Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen
Afbeelding van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingenToon afbeelding van titelpagina van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.14 MB)

Scans (74.05 MB)

XML (7.33 MB)

tekstbestand






Editeur

Ewoud Sanders



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen

(1993)–Taco H. de Beer, Eliza Laurillard–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 834]
[p. 834]

O

[O]

O, (hand.), voor order, op wissels.

[O]

O, (lat.), optimus, de beste.

[O]

O, (r.k.), Les O de Noël, bedoelt de 7 Vesper-antiphonen vóor Kerstmis (17-23 Dec.) die met O beginnen.

[O]

O, de vijftien O's zijn vijftien gebeden, beginnend met de letter O. Zie Horae Beatissimae Virginis Mariae. (Aanh.).

[O']

O', Iersche familienaam. Gallisch ogha, Iersch oa, kleinzoon. In Schotsche namen = of (van), bv. Tam o' Shanter van Burns.

[O∴]

O∴ (vrijm.), = orde. Ook = Oosten.

[O.a.]

O.a., onder andere (personen, dingen, enz.).

[O.d.w.]

O.d.w., op dat woord.

[O.e.]

O.e., onzes erachtens.

[O.E. en N.]

O.E. en N., Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid.

[O.H.M.S.]

O.H.M.S., (eng.), On Her Majesty's Service, in dienst van hare Majesteit.

[O.i.]

O.i., onzes inziens.

[O.I.L.]

O.I.L., Oost-Indisch Leger (in de Koloniën van Nederland).

[O.K.]

O.K., accoord bevonden, naar oll korrect, de spelling van generaal Jackson of Old Hickory, voor all correct, d.i. in orde.

[O.I.]

O.I., opere laudato (z.a.).

[O.L.H.]

O.L.H., Onze Lieve Heer.

[O.l.o. en s.]

O.l.o. en s., openbaar lager onderwijs en school.

[O.L.V.]

O.L.V., Onze Lieve Vrouw (z.a.).

[O.L.V. Verwachting]

O.L.V. Verwachting, (r.k.), zie Kerkdagen.

[O.L.V. Zuivering]

O.L.V. Zuivering, (r.k.), zie Kerkdagen.

[O.M.]

O.M., Openbaar Ministerie.

[O.m.]

O.m., onder meer, lat. inter alia.

[O.P.]

O.P., (r.k.), = Ordinis Praedicatorum, d.w.z. lid van de Orde der Predikheeren of Dominikanen.

[O. st.]

O. st., oude stijl, nml. de Juliaansche tijdrekening, naar Julius Caesar hier te lande gevolgd tot 1584, toen de hedendaagsche werd ingevoerd, die paus Gregorius XIII door vier geleerden had laten berekenen. In Rusland wordt deze O. St. nog gevolgd.

[O.T.]

O.T., Oud-Testament.

[pagina 835]
[p. 835]

[O.w.]

O.w., Oestreichischer Währung, (financ.), de waarde van coupons enz. herekend zooals die in Oostenrijk geldig is. Zie Fl. ö/W.

[O Athéniens! combien il en coûte pour être loué de vous!]

O Athéniens! combien il en coûte pour être loué de vous! (fr.), o Atheners! wat kost 't niet al, om door u geprezen te worden, volgens Racine (voorrede van Alexandre), woorden van Alexander, uitgesproken nadat hij zich aan de grootste gevaren had blootgesteld om, Porus' leger ten spijt, den Hydaspa-stroom over te steken.

[O cives, cives, quaerenda pecunia primum est,
Virtus post nummos.]

O cives, cives, quaerenda pecunia primum est,
Virtus post nummos.

 
O burgers, burgers, eerst moet gij geld zien te krijgen,
 
De deugd eerst na het geld.

Horatius, Epist. I, 1, 54.

[O, dass sie ewig grünen bliebe, Die schöne Zeit der jungen Liebe.]

O, dass sie ewig grünen bliebe, Die schöne Zeit der jungen Liebe. (hgd.), o, dat hij eeuwig groen mocht blijven, die schoone tijd der jonge liefde. Schiller, Lied von der Glocke; bij Ten Kate:

 
O, mochten ze eeuwig, eeuwig duren,
 
De zoete min, die zalige uren.

[O, die mannen!]

O, die mannen! spottende veroordeeling, refrein van een café-chantantliedje; oorspronkelijk in een blijspel van Rosen (geb. 1838), in 1876 verschenen. Reeds in 1753 echter gebruikte Richardson in gelijken zin O these men in den 16n brief van Sir Charles Grandison.

[O, du lieber Augustin]

O, du lieber Augustin, enz. Zie Ach etc.

[O fallacem hominum spem!]

O fallacem hominum spem! (lat.), hoe bedriegelijk is der menschen hoop! Cicero, de Oratore III, 2.

[O fortunatam, nato me consule, Romam]

O fortunatam, nato me consule, Romam, (lat.), vervorming van O fortunatam natam me consule Romam. Juven., Sat. X, 122; O gelukkig Rome onder mijn consulaat geboren. Ald. door Juv. aan Cicero toegeschreven.

[O Haupt voll Blut und Wunden!]

O Haupt voll Blut und Wunden! (hgd.), o hoofd vol bloed en wonden! Aanvang van een Luthersch lijdensgezang van Paul Gerhardt, † 1676, op Jezus aan het kruis (te Jeruzalem), naar Matth. XXVII:27-30, Mark. XV:16-19. Dat Duitsche treurlied ligt ten grondslag aan Gez. 123: ‘Zie den mensch’ (volg. Joh. XIX:5); zie Ecce homo. Het is meermalen vertaald o.a. in de Herv. Gez. 271.

[O, huat Patriotsk is scil stjerre]

O, huat Patriotsk is scil stjerre, (friesch), o, wat Patriot is zal sterven. Uitroep van Jan Binnes van Oudwoude, aanvoerder eener volksbende uit Kollumerzwaag, Westgeest en Oudwoude, op Kollum aangerukt, tot ontzet van den Prinsgezinden boerenknecht Abel Reitses, die omdat hij gestadig den kreet ‘Oranje boven!’ aanhief, 3 Febr. 1797 door de Regeering gevangen genomen, naar Kollum was vervoerd, om vervolgens op het Blokhuis te Leeuwarden te worden opgesloten. Men vijlde zijne kluisters door, na veel verwoesting te Kollum te hebben aangericht.

[O imitatores, servum pecus]

O imitatores, servum pecus, (lat.), Horatius, Epistolae, I, 19, 19, O, navolgers, slavenras! - Hor. heeft het oog op letterkundige navolgers:

[O lepidum caput!]

O lepidum caput! Plautus, Miles gloriosus, 3, 1, 130 (725) e.l. Fijn vernuft! Aardige kerel! enz. Tegenwoordig in ironischen zin gebruikt.

[O liberté! que de crimes on commet en ton nom!]

O liberté! que de crimes on commet en ton nom! (fr.), o vrijheid! wat al misdaden worden er in uwen naam bedreven! woorden van Mevr. Roland, op 't oogenblik dat zij het schavot beklom (8 Nov. 1793). Volgens Helen Maria Williams (Letters containing a sketch of the politics of France, I, blz. 209), zou zij echter hebben gezegd: Ah! liberté, comme on t'a jouée! = Ach! vrijheid, wat heeft men u misleid!

[O lieb, so lang du lieben kannst]

O lieb, so lang du lieben kannst, (hgd.), o bemin, zoo lang ge beminnen kunt, de aanhef van Freiligrath's gedicht Der Liebe Daner, dat in 1830 vervaardigd, het eerst in het ‘Morgenblatt für gebildete Leser’, Stuttgart, No. 271, van den 12 November 1841, stond.

[pagina 836]
[p. 836]

[O mihi praeteritos referat si Juppiter annos]

O mihi praeteritos referat si Juppiter annos, (lat.), O, dat Jupiter mij nog eens den voorbijgesnelden tijd op nieuw deed doorleven, Vergilius, Aeneis, VIII, 560. Uitroep en klacht van Joh. Amos Comenius, den grooten Moraviër, wiens 300ste geboortedag 28 Maart 1892 ook in Nederland, waar hij omstr. 1642 te Amsterdam en Leiden vertoefde, is gevierd, bij welke gelegenheid te Naarden een monument te zijner eere onthuld werd.

[O mijn zoon Absalom]

O mijn zoon Absalom, ontleend aan 2 Sam. XVIII:33 en XIX:4.

[O, true apothecary!
Thy drugs are quick]

O, true apothecary!
Thy drugs are quick,
(eng.), o, wakkere artsenijbereider, uw drank werkt snel. Woorden van Romeo in Shakespeare's Romeo en Julia, V, 3, nadat hij het vergif heeft gedronken.

[O sancta simplicitas!]

O sancta simplicitas! (lat.), o heilige eenvoud! - Volgens de overlevering zou Johannes Hus dit uitgeroepen hebben, toen hij op den brandstapel staande een boertje een takkebos zag aandragen.

[O selig, o selig, ein Kind noch zu sein]

O selig, o selig, ein Kind noch zu sein, (hgd.), o zalig, zalig, nog kind te zijn, ontleend aan Lortzing's opera-comique Czar und Zimmerman, voor het eerst in 1837 te Berlijn opgevoerd.

[O si sic omnia!]

O si sic omnia! (lat.), o, indien alles zoo (geweest ware). O, indien hij zich in alles zoo gedragen had!

[O Solon, o Solon!]

O Solon, o Solon! zie Si fortuna enz.

[O tempora, o mores!]

O tempora, o mores! (lat.), o tijden, o zeden! Cicero, Orationes in Catilinam I, 1, 2.

[O what a noble mind is here o'erthrown!]

O what a noble mind is here o'erthrown! (eng.), o wat een edele geest is hier verwoest! Shakespeare, Hamlet III, 1, zegt Ophelia, waar zij over Hamlet spreekt, als deze in zijn geschokten gemoedstoestand allerlei kwetsende dingen tot haar zegt, en haar, die hij eenmaal zoo vurig beminde, heeft aangeraden in een klooster te gaan.

[O, wunderschön ist Gottes Erde]

O, wunderschön ist Gottes Erde, (hgd.), o, wonderschoon is Gods aarde, versregels uit een gedicht van Hölty (1748-76), het eerst voorkomend in de Vossische Musenalmanach van 1776.

[O yes! o yes!]

O yes! o yes! (eng.), kreet, waarmede in een gerechtshof de deurwaarders of de omroepers op straat de menigte om stilte en aandacht verzoeken, wanneer er iets wordt afgekondigd. (Afgeleid van 't Fransche oyez! = hoort).

[O zarte Sehnsucht, süsses Hoffen]

O zarte Sehnsucht, süsses Hoffen, (hgd.), o teer verlangen, zoete hoop. Schiller, Lied von der Glocke.

[Ob nummos]

Ob nummos, (lat.), om het geld (bv. gesloten huwelijk).

[Oannes]

Oannes, de zeegod der Chaldeën, de Dagon der Philistijnen, half mensch en half visch.

[Obadja.]

Obadja. Van dezen hofmeester van den boozen Achab, koning van 't rijk van Israël, getuigt 1 Kon. XVIII:3b, dat hij den Heer vreesde. Op dien grond is zijn naam verbonden aan sommige vereenigingen van godsdienstigen aard, vooral Jongelingsvereenigingen.

[Obang]

Obang, een ovale gouden Japansche munt, tien kobangs (z.a.) waard.

[Obat's]

Obat's, van obat, (mal. en jav.), toovermiddel, een kruid, een drank of poeder als geneesmiddel aangewend. Obat bedil, buskruid (bedil = geweer)

[Obber]

Obber, (joodsch-duitsch), in plaats: ober = (z.a.) opper.

[Obelisk]

Obelisk, obeliscus, hooge, vierhoekige zuil, die naar boven toe gelijkmatig dunner wordt en aan den top op eenmaal in eene pyramide spits uitloopt. Oorspronkelijk behooren deze zuilen, in het Nederlandsch ook naalden genoemd, in Egypte thuis, waar ze uit graniet, marmer of kalksteen uit éen stuk gehouwen werden. De hoogte wisselt van 50-150 voet. Vele obelisken zijn met hiëroglyphen bedekt.

[pagina 837]
[p. 837]

[Ober]

Ober, te Berlijn verkorting voor Oberkellner, dien men half schertsend als ‘Herr Ober’ toespreekt.

[Oberbeleuchtungsinspector]

Oberbeleuchtungsinspector, (hgd.), opperste rerzorger of hoofdinspecteur van de verlichting in een schouwburg.

[Ober-chazan]

Ober-chazan = opper voorzanger ter Synagoge (zie Gazan). Ober-sjammes = opper-koster (van het Hebr. sjammasj = bedienaar, koster.

[Obere Realschule]

Obere Realschule, uitgebreide Hoogere Burgerschool, in Oostenrijk.

