half-toren-vormige met vensters voorziene uitbouw aan de gevels van kasteelen en huizen.

[Erlkönig]

Erlkönig, (hgd.), verbastering van Elfenkönig koning der elven of alven, (fr. roi des aunes); die in vorstelijk gewaad, veelal des nachts rond sluipt de menschen plaagt en (liefst ongedoopte) kinderen steelt; door hem, maar vooral door zijne dochters worden de reizigers op dwaalwegen geleid of met ziekten en kwalen bezocht.

[Ermenien, Ermine]

Ermenien, Ermine, (wap.), mnd. benaming van hermelijn (z. ald.).

[Ermitage]

Ermitage, (fr.), kluizenaarswoning. Een eeuw geleden dikwijls als decoratief van tuinen en parken aangebracht. De Ermitage van den Russ.-keizer te Petersburg is thans een groot paleis, dat een rijk Museum bevat.

[Ernestijnsche]

Ernestijnsche of Ernestinische linie, de oudere linie van het Huis van Saksen. Ze had tot stamvader Ernst keurvorst van Saksen († 1487), en bestaat thans uit de liniën Weimar-Eisenach, Coburg-Gotha, en Meiningen-Hildburghausen en Altenburg.

[Ernst ist das Leben, heiter die Kunst]

Ernst ist das Leben, heiter die Kunst, het leven is ernstig, de kunst vroolijk. Schiller, Proloog bij de heropening van den schouwburg te Weimar October 1798.

[Ernstvuurwerk]

Ernstvuurwerk, vuurwerk voor het gebruik in den oorlog bestemd: raketten, bommen, granaten, houwitsers, brandkogels, lichtkogels en derg.

[Erotici]

Erotici, zijn eigenlijk alle schrijvers, die over de liefde handelen. Van gr. Eros, lat. Amor of Cupido, den God der liefde. De Grieksche letterkunde geeft dien naam meer bepaald aan de romanschrijvers, die allen behooren tot het Christelijk tijdperk. Hunne werken vindt men in de ‘Scriptores erotici graeci’ (1858-1859) van Hercher.

[Erotomanie]

Erotomanie, (gr.), liefdeswaanzin; zielsziekte, waarbij de geest van den lijder zich gestadig en vaak in reine dweeperij met een geliefd voorwerp bezighoudt.

[Errare malo cum Platano quam cum istis vera sentire]

Errare malo cum Platano quam cum istis vera sentire, Cicero, Tuscul. I. 17. 39. Liever wil ik met Plato dwalen, dan met hen (de Pythagoreërs) het ware gevoelen.

[Errare humanum est]

Errare humanum est Seneca controvers IV 3 (lat.), dwalen is menschlijk. Deze spreuk schijnt gevormd te zijn naar cujusvis hominis est errare bij Cicero, Orationes Philippicae 12,2.5. Komt in dezen vorm voor in den Anti-Lucrèce van den kardinaal de Polignac, V. bl. 50 (Paris 1747). Zie ook Es irrt enz. Eng. to err is human, to forgive devine, uit Pope's Essay on man. Aan de lat. spreuk wordt soms toegevoegd: perseverare diabolicum (volharden is duivelsch).

[Error calculi]

Error calculi, (hand.), rekenfout.

[Errötend folgt er ihren Spuren]

Errötend folgt er ihren Spuren, blozend volgt hij hare schreden. Schiller, das Lied von der Glocke, uit de passage waar de jongeling het eerst de liefde voor zijn gewezen speelmakkertje voelt ontwaken.

[Erst wägen, dann wagen]

Erst wägen, dann wagen, eerst wikken, dan wagen. Spreuk van Helmuth Karl Bernhard von Moltke.

[Ertappelkop]

Ertappelkop, (afr.), zie Aardappelkop.

[Eruditio Musica]

Eruditio Musica, (lat.), ontwikkeling door muziek, naam van een concertcollega in 't begin dezer eeuw.

[Erwtenpotten]

Erwtenpotten, spotnaam der inwoners van Bajum bij Franeker.

[Erwtepeulen]

Erwtepeulen, bijnaam der bewoners van Spannum bij Franeker.

[Erymanthisch zwijn (Het -]

Erymanthisch zwijn (Het -, dat zich ophield bij den berg Erymanthus in Arcadië, en er de bewoners des lands met schrik vervulde, werd door Hercules levend gevangen.

[Es]

Es, (muz.), e mol, de met een halve toon verlaagde e.

[Es bildet ein Talent sich in der Stille, Sich ein Charakter in den Strom der Welt.]

Es bildet ein Talent sich in der Stille, Sich ein Charakter in den Strom der Welt. Goethe's Tasso I. 2. Een talent wordt in stilte gevormd, (maar) een karakter in den stroom der wereld.

[pagina 261]
[p. 261]

[Es erben sich Gesetz' und Rechte wie eine ew'ge Krankheit fort]

Es erben sich Gesetz' und Rechte wie eine ew'ge Krankheit fort, wetten en rechten zijn als een erflijke ongeneeslijke ziekte. Goethe, Faust Schülerscene. Mephisto in de professorale toga van Faust, zegt dat tot den student, die met de beste bedoelingen komt vragen, wat voor een studie hij zal kiezen. Meph. meent, dat het echte, ware recht nooit erkend wordt, maar dat spitsvondigheid en haarkloverij de wetten en rechten der machthebbers handhaven, waarmede de overige menschheid voor goed machteloos is gemaakt.

[Es giebt im Menschenleben Augenblicke]

Es giebt im Menschenleben Augenblicke, er zijn in 't menschlijk leven oogenblikken. Schiller, Wallenstein's Tod II. 3. In verband met de volgende regels gewaagt Wallenstein, waar IIIo en Terzky hem voor den verrader Max Piccolomini waarschuwen, er van, dat er in het menschelijk leven oogenblikken voorkomen, waarin de mensch meer dan mensch is. Gewoonlijk wordt deze uitdrukking schertsend gebruikt.

[Es giebt mehr Ding' im Himmel und auf Erden, Als Eure Schulweisheit sich träumen lässt;]

Es giebt mehr Ding' im Himmel und auf Erden, Als Eure Schulweisheit sich träumen lässt; zie There are more things etc.

[Es giebt nur' eine Kaiserstadt]

Es giebt nur' eine Kaiserstadt, er is maar ééne keizerstad. Uit een aria van Bäuerle's opera Aline (1822), muziek van Wenzel Müller, waar Weenen bedoeld wordt.

[Es irrt der Mensch, so lang er strebt]

Es irrt der Mensch, so lang er strebt, de mensch dwaalt, zoo lang hij (er naar) streeft (den goeden weg te vinden). Goethe, Faust, (Prolog im Himmel); dit zegt de Heer, ter verontschuldiging van de afdwalingen, waarvan Mephisto Faust beticht.

[Es ist bestimmt in Gottes Rat, Dass man vom Liebsten, was man hat, Muss scheiden.]

Es ist bestimmt in Gottes Rat, Dass man vom Liebsten, was man hat, Muss scheiden. Het is bepaald in Godes raad, dat men van 't liefste, dat men heeft, moet scheiden. Uit een lied van E. von Feuchtersleben (1826), muziek van Mendelssohn, een kwarteeuw geleden nog een der meest geliefde gezelschapsliederen.

[Es ist eine alte Geschichte, Doch bleibt sie immer neu.]

Es ist eine alte Geschichte, Doch bleibt sie immer neu. Het is eene oude geschiedenis, (maar) toch blijft ze altijd nieuw. Heine, Lyrisches Intermezzo No. 39 beginnend met den regel: ‘Ein Jüngling liebt ein Mädchen’. Hierbij wordt aan teleurgestelde liefde of minnesmart gedacht.

[Es kann der Frömmste nicht in Frieden bleiben, Wenn es dem bösen Nachbar nicht geiällt.]

Es kann der Frömmste nicht in Frieden bleiben, Wenn es dem bösen Nachbar nicht geiällt. De vroomste man kan niet in vrede leven, als het zijn boozen buurman niet behaagt. Schiller, Tell IV. 3; woorden van Tell tot Stüssi, die gelukkig prijst, alwie stil en in vrede leeft. De oudere vorm luidt: Es kan keiner lenger friede haben, denn sein nachpawr wil.

[Es kann ja nicht immer so bleiben, Hier unter dem wechselnden Mond.]

Es kann ja nicht immer so bleiben, Hier unter dem wechselnden Mond. Het kan toch niet altijd zoo blijven hier onder de wisselende maan, Kotzebue, Trost beim Scheiden (1802).

[Es lebt ein Gott zu strafen und zu rächen.]

Es lebt ein Gott zu strafen und zu rächen. Er leeft een God om te straffen en te wreken. Schiller, Tell, in de alleenspraak vóor den sluipmoord, waar Tell zich voorspiegelt, dat hij een werktuig in Gods hand is.

[Es liebt die Welt das Strahlende zu schwärzen Und das Erhab'ne in den Staub zu ziehn.]

Es liebt die Welt das Strahlende zu schwärzen Und das Erhab'ne in den Staub zu ziehn. De wereld wil gaarne het schitterende zwart maken en het verhevene in het stof nederhalen. Schiller, das Mädchen von Orleans (gedicht), proloog voor die Jungfrau.

[Es muss auch solche Käuze geben]

Es muss auch solche Käuze geben, zulke wonderlijke kerels moeten er ook zijn. Goethe, Faust I (Martha's Garten). Faust zegt dit tot Gretchen, als deze bekent bang voor Mephisto te zijn, en hem een schelm genoemd heeft.

[Es soll der Sänger mit dem König gehen]

Es soll der Sänger mit dem König gehen, eigenlijk: drum soll enz. d.i. daarom moet de zanger met den koning gaan, want beide wonen op de hoogste plaatsen (staan het hoogst). Schiller, die Jungfrau von Orleons I. 2, waar Karel VII dit zegt, nu er vreemde zangers aangekomen zijn; deze, merkt hij op, beheerschen den geest, gelijk de Koningen de stof.

[Es soll Victoria geschossen werden]

Es soll Victoria geschossen werden (hgd.), er moeten victorie-

[pagina 262]
[p. 262]

schoten gelost worden. Telegram des Konings van Pruisen (Keizer Wilhelm I) aan zijne gemalin, toen Duitschland in den Fransch-Duitschen oorlog den 6 Aug. 1870 bij Wörth had gezegevierd.

[Es wächst der Mensch mit seinen grössern Zwecken]

Es wächst der Mensch mit seinen grössern Zwecken, de mensch groeit (neemt toe, voelt zich sterker) naarmate hij zijn doel grooter (hooger) stelt. Schiller, Proloog vóor Wallenstein's Lager bij de heropening van den schouwburg te Weimar October 1798, vgl. Seneca, Natur. quaest. III. praefatio: Crescit animus, quoties coepti magnitudinem attendit. (De geestdrift neemt toe zoo dikwijls men let op het grootsche van zijn doel).

[Es wär' so schön gewesen, Es hat nicht sollen sein]

Es wär' so schön gewesen, Es hat nicht sollen sein, het zou zoo mooi geweest zijn, het heeft niet mogen zijn; verbastering van:

 
Behuet dich Gott! es wär zu schön gewesen,
 
Behuet dich Gott, es hat nicht sollen sein.