[Oberon]

Oberon, koning der Elfen en gemaal van Titania, verbasterd uit Auberon, dat ontstaan is uit Alberon, gelijk dit laatste uit Alberich of Alferich, beheerscher der Alfen of Elfen. Men vindt zijn naam het eerst vermeld in het oude gedicht van Huon de Villeneuve, Huon de Bordeaux, chanson de geste, hetwelk tot den sagenkring van Karel den Groote behoort. De inhoud van dit gedicht is later bewerkt door Chaucer, Spencer en Shakespeare in den Midsummer Night's Dream, voorts door Wieland in zijn romantisch epos Oberon, en eindelijk door Planché voor den tekst van Weber's opera van dien naam. Zie Elberich en Fairy Queen.

[Obi]

Obi, (mal. oebi), benaming in Ned.-Indië van meelachtige aardvruchten; eetbare knollen, voornamelijk die van het plantengeslacht ‘dioscorea’.

[Obi]

Obi, (jap.), kleedingstuk voor 't bovenlijf, dat bij de Japansche dames òns keurslijf (corset) vervangt. Eene lange lap zijde of katoen van andere kleur dan de kimono (z.a.), die als een breede gordel om het lichaam gewonden, van achteren in een grooten knoop wordt vastgemaakt.

[Obi-mannen]

Obi-mannen, toovenaars bij de Westindische negers; van obi = soort van fetisch of toovermiddel op de Westkust van Afrika.

[Obiit]

Obiit, afgekort ob., hij (of zij) is overleden (inz. in grafschriften en oude genealogieën). Van obeo, heengaan, sterven.

[Objectivisme]

Objectivisme, die richting in de wijsbegeerte, welke uitgaat van de objectiviteit, d.i. van het menschelijk bewustzijn, dat alleen bij indrukken leeft, door de voorwerpen (objecten) buiten dit bewustzijn, teweeggebracht.

[Oblaat]

Oblaat, (lat. oblata = aangeboden, aangebracht). In de Luthersche Kerk de heilige ouwel, die bij het H. Avondmaal wordt uitgedeeld. De eerste Christenen brachten bij hunne liefdemaaltijden in den beginne hun brood mede.

[Oblaten]

Oblaten, (r.k.), lat. oblati, zij die van hunne kindsheid af aan het kloosterleven worden toegewijd, en aan het klooster alles schenken, wat zij bezitten of verkrijgen zullen; van oblatus = wat (uitsluitend aan God) aangeboden of gewijd is. Van lat. offero, obtuli, oblatum, offerre = aanbieden.

[Oblaten van den H. Franciscus van Rome]

Oblaten van den H. Franciscus van Rome, (r.k.), eene gemeenschap van godsdienstige vrouwen, die slechts door eenvoudige beloften verbonden zijn, gesticht te Rome in 1433.

[Oblaten van den H. Karel]

Oblaten van den H. Karel, (r.k.), naam eener congregatie van wereldlijke priesters, in 1578 gesticht door den heiligen Borromeus, aartsbisschop van Milaan, onder den naam Oblaten van de H. Maagd en den H. Ambrosius, die in 't bijzonder de belangen van hunne diocese voorstaan.

[Oblaten van Italië]

Oblaten van Italië, (r.k.), eene vereeniging van wereldlijke priesters, in 1816 te Turijn gesticht. Ze belast zich met het zendingswerk in Burmah (Britsch-Indië).

[Oblaten van Maria]

Oblaten van Maria, (r.k.), eene geestelijke congregatie in 1815 te Marseille opgericht door Charles de Mazenod, later bisschop van Marseille De generaal wordt voor zijn leven gekozen. Van veel nut vooral zijn zij aan de Roomsche Kerk geweest, doordat zij zich vrijwillig ter beschikking van de bisschoppen stelden voor de missies in Canada, Britsch Indië en de Vereenigde Staten. Hun aantal is zeer aanzienlijk en breidt zich nog steeds uit.

[pagina 838]
[p. 838]

[Oblatorium]

Oblatorium, (hand.), een gedrukte rondgaande brief. Zie Circulaire.

[Obligaat]

Obligaat, (lat. obligatus = verplicht, verbonden). Een obligaat speelt of zingt hij, die de hoofdpartij heeft, terwijl de anderen slechts begeleiden; of een obligaat is hij, die een stuk, met begeleiding van andere instrumenten voordraagt, of een obligaat niet een verplicht solo van een of ander instrument, waarvan het al of niet invoegen door den componist niet aan de willekeur der executanten is overgelaten.

[Obligatorisch]

Obligatorisch, (hand.), verbindend, verplichtend.

[Obligo]

Obligo, (hand.), eene verplichting of verbintenis, die iemand voor eigene of vreemde rekening op zich neemt.

[Obolus]

Obolus, bij de Grieken, Romeinen, Franken en Duitschers eene kleine zilveren munt, de helft van een denarius. Bij de Grieken was een drachme verdeeld in zes obolen. Stukken van 2, 3, 4, 5, ½ of ¼ obool heetten resp. diobolen, triobolen, tetrobolen, pentobolen, hemiobolen en tetartobolen. Zie ook Charon's tolgeld.

[Obscuranten]

Obscuranten, zie Dunkelmänner.

[Obscurantisme]

Obscurantisme, van lat. obscurare = verduisteren, de richting in wetenschap en kunst, die ten doel heeft, de verlichting tegen te gaan. De voorstanders van die richting noemt men obscuranten of duisterlingen; zij werkten vooral in de Middeleeuwen.

[Obscuur man]

Obscuur man, (stud.), iemand, die zich nooit laat zien; een onbekende, die nog geen rol had gespeeld in de maatschappij.

[Observanten]

Observanten, (r.k.), een tak der Franciscaner-orde, aldus geheeten wijl zij zich tot een gestrengere naleving van den alouden regel verbonden.

[Observantie]

Observantie, (hand.), het gebruik, de doorgaande regel.

[Obstagium]

Obstagium, (mid.-lat.), inlegering of gijzeling. Pactum obstagii = (verdrag van inlegering) = lijsting of inleisting (z.a.). Obstagius = obses (gijzelaar, borg).

[Obstructie-politiek]

Obstructie-politiek, zie Obstructionisme.

[Obstructionisme]

Obstructionisme, het middel in eene, vooral wetgevende vergadering en door de minderheid gebruikt, om de behandeling van zekere onderwerpen te beletten. Daartoe behoort o.a. het verlaten der vergaderzaal, opdat het aantal voor het beraadslagen vereischte leden niet aanwezig zij, zooals de rechterzijde (5 Juli 1864) in de Belgische Kamer deed, het voorstellen van allerlei moties enz., naar het voorbeeld der Iersche leden van het Britsche Lagerhuis (1880), of het houden van redevoeringen tot in den treure, een middel in 1897 in de Oostenrijksche Tweede Kamer, door de Duitsche fractiën gebezigd, om de behandeling van den Ausgleich met Hongarije te beletten. De heer Lecher sprak toen (28 Oct.) o.a., zonder tusschenpoos, van 9 ure 's avonds tot den anderen ochtend ten 9 ure, dus juist gedurende een half etmaal. Het middel is overigens reeds minstens 1900 jaren oud, gelijk uit eene aanhaling door Aulus Gellius (Libr. 4, X, § 80), van Atejus Capito, den stichter der Sabijnsche school, blijkt. Deze verhaalt toch, dat de senator Marcus Cato gedurende eene geheele zitting sprak om de behandeling van zeker voorstel onmogelijk te maken, tengevolge waarvan de consul Cesar hem naar de gevangenis deed voeren. Van lat. obstructio = versperring, verhindering, verstopping.

[Occasio facit furem]

Occasio facit furem, (lat.), de gelegenheid maakt den dief.

[Occasionalismus]

Occasionalismus, leer of meening der Cartesiaansche school, volgens welke God zich van 's menschen wil en der dieren instinct enkel als gelegenheid (lat. occasio) tot werken bedient.

[Occidit miseros crambe repetita magistros]

Occidit miseros crambe repetita magistros, (lat.), de opgewarmde kool (de eeuwigdurende herhaling derzelfde zaken) doet de rampzalige meesters sterven van verveling. Juvenalis, Satirae 7, 154.

[pagina 839]
[p. 839]

[Occidit qui non servat]

Occidit qui non servat, (lat.), die niet behoudt, richt te gronde. Niet redden is verderven.

[Occulte wetenschappen]

Occulte wetenschappen, de magie, de alchemie en de astrologie, daar zij in de middeleeuwen geheime of verborgen wetenschappen waren (afgel. van 't lat. ob en colo = overploegd, begraven). Men rekent tot occultisme het spiritisme, de theosofie, de telepathie, en de leer van het astrale lichaam.

[Oceana]

Oceana, de titel van James Harrington's boek, waarin een republiek beschreven wordt gegrond op Plato's republiek, een soort van Utopia.

[Oceaniden]

Oceaniden, zie Najade.

[Och, d'ouders teelen 'tkint en maecken 'tgroot met smart,
Het kleine treet op 'tkleet, het groote treet op 't hart.]

Och, d'ouders teelen 'tkint en maecken 'tgroot met smart,
Het kleine treet op 'tkleet, het groote treet op 't hart.
Vondel, Joseph in Dothan, vs. 1621 en 1622, waarmede het stuk eindigt; die woorden worden aldaar Ruben in den mond gelegd.

[Ochenebbisj]

Ochenebbisj, in de Joodsche volkstaal, samengetrokken uit: och und nebbisj of uit och-nebbisj, uitdrukking van medelijden. Zie Nebbisj.

[Ochlocratie]

Ochlocratie, van gr. ochlos, gepeupel, en kratein, heerschen, - heerschappij van het gepeupel of gemeen, - een verbasterde vorm van de democratie, evenals de oligarchie die is van de aristocratie.

[Ochsen]

Ochsen, (hgd.), hard, vooral verstandelijk arbeiden, bovenal wanneer het werk noch aangenaam is, noch vrijwillig wordt uitgevoerd. Men zegt ook büffeln, meer bijzonder in de studententaal.

[Ochsenbuchstabe]

Ochsenbuchstabe, (hgd.), ossenletter, nml. de letter m, omdat haar uitspraak aan het bulken van dat dier herinnert. Evenzoo is r der Hundenbuchstabe = de hondenletter, omdat de uitspraak op 't brommen van dat dier gelijkt; s en sch Schlangenbuchstaben = slangenletters, wegens de gelijkenis van haar uitspraak met het sissen van den slang; e der Ziegenbuchstabe = de geitenletter, omdat zij aan het geblaat der geit maant en z der Sperling- of Spatzenbuchstabe = de muschletter, aangezien hare uitspraak met het getjilp van dat dier overeenkomt. In het woord Schmerz vindt men die verschillende letters bijeen.

[Ochsenfieber]

Ochsenfieber, (hgd.), de rilling, die sommigen na den eten overvalt.

[Octaaf]

Octaaf, (r.k.), de acht dagen eener kerkelijke feestviering en inzonderheid de achtste of laatste dag daarvan.

[October]

October, lat. Octobris mensis, letterl. de achtste maand, van het oud-Romeinsche jaar, dat met Maart aanving. Ook geheeten wijnmaand (door Karel den Groote), als maand der wijnlezing; zaadmaand (z.a.). Oudtijds rozel- of rusel-, d.i. reuzelmaand, wegens de varkensslachterij alsdan, welke russelsmeer (vet van. reuzel) afwerpt; - als de herselmaand = maand van den teruggang, omdat alsdan de winter ras nadert, van (h)erselen = aarzelen, teruggaan.

[Octrooi]

Octrooi, (hand.), voorrecht, privilegie, het uitsluitend recht, eenig bedrijf uit te oefenen; stedelijke belasting op verschillende voorwerpen van gebruik; bewijs van uitvinding, waaraan het recht verbonden is, het uitgevondene met uitsluiting van alle anderen, te maken en te verkoopen, in het land, waarvoor het octrooi is gegeven.

[Oculi]

Oculi, (lat.), 3e Zondag in de Vasten of de 4e Zondag vóor Paschen, aldus geheeten naar de aanvangswoorden der mis: Oculi mei semper ad Dominum etc.; mijne oogen zijn gedurig op den Heer, enz. (Ps. XXV:15, naar de Vulgata).

[Oculum pro oculo et dentem pro dente]

Oculum pro oculo et dentem pro dente, (lat.), oog om oog en tand om tand, uit Exod. XXI:24 (Vulgata).

[Od (Het -]

Od (Het -, eene natuurkracht die door Karl vrijheer von Reichenbach (geb. in 1788 te Stutt-

[pagina 840]
[p. 840]

gart), ontdekt moet zijn. Het od veroorzaakt, volgens hem, eene reeks van waarneembare verschijnselen, ofschoon wij daarvoor geen andere maat of reagens hebben dan onze zenuwen, en ook slechts dan, wanneer deze in een toestand van sensitieve prikkelbaarheid verkeeren. Personen in zoodanigen sensitieven zenuwtoestand ontwaren het od door middel van de tong en het oog. Reichenbach heeft zijne waarnemingen omtrent het od meegedeeld in zijn geschrift: Untersuchungen über die Dynamide des Magnetismus, der Electricität u.s.w. in ihrer Beziehung zur Lebenskraft’, (2e druk, 1849, 2 dln), alsmede in zijne ‘Odisch-Magnetische Briefe’ (1852). Verreweg de meeste natuurkundigen houden het od voor een hersenschim, terwijl anderen het vereenzelvigen met dierlijk magnetisme.