Uit Scheffel's Trompeter von Säkkingen (1854) XIV.

[Escarp]

Escarp en contre-escarp (mil.), binnen- en buiten-glooiing (talud) eener gracht, welke ingeval van waterloosheid met een muur bekleed, en soms door een daarachter gelegen galerij ter verdediging wordt ingericht.

[Escarre]

Escarre (wap.), smal boordsel. (Alleen bij een vrij-kwartier); daarom ten onzent kwartierstreep geheeten.

[Escausijnsche steen]

Escausijnsche steen, gehouwen steen uit de groeven van Ecaussines (Henegouwen).

[Excerpten]

Excerpten, uittreksels, gewoonlijk uit geleerde werken. Van lat. excerpere (uitplukken, uitkiezen, uitlezen).

[Esch]

Esch, in Overijsel, Drenthe en Gelderland een uitgestrekt, vruchtbaar, door geen heggen of wallen doorsneden stuk bouwland, omringd door de bouwhoeven der eigenaars.

[Eschatologie]

Eschatologie, de leer der laatste dingen, (gr. ta eschata), in de Godgeleerdheid. Men spreekt van de eschatologische voorstellingen of leeringen bijv. in de Openbaring van Johannes.

[Eschatologische periode]

Eschatologische periode, waarin men zich terugtrekkend uit de ons omringende wereld met vasten en geween zich uitstrekt naar den Heer en op zijn komst ten ieder uur zich houdt voorbereid. Vgl. Openbar. Johs. 22:20.

[Esclatté]

Esclatté (wap.), zie Gebroken.

[Escompte]

Escompte (hand.), zie Disconto.

[Escoriaal]

Escoriaal, de ware naam voor Escuriaal (z. ald.) van escoriar, een terrein, waar uitgeputte mijnen zijn.

[Escorte]

Escorte (hand.), geleide, zie Convooi.

[Escudo]

Escudo, Spaansche zilveren munt van f 1,25 en Zuid-Amerikaansche gouden munt van cc f 4,50. Van 't Lat. scutum. (Zie Ecu).

[Esculaap]

Esculaap, zie AEsculaap.

[Escuriaal]

Escuriaal (verkeerd voor escoriaal), koninklijk lustslot nabij Madrid, met een reusachtig klooster, vroeger van de Heronymieten, thans van de Augustijnen, ter eere van St. Laurentius en met zinspeling op diens marteldood in den vorm van een rooster gebouwd, door Philips II gesticht ter vervulling zijner gelofte vóor den slag van St. Quentin op St. Laurentiusdag (10 Aug. 1557).

[Esel]

Esel (transv.), van di esel op di os = van 't een op 't ander, van den hak op den tak.

[Eses]

Eses (muz.), de e door bb verlaagd.

[Esopische fabelen]

Esopische fabelen, fabelen het eerst verzameld door Demetrius Phalereus (300 v.C.), veel later door Babrius in vers gebracht; Phaedrus behandelde ze in Latijnsche iamben; oorspronklijk van Esopus, een Thraciër of Phrygiër van geboorte (600 v.C.). Max. Planudes, een monnik te Konstantinopel, vervaardigde een roman uit de hoogst onzekere berichten omtrent Esopus' levensloop. Zie ook Aesopus.

[Esoterisch]

Esoterisch, enkel voor ingewijden; wetenschaplijk; wat niet ieder behoeft te weten. Uit gr. eso = eiso (naar binnen).

[pagina 263]
[p. 263]

[Espada]

Espada (sp.), lett. degen. Bij het stierengevecht de torero, die den strijd moet beslissen door alleen en te voet met den degen den stier te dooden. Hij bekleedt onder de stierenvechters verreweg den voornaamsten rang.

[Espagnolade]

Espagnolade, snoeverij, pralerij, snorkerij, waarvan Bredero den type geschilderd heeft in ‘De Spaansche Brabander’.

[Espagnole]

Espagnole (fr.), Spaansche dans.

[Esparto]

Esparto, Sparto of Spaansch gras, Spaansche brem, draad- of vlechtgras, waarvan de draadvormige taaie bladeren tot touw- en vlechtwerk worden aangewend. Op papier uit dit gras vervaardigd, worden de Times, en bijna alle stuiversbladen in Engeland gedrukt.

[Espèce]

Espèce (hand.), soort, geslacht; en espèces, in baar geld; vandaar: in specie.

[Esperanto]

Esperanto, kunsttaal, met vooral Latijnsche en Fransche bestanddeelen; na Volapuk de meest gebruikte.

[Espiègle]

Espiègle (fr.), grappenmaker, spotvogel, guit. Denkelijk gevormd uit ‘Uilenspiegel’ in Histoire joyeuse de Till Ulespiegle naar de Fransche uitspraak.

[Espirando]

Espirando (muz., it.), wegstervend, evenals morendo. Lett. uitademend.

[Esposizione operàio]

Esposizione operàio (it.), tentoonstelling, waarbij de werklieden, die de ingezonden voorwerpen vervaardigden, bekroond worden. De fabrikanten en inzenders zijn slechts de vertegenwoordigers hunner werklieden; operaio = werkman. Dit is het eerst geschied bij gelegenheid der tentoonstelling van wijn, olijfolie en derg. Mei-Oct. 1894 te Milaan.

[Espressione]

Espressione (muz., it.), con espr., espressivo, met uitdrukking, aanduiding van solistische deelen van eene orkestpartituur.

[Esprit de clocher]

Esprit de clocher (fr.), kleingeestigheid; waarbij men in zijn eigen naaste omgeving alleen alle volmaaktheid ziet en belangen behartigt, nl. alleen binnen den kring, waarin men den toren van zijn woonplaats kan zien; hgd. Kirchturm-interessen.

[Esprit de corps]

Esprit de corps, geest van gemeenschap, begrip van aansluiting, waarbij de personen, die tot een zelfde vereeniging, groep, klasse of wat ook, behooren, eensgezind zijn in geest en streven.

[Esprit d'escalier]

Esprit d'escalier (fr.), hgd. Treppenwitz, wijsheid, die ons te laat invalt; men zoekt vergeefs een antwoord op een vraag, een repliek op een scherpen uitval; maar zijn wij de kamer uit en pas even op de trap, dan valt ons plotseling in, wat we hadden moeten zeggen.

[Esprit de suite]

Esprit de suite (fr.), letterlijk geest van opelkander in individueele denkbeelden of in het beheer van gewesten. Geen geregeld geleidelijk beheer, omdat elk beheerder zijn eigene inzichten heeft. Zulk een beheer voert het moederland vaak over zijne koloniën.

[Esprit nouveau]

Esprit nouveau (fr.) nieuwe geest nl. het onderzoek der vraagpunten zonder hartstocht, geleid door de zucht naar rechtvaardigheid, waarheid en maatschappelijke gelijkheid; ontleend aan eene rede van den minister van eeredienst in de Fransche wetgevende vergadering van 3 Maart 1893 in antwoord op eene interpellatie van den Heer Denys-Cochin betreffende het houden van processiën.

[Esprits forts (Les -]

Esprits forts (Les -, loszinnigen en losbandigen uit de 17e eeuw, voorloopers der atheïsten en materialisten der 18e eeuw, personen, die meerendeels zonder eenig wijsgeerig onderzoek en zonder eenige studie beweerden, niet aan een God te gelooven. Het waren de leerlingen van Gassendi, Saint-Evremont in Engeland, Bayle in Nederland, de Vendômes, de hertogen de Nevers en Bouillon, de prins van Condé, eindelijk la Fare, Chaulieu, Sainte-Aulaire, Vergier, Mme Deshoulières, die de schitterende feesten in den Temple bijwoonden en deelgenooten waren van de losbandige vermaken van Philippe de Vendôme (1655-1727) prior van de Malteser orde. Tot de ‘esprits forts’ behoorden ook la Fontaine en Fontenelle, de schrijver van Dialogues des Morts en Histoire des oracles.

[Esquire]

Esquire (eng.) - oud-eng. esquier - Van fr. écuyer = schilddrager, edelknaap; écu = schild; laagste

[pagina 264]
[p. 264]

rang in den adel, van daar in Engeland de titel voor alle staatsbeambten; ook wel, bij misbruik, de titel van een aanzienlijk burger die van zijn rente leeft, z.v.a. ned. Weledele Heer; doorgaans achter den naam door Esq. uitgedrukt.

[Essayisten]

Essayisten, groep van Engelsche schrijvers, die op vaste tijden essays (proeven, schetsen) leverden over onderwerpen van algemeen belang, als zedeleer, kritiek, zeden en gewoonten enz. in weekbladen als: the Tattler, Spectator, Guardian, Idler, Rambler, Mirror, Lounger, Connoisseur enz., geschreven door Addison, Steele, Johnson, Cumberland, Hawkesworth, Moore a.a.

[Essay]

Essay, Fransch Essai, het eerst gebruikt door Lord Bacon, als titel voor zijne korte beschouwingen. Justus van Effen vertaalde het woord voor dergelijke artikelen met Vertoogen, ook door Busken Huet gebruikt voor een bundel verzamelde dagblad-artikelen: ‘Nationale Vertoogen’, anderen schreven Proeve. Montaigne bezigde het woord nog vóór Lord Bacon als titel voor zijn bundel beschouwingen.

[Essbouquet]

Essbouquet (fr.), fijn reukwater of odeur, verkorting van essence de bouquet.

[Essëers]

Essëers of Essenen, voormalige godsdienstige sekte onder de Joden, vermoedlijk evenals de Farizeën, gesproten uit eene vroegere sekte der Chasidëers (Chasidiem = vromen, vgl. in 't Hebr. Ps. 30 vs. 15, 31 vs. 24, 37 vs. 28), derhalve ontstaan ten tijde van de overheersching der Ptolemeussen in Palestina, circa 323-221 v.C., onder den invloed der Alexandrijnsche wijsbegeerte. Zij beoefenden de geneeskunst, vandaar hun naam in 't Joodsche land uit Aram. asiea, Hebr. asa = genezen, terwijl zij in Egypte therapeuten (van gr. therapeuein, oppassen, verplegen) heetten. Daar zij in strenge afzondering meerendeels in den omtrek der Doode Zee, gemeenschaplijk leefden, de voorkeur gaven aan den ongehuwden staat en een bespiegelend leven leidden, mag men hen aanmerken als in het Jodendom te zijn geweest, wat in 't Christendom de kloosterlingen werden.

[Essen tende (van]

Essen tende (van - (Zeeuwsch), verbasterd uit van ende te ende van het eene eind tot het andere, reeds in de 15e eeuw in gebruik voor de zelfkant in het weversambacht. In Westvl. van ens tens d.i. dwarsdoor.

[Essonier]

Essonier (wap.), dubbele zoom.

[Essoniet, Hessoniet]

Essoniet, Hessoniet, kaneelsteen, zeker edelgesteente.

[Essorant]

Essorant (wap.), zie Opstijgend.

[Essoré]

Essoré (wap.), zie Gedékt (huizen).