[Odal]

Odal, (noorw. odel), Zweedsch woord, afgeleid van od = eigendom, vast goed. De vrije boeren in Zweden dragen nu nog den naam van odalboeren.

[Odalisk]

Odalisk, (turksch), eigenlijk odalik, van oda (kamer), met den uitgang lik, derhalve kamenier; het zijn de slavinnen der vrouwen in den harem.

[Odd fellows (De orde der -]

Odd fellows (De orde der -, (eng.), letterl. wonderlijke gezellen, naam eener vereeniging, in de 2e helft der vorige eeuw te Liverpool en Manchester ontstaan. Ze heeft veel overeenkomst met de Vrijmetselarij, telt vijf graden, voert als motto: ‘Vriendschap, liefde, trouw’, beschikt over aanzienlijke hulpmiddelen, ondersteunt behoeftige medeleden, weduwen en weezen, zieken en ongelukkigen en legt zich tevens toe op algemeene veredeling. In 1814 heeft de Amerikaan H. Wildey haar gereorganiseerd. Ook hebben de Amerikanen haar op Duitschen bodem overgebracht, waar ze 3000 leden telt. In Engeland telt ze 800.000 leden en eveneens bloeit deze orde in Amsterdam, waar vier loges worden gevonden.

[Ode]

Ode, korte lierzang, kort lyrisch gedicht, dat eene gedachte, eene gewaarwording of een beeld zinrijk voorstelt. Gr. ooidè (uit aoidè) = gezang, lied.

[Ode (De Prins der -]

Ode (De Prins der -, Pierre de Ronsard, een Fransch lyrisch dichter (1524-85).

[Odeur de sainteté (Etre auprès de quelqu'un en -]

Odeur de sainteté (Etre auprès de quelqu'un en -, (fr.), ons bij iemand in een goeden reuk staan. Van de vroeger verspreide meening, dat de lijken der heiligen een liefelijken geur zouden verspreiden. Vgl. Vondel, Gijsb. 1501: ‘Terstont quam hem een geur en yet wat lieflijcks tegen’.

[Odelsthing]

Odelsthing, in Noorwegen, Hoogerhuis. Zie Lagthing.

[Odeon]

Odeon, gr. Odeion, oorspr. een gebouw bij de oude Grieken, bestemd voor zang- en muziekuitvoeringen; het was in ronden vorm gebouwd met amphitheatersgewijs oploopende zitplaatsen voor de toehoorders en een koepelvormig door zuilen gedragen dak. Het oudste Odeon was de Skias (z.a.) op de markt te Sparta; dat te Athene lag ten zuidwesten van de Akropolis en werd door Perikles (445 v.C.) en Herodicus Atticus door een nieuw vervangen; andere gebouwen van deze soort, te Corinthe, Patrae, alsmede te Catana op Sicilië. Te Rome bouwde keizer Domitianus een Odéon. Ten huidigen dage beteekent Odeon de plaats waar concerten, bals enz. gehouden worden. Het Odéon te Parijs, ook wel Le second théâtre français genaamd, werd in 1782 gebouwd.

[Oderint, dum metuant]

Oderint, dum metuant, (lat.), aangehaald bij Cicero, De Officiis I, 28, 97 e.l. Seneca, De Clementia, 1, 12, 3; 2, 2, 2, e.l., laat men mij haten, zoo men mij maar vreest. Caligula had dit woord dikwijls in den mond. Zie Suetonius, Vita Caligulae, 30.

[Odi profanum vulgus, et arceo]

Odi profanum vulgus, et arceo, (lat.), ik haat het onbeschaafde volk en houd het op een afstand. Bedoeld is het volk, dat niet in den dienst der Muzen is ingewijd, vandaar het volk zonder hoogere beschaving. Horatius, Carmina III, 1, 1.

[Odin]

Odin, (myth.), in het Noordsch Odhinn, in het oud-Hoogdu itsch Wudtan en in het Saksisch Wodan, de opperste

[pagina 841]
[p. 841]

god bij de Scandinaviërs. Zijn werkelijke naam was Siggë, zoon van Fridulph, maar hij nam den naam Odin aan, omdat hij een priester was geweest van Odin, den oppersten god bij de Scythen. Hij wordt beschouwd als de beheerscher van hemel en aarde, als de vader zoowel van de goden als de menschen; vandaar dat men hem den naam Alvader gaf. Hij is alwetend en verneemt alles door de twee raven Hugin (Gedachte) en Munin (Herinnering). Hij is de god van den oorlog, inzonderheid van de overwinning, brengt den menschen zegen, den zeelieden een gunstigen wind aan; ook wijsheid en dichtkunst. Voor een dronk uit de bron der wijsheid, de Mimirsbron, moest hij een oog ten offer brengen en wordt daarom dan ook met slechts éen oog afgebeeld. Zijne gemalin was Frigg, die hem de zonen Baldur, Bragi (den god der dichtkunst), Hermodr, Thor en Hödur baarde. Hij woonde te Asgard, waar hij uit zijn prachtig paleis Hlids-kialf, met de wolven Geri en Freki naast zich, de geheele wereld gadesloeg. Hij was de bezitter van het achtvoetige paard Sleipir, van den nooit missenden speer Gungnir en van den wonderbaren ring Draupnir. Volgens de Edda moet Odin deelen in den ondergang der wereld, daar hij, strijdend tegen den wolf Fenrir door dezen verslonden zal worden. Van Odin als geschiedkundig persoon beschouwd, vertelt Snore Sturleson: Odin was de beheerscher van Asaland, aan de Zwarte Zee en moest, door de Romeinen gedwongen, met zijne twaalf opperpriesters de Asen, zijn rijk verlaten. Hij begaf zich daarop naar Zweden, alwaar hij te Sigtund een tempel stichtte, den offerdienst regelde en wijze wetten invoerde. Van Odin leerden de Scandinaviërs het eerst kunsten en wetenschappen beoefenen en zij vereerden hem als den aanbrenger van den landbouw.

[Odin's hal]

Odin's hal, de rotsen, zooals Halleberg en Hunneberg, vanwaar de Hyperboreers (z.a.) zich in zee plachten te werpen, wanneer zij het leven moede waren; zoogenaamd, omdat die bergen als het voorportaal werden beschouwd van het Skandinavische Elysium.

[Odium medicum]

Odium medicum, (lat.), geneeskundige haat. De ijverzucht van geneesheeren onderling, wanneer meerderen van hen aan een ziekbed van hooggeplaatste personen geroepen worden. De een verklaart dan van den ander, dat hij de(n) patient verkeerd behandelde of behandelt.

[Odium theologicum]

Odium theologicum, (lat.), theologische haat, d.i. een haat, voortspruitend uit verschil van godsdienstige gevoelens. De volledige uitdrukking is: odium theologicum, odium diabolicum, d.i. theologische haat, duivelsche haat. Het gezegde ontstond naar aanleiding der hevige twisten tusschen de Remonstranten en contra-Remonstranten.

[Odom]

Odom (Adam), hebr. = mensch. Odom-ho-rischoun (Adam ha-rischon), de eerste mensch. Ben-Odom, menschenkind.

[Odor lucri]

Odor lucri, (lat.), het genot van winst, van geld te maken.

[Odur]

Odur, (noordsche myth.), de gemaal van Freya (z.a.), die deze godin tot hare diepe smart verliet en naar vreemde gewesten trok.

[Odyssea]

Odyssea of Odyssee, vermaard gedicht behandelende den terugkeer van Odysseus, koning van Ithaka, na de verwoesting van Troje, aan welke hij een levendig aandeel had door zijn verstand en dapperheid naar zijn koninkrijk; op welke reis hij allerlei lotgevallen had. Odysseus = de vertoornde (Odyss. XIX:406 vg.) met het oog op de door de vrijers zijnen gemalin (Penelope) bij hem opgewekte gramschap, of z.v.a. ‘de door den toorn der goden bezochte’ (ibid. I:60 vg.).

[Oebin]

Oebin, (batav. mal.), vloertegel plavei (vgl. Jav. Djobin).

[Oecumenisch]

Oecumenisch, algemeen. De Oecumenische geloofsbelijdenissen zijn die welke door alle afdeelingen der Christelijke Kerk zijn aangenomen.

[Oecumenische Synoden]

Oecumenische Synoden of Conciliën, algemeene door den Paus saamgeroepen, voorgezeten of goedgekeurde vergaderingen van al de bisschoppen, waarin besluiten genomen worden

[pagina 842]
[p. 842]

omtrent gewichtige aangelegenheden van leer en tucht, die dan algemeen geldig zijn. De R.-Kath. Kerk erkent 19 zulke synoden, aanvangend met het Apostelconvent van Hand. XV:6 vg. en eindigend met het Vatikaansch Concilie van 1870. Gr. hè vikoumenè (gè) = de bewoonde wereld.

[Oedang]

Oedang, (mal.), garnaal.

[Oedipus]

Oedipus, zoon van den Thebaanschen koning Laius en van Jocaste. Volgens de uitspraak van het orakel zou het kind, dat de koning bij Jocaste mocht verwekken, eenmaal zijns vaders moordenaar worden en met zijne moeder trouwen. Aan deze voorspelling gedachtig liet Laius den zoon, dien zij ter wereld bracht, de hielen doorboren en in 't gebergte Cithaeron te vondeling leggen; de slaaf, hiermede belast, overhandigde 't kind aan een herder van den Corintischen vorst Polybus, wiens kinderlooze gade Meropé 't kind opvoedde en Oedipus noemde, d.i. dikvoet, gezwollen voet (van gr. oideo = ik zwel op, en poes = voet). Jongeling geworden zijnde, begaf hij zich naar Thebe in Boeotië, doch op een smallen weg den koning ontmoetend, die naar Delphi wilde reizen om de godspraak over het te vondeling gelegde kind te raadplegen, kreeg hij twist met Laius en doodde hem, zonder te weten dat het zijn vader was; waarop Creon, de broeder van Jocaste, zich de kroon aanmatigde. Oedipus vervolgde zijn weg naar Thebe in welks gebied destijds een Sphinx op den zeeoever verscheen, aan alle voorbijgangers een raadsel voorstelde en een ieder, die het niet kon oplossen, verslond, terwijl eene pest het land ontvolkte. Creon liet in dezen nood door geheel Griekenland aankondigen, dat hij 't koninkrijk Thebe, benevens de koningin Jocaste aan hem zou schenken, die het raadsel wist op te lossen; Oedipus ondernam dit en gaf, toen hem de Sphinx vroeg: ‘wat is des morgens viervoetig, 's middags tweevoetig en 's avonds drievoetig?’ ten antwoord: ‘de mensch, omdat deze in zijne eerste jeugd handen en voeten tot loopen gebruikt, op middelbaren leeftijd de laatsten alleen bezigt, terwijl hij in zijn ouderdom als steun een stokje behoeft en dus als 't ware op drie beenen gaat. Oedipus ontving nu Jocaste tot gade en 't koninkrijk Thebe tot belooning; hiermede was alzoo de geheele godspraak vervuld. Nauwelijks bezat echter Thebe den moordenaar van Laius als koning binnen hare muren, of er ontstond een verschrikkelijke pest, waarvan het orakel verklaarde, ‘dat het land niet zou bevrijd worden, zoolang die man niet gebannen was, die den vloek er over had gebracht’. Eindelijk ontdekte de ziener Tiresias 't ongelukkig geheim, dat Oedipus de moordenaar zijns vaders en de gemaal zijner moeder was. Door schrik bevangen, stak Oedipus in wanhoop zich de oogen uit, of begaf hij zich volgens anderen vrijwillig in ballingschap; terwijl de ongelukkige Jocaste, door overmaat van verdriet de handen aan zichzelve sloeg. Onderscheidene dichters hebben aan deze treurige geschiedenis hun talent beproefd, terwijl nog heden ten dage een moeielijk op te lossen raadsel met den naam van Oedipus-raadsel wordt aangeduid, en de gelukkige oplosser er van een Oedipus wordt genoemd. Zie Davus sum, non Oedipus.

[Oedjong]

Oedjong, (atjeh), kaap, uiterste punt, hoek. Mal. oedjoeng.

[Oegir]

Oegir of Aegir is in de Noordsche mythologie de god van den Oceaan, en ook wel de Oceaan zelf. Hij wordt voorgesteld als de zoon van den reus Forniotz. Zijne woonplaats is Hlesey (thans Lässöe, in het Kattegat), en zijne gemalin Rân eigent zich de drenkelingen toe. Zij hebben negen dochters, welke, evenals de moeder, gevaarlijk zijn voor de zeelieden. De naam Aegir is in de laatste jaren meer bekend geworden, doordien de Duitsche Keizer Wilhelm II eene compositie geschreven heeft, getiteld: ‘Sang an Aegir’, welke volgens het oordeel van onaf hankelijke critici niet onverdienstelijk zijn moet.