[Est deus in nobis, agitante calescimus illo]

Est deus in nobis, agitante calescimus illo, (Ovid.). Fasti VI. 5. In ons woont een god en wij ontgloeien door zijne aansporing.

[Est modus in rebus, sunt certi denique finos, Quos ultra citrague nequit consistere rectum]

Est modus in rebus, sunt certi denique finos, Quos ultra citrague nequit consistere rectum (lat.), Horatius, Satirae I.I. 106 sq.

Kortom, er is in alle dingen een maat; er zijn zekere grenzen, buiten en binnen welke wat goed is niet bestaan kan, met welke hetgeen goed is staat of valt. Gewoonlijk citeert men: est modus in rebus d.i. alle dingen hebben hunne grenzen.

[Est nobis voluisse satis!]

Est nobis voluisse satis! (Tibull), Ecl. IV. 1. 7. Het is ons voldoende, gewild te hebben.

[Est quaedam fleee voluptus]

Est quaedam fleee voluptus, Ovid. Tristia IV. 3, 37, weenen is een zeker genoegen, de hgd. travestie is: der Jammer, wenn er nur nass ist, gefällt.

[Estafette]

Estafette, (fr.), renbode, koerier. Van it. stafetta, diminutief van staffa = stijgbeugel.

[Estafetten-dienst]

Estafetten-dienst, dienst der renboden bij het leger. Er worden tegenwoordig estafette-ritten gehouden door militaire wielrijders.

[Estafette-rit]

Estafette-rit (sp.). Een rit, waarbij van station tot station aanteekening wordt gehouden van den tijd, noodig voor het afleggen van vooraf bepaalde afstanden.

[Estates of the realm]

Estates of the realm, de Engelsche rijksstenden: Hoogerhuis, Lagerhuis, de Kroon en het Parlement.

[pagina 265]
[p. 265]

[Estinto]

Estinto, (muz. it.), zoo zacht mooglijk pianissimo; wegstervend bij het einde eener passage.

[Eestocade]

Eestocade, (sp.), Een stoot bij 't vechten.

[Eestrade]

Eestrade, het verhoogde gedeelte der vloer van een zaal, waarop men een troon of een praalbed of een redenaarstribune of een bestuurstafel plaatst. Van sp. strados, lat. strata, ned. straat.

[Estudiantina]

Estudiantina (sp.), van estudiante = student. Muziekkorps uit studenten of uit als studenten gekleede lieden bestaande, in Spanje. De dracht der leden eener Estud. is de oud-Spaansche studentenkleedij.

[Et]

Et, (angels.), rechter.

[Et des boyaux du dernier prêtre
Serrons le cou du dernier roi.]

Et des boyaux du dernier prêtre
Serrons le cou du dernier roi.

En laat ons den laatsten der koningen worgen met de darmen van den laatsten priester. Verminkte slotregels van een couplet van Diderot's Dithyrambe op het Drie Koningenfeest getiteld: Élesithéromanes ou Abdication d'un roi de la fève. Diderot had daarentegen van de baatzuchtigheid des menschen sprekend gezegd:

 
S'ilasait de son coeur n'écouter que la voix:
 
Changeant tout à coup de langage
 
Il nous dirait comme l'hôte des bois:
 
La nature n'a fait ni serviteur ni maître
 
Je ne veux ni donner ni recevoir des lois.
 
Et ses mains ordiraient les entrailles du prêtre
 
Au défaut d'un cordon pour étrangler les rois.

Daarmede wilde de dichter louter schertsend herinneren aan hetgeen Jean Meslier pastoor van Etrépigny te 1664-1729) schreef in het 2e deel van zijn Testament: ‘Je voudrais, et ce sera le dernier et le plus ardent de mes souhaits; je ‘voudrais que le dernier des rois fût étranglé avec les boyaux du dernier ‘prêtre.’ Naigeon nam dien wensch over in diens Dictionnaire de Philosophie ancienne et moderne. La Harpe (Cours de littérature ancienne et moderne XVIII eeuw IV boek IIIe hoofdstuk) nam Diderotz verzen in den verminkten vorm op. Overigens is het denkbeeld van Meslier niet zelden herhaald, o.a. in een Duitsch gedicht dat tijdens de omwenteling van 1848 verscheen en waarin het heet, dat de menschheid eerst gelukkig zal zijn ‘Wenn an die letzte Priestersehne der letzte König wird gehängt’. Eindelijk zij nog opgemerkt, dat Diderots dithyrambe wel in 1772 vervaardigd, doch eerst den 16n Sept. 1796 (La Décade philosophique van 30 fructidor an IV) uitgegeven werd, d.w.z. lang nadat het testament van Le Meslier was bekend geworden.

[Et in Arcadia ego]

Et in Arcadia ego, (lat.). Ook ik (leefde) in Arcadië. Onderschrift eener schilderij van den Italiaanschen schilder Schidone († 1615) voorstellend een bloeiend landschap, te midden waarvan twee jeugdige herders getroffen op een op den grond liggend doodshoofd neerzien. Men vindt het ook onder een schilderij van den Franschen schilder Nicolas Poussin († 1663) die dezelfde idee, doch verzacht, wedergaf. De aanvang van Schiller's gedicht Resignation ‘Auch ich war in Arkadiën geboren’, heeft op deze spreuk betrekking.

[Et la garde qui veille aux barrières du Louvre. N'en défend point nos rois.]

Et la garde qui veille aux barrières du Louvre. N'en défend point nos rois. En de Garde, die aan de poorten van het Louvre de wacht houdt, verdedigt er onze koningen niet tegen. Voorlaatste der Stances à M. du Périer sur la mort de sa fille van Malherbe bedoelende, dat de dood zelfs geen koningen ontziet.

[Et le combat cessa faute de combattants]

Et le combat cessa faute de combattants, Corneille Cid IV. 3. en het gevecht eindigde bij gebrek aan strijders; oorspronkelijk bij Seneca, De providentiâ, Cap. III.

[Et le jeu, comme on dit, n'en vaut pas les chandelles]

Et le jeu, comme on dit, n'en vaut pas les chandelles, en het spel is, naar men zegt, de kaarsen niet waard. Bekend door Corneille, le Menteur, 1, 1, maar vóor hem als spreekwoord algemeen bekend. Wij maken er van le jus ne vaut pas les chandelles; wij hebben zelfs de sop is de kool niet waard. Men heeft beweerd, dat in verarmde aanzienlijke huizen speelpartijen gehouden werden, waar de gasten fooien in een bus moesten steken pour payer les cartes (om de kaarten te betalen) of

[pagina 266]
[p. 266]

pour payer les chandelles (om de kaarsen te betalen), een bron van inkomsten voor den armen gastheer.

[Et le jour de demain n'appartient à personne]

Et le jour de demain n'appartient à personne, en de dag van morgen behoort aan niemand. Laatste regel van een quatrain van den kanunnik Maucroix in den Siècle de Louis XIV, geciteerd door Voltaire en daardoor algemeen bekend geworden.

[Et l'on revient toujours
A ses premiers amours]

Et l'on revient toujours
A ses premiers amours,

uit de romance der opéra comique Joconde ou les Coureurs d'Aventures (1814) tekst van Etienne, muziek van Nicolo; en men keert altijd tot zijn eerste liefde terug.

[Et nunc erudimini]

Et nunc erudimini, de ondervinding van anderen strekke ons tot leering. Eigenlijk: Et nunc reges intelligite erudimini quijudicatis terram! En thans koningen, verstaat gij die de aarde richt. Deze woorden zijn aan Davids Psalmen ontleend.

[Et par droit de conquête et par droit de naissance]

Et par droit de conquête et par droit de naissance, zoowel door het recht der overwinning als door geboorterecht, Voltaire, la Henriade, I, 2. De regel is wel door Voltaire's gedicht algemeen bekend geworden, maar l'abbé Cassagne had dien veel eerder, nl. in een gedicht Henry le grand roy, dat in 1662 al in 3n druk verscheen, waar Henri IV bij zijn kleinzoon Louis XIV gewaagt van den tijd, toen hij in het bezit van Frankrijk kwam et par droit de conqueste et par droit de naissance.

[Et s'il n'en reste qu'un, je seraí celui-là]

Et s'il n'en reste qu'un, je seraí celui-là, en al blijft er maar één over, dan zal ik die man zijn. Uit Ultima verba (1852) XVIIe gedicht Ve boek van Les Châtiments van Victor Hugo, eene ontboezeming op den eersten verjaardag van den staatsgreep (coup d'état) van Napoleon III, te Jersey geschreven. De dichter verklaart hierbij, dat mochten ook allen buigen, hij Sylla zal blijven trotseeren.

[Et quorum pars magna fui]

Et quorum pars magna fui, Vergil. Aeneis II 6. (Die zaken) waaraan ik zoo groot aandeel genomen heb; eig. waarvan ik een groot deel was.

[Et ta soeur!]

Et ta soeur! En je zuster! Gewoonlijk, hoewel niet juist in hoogere kringen, gebezigd, ter beantwoording eener onbescheiden vraag of na het aanhooren van een al te onwaarschijnlijk verhaal, om ongeloof aan den dag te leggen. Die woorden zijn ontleend aan het lied Et ta soeur est elle heureuse (1864) tekst van Ch. Blondelet en Courtès, muziek van Jouffroy, een dier tallooze onzinnigheden, waarmede de tingel-tangels der geestigste natie sedert eenige jaren hoofdzakelijk worden gevoed.

[Et tu, Brute?]

Et tu, Brute? (lat.), vgl. Suetonius, Vita Caesaris, 82. ook gij, Brutus? Dat is de vertaling der Latijnsche woorden, die Caesar zou gesproken hebben, toen hij Brutus, die welten onrechte voor zijn zoon gehouden werd, onder zijne moordenaars zag. Suetonius deelt dit mede als iets dat verhaald werd, (het staat ook bij Dio Cassius), zonder het te bevestigen. Hijzelf schijnt evenals Plutarchus vast te houden aan het bericht, dat Caesar stervend alleen zuchtte. Volgens anderen luidden die woorden: Brute, tu quoque?

[Et voilà justement comme on écrit l'histoire]

Et voilà justement comme on écrit l'histoire, en zoo schrijft men nu geschiedenis. Voltaire bezigde die woorden eerst in een schrijven, dat hij den 24 Sept. 1766 aan Mevr. Du Deffand richtte en herhaalde die in Charlot ou la Comtesse Givry (1767) dramatisch stuk I en 7.

[Etablissement]

Etablissement, (hand.), handelshuis, fabriek, vestiging aan eene overzeesche plaats.

[Etablissement de St. Louis]

Etablissement de St. Louis, verzameling van bepalingen en voorschriften uit het landrecht, n.l.: keuren en privilegiën uit het plaatslijk recht van verschillende steden.

[Etagère]

Etagère, (fr.), meubel, bestaande uit boven elkander, als in verdiepingen (étages)geplaatste plankjes, op welke men (soms zeer kostbare) snuisterijen heeft staan. Dus onderscheiden van een Sieraadtafeltje (zie aldaar).