[Oelèëbalang]

Oelèëbalang, (atjeh), zie bij Moekim.

[Oelema]

Oelema, (ar.), doctoren der wet en geestelijken.

[Oeloebalang]

Oeloebalang, (mal.), legerhoofd, voorvechter.

[pagina 843]
[p. 843]

[Oenopolie]

Oenopolie, (hand.), de wijnverkoop in het klein.

[Oenotria]

Oenotria, landstreek in zuidelijk Italië; later Bruttium, bij de dichters, bv. Vergilius, Aeneïs, VII, 85, wel voor gansch Italië genomen. Letterl. wijnland, van gr. oinos (wijn). Men spreekt van Oenotrus, koning der Pelasgen, die een deel van Italië in hun bezit namen, en hunne veroveringen tot aan Latium uitstrekten.

[Oera Linda-Bôk]

Oera Linda-Bôk, eene Friesche kroniek, als het werk van verschillende schrijvers, waarvan de oudste in de 6e, de jongste in het midden der 1ste eeuw v.C. zou geschreven hebben, uitgegeven door en in het bezit van C. Over de Linden, tot schijnbare staving der oudheid van zijn geslacht. Dit ondergeschoven en met bedrieglijke oogmerken verdicht geschrift zag het licht te Leeuwarden in 1872.

[Oerĕng toeha]

Oerĕng toeha, (atjeh), raad der oudsten. Mal. orang toewah. Zie bij Moekim.

[Oerlams]

Oerlams, verbasterd uit het mal. orang lama; zie oorlam. Benaming van een stam der Hottentotten, nml. der Namaqua's; zij noemen zich gaarne oerlams, omdat zij eene uitstekende meening hebben van hunne eigene schranderheid.

[Oermensch]

Oermensch, (k.m.a.), sterke kerel.

[Oes]

Oes, (z.-afr.), oogsten.

[Oest]

Oest, (barg.), boer.

[Oesterreich hat den Beruf, die Kultur nach Osten zu tragen]

Oesterreich hat den Beruf, die Kultur nach Osten zu tragen, (hgd.), Oostenrijk heeft tot roeping de beschaving naar het Oosten over te brengen. Die woorden werden voor het eerst door den Duitschen rijksminister Baron Heinrich von Gagern (1799-1880), in het Parlement te Frankfort gebezigd.

[Oesterreich ist immer um eine Idee und um eine Armee zurück]

Oesterreich ist immer um eine Idee und um eine Armee zurück, (hgd.), Oostenrijk staat altijd een denkbeeld en een leger (bij andere volken) ten achter. Deze weinig vleiende beoordeeling wordt door sommigen aan Pitt, door anderen aan Napoleon I toegeschreven. Zij moet echter veeleer (Politik van Praag van 31 Maart 1878), aan Marlborough worden toegeschreven, die van de Oostenrijkers zeide: Ces messieurs sont toujours en retard d'une année, d'une idée et d'une armée = die heeren staan altijd een jaar, een denkbeeld en een leger, enz.

[Oeteldonksche club]

Oeteldonksche club, met haar bestuur, geheeten ‘de Raad van Elf’, gevestigd te 's-Hertogenbosch, houdt uitdeeling van eetwaren ten behoeve van mingegoede carnavalsgasten, die zich daarvoor aanmelden; om die te nuttigen in acht maaltijden gedurende de beide carnavalsdagen. Bij de inluiding van het carnaval ter stede, omstreeks Februari, pleegt ‘Z.K.H. Prins Amadeiro Ricosto di Carnavalo, Ridder van het Reksam, Heer en Meester van Oeteldonk en deszelfs Watervrije Moerassen en Zandwoestijnen’, gezeten op een kolossalen wereldbol, zich aan 't hoofd van den gemaskerden stoet te stellen, die alsdan een omgang houdt. Hare muzikanten waren Brabantsche boertjes, in blauwe kielen en op klompen. Die club, welke ten doel heeft, bij de carnavalsvreugd bacchanaliën te voorkomen, nadert haar einde.

[Oetoesan Indjil]

Oetoesan Indjil, (mal.), Evangelisch zendeling. Indjil = Evangelie.

[Oetoesan Roem]

Oetoesan Roem, (mal.), R.-katholiek missionaris.

[Oets]

Oets, (joodsch-dialect), beetnemerij, iemand oetsen = beetnemen (van het Duitsche: uzen).

[Oeuvre des arrivantes (L' -]

Oeuvre des arrivantes (L' -, (fr.), het werk der aankomenden, d.i. het werk der bescherming van jonge meisjes, die in den vreemde aankomen om er eene betrekking te vinden, en, zonder leiding, allicht het slachtoffer worden van de listen van zedelooze lieden, die haar 't spoor willen bijster maken. Ter wille van die bescherming heèft ‘l'Union internationale des Amies

[pagina 844]
[p. 844]

de la jeune fille’ hare agenten aan de stations, nl. dames of vrouwen, die de jonge meisjes afhalen en onder goed dak brengen, en in hare qualiteit kenbaar zijn aan een livret rouge (rood boekje) en een insigne (eene speld, waarop de naam dezer ‘Union’ duidelijk gegraveerd is).

[Oeuvre des prêtres convertis]

Oeuvre des prêtres convertis, (fr.), werk voor en door bekeerde priesters. Vereeniging, in 1886 opgericht, met het doel om aan Roomsche geestelijken, die uit geloofsovertuiging hunne Kerk verlaten, de behulpzame hand te bieden, teneinde hen op te leiden voor predikant, zendeling of evangelist, of om in handel, administratie of onderwijs werkzaam te zijn.

[Offenbachjes]

Offenbachjes, operetten, geschreven door - of in den geest van - Jacques Offenbach, een Fransch componist (geboren te Keulen 1819, gestorven te Parijs in 1880).

[Offertorium]

Offertorium, (r.-k.), fr. offertoire, dat gedeelte der Mis hetwelk op het Credo volgt en bestaat in een kort gebed, door den priester luidop gebeden en door het koor gezongen. In ruimeren zin: de ‘offerande’ of dat gedeelte der Mis, volgend op bovenbedoeld gebed, waarin het brood en de wijn aan God worden opgedragen.

[Office-hunter, office-seeker]

Office-hunter, office-seeker, baantjes-jager, vleier of helper van staatkundige partijhoofden, op hoop van eene betrekking. Oorspronkelijk in de Vereen. Staten, waar elke verandering van bestuur ook het ontslaan van ambtenaren en het aanstellen van andere ten gevolge heeft.

[Officials]

Officials en niet-officials bij een wielrijdersbond. Official (eng.) = amateur-wielrijder; de anderen heeten professionals.

[Officiant]

Officiant, (hand.), een beambte bij een tolkantoor.

[Officieus]

Officieus, (lat. officiosus = dienstvaardig, voorkomend). 't Tegenovergestelde van officieel, dus wat niet onmiddellijk van regeeringswege gelast of bericht wordt. Eene officieuze courant is een nieuwsblad, dat zijne berichten zonder er voor uit te komen, van de regeering erlangt, ten einde hare staatkunde te steunen.

[Officiorum collisio]

Officiorum collisio, (lat.), strijd der plichten. In de zedekunde, de strijd, dien men voert als men voor de keus tusschen twee plichten staat.

[Offride]

Offride, (eng., sport.), goal (z.a.) die bij het voetbalspel niet meetelt. Offride = rechterzijde, -hand.

[Og is de Koning van Basan en Ojemini is zijn wij]

Og is de Koning van Basan en Ojemini is zijn wij, vgl. Deut. III:11, Num. XI:33. Klanknabootsing van het woordje Och! als repliek schertsend toegevoegd aan een meisje, dat gedurig ‘och!’ roept uit kribbigheid of nuffigheid. ‘Ojemini!’ uitroep van droefenis, spijt of medelijden, z.v.a. ‘O, Jezus mijn!’ wordt hier wel schertsend bijgevoegd, als ten nauwste met den uitroep ‘och!’ verbonden. De vrouw van Basan's koning wordt echter nergens genoemd.

[Og melech ha-boschon]

Og melech ha-boschon, (hebr.), Og, de koning van Basan; naam voor iemand, die buitengewoon groot en sterk van lichaam is.

[Ogief, ojief]

Ogief, ojief, (bouwk.), van het Fransche woord ogive, wordt onjuist voor spitsboog gebruikt. In de Middeneeuwen gebruikte men tot aan de XVIe eeuw alleen het woord ogief [fr. ogive] voor de zich kruisende bogen van een gewelf. Deze bogen waren veelal rondbogen en geen spitsbogen, die alleen daar een meer of minder scherpen hoek vormen waar zij elkander doorsnijden.

Onze timmerlieden en steenhouwers geven ook den naam van ojief aan eene lijst wier profiel gevormd wordt door de verbinding van een hol (kwart rond) met eene kraal. [In de XIIIe eeuw schreef men het woord ogive aldus augive, afkomstig van het Latijnsche woord augere, versterken, vermeerderen. omdat de kruisbogen, de ribben eene versterking vormden onder de gewelven.]

[pagina 845]
[p. 845]

[Ogier de Deen]

Ogier de Deen, wellicht beter Ogier van de Ardennen, een van de paladijnen van koning Karel den Groote, ook voorkomende in Ariosto's Orlando furioso.

[Ogivaal, ogivalen stijl]

Ogivaal, ogivalen stijl, is van gelijke beteekenis als spitsbogen stijl. Beide deze benamingen zijn echter niet juist omdat de spitsboog niet de alleen heerschende boog is, noch dat de ogivale vorm de meest kenmerkende eigenschap van de middeleeuwsche bouwkunst is.

[Ogni bellezza ha fine]

Ogni bellezza ha fine, (it.), aan elke schoonheid komt een einde. Spreuk van Pallavicinille Brannenburg, m.a.w. schoonheid vergaat; de schertsende toevoeging luidt: leelijkheid blijft.

[Ogre, Ogur]

Ogre, Ogur, een monster uit de oude kinderverhalen, een kindervreter, fig. een groot, lomp en onhebbelijk mensch, een bullebak. Het vrouwelijke is Ogres.

[Ogresse]

Ogresse, (wap.), koek van zwart.

[Oh! eh! les petits agneaux,
Qu'est-c' quicasseles verres?]

Oh! eh! les petits agneaux,
Qu'est-c' quicasseles verres?
(fr.), zegt eens lieve schaapjes, wie breekt de glazen? Aanvang van het refrein van het lied La maison tranquille, woorden en muziek van Colmance, dat, omstr. 1857, niet slechts in Frankrijk, maar ook hier te lande zeer verspreid was.

[Oh! le plaisant projet d'un poète ignorant,
Qui, de tant de héros, va choisir Childebrand!]

Oh! le plaisant projet d'un poète ignorant,
Qui, de tant de héros, va choisir Childebrand!
(fr.), o, welk een vermakelijk denkbeeld van een dommen dichter, om onder zooveel helden Childebrand te kiezen. Uit den 3en zang van Boileau's Art poétique op de Sainte-Garde, een thans geheel vergeten schrijver, die een gedicht getiteld les Sarrasins chassés de France had gesenreven, waarin Childebrand de hoofdrol vervult.

[Oh! n'insultez jamais une femme qui tombe,
Qui sait sous quel fardeau la pauvre âme succombe!]

Oh! n'insultez jamais une femme qui tombe,
Qui sait sous quel fardeau la pauvre âme succombe!
(fr.), o, beschimp nimmer eene gevallene vrouw, wie weet, onder welken last de arme ziel is bezweken! Aanvang van het 14e gedicht der verzameling Chants du Crépuscule, van Victor Hugo.

[Ohé! jam satis est]

Ohé! jam satis est, (lat.), Horatius, Satirae, 1, 15, 12 sq.e.e. Ohé het is al genoeg.

[Oilcap]

Oilcap, (sport.), olieplaatje.

[Oildom]

Oildom, (am.), olierijk, d.i. oliegebied, in 't bijzonder Pensylvania, het middelpunt van den petroleum-handel; het woord is gemaakt naar Kingdom (Koninkrijk) en derg.

[Oka]

Oka, gewicht van 1,278 kilo in Turkije in gebruik, tot 1897, toen aldaar het metrieke stelsel werd ingevoerd.

[Oksekop]

Oksekop, (van hgd. Ochsenkopf) = domoor, schaapskop.

[Oksenaar]

Oksenaar, (barg.), horloge.

[Oksine]

Oksine, (barg.), tikkertje (borreltje).

[Okzaal]

Okzaal, choor, afgezonderde verhoogde ruimte of plaats voor het orgel en de zangers, oorspronkelijk in de Katholieke kerken. In het oud Fransch komt het woord doxale voor.

[Old Abe]

Old Abe, (am.), Abraham Lincoln.

[Old-Bailey]

Old-Bailey, rechtbank te Londen, waar men terecht staat wegens gewelddadigen straatroof, enz.

[Old Colony]

Old Colony, (am.), de oude kolonie, volksnaam voor dat gedeelte van Massachusetts, dat de oorspronkelijke Plymouthkolonie bevat, ouder dan de kolonie aan de golf; in 1692 werden beide vereenigd en vormden bij de stichting der Vereen. Staten den staat Massachusetts.

[Old country]

Old country, (am.), het oude land, d.i. het moederland, aanvankelijk Engeland, het land der eerste emigranten; ook voor de Ieren Ierland; later werd de naam in Amerika algemeen, ook onder niet-Engelschen, en beteekent thans alleen de oude wereld, of meer bepaald Europa.

[pagina 846]
[p. 846]

[Old Dominion]

Old Dominion, (am.), het oude gebied, naam voor Virginia, naar den officieelen Engelschen naam van dien staat: ‘the Colony and Dominion of Virginia’, op de kaart van John Smith in 1629 aangeteekend als Ould Virginia, ter onderscheiding van de kolonie in Nieuw Engeland, die New Virginia heet. Vgl. Mother of States en Mother of Presidents; de bewoners heeten Beagles.

[Old England]

Old England, naam van Engeland, ter onderscheiding van New England. Sedert 1641 in gebruik, 21 jaar nadat de Amerikaansche kolonie New Virginia ook New England werd genaamd.

[Old Harry]

Old Harry, (am., eng.), oude Hein, old Bendy (oude Benedictus), old Gentleman (de oude heer), old Nick (de oude Klaas), old Scratch (de oude Krabber), namen voor den duivel.

[Old Hickory]

Old Hickory, (am.), Generaal Jackson.

[Old Lady of Threadneedle Street]

Old Lady of Threadneedle Street, (eng.), de oude juffrouw uit Threadneedle Street, naam voor de Engelsche Bank, naar de straat, waar ze gevestigd is.

[Old Line State]

Old Line State, (am.), de oude linie-staat, Maryland, de eenige staat, die in den tijd der Omwenteling linietroepen had.

[Old Line Whigs]

Old Line Whigs, (am.), whigs(z.a.) van den ouden conservatieven stempel (1840-1852).

[Old nick]

Old nick, (eng.), duivel. Nick = booze geest; van lat. niger (zwart), òns nikker (z.a.).

[Old North State]

Old North State, (am.), oude Noord-staat, naam voor North Carolina, als behoorend tot de oudste staten der Unie; vgl. Turpentine State, Pitch Tree State. De inwoners heeten Tar boilers en Tuckoes.

[Old Rough and Ready]

Old Rough and Ready, zie Old Zach.

[Old South]

Old South, (am.), de zuidelijke staten der Unie vóor den oorlog.

[Old Whitey]

Old Whitey, (am.), het paard van generaal Taylor gedurende den oorlog met Mexico; het paard was een staatkundig symbool gedurende den kiesstrijd campagne, die met Taylor's verkiezing tot president eindigde. De voorlooper van 't paard van Boulanger.

[Old Zach]

Old Zach, de generaal majoor Zachary Taylor, 12e president der Ver. Staten. Zijne soldaten noemden hem ook ‘Old Rough and Ready’.

[Oldtimer]

Oldtimer, (eng.), letterl. iemand van den ouden tijd, oudgast, iemand die lang éenzelfde vak bediende.

[Oleum et operam perdidi]

Oleum et operam perdidi, (lat.), ik heb olie (kosten) en moeite verspild. Ik heb tevergeefs gearbeid (de uitdrukking is ontleend aan den arbeid bij nacht). Ook gezegd van Cicero bij Hor., Sat. I, 1, 90. Plautus, Poenulus 1, 2, 119 (329) e.a.

[Olibrius (Een -]

Olibrius (Een -, ingebeelde zot, waanwijze, aanmatigend mensch, pochhans, naar Anicius Olibrius, Romeinsch senator, die in 462 tot Keizer werd uitgeroepen, maar wegens zijne ongeschikte wijze van handelen drie maanden later weder afstand van den troon moest doen.

[Olie in de wonden gieten]

Olie in de wonden gieten, d.i. zacht, bemiddelend optreden, balsemende woorden toespreken, ontleend aan Luk. X:34, waar de barmhartige Samaritaan, die iemand op den weg half vermoord vond, zijne wonden verbond, ‘gietend daarin olie en wijn’.

[Olie in 't vuur werpen]

Olie in 't vuur werpen, eene zaak verergeren. Ontleend aan Horatius' Satiren: Oleum adde camino, giet olie in den haard.

[Olie (Jan -]

Olie (Jan -, (mil.), bijnaam voor den plaatselijken adjudant.

[Oliebollen]

Oliebollen, (stud.), dronken studenten.

[Oliekoeken]

Oliekoeken, spotnaam voor de Bolswarders. Toen eenige buitenlandsche gezanten de gasten waren van Edo Jongema, hoofdman van Bolsward, onthaalde hij die heeren op oliekoeken.

[pagina 847]
[p. 847]

[Oliekopje]

Oliekopje, een doorrookertje, tabaks- of sigarenpijpje, dat door het rooken hoe langer hoe bruiner wordt, van een soort pijpaarde met olie toebereid, en goedkooper dan echt meerschuimen pijpen. - Ook (mil.) iemand, die door het vele gebruik van jenever een rood gelaat heeft. - In de olie zijn = dronken zijn.

[Oliekruis]

Oliekruis, eene kleine munt, vermeld bij Breeroo, maar waarvan naamsoorsprong en waarde geheel in 't duister liggen, ondanks de pogingen ter verklaringen door Breeroo's Uitgevers.

[Olievisje]

Olievisje, (z.-afr.), sardijn.

[Olifant]

Olifant, (wap.), groote jachthoorn.

[Olifante]

Olifante of olifantshoren, strijdhoorn van Roeland, den held van Roncevalles.

[Olifantje]

Olifantje, (amst.), het geldzakje, waarin de kruiers des Zaterdags het loon ophalen; wellicht aldus genoemd omdat kleur en vorm iets van een slurf hebben.

[Olifantje]

Olifantje, (amst.), het kleine lessenaartje op vier korte pootjes, dat in sommige inrichtingen van onderwijs op de tafel van den docent staat.

[Olifantspapier]

Olifantspapier, grootste soort van papier, met het merk van een olifant.

[Olifantstromp]

Olifantstromp, (wap.), zie Tromp.

[Oligarchie]

Oligarchie, van gr. oligos (weinig) en archein heerschen: heerschappij van weinigen, familieregeering, een verbasterde vorm van aristocratie, evenals ochlocratie dat is van democratie.

[Olijfberg]

Olijfberg, plaats van waar Jezus, volg. Handel. I:12, ten hemel voer. Zie bij Gethsemané.

[Olijfblad]

Olijfblad, symbool van verzoening en vrede, ontleend aan Gen. VIII:11, waar de tweede duif, die door Noach was uitgezonden, een afgebroken olijftak medebracht, waaruit hij dus kon zien ‘dat de wateren van boven de aarde gelicht waren’ en Gods toorn bedaard was. Ook het symbool van overwinning. Bij de Grieken ook dat der eerbaarheid; vandaar dat de bruid bij het huwelijk een olijftak droeg, evenals bij ons oranje-bloesem.

[Olijftak des vredes (Duif met den -]

Olijftak des vredes (Duif met den -, ontleend aan Gen. VIII:8-12, in verband met het classieke zinnebeeld ‘olijftak des vredes’. De duif op zichzelve is een zuiver Bijbelsch symbool van den vrede tusschen God en mensch, die hersteld werd toen de wateren van den zondvloed weken. Als onder den kreet ‘Leve Alfonso (IX), de vredevorst!’ deze 25 Maart 1876 in Madrid zijn intocht hield, liet men zwermen van duiven boven zijn hoofd op; dat waren in waarheid vrededuiven.

[Olim]

Olim, (lat.), voorheen. Vandaar in de dagen van Olim = in den ouden tijd.

[Olim meminisse juvabit]

Olim meminisse juvabit, (lat.), later zal de herinnering genoegen verschaffen.

[Olivetanen]

Olivetanen, Benediktijner orde, opgericht door Johan Tolomei, uit dankbaarheid voor de herstelling van het zintuig zijns gezichts, in eene wildernis bij Siena, en door paus Johannes XXII in 1319 erkend. Congregatio S. Mariae montis Oliveti = vereeniging der H. Maria van den Olijfberg.

[Olivier de la paix (L' -]

Olivier de la paix (L' -, (fr.), olijfboom des vredes. Eernaam bij de Franschen van Elisabeth van Valois, oudste dochter van Hendrik II koning van Frankrijk, en van Catharina de Médicis, 24 Juni 1557 in den echt verbonden met Filips II koning van Spanje. In Spanje noemde men haar Isabel of la Reyne de la Paz y de la Bundad (de koningin des vredes en der goedheid).

[Olla podrida]

Olla podrida, lett. verrotte pot. Fr. pot pourri, een nationaal gerecht der Spanjaarden, dat een mengsel bevat van verschillende vleeschsoorten en groenten; fig. mengelmoes, verzameling van niet altijd bij elkaar behoorende zaken of uitdrukkingen.

[pagina 848]
[p. 848]

[Olle Lore]

Olle Lore, (hgd.), tot die uitdrukking, die oude Laura beteekent, heeft de volksklasse oleum laurei = laurierolie verhaspeld. Evenzoo zegt zij:

Olle Militär = oude soldaat, voor eau de mille fleurs, een bekend reukwater.

[Ollef]

Ollef, (aleph), (hebr.), de eerste letter van het Hebr. alphabeth.

Ollef-Beis, (Aleph-Beth), (hebr.), = het alphabet. Dit is ollef-beis = dit is zoo eenvoudig te begrijpen als het a b c.

[Olmse]

Olmse, (barg.), oude.

[Olografisch testament]

Olografisch testament, door den erflater eigenhandig geschreven testament, eigenlijk holographisch testament (z.a.).

[Olow ha-sjolaum]

Olow ha-sjolaum, (Alaw hasjalom), (hebr.), = op hem zij de vrede! of: hij ruste in vrede! Dit wordt evenals ons: zaliger gedachtenis, door de Israëlieten bij het noemen van een doode achter diens naam gevoegd. Is de doode eene vrouw, dan luidt het: Oléhoha-sjolaum (aléha ha-sjalom), op haar zij de vrede!

[Olympiaansche Zeus (De -]

Olympiaansche Zeus (De -, het beeld van Zeus of Jupiter, vervaardigd door Phidias uit ivoor en goud en geplaatst in den tempel te Elis; een der zeven wonderen van de wereld.

[Olympiade]

Olympiade, zie Era (waar onjuist ‘Olympianen’ staat), van gr. Olympias (2e nmv. Olympiados), bij de oude Grieken een tijdperk van vier jaren, dewijl telkens na dien tijd de Olympische spelen terugkeerden. De tijdrekening bij Olympiaden neemt een aanvang met 776 v.C. en eindigt met 393 of 394 n.C.

[Olympisch woord]

Olympisch woord, kort en bondig gezegde. Met Olympische kalmte = voetje voor voetje (kom ik er vandaag niet, dan kom ik er morgen), Olympische rust = de statige rust der goden op den Olympus.

[Olympus]

Olympus, (myth.), een berg op de grens van Thessalië en Macedonië, waarvan sommige toppen zeer hoog zijn en den hemel schijnen te raken. Komt bij Homerus het eerst voor als benaming voor den zetel der onsterfelijken of woouplaats der goden. Ook wel ter aanduiding van de bovenste zitplaatsen in den schouwburg gebruikt.

[Omar]

Omar, een verwoester, vooral van boekerijen. De tweede kalif der Muselmannen, Omar, wordt namelijk gezegd, na de verovering van Alexandrië (641 n.C.), de verbranding der bibliotheek aldaar te hebben bevolen.

[Omberen]

Omberen, zie Hombre.

[Ombre de soleil]

Ombre de soleil, (fr., wap.), zie Schaduwzon.

[Ombré]

Ombré, (fr., wap.), zie Geschaduwd, ook alleen in omtrek aangegeven, zonder kleuren.

[Omega (Alpha en -]

Omega (Alpha en -, de eerste en de laatste letter van het Grieksche alphabet. Spreekwoordelijk voor begin en einde (Openb. I:8, 11).

[Omein]

Omein, (amen), (hebr.). Zie Amen. In de volkstaal bij de Israëlieten vaak gebruikt als bevestiging bij een wensch, bij een plechtige verzekering, eeds-uitdrukking, etc. Omein Selo! (amen sela!) aan de Psalmen ontleende Hebr. uitroep; welcens gebruikt als bevestiging van een gebed of een heilbede.

[Omen accipio]

Omen accipio, (lat.), ik neem het voorteeken aan.

[Omertijd]

Omertijd of Oumertijd, de zeven weken tusschen het Israël. Paaschfeest en het Wekenfeest; zoo genoemd naar de omertelling (zie Oumeren).

[Omkomen.]