[Etaleeren]

Etaleeren, uitstallen, uitkramen, uitpakken, tentoonspreiden. Van fr. étaler, en dit weer van ned. stellen.

[pagina 267]
[p. 267]

[Etalon]

Etalon, (hand.), de oorspronklijke of normaalmaat, die bij den ijk tot vergelijking moet dienen. Bij het muntwezen: de Standaard.

[Etape]

Etape, (fr.), plaats, waar in het dagelijksch onderhoud en nachtverblijf van marcheerende troepen voorzien kan worden. Zoo geschiedt, bijv. een tocht door troepen, in verschillende etapen of termijnen, en waar men halt houdt, biedt dan de bevolking levensmiddelen aan.

[Etat c'est moi (L' -]

Etat c'est moi (L' -, de Staat, dat ben ik, zou, naar men beweert volgens Voltaire, Siècle de Louis XIV, Chap. XXV, Lodewijk XIV, in 1655, dus toen 17 jaar oud, gezegd hebben. Voltaire zegt dat daar niet, maar vertelt alleen, zonder eenig bewijs, dat de Koning in jachtcostuum, met zware laarzen aan en een zweep in de hand in het Parlement verschenen was, en verboden had, aanmerkingen op zijn besluiten te maken.

[Etat-major]

Etat-major, (fr.), de officiersbemanning, het officierspersoneel van een marineschip tegenover het machinekamerpersoneel.

[Etc.]

Etc., Et cetera (Lat.). En het overige Ten onzent z.v.a. enz. (en zoo voorts).

[Eteignoir (Chevalier de l' -]

Eteignoir (Chevalier de l' -, ridder van den domper, vijand der verlichting.

[Eten (In 't sweet uwes aenschyns sult gij broot -]

Eten (In 't sweet uwes aenschyns sult gij broot -, Gen. III:19 gij zult moeten werken, om in uw levensonderhoud te voorzien.

[Etensuren]

Etensuren, Deze waren voorheen veel vroeger gesteld dan tegenwoordig. In de 14de eeuw gebruikte de Koning van Frankrijk om 8 uur 's morgens zijn middagmaal, en ging des avonds op dit uur naar bed. In de hoogere middeleeuwen was het middagmaal om 3 uren 's namiddags, d.i. hora nona, vandaar Ndl. noen, Eng. noon. Onder hertog Filips van Borgondië gold de spreuk: Sta op te 5. gebruik uw middagmaal te 9, uw avond maal te 5 ure, en ga te 9 ure slapen; dan zult ge 99 jaar oud worden. Onder Hendrik IV en Lodewijk XIV ging men te 11 ure aan tafel, onder Lodewijk XV te 2 ure. Nog in den aanvang dezer eeuw dineerde Spanje's koning te 12 ure. Onder Hendrik VIII van Engeland ontbeet de hooge stand te 7, en dineerde te 10 ure. Onder koningin Elisabeth was 11 uur het tijdstip van 't middag-, 5 uur dat van 't avondmaal. Te Zurich gebruikte in 1555 de mindere man te 6, de meerdere uiterlijk te 7 uur zijn laatsten maaltijd. Zoo was het ook te Bazel, en zelfs te Berlijn in 1580. Destijds stond men te 5 uur op, en ging te 7, uiterlijk te 8 uur naar bed. Koning Christiaan II van Denemarken had in zijn Hofreglement in 1515 vastgesteld, dat in zijn paleis gedurende den zomer tusschen 9 en 10 uur de eerste, en des namiddags tusschen 4 en 5 uur de tweede maaltijd, in den wintertijd precies te 9 en te 5 ure, zou gebruikt worden; op de universiteit te Altdorf (bij Neurenberg) was in 1623 de tijd voor 't middagmaal op 10, dat van 't avondeten op 5 uur bepaald, en in 1635 een uur later. Op bruiloftsfeesten te Berlijn genoot men tegen 10 uur het middag-, te 5 uur het avondmaal, en te 9 ure moest alles, zelfs het dansen, afgeloopen zijn.

[Ethanim]

Ethanim, naam der zevende maand van het Hebreeuwsch (godsdienstig) jaar.

[Ethemea]

Ethemea, (myth.), gemalin van Merops, koning van 't eiland Cos, die den eeredienst van Diana verwaarloosd had, werd met een pijl gedood. Merops wilde uit wanhoop zich insgelijks van het leven berooven, maar Juno veranderde hem in een arend, en plaatste hem onder de sterren.

[Ethica]

Ethica, letterlijk: de leer der zeden, van het gr. ethos = zede, meerv. ethè (zeden); vanhier ethisch = zedelijk; evenals moraal en moreel, ook zedeleer en zedelijk beteekenen, van het Latijnsche mos = zede. Toch bezigt het spraakgebruik ethica en ethisch meer in theoretisch-wijsgeerigen, daarentegen moraal en moreel meer in praktischen zin.

[Ethiopië]

Ethiopië, land der zwarten, d.i. van menschen met zwart-gebrand gelaat; vandaar Moorenland (Hand. VIII vs. 27). Uit gr. aithein (branden), en oops, gelaat.

[Ethra]

Ethra, (myth.), dochter van Oceanus en Thetis, de gemalin van Atlas en de moeder van Hyas en zeven dochters.

[pagina 268]
[p. 268]

Toen Hyas door een leeuw verscheurd was, stierven zijne zusters van droefheid; maar Jupiter veranderde deze in sterren.

[Ethrog]

Ethrog of Esrog, de vrucht, door de Israëlieten op het Loofhuttenfeest bij de ceremonie gebruikt (Lev. 23:40). Het is de nieuw-Hebr. naam der Palestijnsche citroen-achtige oranje-vrucht, vrucht des Hadar-booms, ook cederappel genaamd (zie aldaar). Ethrog, Chald. Ethronga, Esronga hangt zekerlijk samen met orange. Zie Adams-appel. Volgens den hoogl. Veth evenwel doelen de ‘vruchtdragende takken van schoon geboomte’ in Levitic. XXIII vs. 40 op ‘pompelmoezen’, die sedert de Babylonische Ballingschap den Joden zijn bekend geweest, zijn de appelen van het O.T. gewone appelen, doch zeer fijn en welriekend, geweest, en komen ‘citroen- of oranjeboomen’ (Van der Palm) daarin niet voor, als zijnde de citroen waarschijnlijk uit Noord-Afrika, en de orange- of chinaasappel uit China herkomstig, en laatstgenoemde appelsoort door Portugeesche handelaren naar Europa overgeplant.

[Etiam si omnes, ego non]

Etiam si omnes, ego non, (lat.), al (doen) allen (het), ik (zal het) niet (doen). Naar Matth. XXVI vs. 33.

[Etincelant]

Etincelant, (wap.), zie Gloeiend.

[Etincelé]

Etincelé (wap.), bezaaid met vonken (vlekjes van rood).

[Etiket]

Etiket, aanhechtbriefje, met opschrift, vooral aan flesschen, ook op pakjes, waardoor de inhoud voor echt bekend staat, of als zoodanig gewaarborgd wordt.

[Etiquette]

Etiquette, de conventioneele wetten van plichtplegingen, hoofsche gebruiken zeden en gewoonten naar de kaartjes met aanwijzingen van hetgeen in acht te nemen was bij een bezoek aan het hof. Het Spaansche Etiqueta beteekent een boek met hofceremoniën.

[Etoiles (Attraper ses -]

Etoiles (Attraper ses -, zijne sterren krijgen, (fr.-mil.), bevordering van een kolonel tot generaal, dewijl hij dan sterren gaat dragen.

[Eton-College]

Eton-College, inrichting voor hooger onderwijs te Eton of Eaton kort bij Windsor, waar de zoons der hoogst geplaatste Engelschen en dus ook vele beroemde mannen hun opleiding ontvangen hebhen.

[Etonneur]

Etonneur, (fr.), iemand, die met zijn stuk of spel op 't effect werkt, of door zijn stoutmoedig optreden of brutaal beweren verbazing poogt te wekken, m.a.w. iemand, die geen middel ontziet om van zich te doen spreken.

[Etre sur un grand pied dans le monde]

Etre sur un grand pied dans le monde, (fr.), op een grooten voet leven, deze uitdrukking stamt uit den tijd, toen men schoeisel van ongewone lengte droeg, waarvan de afmeting, toenmaals wettelijk, in verhouding tot den rang die men bekleedde was vastgesteld. Zoo mochten de schoenen van een prins 2½ voet lang wezen; die van een baron mochten 2 voet niet overschrijden; een eenvoudig ridder mocht slechts tot 1½ voet en een burger tot één voet gaan. De proletariër moest engsluitend schoei sel dragen. De gegoeden werden ten laatste door die bespottelijke mode genoodzaakt de punten van hun schoeisel met gouden of zilveren ketenen aan de knie vast te hechten. Bovendien waren zij gedwongen hunne schoenen met stroo of hooi vol te stoppen. Vandaar de uitdrukking: avoir du foin dans ses bottes voor iemand die er warmpjes in zit.

[Etrennes]

Etrennes, (fr.), handgift, eerste gift welken een neringdoende ontvangt. Van hier étrennes (meerv.) nieuwjaarsfooi; en meer algemeen nieuwjaarsgeschenk; van lat. strenae naar Strenia de Sabijnsche godin des geluks.

[Etrurische stijl]

Etrurische stijl, zie bij Romaansch.

[Etruskers]

Etruskers, een volksstam in het oude Italië, in Etrurië, of Tuscia. Van Umbrisch etrus = vreemd. Door de Grieken Toeskoi, Toeskoöi. door de Romeinen Tusci, Thusci geheeten. Volgens Herodotus als Lydiërs overgekomen uit Klein-Azlë naar Italië waar zij zich Tyrskers titelden. Over hun afkomst is men het nog niet eens. Ook hun taal is nog grootendeeis een raadsel. In de eerste eeuwen van Rome's opkomst waren zij een cultuurvolk.

[Etstoel]

Etstoel, het hoogste gerechtshof in het landschap Drenthe, voor hetwelk onder de vroegere Nederlandsche staathuishouding alle gewichtige burgerlijke en lijfstraffelijke zaken gebracht werden; de leden werden Etten genoemd.

[pagina 269]
[p. 269]

[Etude]

Etude, (muz., fr.), oefeningstuk, vingeroefening of andere oefening; ook gezegd van een stuk van grooter moeilijkheid. Zelfs concert-étude, waarbij minder de schoone muziek, dan wel de overwinning van technische moeilijkheden, den uitvoerende eer met zijn werk kan doen inleggen.

[Euan]

Euan, (gr.), eu'vien en euhan (lat.), jubelkreet der Bacchanten. Van eu (gr. en lat.) = mooi! Bravo!

[Euan]

Euan, (gr., ook evan lat.) uit gr. eu (mooi! bravo!) jubelkreet der Bacchanten bij de Bacchanaliën (z. ald.). Ook verpersoonlijkt voor Bacchus zelf, die zelfs Euhius Euan (bij Lucretius) en Seméleus Euan, - B. had Semele tot moeder - genoemd wordt. De Bacchanten waren euantes of euhantes d.i. ‘euan roepend’, uit gr. euaton.

[Eucalyptus]

Eucalyptus, (gr.), myrtachtige plant met lederachtige, altijd groene bladeren en witte bloemen, die ontsmettend werkt. Uit eu (goed) en kalupto (ik bedek). Het hout van den Eucalyptus-boom wordt ook Jarrah-hout (zie ald.) genoemd.

[Eucharis]

Eucharis, eene der planetoïden.

[Eucharistie]

Eucharistie, (r.k.), H. Sacrament des altaars, van gr. eucharistia, dank of dankgebed, oudtijds het dankgebed, waardoor hostie en wijn voor het avondmaal gewijd werden, later het avondmaal zelf; eindelijk ook hostie en monstrans.

[Euclidische theorie]

Euclidische theorie, de theorie, welke, als de oudste, staat tegenover de moderne in de geometrie (hetzij aardmeting of meetkunde). Euclides, een Alexandrijn van geboorte, die in den tijd van Ptolemaeus Lagi Soter leefde en dezen koning zelf onderwees (omstr. 300 v.C.), wordt als schrijver van ‘Stoicheia’ lat. Elementa matheseos voor den vader der meetkunde en aardmeting gehouden.

[Eudokia]

Eudokia, (gr.), vrouwennaam, lett. welgevallen; naam van een gesticht voor lijders aan chronische ziekten, o.a. te Rotterdam.

[Eulen nach Athen tragen]

Eulen nach Athen tragen, uilen naar Athene brengen, z.v.a. water in de zee dragen, dus noodeloos werk verrichten. De godin van Athene, Pallas Athene had tot attribuut een uil, deze was dus een heilige vogel, en in de Akropolis huisden er vele. Ook kwam de uil op de munten der stad voor; de vogel was er derhalve algemeen bekend nu het was dwaasheid er nog meer heen te brengen. De uitdrukking komt bij Aristophanes (± 450-388 v.C.) in de Vogels vers 301 en bij Lucianus en elders voor.

[Eumeniden]

Eumeniden, gr. eumenides, welwillenden, vriendelijken uit eu (wel, goed) en menos (geest). Euphemistische naam der wraakgodinnen (Erinyen, z.a.) der helsche furiën, die den euveldader, vooral hem, die de heilige rechten der bloedverwantschap geschonden heeft, rusteloos vervolgen, maar die vervolging goedgunstig staken, zoodra hij geboet heeft en gereinigd is. Onder dezen naam werden de Erinyen in de stad Sikyon in 't Noorden van den Peleponesus vereerd. In Attica heetten zij gewoonlijk Semnai. d.i. eerwaardigen. Terwijl Homerus beurtelings van ééne en van meer spreekt, geeft Euripides het eerst een drietal op, door Appollodorus aangeduid als Alecto (de rustelooze), Tisiphone (de moordwreekster) en Magaera (de vijandige). Zij worden afgebeeld met slangen in plaats van haar op het hoofd en toegerust elk met een ontstoken fakkel; omdat de onderwereld als haar verblijf gedacht werd, spreekt men van helsche furiën.

[Eunuchen]

Eunuchen, (gr.), bedbewaarders, opzichters der vrouwenverblijven. Uit eunè (legerstede) en echin (hebben, houden). Omdat men hiertoe en voor de gansche bediening der vrouwen gesnedenen in het Oosten (uit de harems van Manden) gebruikt, heeft eunuch, eunuuk fr. eunuque laatstgenoemde beteekenis verkregen, en heeft het Eng. naast eunuch een werkwoord eunuchate (ontmannen).

[Eunoae]

Eunoae, (zie evovae), uitroep aan het slot der psalmen. Dit alleen uit klinkers bestaand woord werd met noten geteekend om de zangwijze aan te duiden.

[Euphemisme]

Euphemisme, spreekwijze, waarbij een hard of onaangenaam woord door een zachtere uitdrukking wordt aangeduid. Zoo bijv. een parlementaire onjuist-

[pagina 270]
[p. 270]

heid, voor onwaarheid, leugen; zij heeft een ongelukje gehad; hij heeft lange vingers: hij is van Lotje getikt, enz.

[Euphonium]

Euphonium, (gr. muz.), letterlijk wat welluidend is. Samenstel van glazen buizen, die in toonhoogte verschillen en die men bespeelt door er met den natten vinger langs te strijken. Ook baritonhoorn, zeer groot metalen blaasinstrument bij de Duitsche militaire muziek.

[Euphorion]

Euphorion, zoon van Achilles, den Homerischen held, bij Helena verwekt op Leuke (in de Zwarte zee, thans het Slangeneiland); aldus geheeten, omdat zijn op dat eiland vereerde vader, wien het onder den naam Achilles was toegewijd, aan de schippers van daar en er heen, eene ‘voorspoedige vaart’ (euphorion) verschafte. Uit eu (goed) en pherein (dragen).

[Eurèka]

Eurèka, (gr.), eig. heureka; ik heb ('t) gevonden. Uitroep van Archimedes, den beroemden wijsgeer te Syrakuse († 212 v.C.), toen hij 't middel ontdekt had, om de zuiverheid der gouden kroon van zijn verwant Hiero, koning van Syrakuse, te bepalen uit de ruimte, die ze in 't water zou innemen; m.a.w. de wet volgens welke elk lichaam, dat in eene vloeistof gedompeld wordt, zooveel aan gewicht verliest als de hoeveelheid vloeistof weegt, die het verdringt; de zoogenaamde hydrostatische wet.

[Eureka State]

Eureka State, (eng.), Californië naar het motto van het wapen Eureka (z.a.)

[Europa]

Europa, naam van het kleinste der drie den ouden bekende werelddeelen (E., Azië en Afrika), volgens hen oostlijk begrensd door den Phasis, den Araxes en de Caspische zee (later den Tanaïs en het moeras Maertis. Plinius houdt het nog voor het grootste werelddeel, en laat het 5/12 der gansche aard-oppervlakte innemen, van Semit. 'èreb (avond), d.i. avondland, gr. erebos (duisternis), arab. gharb (westen). Ook Demeter (Ceres) droeg in Boeotië den bijnaam van Europa in den zin van ‘de in nachtlijke duisternis toevende’.

[Europamüde]

Europamüde, (hgd.) wordt sedert eenige jaren vrij algemeen als zelfstandig naamwoord ter aanduiding van hen aangewend, die in de nieuwe wereld fortuin gaan zoeken. De uitdrukking werd in 1828 voor het eerst door Heine in de Englische Fragmente (Kap. 12) gebezigd. Later werd het door verschillende schrijvers en zelfs door E. Willkomm als titel voor een roman Die Europamüden (1838) gebruikt.

[Europeesch concert]

Europeesch concert, fr. concert européen, overeenstemming der Europeesche Mogendheden in staatkundige aangelegenheden, opzichtens tusschenkomst bij oorlogvoerende landen, enz.

[Europens übertünchte Höflichkeit]

Europens übertünchte Höflichkeit, Europa's beschilderde (geblankette, valsche) beleefdheid (eigenlijk, beschaving). Uit Seume der Wilde, waar verhaald wordt van een onbeschaafden bewoner van Canada, die bleek beter te zijn, dan de beschaafde blanken in zijne nabijheid.

[Eureclea]

Eureclea, dochter van Ops, slavin van Laertes en voedster van Ulysses, was de eerste, die hem bij zijne wederkomst herkende, toen zij hem de voeten waschte, aan eene wonde, die hij eertijds door een wild zwijn bekomen had, en meldde Penelopé zijne terugkomst.

[Euterpe]

Euterpe, de muze der lyriek, volgens de fabelleer, uitvindster der fluit. Uit gr. eu (goed. wel) en terpo (ik verheug). Naam van vele liedertafels.

[Eutychianen]

Eutychianen, aanhangers der in de Synode te Konstantinopel ao. 448 verworpen leer van Eutyches, archimandriet te Konstantinopel in de 5e eeuw, die beweerde, dat de Godmensch na de vereeniging der beide naturen, slechts ééne natuur, - die van den vleesch geworden logos - bezat, alsmede, dat Jezus' lichaam niet gelijk dat der gewone menschen was geweest.

[Eutychus, (Een]

Eutychus, (Een - iemand, die in de kerk slaapt onder de predikatie, wordt schertsend aldus genoemd, naar Handel. XX vs. 9. Men zegt wel tot een kerkganger: ‘Niet slapen, Eutychus!’

[Euver]

Euver = ooievaar. Z.a.

[Eva]

Eva, in de Septuaginta (z. ald.) Eua, Hebr. chavva = chaija, d.i. leven, omdat zij (naar Gen. III vs. 20, IV vs. 1) de moeder aller levenden is. Eva en

[pagina 271]
[p. 271]

Eva's dochter voor vrouw in 't algemeen. Ook, ‘verraderlijke, listige, valsche Eva’, omdat de Bijbelsche Eva haren man verleidde, door hem de vrucht des verboden booms aan te bieden (Genes. III vs. 6b).

[Eva (Nieuwe -]

Eva (Nieuwe -, naam der H. Maagd Maria, de moeder van Jezus (die de Nieuwe Adam genoemd wordt).

[Eva]

Eva of evaatje morsboezelaar, kort hulpschortje, dat over den boezelaar met bont katoenen bovenstuk werd gedragen, om dezen te sparen, en dat opgeslagen moest worden, als er gescheld werd, zoodat de bezoeker alleen de schoone boezelaar te zien kreeg. Vgl. Gen. III. 21.

[Evan]

Evan, zie Euan.

[Evangelical Alliance]

Evangelical Alliance, evangelische bond. Vereeniging in 1846 voor Engeland en Amerika gesticht ter uitbreiding van het Protestantisme en bestrijding der R.-Katholieke Kerk en van alle ongeloof en bijgeloof.

[Evangelie]

Evangelie (Gr.). Letterlijk ‘goede’ of ‘blijde boodschap’; zie Eu. De Christelijke leer. Ook in 't algemeen ‘leer’, bijv. ‘het evangelie der humaniteit’, d.i. de leer die beschaving, menschenmin predikt. Leus of stelsel, waarbij men zweert, bijv. ‘het evangelie der Anarchisten, der Socialisten’, enz. enz. Vaak predikt men invallen als een nieuw evangelie. Ook veelal gezegd van iets, dat waar is en waarop men vertrouwen kan; bijv.: ‘zijne woorden zijn een of geen evangelie’ = zijn betrouwbaar, zijn 't niet.

[Evangelie]

Evangelie, (r.k.), gedeelte van een der vier Evangeliën, dat in iedere Mis gelezen of gezongen wordt. Op Zon- en Feestdagen, en onder de Vasten, wordt dit onder de Mis of vóor de preek ook in het Nederlandsch voorgelezen. Ook in de oude Christelijke Kerk en thans nog in de Roomsche en vele Luthersche Kerken geschiedt dit Zondags. Elke Zondag van het jaar heeft zijn eigen ‘Evangelie’ (-gedeelte).