Omkomen. Kom ik om, dan kom ik om. Woord van Esther, als zij naar koning Ahasverus gaat, om 't gevaar af te wenden, door Haman over de Joden gebracht (Esth. IV:16). In de volkstaal misbruikt, om roekeloosheid in 't wagen van zijn leven te verontschuldigen.

[pagina 849]
[p. 849]

[Omladina]

Omladina, geheim bondgenootschap der Czechen in Boheme (hoofdzetel Praag), dat er naar streeft, dit land los te maken van Oostenrijk. De Czechen zijn de oorspronkelijke bewoners des lands, en aan het vreemde (Duitsche) element vijandig.

[Omne animal se ipsum diligit]

Omne animal se ipsum diligit, (lat.), elk dier bemint zichzelf. Cicero, De finibus, V, 9.

[Omne genus scripti gravitate tragoedia vincit]

Omne genus scripti gravitate tragoedia vincit, (lat.), Ovidius, Tristia 2, 381, het treurspel overtreft elke andere schrift-soort in verheven ernst, of naar Vondel

 
Hoe hoog men stijge in maat of toon,
 
Het treurspel spant alleen de kroon.

[Omne nimium nocet]

Omne nimium nocet, (lat.), al wat overmatig of onmatig is, is nadeelig.

[Omne nimium vertitur in vitium]

Omne nimium vertitur in vitium, (lat.), al wat te veel is, wordt tot ondeugd.

[Omne principium grave]

Omne principium grave, (lat.), alle begin is moeielijk.

[Omne scibile]

Omne scibile, (lat.), al het weetbare. B.v. in omni scibili of in omnibus scibilibus thuis zijn, in al het weetbare, in alle takken van wetenschap of kennis thuis zijn.

[Omne simile claudicat]

Omne simile claudicat, (lat.), elke vergelijking gaat mank, d.i. kan niet op alle punten toegepast worden.

[Omne solum forti patria est, ut piscibus aequor]

Omne solum forti patria est, ut piscibus aequor, (lat.), voor den sterke is de geheele aarde het vaderland, evenals de Oceaan voor de visschen. Ovid. Fastes, I, 501.

[Omne trinum perfectum]

Omne trinum perfectum, (lat.), alle goede dingen bestaan in drieën.

[Omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci]

Omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci, Lectorem delectando pariterque monendo, (lat.), Horatius, Epistola ad Pisones, 343 sq. Hij verwerft algemeenen bijval, die het nuttige met het aangename paart, (door den lezer te boeien en tevens te leeren).

[Omne vivum ex ovo]

Omne vivum ex ovo, (lat.), alwat leeft ontstaat uit eene vruchtkiem. Letterl. uit een ei. Zie Generatio aequivoca.

[Omnes artes quae ad humanitatem pertinent, habent commune quoddam vinculum]

Omnes artes quae ad humanitatem pertinent, habent commune quoddam vinculum, (lat.), alle kunsten of wetenschappen, die tot de fijnere of hoogere beschaving behooren, hebben een zekeren gemeenschappelijken band. Cicero.

[Omnes poenarum facies labor hic unus habet]

Omnes poenarum facies labor hic unus habet, (lat.). Letterl. alle vormen (eigenschappen) van straf heeft deze arbeid alleen. Wordt wel gebezigd omtrent pijnlijk, uiterst lastig letterwerk. Woord van den Leidschen hoogleeraar Joseph Justus Scaliger († 1609).

[Omni die dic Mariae,
Mea laudes anima]

Omni die dic Mariae,
Mea laudes anima,
(lat.), o mijne ziel, breng dagelijks lof toe aan Maria. Aanhef van een zangerig lied van Casimir, prins van Polen.

[Omnia ad Dei gloriam]

Omnia ad Dei gloriam of omnia ad majorem Dei gloriam, (O.A.D.G. of O.A.M.D.G.), (lat.), alles ter (meerdere) eere Gods. Vgl. Ad majorem Dei gloriam.

[Omnia cum Deo]

Omnia cum Deo, (lat.), alles met God, alles met Gods hulp.

[Omnia fausta!]

Omnia fausta! (lat.), alles goeds! al wat wenschelijk is! Welkomst-, en vooral ook afscheidsgroet, aan 't slot van brieven inzonderheid. Voluit: omnia tibi (of vobis) fausta sint! Dat alles u (of ulieden) geluk aanbrengend zij!

[Omnia jam fiunt fieri quae posse negabam]

Omnia jam fiunt fieri quae posse negabam, (lat.), reeds geschieden alle dingen, die ik ontkende dat zouden kunnen geschieden. Ovid., Fasti I, 25.

[Omnia mea mecum porto]

Omnia mea mecum porto, (lat.), Cicero, Paradoxa Stoicorum, 1, 1, 8. Ik draag al het mijne bij mij. Verklaring van Bias, waarom hij zijne schatten niet voor den vijand in veiligheid bracht. Phaedrus, Fabulae 4,

[pagina 850]
[p. 850]

21, verhaalt hetzelfde van den dichter Simonides, Seneca (De constantia sapientis 5, 3. Epistola, 9, 15) en Plutarchus van den philosoof Stilpon.

[Omnia praeclara rara!]

Omnia praeclara rara! (lat.), alwat voortreffelijk (uitmuntend) is, is zeldzaam. Cicero, Laeluis XXI.

[Omnia rerum principia parva sunt]

Omnia rerum principia parva sunt, (lat.), de oorsprong van alle dingen is klein (nietig). Cicero, De finibus V, 21.

[Omnia serviliter, pro dominatione]

Omnia serviliter, pro dominatione, (lat.), alles in slaafschen trant, ter wille van heerschappij (om te kunnen heerschen). Tacitus, Hist. I, 36. Zie Mediocre et rampant, l'on arrive à tout.

[Omnia vincit amor, et nos cedamus amori]

Omnia vincit amor, et nos cedamus amori, (lat.), de liefde overwint alles; en wij onderwerpen ons ook aan haar. Vergilius, Bucolica 10, 69.

[Omnibus]

Omnibus, (fr., van lat. omnis = alles; omnibus = 3e nmv. mrv. voor allen) voertuig. De Franschen zeggen met een plat woord, four banal (gemeente-oven).

[Omnibus aliquid, de toto nihil (De -]

Omnibus aliquid, de toto nihil (De -, (lat.), van alles wat, en van het geheel niets, nml. weten. Van oppervlakkige, vluchtige kennis, die nooit vakkennis wordt.

[Omnibus Bill]

Omnibus Bill, wet in 1888 door den heer Springer van Illinois aan het Huis der Afgevaardigden voorgesteld, om aan zekere ‘Territories’ toe te staan als ‘Staten’ op te treden zonder voorafgaande wet, die hen daartoe zou machtigen.

[Omnis amans amens]

Omnis amans amens, zie Amantes amentes.

[Omnis-homo]

Omnis-homo, (lat.), iemand, die zich voor allerlei zaken laat gebruiken, of ook daarvoor bruikbaar is. Lett. ‘mensch van alles’. Vgl. duivelstoejager en factotum. Fr. homme à tout faire.

[Omnis homo mendax]

Omnis homo mendax, (lat.), Psalm CXVI:11. (Vulgata). Alle menschen zijn leugenaars.

[Omnium]

Omnium, eene aanwijzing op de onderscheidene rubrieken der Staatsinkomsten, zooals die in Engeland veelal uitgegeven wordt.

[Omnium consensu]

Omnium consensu, (lat.), met aller instemming.

[Omphale]

Omphale, (myth.), koningin van Lydië, dochter van lardanus, echtgenoote van Tmolus, na wiens dood zij zelve de teugels van het bewind in handen nam. Toen Hercules wegens 't ombrengen van Eurytus' zoon Iphitus in razernij vervallen was en daarvan niet kon genezen worden, dan wanneer hij zich in slavernij begaf, verkocht hij zich aan Omphale. Hij werd verliefd op haar en diende haar vrijwillig met spinnen en andere vrouwelijke bezigheden, ten bewijze hoe ver de liefde zelfs 't dapperste gemoed kan verteederen en verzwakken.

[Omslaan]

Omslaan, (barg.), verklappen, verraden.

[On aime sans raison, et sans raison l'on hait]

On aime sans raison, et sans raison l'on hait, (fr.), men bemint zonder reden en men haat zonder reden, Regnard, les Folies Amoureuses, in de rol van Agathe; vgl. Catullus, Epigr. LXXXVI:

 
Odi et amo, quare id faciam fortasse requiris?
 
Nescio, sed fieri sentio et excrucior.

(Ik haat en bemin tevens; gij vraagt wellicht waarom ik zulks doe? Ik weet het niet, maar ik voel dat het zoo is, en ik word er door gekweld).

[On commence par être dupe
On finit par être fripon]

On commence par être dupe
On finit par être fripon,
(fr.),
Men begint met bedrogen te worden,
Men eindigt met bedrieger te zijn
. Madame Deshouilières (1662-1718), Réflexion sur le Jeu.

[On dirait du veau!]

On dirait du veau! (fr.), men zou zeggen kalfsvleesch, een ironische kreet van bewondering, die, omstreeks 1884; bij het geestigste volk der wereld

[pagina 851]
[p. 851]

in zwang kwam en in onze dagen nog vrij dikwerf wordt gebezigd. De zegswijs schijnt van zekeren Boudou af te stammen, die zich toenmaals, onder den naam van l'homme à la tête de veau = de man met den kalfskop, in verschillende landen liet bezichtigen en als zanger deed hooren, en wiens gelaat inderdaad aan een kalfskop deed denken.

[On dit, et sans horreur je ne puis le redire]

On dit, et sans horreur je ne puis le redire, (fr.), men zegt, en zonder huiveren kan ik 't niet navertellen, Racine, Iphigénie, IV, 6, woorden van Achilles tot Agamemnon, waar hij vraagt, of hij gelooven moet, wat hij bij gerucht gehoord heeft, dat Agamemnon zijne dochter Iphigenia aan de goden ten offer zal brengen, teneinde daardoor volgens 't orakel van Delphi een gelukkigen overtocht naar Troje te erlangen.

[On doit des égards aux vivants; on ne doit aux morts que la vérité]

On doit des égards aux vivants; on ne doit aux morts que la vérité, (fr.), den levenden is men eerbied, den dooden alleen waarheid schuldig. Dit gezegde wordt ten onrechte aan Voltaire toegeschreven, die het in zijn eerste Lettre sur Oedipe gebruikte. Het is echter reeds in de Réflexions sur la critique van Houdar de la Motte (1673-1731) te vinden.

[On entre, on crie,
Et c'est la vie,
On crie, on sort,
Et c'est la mort.]

On entre, on crie,
Et c'est la vie,
On crie, on sort,
Et c'est la mort.
Men komt binnen, men schreeuwt, ziedaar het leven, men schreeuwt, men gaat heen, ziedaar de dood. Vierregelig satiriek versje, dat Ausone de Chanccl in een album schreef, het welk hij in 1836 aan zijn schoonzuster gaf. (Zie l'Intermédiaire des Chercheurs, 25 Maart '91, kolom 170) en dat geruimen tijd ten onrechte aan Edmond Texier werd toegeschreven, doordat de Figaro van 29 Oct. '63 het versje voorzien van de handteekening van genoemden heer gaf, als zijnde afkomstig uit het album van Nadar. De oorspr. tekst luidt:

 
On entre, on crie,
 
Et c'est la vie;
 
On bâille, on sort,
 
Et c'est la mort.

[On est quand on le veut le maître de son sort]

On est quand on le veut le maître de son sort (fr.), ieder is, wanneer hij dat wil, de bewerker van zijn eigen geluk, Verrier, Adraste (1705), hgd., Jeder ist seines Glückes Schmied.

[On est souvent puni par où l'on a péché]

On est souvent puni par où l'on a péché, (fr.), men wordt dikwijls gestraft in hetgeen waaraan men zich bezondigd (waarmede men gezondigd) heeft. Ontleend aan het Boek der Wijsheid (Apoer. Boeken) XI:17, per quae peccat aliquis per haec et torquetur.

[On ne meurt pas d'amour]

On ne meurt pas d'amour, (fr.), liefde doodt niet. Refrein van verschillende romances. Ofschoon men er echter nog eéne, muziek van Romagnesi, tekst van Firmin (1824) kent, die Je meurs d'amour = ik sterf van liefde, is getiteld, behoeven verliefden niet te duchten noodzakelijk in doodsgevaar te verkeeren.

[On ne peut contenter tout le monde et son père]

On ne peut contenter tout le monde et son père, (fr.), men kan niet iedereen tevreden stellen en zijn vader er bij. Lafontaine, Fables III, 1, le Meunier, son fils et l'âne. Zie ook Contenter.

[On ne prend jamais le roi, pas même aux échecs]

On ne prend jamais le roi, pas même aux échecs, (fr.), men neemt den koning nimmer, zelfs niet in 't schaakspel. Men verhaalt, dat die woorden, in een gevecht te Brenneville, tegen koning Hendrik I van Engeland (1119), door koning Lodewijk den Dikke van Frankrijk, een ridder van het vijandelijk leger werden toegevoegd, op het oogenblik dat de laatste hem gevangen wilde nemen.