[Evangelie (Het eeuwig]

Evangelie (Het eeuwig - de leer, omstreeks 1260 gepredikt door Joachim, abt van Florence in Italië: geen kerk, geen priesterschap, geen werken ter zaligheid; allen zijn priesters, eenvoud, vrijheid en liefde, ziedaar de hoofdinhoud van Joachim's. (Vgl. Openb. XIV:6). Eeuwig Evangelie.

[Evangelie van het spinrokken (Dat behoort tot het -]

Evangelie van het spinrokken (Dat behoort tot het -, dat is een sprookje; dewijl de moeders en oude vrouwtjes veelal onder 't spinnen haar sprookjes plachten te vertellen. Vgl. I Timoth. IV. 7. Reeds in 1493 verscheen er een werk getiteld les Evangiles des connoilles (quénouilles) faictes en l'onneur et exaulcement des dames.

[Evangelie-zijde]

Evangelie-zijde (r.-kath.), de zijde van het altaar, waar het Evangelie gezongen of gelezen wordt, dus, als men met het gelaat naar het altaar staat, de linkerzijde.

[Evangelist.]

Evangelist. De attributen der vier Evangelisten worden meestal opgegeven als volgt:

Van Mattheus een engel, van Marcus een leeuw, van Lucas een os, van Joannes een arend.

[Evangelist]

Evangelist, verkondiger van het Evangelie. In de eerste Apostolische kerk de naam eener soort leeraars, die, naar 't schijnt, in onderscheiding van andere leeraars belast waren met het onderwijs in het historische van het Christendom (Efez. IV vs. 11). Philippus (Hand. VIII vs. 5, IV vs. 8) was een van deze. Later worden met dien naam bij voorkeur de schrijvers der vier canonieke Evangeliën aangeduid. Tegenwoordig èn alzoo, èn tevens een rondreizend Evangelie-prediker, die als oefenaar optreedt soms ook colportage (z. Colporteur) uitoefent, d.i. stichtlijke boeken en brochures òf uitdeelt, òf vent.

[Evedas]

Evedas, in Gooiland, Baarn en elders = hagedis. Land- en watersalamanders, die niet tot de rubriek der hagedissen, maar tot die der kikvorschen behooren, worden ook evedassen genoemd.

[Evenhoog]

Evenhoog (wap.), vervoerbare toren, die tot dicht bij den te bestormen wal werd gebracht. Van hout, evenals de hiermede overeenkomende kat, die echter kleiner was. In den evenhoog waren de strijders boven in, in de kat onder in. Beiden zijn als stuk nu zeldzaam, of niet meer te herkennen, daar ze als gewone torens worden voorgesteld.

[pagina 272]
[p. 272]

[Evening-dress litteratuur]

Evening-dress litteratuur, (eng.) zooveel als aangekleede, op Zondagsch-gewaad literatuur, een letterkunde, waarin - naar vorm en inhoud beide - naar het hoogste gestreefd wordt.

[Evenlang]

Evenlang, oudtijds kleine waskaars, in gebruik bij een lijkdienst in de R.-Kath. kerk.

[Eventualiter]

Eventualiter (hand.), mooglijkerwijs, in het mooglijke geval; in het geval, dat.

[Evenveeltje]

Evenveeltje, soort van gebak, waarin evenveel suiker als meel en boter voorkomt.

[Everdes]

Everdes, zie Evedas.

[Everglade State]

Everglade State (eng.), Florida.

[Evergumenen]

Evergumenen, letterlijk, die goed behandeld worden, van gr. euergumai, tegenw. deelw. euergumenos, dat in het Nieuwe Testament voorkomt van krachten, die in de Apostelen enz. werkten.

[Every inch a King]

Every inch a King, elke duimbreedte, een Koning, d.i. koning van top tot teen. In Shakespeare's King Lear IV. 6. De nar kan den waanzinnigen vorst niet tot eenig begrip brengen; doch als hij zegt: maar gij zijt toch Koning! is dit het antwoord. Vaak gebezigd als every inch a merchant, a teacher, a gentleman of iets anders, om een volbloed koopman, onderwijzer, enz. aan te duiden.

[Everlast]

Everlast, sterke wollen stof, voor een halve eeuw veel in gebruik, voor jassen, maar vooral voor schoenen; van (eng.) ever-lasting, (eeuwig durend) het werd ook kortweg lasting genoemd.

[Evicted Tenants Bill]

Evicted Tenants Bill (eng.), wetsontwerp strekkende tot schadeloosstelling aan uitgezette Iersche pachters.

[Eviré]

Eviré (wap.), van onkenbaar geslacht (dieren), zie ook Vilené.

[Evolutie]

Evolutie (van lat. evolvo, ik rol uit) in de taktiek de beweging eener troep om van positie of van aanval te veranderen. In 't algemeen eene beweging van personen bestemd om verandering in den gang van zaken te brengen, doch langs geleidelijken ordelijken weg, in tegenstelling met revolutie. In de geologie de langzame ontwikkeling der verschijnselen, tegenover catastrophen.

[Evovae]

Evovae, schijnbare uitroep aan het slot der psalmen. Eigenlijk euouae nl. de klinkers der woorden saeculorum. Amen de twee laatste woorden van het Gebed des Heeren in het Latijn. Deze klinkers werden met noten geteekend om de zangwijs aanteduiden.

[Evviva]

Evviva (it.), saâmgesteld uit e (en) en viva (hij leve); lat. ‘vivat’.

[Ex abrupto]

Ex abrupto (lat.), onvoorbereid of zonder inleiding.

[Ex abundantia cordis os loquitur]

Ex abundantia cordis os loquitur (lat.), uit den overvloed des harten spreekt de mond; in de volkstaal Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Vgl. b.v. Luc. 45, Matth. 12:34.

[Ex auctoritate rectoris magnifici]

Ex auctoritate rectoris magnifici (lat.), Na machtiging van den Rector Magnificus (Grootbestierder der Hoogeschool).

[Ex cathedra (Petri) decidere]

Ex cathedra (Petri) decidere, lett. van den leerstoel van Petrus beslissen, d.i. een (Pauslijke) machtspreuk uiten.

[Ex concesso (Argumentum -]

Ex concesso (Argumentum -, een bewijsgrond ontleend aan 't geen toegegeven, toegestemd werd.

[Ex est]

Ex est (lat.), het is uit, het is gedaan.

[Ex libris N.N.]

Ex libris N.N. (lat.), uit de boeken of tot de boeken behoorend van zeker iemand. Vanhier is een Ex libris een stempeltje of etiket, waarmede sommige geleerden en boekenverzamelaars hun eigendom waarmerken.

[Ex merâ conjecturä]

Ex merâ conjecturä (lat.), bij loutere gissing.

[Ex officio]

Ex officio (lat.), plichts-, ambtshalve.

[Ex plenitudine potestates]

Ex plenitudine potestates, uit de volheid van ons gezag.

[Ex professo]

Ex professo (lat.), beroepshalve, Professus, verl. deelw. van profiteri, vrij of openlijk iets zeggen, ook jus, philosophiam profiteri, de rechtsgeleerd-

[pagina 273]
[p. 273]

heid, de wijsbegeerte beoefenen, in naklassiek Latijn = professor zijn. Vanhier òns professor (hoogleeraar).

[Ex schedula]

Ex schedula (lat.), van het blad (n.l. lezen).

[Ex speciali gratia]

Ex speciali gratia (lat.), uit bijzondere gunst; ex speciali mandato (lat.) uit bijzonderen last.

[Ex Tacito antwoorden]

Ex Tacito antwoorden, met stilzwijgen beantwoorden, niets weten te antwoorden. Woordspeling van tacere (zwijgen) met Tacitus, den naam van den bekenden Romeinschen geschiedschrijver.

[Ex tripode (dictum)]

Ex tripode (dictum) (lat.), van den drievoet af, in den zin van: ‘met hoog gezag (uitgesproken)’. (Zie Drievoet).

[Ex undis sol]

Ex undis sol (lat.), uit de golven rijst de zon (van nieuwen voorspoed). Devies, dat men, tegelijk met dit wapen, aan de toekomstige Zuiderzee-provincie hoopt te geven.

[Ex ungue leonem]

Ex ungue leonem, (scil. cognoscis lat.) aan zijn klauw herkent men den leeuw. Uit Phaedrus' fabelen (naar den Griekschen Esopus). Men kent den boom aan zijne vrucht. Naar aanleiding van Phaedrus gezegde ex ungue leonem pingere d.i. naar de klauw den leeuw schilderen, dus uit een lid of deel opmaken, hoe het geheel is.

[Ex usu]

Ex usu (lat.), volgens gebruik.

[Ex voto]

Ex voto (lat.), volgens gelofte, bordjes met schilder- of beeldhouwwerk en andere voorwerpen ter voldoening aan eene gelofte in een kerk opgehangen.

[Exactor]

Exactor (hand.), de houder van een wissel. Letterl. invorderaar, van lat. exigere = afeischen.

[Exaltatio]

Exaltatio (lat.), kruisverheffing d.i. het oprichten van het kruis n.l. van Christus.

[Exarch]

Exarch, stadhouder in Italië voor de voormalige Grieksche (Byzantijnsche) keizers. Vandaar het Exarchaat, waarvan Ravenna de hoofdstad was. Bij de nieuwere Grieken: afgevaardigde van een Patriarch, die in diens naam de bisschoppen en kerken bezocht.

[Exaltádos]

Exaltádos, overspannen staatkundige partij in Spanje tijdens de omwenteling van 1820-23. In 't algemeen ultra-liberalen, besliste voorstanders van vooruitgang. Letterl. geëxalteerden = hartstochtelijk-opgewondenen.

[Exaudi]

Exaudi, naam van den Zondag die aan het Pinksterfeest voorafgaat, naar bijbelplaatsen als Ps. XXXIX vs. 12; LIV vs. 2; LXXXIV vs. 8 volgens de Vulgata (den Latijnschen bijbel): Exaudi, Domine, orationem meam, etc. d.i. hoor, Heer, mijne stem, enz., welke op dien dag den Introitus (z.a.) der mis begint.

[Excalibur]

Excalibur, het zwaard van koning Arthur († 552 n.C.).

[Excelsis (In]

Excelsis (In - (lat.) in de hoogste (d.i. plaatsen) van gloria in excelsis Deo (= eere zij God in de Hemelen), lofzang der Engelen bij Jezus geboorte.

[Excelsior]

Excelsior, hooger, devies of blazoen van den staat New-York, en van rederijkerskamers, zangvereenigingen, dichtgenootschappen, zelfs van eene schermvereeniging (te 's-Gravenhage), enz.

[Excentriciteit]

Excentriciteit, (lat.), lett. uitmiddelpuntigheid, de handelingen van hen, die niet in een kringetje, niet in den mallemolen rond loopen; maar hun eigen gang gaan, ook al is die in strijd met wat als alledaagsch of gewoon is aangenomen.

[Exceptie]

Exceptie (hand.), uitzondering, uitvlucht. In de rechtstaal is exceptie een rechtsmiddel tot afwering van den eisch; waarbij den eischer een feit wordt tegengeworpen, dat de vordering te niet doet (peremptoire exceptie), b.v. betaling of verjaring, of de vordering opschort (dilatoire exceptie).