[On ne prête qu'aux riches]

On ne prête qu'aux riches, (fr.), in den zin van: wie heeft, dien zal gegeven worden. Matth. XIII:12 enz.

[On ne s'attendait guère
De voir Ulysse en cette affaire]

On ne s'attendait guère
De voir Ulysse en cette affaire,
(fr.), men verwachtte niet Ulysses in deze zaak aan te treffen. Uit de fabel X, 3 van Lafontaine, La Tortue et les deux Canards. Men pleegt die woorden schertsender wijs aan te halen, wanneer in iets een eigennaam

[pagina 852]
[p. 852]

wordt gemengd, die er niet bij tehuis behoort.

[On n'est jamais si bien servi que par soi-même]

On n'est jamais si bien servi que par soi-même, (fr.), men wordt nooit zoo goed bediend, als wanneer men zichzelf bedient. Etienne, Brueys et Palaprat 1807, 2e tooneel; ned. die zichzelf helpt is 't eerst klaar.

[On ne tombe jamais que du côté où l'on penche]

On ne tombe jamais que du côté où l'on penche, (fr.), men valt slechts aan de zijde, waarnaar men overhelft, een zeer dikwerf aangehaalde volzin, dien Guizot (1787-1874) den 5n Mei 1837 in de Fransche Kamer der Afgevaardigde bezigde, om de oppositie er voor te waarschuwen niet naar de Fransche binnenlandsche staatkunde van het einde der vorige eeuw over te hellen. Zelfs Napoleon III gebruikte de aangehaalde woorden, terwijl hij daarvan het vaderschap van Guizot erkende, in een schrijven van 13 Januari 1867 aan Emile Ollivier (geb. 1825), bij diens optreding als minister, terwijl de keizer er als toelichting bijvoegde: ‘Ik wil rechtuit en flink voorwaarts, zonder nu eens naar rechts, dan weder naar links te wankelen (je veux marcher droit et ferme, sans osciller tantôt à droite tantôt à gauche).

[On peut entasser tant qu'on voudra les colères, les injures, les calomuies: on ne les élèvera jamais à la hauteur de mon dédain]

On peut entasser tant qu'on voudra les colères, les injures, les calomuies: on ne les élèvera jamais à la hauteur de mon dédain, (fr.), men kan zooveel drift, beleedigingen en lasteringen als men wil op elkander stapelen: de hoogte mijner verachting zullen zij nimmer bereiken. Woorden van Guizot (1787-1874), in de Kamer der pairs toen hem de oppositie, in 1840 bij de beraadslagingen over het Adres, in antwoord op de troonrede, zijn gedrag gedurende de Honderd dagen verweet.

[On s'éveille, on se lève, on s'habille et l'on sort,
On rentre, on dine, on soupe, on se couche et l'on dort]

On s'éveille, on se lève, on s'habille et l'on sort,
On rentre, on dine, on soupe, on se couche et l'on dort,
(fr.), men wordt wakker, men staat op, men kleedt zich aan en men gaat uit, men komt thuis, men dineert, men soupeert, men gaat naar bed en men slaapt. Versregels uit l'Harmonie imitative de la langue française, gedicht in vier zangen door M. de Piis (1e éd. 1785), 1e zang, vers 143-144. Bij Gellert, Er lebte, nahm ein Weib, und starb.

[Onanie]

Onanie, zelfbevlekking, onnatuurlijke prikkeling der geslachtsdeelen, die het huwelijk onvruchtbaar maakt. Aldus geheeten naar Onan, Genesis XXXVIII:9, die onwillig was, om, naar den wil zijns vaders, voor zijn overleden broeder Er, bij diens weduwe Thamar, kroost te verwekken. Zie Leviraatshuwelijk.

[Onbekenden God (Den -]

Onbekenden God (Den -, opschrift van een altaar, door den apostel Paulus aangetroffen in het oude Athene, volg. Hand. XVII:23. Als in Athene heden ten dage iemand een eed moet afleggen voor den rechter, dan steekt hij de rechterhand omhoog, om God tot getuige der waarheid aan te roepen, maar legt de linker op een Bijbel, en wel bij Hand. XVII:23, het woord, dat Paulus op den Areopagus sprak.

[Onbesneden van hart en ooren, gelijk Judas]

Onbesneden van hart en ooren, gelijk Judas, vgl. Exod. VI:11; Levit. XXVI:41; Jer. VI:10, IX:26; Hand. VII:51; oud-Israëlietische beeldspraak, onwillig en onvatbaar om het onzienlijke te verstaan. ‘Gelijk Judas’ is een bloot toevoegsel.

[Onbesnedene]

Onbesnedene, het is nog zoo'n onbesnedene, zoo'n ongedoopte, (1 Sam. XVII:26). Uitdrukkingen om personen van lageren rang, onbeschaafden en onwetenden aan te duiden. Minachtend onder oud-Israël gezegd omtrent alwie niet tot dat Israël behoorde, omdat de besnijdenis het teeken was, waardoor een Israëliet in de gemeente van het Godsvolk werd opgenomen.

[Onbetuigd]

Onbetuigd, zich niet onbetuigd laten. (Hand. XIV:17). Bijbeltekst, beteekenende, dat God 't den heidenen niet had laten ontbreken aan getuigenissen van zijn bestaan. Maar in gemeenzamen zin duidt men er ook mee aan, dat iemand den disch, waaraan hij aanzit, alle eer aandoet, door goed te eten of in eene vergadering door veel te spreken.

[pagina 853]
[p. 853]

[Onbevlekte ontvangenis]

Onbevlekte ontvangenis, lat. Conceptio Immaculata, het leerstuk der R.-K. kerk, dat Maria, door Gods bijzondere genade niet ‘in zonde ontvangen en geboren’ is. Eerst in 1854 is het door de kerk als een uitdrukkelijk te belijden geloofsartikel vastgesteld. Doch reeds bij de Kerkvaders der eerste eeuwen wordt er, althans indirect, gewag van gemaakt.

[Oncle]

Oncle, (fr.), (met mon of notre -), oom. Bijnaam van Francisque Sarcey (geb. 1828). De oorsprong er van is te danken aan Louis Salis (1852-97), die, omdat Sarcey het eerst van het door Salis te Parijs gestichte lokaal Le Chat noir schreef, bij de verschijning van het weekblad van denzelfden naam, het eerste nummer aan onzen oom Sarcey opdroeg; parrain = peetoom ware juister geweest.

[Onder beneficie van inventaris]

Onder beneficie van inventaris, onder voorrecht van boedelbeschrijving, zoo dat, wanneer van eene nalatenschap de lasten (schulden) grooter zijn dan de lusten (baten), men alleen in zooverre gehouden is, de schulden te betalen, als de baten strekken.

[Onderbatji]

Onderbatji of onderbaatje, (z.-afr.), vest.

[Onderduims]

Onderduims, (z.-afr.), onder 's hands.

[Ondersnieden]

Ondersnieden, (wap.), in twee émails verdeeld.

[Ondersteund]

Ondersteund, (wap.), met een ander stuk recht onder zich.

[Onderuit komen (Er -]

Onderuit komen (Er -, (mil.), iemand uitdagen; kom er maar onder uit = ik daag je uit (slechts onder officieren gebruikelijk).

[Onderzoek alle dingen, en behoud het goede]

Onderzoek alle dingen, en behoud het goede, ontleend aan 1 Thessal. V:21. Eigenlijk staat er beproef alle dingen.

[One fool makes many]

One fool makes many, (eng.), een gek maakt er meer. Dwaasheid is aanstekelijk.

[Onesimus]

Onesimus, slaaf van Philemon (een aanzienlijk christen, te Kolosse), die uit vrees voor straf wegens oneerlijkheid gevlucht was; te Rome gekomen, wendde hij zich tot Paulus, die aan Philemon eene dringende aanbeveling schreef, om O. in gunst weder aan te nemen. Omdat Paulus daarin zegt, dat Philemon den slaaf terugkrijgt, beter, dan toen hij zijn meester verliet, is de naam Onesimus wel de titel van boekjes voor verwaarloosde jongens, bv. van het Jaarboekje voor Mettray.

[Onfeilbaarheid]

Onfeilbaarheid (van de Kerk en van den Paus), het leerstuk, dat de Kerk en als hoofd daarvan de Paus, in hetgeen zij den geloovigen, als vervat in de Goddelijke Openbaring, op verbeurte der eeuwige zaligheid, te gelooven en te doen voorstelt, niet kan dwalen.

[Ongeloovige Thomas (Een -]

Ongeloovige Thomas (Een -, iemand die iets niet wil gelooven voor hij overtuigd is. Ontleend aan Joh. XX:25b, waar van 't geloof aan Jezus' opstanding, sprake is.

[Onglé]

Onglé, (wap.), zie Genageld (niet van roofdieren).

[Oni]

Oni, ('Ani), hebr. = behoeftig man, arme. Mrv. Anîjim = armen.

[Onkel (Der gelbe -]

Onkel (Der gelbe -, (hgd.), gele oom. Bij de schooljeugd het Spaansche riet, waarmede de schoolmeester zijne ondeugende leerlingen pleegt te tuchtigen. Men zegt ook gelber Friedrich = gele Frederik, spanischer Gesandter = Spaansche gezant of Süssholz eigenes Gewachs = eigengeteeld zoethout.

[Onna shisho]

Onna shisho, (jap.), de vier boeken der vrouwen, eene soort van handleiding met voorschriften in gemakkelijk verstaanbaren vorm. Die vier boeken zijn, de Onna Daigaku, Onna Shogaku, Onna Chuyo en Onna Imagawa. Het eerstgenoemde boek, of ‘Groote onderrichting der vrouw’, werd geschreven door Kaibara Yehiken (ao 1631-1716), en vertaald in 1878 door Chamberlain.

[Onnokorojima]

Onnokorojima, (jap.), groot land, zie Tenshi.

[pagina 854]
[p. 854]

[Onnoozele kinderendag]

Onnoozele kinderendag, (r.k.), 28 December. Ook allerkinderendag. Onnoozel = onschuldig. De moord, aan de kinderen te Bethlehem door Herodes den Groote gepleegd, naar Matth. II:16, wordt in Engeland op eigenaardige wijze herdacht, o.a. met kindergodsdienstoefeningen. Deze dag is van oudsher beschouwd als de ongelukkigste dag van het jaar; wellicht omdat men oudtijds op dien dag eene kastijding gaf aan al de kinderen van het gezin, ‘om de herinnering aan de onnoozele martelaren des te sterker te maken’. Men durfde op den ongeluksdag zich niet de nagels knippen, geen nieuwe kleederen aandoen, en vooral niet trouwen. Edward IV stelde zijn kroning uit, om die niet op dien dag te doen vallen. De huismoeders in Cornwall schrobben en schuren nog altijd niet op dien dag. Op dien dag was ook het gezag van den jongen, die in de Middeleeuwen op St. Nicolaasdag tot bisschop werd gekozen, vervallen. Eng. childermass (kinderen-mis), en innocentsday, fr. fête des innocents, hgd. Kindeltag (z.a.). Ook in N.-Brabant, maar vooral in Limburg werd die dag door de kinderen gevierd. Dan liepen zij langs de straat in een kleedingstuk der ouders of met den hoed van vader. Ook bekwamen zij op dien dag het volle gezag, zelfs over de ouders, voor zoover die er zich aan wilden onderwerpen.

[Onomatopoeia]

Onomatopoeia, (gr.), klanknabootsing, d.i. een woord, welks klank de zaak uitdrukt, door dit woord aangeduid, vorming van een woord naar het natuurgeluid, als piepen, sissen, loeien.

[Onor (Per -]

Onor (Per -, (sp.), ter eere.

[Onoskiamachie]

Onoskiamachie, (gr.), het proces te Abdera over de schaduw van een ezel. Wieland, die Abderieten. Lett. ezelschaduwstrijd.

[Onow]

Onow (anaw), (hebr.), nederig, bescheiden.

[Onsterfelijken]

Onsterfelijken, leden der Académie Française, te Parijs. Dus geheeten, omdat na hun dood, door hunne opvolgers lofredenen op hen worden gehouden.

[Ontbindings-ministerie]

Ontbindings-ministerie, het ministerie Van Zuylen-Heemskerk, 1866-68, daar het tweemaal van de Kroon wist te verkrijgen, dat de Kamer werd ontbonden.

[Onteekenen]

Onteekenen, (wap.), een wapen onkenbaar maken.

[Onthuis]

Onthuis, (z.-afr.), onthutst, verlegen.

[Ontmaak]

Ontmaak, (z.-afr.), verwerpen, afkeuren. Wette maak en ontmaak.

[Onvermoeide (De -]

Onvermoeide (De -, bijnaam van den in 1804 door Napoleon I Bonaparte tot maarschalk verheven brigadegeneraal Michel Ney, den dapperste der dapperen, die van gewoon soldaat tot zijn hoogen rang opklom.

[Onychophagie]

Onychophagie, (fr.), het afbijten der nagels. Van gr. onux, onychos, nagel en phago, ik eet.