[Exceptio probat]

Exceptio probat (of firmat) regulam (lat.), de uitzondering bevestigt den regel, m.a.w. dat er maar zeldzaam (bij uitzondering) zoo iets gebeurt, is een bewijs, dat het tegenovergestelde regel is.

[Excerpt]

Excerpt (lat.), uittreksel (uit een boek). Van Excerpere (uitkiezen, uitlezen, excerpeeren).

[pagina 274]
[p. 274]

[Excès de l'injustice efface la honte (L']

Excès de l'injustice efface la honte (L' - (fr.). Op de spits gedreven onrechtvaardigheid doet de schande (eener veroordeeling) verdwijnen. Gezegde van Antoine Laurent Lavoisier, den beroemden Franschen scheikundige, in antwoord op het voorstel van zijne medeveroordeelden tot de guillotine, om door opium een einde te maken aan hun leven, en alzoo aan de schande van het schavot te ontkomen. vgl. Le crime fait la honte enz.

[Excursie-trein]

Excursie-trein, spoortrein voor het maken van uitstapjes; zgn. pleiziertrein. Fr. excursion, lat. excursio (letterl. uitloop).

[Exchequer-bills]

Exchequer-bills (hand)., Engelsche schatkistbons.

[Exchequer Chambre]

Exchequer Chambre (eng.), een oud hof van appèl, dat vergaderde in eene raadkamer naast de thesaurie of schatkamer, Exchequer genoemd naar het dambordachtig geruite kleed (Mid. lat. (scacarium, fr. échiquier) op de tafel.

[Excitat auditor studium]

Excitat auditor studium (lat.), Ovidius, Epistolae ex Ponto 4. 2.35. Een (belangstellend) hoorder vuurt den ijver aan (van den spreker, onderwijzer, enz.).

[Excommunicatie]

Excommunicatie (lat.) uitbanning, waaraan de R.-Kath. Kerk ketters en afvalligen uit haar midden onderwerpt.

[Excudit]

Excudit (lat.) hij heeft het gesneden, gegraveerd.

[Exeat aulā, qui vult esse pius]

Exeat aulā, qui vult esse pius (lat.), Lucanus, Pharsalia 8, 493, sq. Wie braaf wil blijven, verlate het Hof (wegens de zedeloosheid er van).

[Executeur testamentair]

Executeur testamentair, iemand, die door den erflater benoemd is tot uitvoerder van zijne uiterste wilsbeschikkingen.

[Executief]

Executief (hand.), uitvoerend.

[Executorisch]

Executorisch (hand.), op gerechtlijk bevel, bij dwang.

[Exegi monumentum aere perennius]

Exegi monumentum aere perennius (lat.) Horatius, Carmina 3, 30, 1. Ik heb een gedenkteeken voleindigd duurzamer dan metaal. (H. bedoelt hiermede zijne gedichten).

[Exempla sunt odiosa]

Exempla sunt odiosa (lat.), Voorbeelden zijn hatelijk.

[Exempli gratia]

Exempli gratia (lat.), bij voorbeeld, verkort: e.g.

[Exemplum in contrarium]

Exemplum in contrarium (lat.), voorbeeld in tegengestelden zin, als men iets aanvoert, dat uit eene geopperde stelling volgt, doch klaarblijklijk onjuist is, zoodat de stelling zelve ook niet waar kan zijn.

[Exequatur]

Exequatur (hand.), de formeelê bevestiging, of erkenning van een consul door de Regeering van het land, waar hij zijne functiën gaat vervullen.

[Exequatur (Regeerings -]

Exequatur (Regeerings -, lastgeving tot uitvoering van een besluit. Exequatur (lat.) = het worde ten uitvoer gelegd. Aanvoegende wijs van exequi (exsequi) volgen, begeleiden, doorzetten, enz., waaraan men dan ontaalkundig eene passieve beteekenis geeft.

[Exergue]

Exergue, afsnede, het onderste cirkelsegment van een munt of gedenkpenning, waarop gewoonlijk de naam van den maker wordt aangebracht.

[Exeunt]

Exeunt (lat.). Zij gaan heen, aanwijzing in tooneelstukken, waar spelers het tooneel verlaten; ned. af.

[Exigibel]

Exigibel (hand.), invorderbaar, aangaande eene schuldvordering, die geldig is tegenover den schuldenaar.

[Exilarch]

Exilarch, Chald. Resj-Galoetha = hoofd der ballingschap. Titel van het voormalig opperhoofd der Joden in het Babylonische rijk en naburige, niet-Palestijnsche, landen, later in het Kalifaat van Bagdad en in geheel voorliggend Azië. Het ambt hield omstreeks de 12e eeuw op te bestaan. Z.v.a. exsiliarch: exsilium (ballingschap) = exsules en archos (gr., aanvoerder, leidsman).

[Exitus acta probat]

Exitus acta probat, Ovid Heroiden II. 25, de uitslag kroont het werk. Vgl. Finis Coronat opus (z. ald.).

[Exit]

Exit, meerv. Exeunt (lat.), hij treedt af; zij treden af, van tooneelspelers aan het einde van een tooneel.

[pagina 275]
[p. 275]

[Exodus]

Exodus, (gr.), uittocht; naam van het 2de Bijbelboek, waarin de uittocht der Israëlieten uit Egypte omstr. 1500 v.C. beschreven is. Ook in 't algemeen spreekt men van een exodus.

[Exorcismus]

Exorcismus (r.k.), duivelbezwering. Zie Exorcist.

[Exorcist]

Exorcist, gr. exorkistes (bezweerder), in de oude Christelijke kerk een beambte, die door bezweringsformules en andere plechtigheden den duivel moest verdrijven, uit zoogenaamde bezetenen en uit hen, die den doop moesten ontvangen (naar de meening, dat een heidensch bekeerling tot het Christendom den duivel in zich droeg). Ook kinderen moesten zij bijv. daardoor aan de macht der booze geesten ontrukken. In die kerk bestonden de lagere soort geestelijken uit de Akoluthen (priesters, leerlingen of dienaars), Ostiarii, Lectoren (lezers), Exorcisten en deurwachters in het algemeen de ordines minores, waar ieder door moet, die tot de ordines majores of sacri wil komen van subdiaken, diaken en priester; zoo is exorcist de derde van de vier lagere orden, welke in de R.-Kath. kerk vóor het Sub-diaconaat worden bediend.

[Exordium]

Exordium (lat.), inleiding eener rede.

[Exoriare aliquis nostris ex ossibus ultor]

Exoriare aliquis nostris ex ossibus ultor, (lat.), Een wreker moge uit mijn asch verrijzen. Aeneas 4:625. Dat de keurvorst Frederik Wilhelm, bij de onderteekening van den vrede van St. Germain die woorden zou hebben uitgeroepen, is eene bloote sage, die na de Silezische oorlogen ontstond. Zeker daarentegen is, dat de Spaansche generaal Diego Leon toen hij in 1841 op bevel van Espartero werd gefusileerd, den soldaten die woorden toevoegde. Freiligrath (1810-1876) heeft dat feit vereeuwigd in zijn gedicht Aus Spanien, dat die spreuk tot motto en refrein heeft.

[Exoterisch]

Exoterisch, bevattelijk voor oningewijden, dus tegenovergesteld van esoterisch (z. ald.) gr. exoteriscos = uitwendig, buitenlandsch, vreemdsoortig, van èxo (naar buiten).

[Exotisch]

Exotisch, (gr.), uitheemsch. In 't algemeen alles, wat niet in 't wild in Europa voorkomt of bestaat; bijv. exotische gewassen en vogels, die men alleen tusschen de keerkringen aantreft.

[Expecto crisin]

Expecto crisin, (lat), ik wacht de crisis (de kentering ten goede of ten kwade) af.

[Expectoreeren]

Expectoreeren, ontboezemen en uitspreiden. Van lat. expectorare = uit de borst (pectus, 2de naamval pectoris) opgeven; fluimen of slijm uitwerpen.

[Expedieeren]

Expedieeren, verzenden; vanhier expeditie = verzending, e.m.d. Van fr. expédier, uit lat. expedire, en dit van 't grondwoord pes (2e n.v. pedis) = voet. Derhalve expedire letterlijk: den voet uit (het omkleedsel) halen.

[Expedita]

Expedita, scil. agmina, lichte troepen, bij de Romeinen, die niets droegen dan het hoog noodige, om terstond slagvaardig te zijn.

[Expediteur]

Expediteur, iemand die zich met het doen vervoeren van koopmanschappen en goederen te land of te water bezighoudt. (Art. 86 W.v.K.).

[Expeditie]

Expeditie, (jur.), het afschrift van een vonnis, door den Griffier gewaarmerkt. Zie ook bij Expedieeren.

[Expeditie]

Expeditie, (hand.), alles, wat op de verzending van goederen en geldwaarden betrekking heeft. Hiertoebehoort ook de zorg voor het gereed maken der documenten, die bij 't vervoer noodig zijn.

[Expensen]

Expensen, (hand.), onkosten, uitgaven. Van lat. expendere (o.a. uitbetalen, letterl. afwegen).

[Experientia docet]

Experientia docet, (lat.) de ondervinding leert.

[Experientia optima rerum magistra]

Experientia optima rerum magistra, (lat.), de ervaring is de beste leermeester(es). Zie Usus.

[Experimentum in corpore vili]

Experimentum in corpore vili (lat.), proeven op een waardeloos lichaam, bijv. een gevaarlijke operatie op een lijk of een ter dood veroordeelde.

[Expert]

Expert, (hand.), de persoon, benoemd om de deugdlijkheid van eenig voorwerp te onderzoeken en daarover uitspraak te doen. Lat. expertus = ervaren, beproefd.

[pagina 276]
[p. 276]

[Expertise]

Expertise, (hand.), de uitspraak der experts en het onderzoek zelf.

[Experto credite]

Experto credite, (lat.), gelooft hem, die het ondervonden heeft, komt bij allerlei schrijvers voor, denkelijk het eerst bij Verg. Aeneis II. 283.

[Expiatie]

Expiatie, (lat.). Expiatio, boeting, verzoening, bij de ouden eene ceremonie, door welke men waande misdadigen van schuld te zuiveren, die dan eene soort van absoluitie bekwamen.

[Expiratie]

Expiratie, (hand.), vervaltijd.

[Expireeren]

Expireeren, (hand.), vervallen. Eig. exspireeren, lat. ex-spirare = uitblazen, bijv. den laatsten adem.

[Exploit]

Exploit of exploot, (jur). het stuk, waarin een deurwaarder verklaart, dat door hem eene zekere gerechtlijke handeling (b.v. eene dagvaarding) verricht is.

[Exploiteeren]

Exploiteeren, (fr.), aanslaan, bewerken. Eene zaak of koopwaar expl., die winstgevend maken, daar partij van trekken (soms op ongeoorloofde of onbetamelijke wijze).

[Expositie]

Expositie, (r.k.), uitstelling of voorstelling van het Sacrament des Altaars ter aanbidding.

[Expressis verbis]

Expressis verbis, (lat.), nadrukkelijk, met uitdrukkelijke woorden.

[Expromissie]

Expromissie, (hand.), de overneming van een vreemde schuld of van een borgstelling.