[Onyx]

Onyx, (gr.), letterl. vingernagel, d.i. de nagelsteen, eene soort van edelgesteente van rosachtige kleur, dat aldus zou geheeten zijn, omdat het er hoornachtig uitziet.

[Oog]

Oog in Schiermonnikoog is het Latijn-Friesche woord âchia (nfrs. éach) = eiland; alzoo het eiland der schiere, d.i. grauwe monniken. Callantsoog (N.-Holland) heette weleer Callinghe op het Oghe; het lag vroeger werkelijk op een eiland, evenals Huisduinen. Vgl. eng. ey in Jersey, Anglesey, e.v.a.

[Oog eener naald gekropen (Dat is door het -]

Oog eener naald gekropen (Dat is door het -, zie Naald.

[Oog om oog, en tand om tand.]

Oog om oog, en tand om tand. Matth. V:38, de straf der wedervergelding (jus talionis), als rechts-grondslag vastgesteld bij Mozes' wet. De Joden, zooals in het N.T. wordt voorgesteld en door de verklaarders van het N.T. nader wordt uitgewerkt, strekten dit recht ook uit tot allerlei bijzondere beleedigingen, en stelden dat men niet zondigde, wanneer men anderen slechts niet meer kwaad aandeed, dan men van hen ondervonden had, ja dat men verplicht was, gelijk met gelijk te

[pagina 855]
[p. 855]

vergelden. 't Is een variant van òns leer om leer, sla je mij, ik sla je weer De Talmud echter gaat steeds van het standpunt uit, dat het ‘oog om oog tand om tand’ alleen als juridische grondslag voor boetebepaling en schadevergoeding dient, doch nooit in werkelijkheid worden toegepast.

[Oogappel]

Oogappel, bijzondere lieveling, uit Deut. XXXII:10, I's. XVII:8, Zach. II:8. Vgl. Tobias X:5, lat. mi ocule! = mijn beste! alsmede oculitus amare = bij uitstek liefhebben.

[Oogen hebben en niet zien, oeren hebben en niet hooren;]

Oogen hebben en niet zien, oeren hebben en niet hooren; berust op Ps. CXV:5, 6; CXXXV:16, 17; Wijsheid XV:15.

[Oogen in zijn hoofd hebben]

Oogen in zijn hoofd hebben, verstandig kijken, ook, zich een verstandig mensch betoonen. Ontleend aan Pred. II:14.

[Oogen (De schillen vallen hem van de -]

Oogen (De schillen vallen hem van de -, uit Hand. IX:18. Saulus' bekeering op den weg naar Damascus. Schillen = schubben. Met volkomen klaarheid zien, wat men vroeger niet bevatten kon, waarbij dus het stoffelijk zien op verstandelijk zien wordt overgebracht.

[Oogst (Wie in den - slaapt, die leeft ter schande]

Oogst (Wie in den - slaapt, die leeft ter schande (van zichzelf en van de zijnen). Ontleend aan Spreuk. X:5b.

[Oogstmaand]

Oogstmaand, dubbelnaam van Augustus, naar den Rom. keizer Augustus († 14 n.C.) oorspr. genoemd; door Karel den Groote aranmonoth [koren-maand of vergader-maand], bij Kiliaan aramaendt geheeten. Oogst komt van Augustus. De Vlaming spreekt nòg van alf oest = half-Augustus. Deze maand heet ook bouw- en weitmaand.

[Ooievaar]

Ooievaar, hooge sjees.

[Ooievaars]

Ooievaars, spotnaam voor de inwoners van 's-Gravenhage, in verband met den ooievaar in gemeentewapen en kerkzegel.

[Ooilam (Dat is zijn -]

Ooilam (Dat is zijn -, d.i. zijn eenige en zeer dierbare bezitting. Ontleend aan 2 Sam. XII:1-4, alwaar de profeet Nathan koning David, berispend over het verraderlijk uit den weg ruimen van Uriah, den man van Bathseba, de schoone parabel verhaalde van het ooilam, dat de rijke liet ontstelen aan den arme, die niet dan dat éene lam bezat.

[Oom Jan]

Oom Jan, (amst.), de bank van leening, fr. ma tante.

[Oom Tom]

Oom Tom, uit De Negerhut, de neger Clark, dien Harriet Beecher Stowe tot model koos voor den hoofdpersoon van haar beroemd boek ‘Uncle Tom's Cabin’, verkeerde, naar men berichtte te Lexington (Kentucky) Maart 1896, in zeer ellendige omstandigheden. Toen hij, in de kracht van zijn leven, door De Negerhut de held van den dag werd en er duizenden kwamen om hem te zien, is er veel geld door zijn handen gegaan.

[Oomes (De -]

Oomes (De -, (iron.), de Europeesche autoriteiten in Ned.-Indië. Ook in Nederland wel gebezigd van hen die het heft in handen hebben. In de Transvaal zijn hooge ooms hoofdofficieren.

[Oor]

Oor van Dionysius, zie Dionysius.

[Oord]

Oord of Oort, vierde part, meestal een vierde stuiver. De naam bestaat nog in uitdrukkingen als ‘geen oordje waard’, ‘zijn Zondagsoordje versnoepen’. Aanvankelijk van zilver, werden ze in de 16e eeuw van koper gemaakt en waren ook in de 17e eeuw nog in ons land gangbaar. In de Spaansche en Oostenrijksche Nederlanden heetten de oordjes op zijn Fransch liards, en waren aldaar tot het begin onzer eeuw gangbaar.

[Oordeel (Denk op het -, daar niemand zal hebben voordeel]

Oordeel (Denk op het -, daar niemand zal hebben voordeel (= voorrang, voorrecht); vgl. Matth. XXIV:42; 2 Kor. V:10. Zie Jongste dag.

[Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordet]

Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordet, Matth. VII:1 (vgl. Luk. VI:37).

[pagina 856]
[p. 856]

[Ooren (Die - heeft om te hooren, die hoore]

Ooren (Die - heeft om te hooren, die hoore, vgl. Matth. XI:15, XIII:9.

[Ooren (Zich geen - laten aannaaien]

Ooren (Zich geen - laten aannaaien, zich niet laten foppen of bedriegen. Uit eene fabel van Aesopus, de vos met de ezelshuid. In casu, ooren = ezelsooren.

[Oorlam]

Oorlam, uit 't mal. orang lama, bet. een mensch van den ouden tijd; het is eene verkorte spreekwijze geworden voor orang lama datang, d.i. een mensch die lang geleden gekomen is, een oudgast, in tegenstelling met een orang baroe datang, een pas aangekomene, een nieuweling, een baar.

In de Kompagnie's tijd waren beide uitdrukkingen aan de Kaap de Goede Hoop in gebruik. De rechtstreeks uit patria komenden noemde men orambari (orang baroe) en de uit Indië repatrieëerenden orlam. Daar deze terugkeerende matrozen, schippers, enz. gedurende hun verblijf aan de Kaap wel eens de perken der matigheid te buiten gingen is oorlam waarschijnlijk ook de benaming geworden voor een borrelaar en vervolgens voor borrel, in welke laatste beteekenis het woord nog aan boord van de schepen in gebruik is.

Een derde beteekenis heeft 't woord oorlam ook aan de Kaap gekregen en wel - tengevolge van de tegenoverstelling van baar, nieuweling - die van een ervaren, een schrander man. In die beteekenis hebben Hottentotsche stammen, bv. de Namaquas, het woord overgenomen en zich oerlams genoemd. Zie sub Oerlam.

[Oorvede, oerveede]

Oorvede, oerveede, (m.-ned.), belofte, welke de rechter eenen vrijgesprokene afnam en met eede staven deed, van geene wraak te zullen nemen of door anderen te doen nemen, wegens ondergane straf, pijniging of beleediging. Hgd. Urfehde, m. hgd. Uberfehde, m. lat. urpheda.

[Oorvrede]

Oorvrede, (m.-ned.), verdrag in der minne of bij rechterlijk gewijsde gesloten tusschen twee partijen, om vrede te houden, totdat zij over hun geschil verzoend of vereenigd zijn, of dat het bij vonnis van den rechter is beslist (Dr. de Jager, Taalk. Magazijn I, 163). Heeft bijkans de beteekenis van het meer bekende oervede; zie Oorvede.

[Oosten (Het -]

Oosten (Het -, het gebruik zich naar het oosten te keeren bij godsdienstplechtigheden is bij verschillende volken en godsdiensten in zwang. De oostwaartsche richting van kerk en altaar heet: ‘de heilige linie’; maar de gewoonte om het altaar aan het oostelijk einde der kerk te plaatsen dient ter herinnering aan Christus als den ‘oorsprong des lichts’ en de ‘opstanding’. Vandaar de begraving met de voeten naar 't O. als ziende naar het ‘Licht’.

[Oosten (Kinderen van het -]

Oosten (Kinderen van het -, zwervende Arabische stammen. Vgl. Gen. XXIX:1, Richt. VI:33, VII:12, VIII:10, Jer. XLIX:28. Zij hielden zich in de woestijn ten oosten van Syrië en Palestina tot aan den Euphraat op.

[Oostenrijksch volkslied]

Oostenrijksch volkslied, Gott erhalte Franz den Kaiser, Uns'ren guten Kaiser Franz, enz. In 1796, een jaar van woelingen, toen de pogingen der omwentelingsmannen om in Oostenrijk vasten voet te krijgen, aanleiding gaven tot vervolgingen en terechtstellingen der Jacobijnen in het gansche rijk, droeg de Oberstkanzler, Graaf Saurau, een nieuw volkslied wenschend in te voeren, aan den dichter Haschka het schrijven der woorden, en aan Joseph Haydn het componeeren der melodie op, en zoo ontstond het vermaarde lied, dat 12 Febr. 1797, op 's Keizers verjaardag, voor het eerst werd gezongen, en ras zeer populair werd. Haydn moet echter de melodie hebben overgenomen van die van C.E. Graaf ‘op de installatie van Prins Willem V in 1766’, gelijk valt op te maken uit de treffende overeenkomst tusschen beide melodieën.

[Oostenrijksche lip]

Oostenrijksche lip, dikke en vooruitstekende onderlip, een wanstaltigheid, die bij de vorsten uit het Bourgondische huis opgemerkt werd, naar Maria van Bourgondië

[pagina 857]
[p. 857]

(† 1482), eerste gemalin van keizer Maximiliaan I van Duitschland.

[Oosterhout (Hij gaat naar -]

Oosterhout (Hij gaat naar -, uitdrukking gebezigd te Breda, voor: ‘hij doet een middagdutje’, ook voor: ‘hij is voor korten tijd afwezig’.

[Oostersche Kerk]

Oostersche Kerk, zie Latijnsche Kerk.

[Oostmeiertje spelen]

Oostmeiertje spelen, (amst.), baldadig verwoesten, in 't honderd gooien, zooals kinderen doen. Een muur op het Muntplein te Amsterdam, die, toen alle huizen afgebroken waren, alleen moest blijven staan, omdat Oostmeier er eene advertentie op had, werd in den nacht, volgend op de gala-voorstelling in den Stadsschouwburg, ter eere van de inwijding der Amsterdamsche Universiteit, zoo gehavend, dat die moest worden opgeruimd. Sedert werd O. steeds Muurmeijer genoemd.

[Op de sjees zijn]

Op de sjees zijn, (stud.), moeten vertrekken van de Academie, wegens de weigering van papa om de schulden van den zoon te betalen; afleiding, onzeker; misschien aanduiding van wegrijden. Vgl. Consilium abeundi.

[Op een grooten voet leven]

Op een grooten voet leven, zie Etre sur un grand pied dans le monde.

[Op staanden voet]

Op staanden voet, onmiddellijk. ‘Voet’ is hier een rechts-symbool; want de uitdrukking is ontleend aan eene Middeleeuwsche rechtsgewoonte, krachtens welke de schelding van een oordeel (het in hooger beroep komen van een vonnis), in dezelfde terechtzitting dadelijk op het oordeel moest volgen, dus ‘up stapfinden fuze, standes of onverwantes voets’, vóordat de terechtzittenden waren opgestaan, ‘als hij gheet ende steet’ (landbrief van Twente). Dit had tot 1593 plaats, want alstoen gold het voorschrift, dat het ‘wederspreken’ of ‘scelden’, het in beroep komen van een vonnis binnen tien dagen na de wijzing van dat vonnis zou mogen geschieden. - Niet te verwarren met staandevoets (zie Stante pede).

[Op, uit uw leunstoel naar het stroodak in de verte]

Op, uit uw leunstoel naar het stroodak in de verte, de Génestet, Leekedichtjes. Vermaning aan de rijken, om zich der armen lot aan te trekken.

[Opaal]

Opaal, lat. opalus, van sanskr. oepala = steen, is een melkblauwe, bijna doorschijnende edelsteen van het kiezelgeslacht.

[Opdoeners van marchandiesen]

Opdoeners van marchandiesen, (barg.), dieven, die in winkels stelen onder den schijn van iets te