[Exquisiet]

Exquisiet, (hand.), uitgezocht, voortreflijk.

[Exsecratie]

Exsecratie, (r.k.), vervloeking, krachtens welke een persoon of zaak, die aan God is toegewijd, van die wijding beroofd wordt, inzoover dit mooglijk is; uitbanning uit den oorspronklijken kring. Van lat. exsecrari, aan de wraak der goden toewijden, vervloeken.

[Exsurge, Domine, judica causam tuam]

Exsurge, Domine, judica causam tuam, sta op, Heer, oordeel Uwe zaak. Spreuk, eig. Devies der Inquisitie. Uit Ps. 74 vs. 22 (Vulgata).

[Extempore]

Extempore, iets wat men voor de vuist spreekt of zingt. Van tempus = tijd; dus letterlijk. ‘wat naar tijdsgelegenheid is’.

[Exterritorialiteit]

Exterritorialiteit, het recht krachtens hetwelk souvereinen en gezanten, in een vreemd land vertoevend, aan de wetten en de rechtspraak van dat land onttrokken zijn.

[Extispices]

Extispices, (rom.), wichelaars, die uit de ingewanden der offerdieren, voorspellingen deden. De oorsprong van dit gebruik ligt daarin, dat de ouden den lever der dieren onderzochten, die hun voedsel gebruikten op de plaatsen waar zij woningen wilden bouwen. Bevonden zij, dat de lever ongezond was, dan zagen zij van hun voornemen af.

[Extra ecclesiam nulla salus]

Extra ecclesiam nulla salus, (lat.), buiten de kerk is er geen zaligheid fr. hors de l'église point de salut.

[Extra muros]

Extra muros, (lat.), buiten de muren (der stad).

[Extra-territoriale rechtspleging]

Extra-territoriale rechtspleging, rechtspleging buiten het eigenlijke rechtsgebied, daarbij wordt iemand in een ander land dan waar hij verblijft of in een ander dan waar hij een misdrijf gepleegd heeft of aangehouden is, voor den rechter geroepen. Zie ook rogatoire commissie.

[Extract]

Extract (hand.) uittreksel uit eenig geschrift of koopmansboek.

[Extraditiebewijs]

Extraditiebewijs, (hand.), leveringsbriefje, volgbriefje.

[Extraheeren]

Extraheeren, (hand.), een uittreksel maken, verkort teruggeven.

[Extraneus]

Extraneus (lat.), buitenlander. Ook iemand, die zonder den zesjarigen cursus aan een gymnasium of den vijfjarigen aan eene hoogere burgerschool te hebben doorloopen, aan het eindexamen deelneemt. Eigenlijk extra-terraneus.

[Extravaganten]

Extravaganten, (r.k.), pauslijke decretalen, die te zamen onder dezen naam het laatste gedeelte vormen van het Corpus Juris Canonici Clausum (d.i. afgesloten), en onderscheiden zijn in 1o de (20) Extravaganten van Paus Johannes XXII. 2o de (75) Extravagantes Communes van verschillende Pausen.

[Extremis (In]

Extremis (In - (lat.), op het uiterste (liggend); een huwelijk in extremis, een huwelijk, waarbij een der partijen op sterven ligt.

[pagina 277]
[p. 277]

[Extremis malis extrema remedia]

Extremis malis extrema remedia, (lat.), voor wanhopige kwalen, wanhopige geneesmiddelen, fr. Aux grands maux, les grands remèdes.

[Exue, (Recht van]

Exue, (Recht van - belasting geheven van de nalatenschappen van vreemdelingen, thans weinig meer in zwang.

[Exulanten]

Exulanten, (lat. exculantes), bannelingen, in ballingschap levenden. Vooral vaak als geschiedkundige term voor de uit hun land verdreven Israëlieten.

[Exvóto]

Exvóto, geloftegeschenk of gift, boetvaardig offer. Zie Ex voto.

[Eysteddiod]

Eysteddiod of Eisteddfodau - vergadering van geleerde mannen (barden en druiden), in de taal van Wales, dagteekent reeds van de 7de eeuw. O.a. 9 Aug. 1887 met groote plechtigheid in de Albert-Hall te Londen geopend. Van tijd tot tijd worden zulke vergaderingen in Engeland gehouden, nu hier dan daar, met het hoofddoel om het gevoel voor de nationale muziek en poëzij van Wales bij de bevolking levendig te houden. Het nationale muziek-instrument, de driesnarige harp, wordt er bespeeld en het Pennilliongezang uitgevoerd, terwijl de harpspeler naar willekeur eene of andere wijs speelt, en twee zangers bij beurten daarbij een lied improviseeren. Diodorus Siculus (omstr. 45 vóór Chr.) bericht, dat destijds reeds vóór langen tijd de harp het geliefde speeltuig was der Druïden in Brittannië. Vanhier Druïdenharp.

[Eyraudisme]

Eyraudisme, de zieklijke zucht der dagbladpers, om voor misdadigers de belangstelling van het publiek gaande te houden, door alles aangaande hen mee te deelen. Naar aanleiding der overbrenging van den moordenaar Eyraud uit Amerika naar Parijs in 1890.

[Ezau]

Ezau, lett. harige, Gen. XXVII:11. Vandaar naam voor een harige, maar ook voor een woest man.

[Ezau's (Bij Jakobs stem moeten geen - handen wezen]

Ezau's (Bij Jakobs stem moeten geen - handen wezen, Gen. XXVII:22, eigenlijk: ‘Geen Jakobs stem moet er bij Ezau's handen wezen’. Wie op bedriegen uit is, moet zorgen, dat hij in zijne rol blijft, dat hij zich niet door een of ander verrade.

[Ezau (Van buiten - schijnen, maar Jakob van binnen zijn]

Ezau (Van buiten - schijnen, maar Jakob van binnen zijn, Gen. XXV:25 en XXVIII:11. Schijnbaar wat ruw, maar in 't hart godvruchtig zijn. Hierbij wordt niet op Jakobs bedrog en Ezau's edelmoedigheid gezinspeeld, maar eenzijdig aan de godsvrucht van den eerste en de ruwheid van den laatste gedacht.

[Ezel]

Ezel, (wap.), in Engeland bij geslachten, wier namen met As, Ass of Ays beginnen.

[Ezel in de leeuwenhuid (De]

Ezel in de leeuwenhuid (De - een lafaard, die zich voor een held uitgeeft; een dwaas, die een wijs man naäapt. Toespeling op de Esopische fabel van den ezel, die een leeuwenhuid aandeed, maar ontdekt werd door een oor, dat uit de huid stak, of toen hij zijn stem liet hooren.

[Ezel van El-Djezirak, (De]

Ezel van El-Djezirak, (De - bijnaam door de Arabieren aan Khalif Merwan II gegeven, en wel als eertitel, omdat in het Oosten de ezel, die er fraaier, vlugger, sterker pleegt te zijn dan ten onzent, een der meestgeachte huisdieren is.

[Ezelsbegrafenis]

Ezelsbegrafenis, sepultura asinina, de begrafenis van een zelfmoordenaar in ongewijden grond zonder plechtigheden. Ze werd bij decreet van het Concilie van Trente (midden 16e eeuw) ook toegepast op hen, die in een tweegevecht gevallen waren. Ontleend aan Jer. XXII vs. 19, waar van Jojakim, Juda's koning, gezegd wordt, dat zijn lijk als een ezels-aas zou worden weggeworpen. Zie 2 Sam. XVIII:17.

[Ezelsbrug]

Ezelsbrug, de 5e Propositie uit het eerste boek van Euclides. Dit is het eerste moeilijke voorstel in de meetkunde, en domme knapen komen er zelden den eersten keer zonder haperen over, zoodat de ezel niet over de brug komt. Ook (lat.), pons asinorum = brug der ezels, van of voor ezels, te gemaklijk hulpmiddel om ingelicht te worden, bijv. een schoolboek, vertalingsboek, woordenboek, enz.

[Ezelsbrug]

Ezelsbrug, (lett.) een brug om ezels aan de overzijde te brengen, lat. pons asinorum of bij verkorting pons,

[pagina 278]
[p. 278]

fig. hulpmiddel voor luie leerlingen, die de rivier moesten overzwemmen, maar liever op hun gemak over de brug loopen. ‘Gradus ad Parnassum sive novas synonymorum epithetorum, phrasium poeticarum, ac versuum thesaurus’, een boek verscheiden malen gedrukt was de pons asinorum der gymnasia gedurende vele jaren en als zoodanig meer dan bij zijn gewonen titel genoemd.

[Ezelsfeest]

Ezelsfeest, in de Middeleeuwen een openbare vertooning van de Vlucht naar Egypte (Matth. II vs. 13, 14), waarbij een jongen, een meisje en een ezel de hoofdrollen vervulden. Dit mysteriespel ging van de grootste dwaashcden vergezeld, bijv. van het zingen van een Ezelshymne in 't Latijn enz. Ook een processie op Palmzondag, waarbij de Zaligmaker werd voorgesteld door een pop op een houten ezel, door de notabelen van stad of dorp voortgetrokken.

[Ezelskruis]

Ezelskruis, twee donkere strepen die kruislings over den rug van den ezel loopen. Vanhier, dat de ezel ook kruisdrager heet. Volgens de overlevering draagt de ezel dit kruis sedert den zegevierenden intocht van Jezus in Jeruzalem, toen Hij op een ezel zat, vgl. Joh. 12:14.

[Ezelsooren]

Ezelsooren, omgekrulde en opgevouwen bladhoeken in een boek.

[Ezelsoortjes]

Ezelsoortjes, poffen of doffen aan het oppereind der mouw van 't vrouwenkleed, zóó hoog dat ze bijna de ooren aanraakten. Zie kassekien.

[Ezelsrug]

Ezelsrug, bij metselwerken eene schuine vlechting, waarmede men den bovenkant van beren, enz., dekt. Ontleend aan de twee donkere strepen. In de architectuur de gecompliceerde spitsboog (beneden convex, boven concaaf) van den laat-Gothischen of flamboyantstijl. Zie ook Ezelskruis.

[Ezelsvel]

Ezelsvel, een sprookje van Moeder de Gans, aldus betiteld naar de hoofdpersoon, een prinses, die in eene ezelshuid gekleed was (peau d'âne).

[Ezelvereerders.]

Ezelvereerders. Vermoedlijk op grond van de kabbalistische droomerijen der Alexandrijnsche Joden, welke vaak met heidensche denkbeelden waren vermengd, hebben de Romeinen voor goede munt aangenomen en is zelfs door hun geschiedschrijver Tacitus voortgeplant een ongerijmd vertelsel, dat de Israëlieten in hun tempel een ezel (of ezelskop) die, nota bene, bij hen nog wel onrein was, - vereerden, dewijl zich door toedoen van een troep wilde ezels eene plaats waar water voorhanden was, in de woestijn aan Mozes zou ontdekt hebben. Een vertelsel, dat zelfs Josephus Contra Apionum II, 7) noodig oordeelde opzetlijk te weerleggen. [Dit tot toelichting van Asinariis, zie hiervoren.]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken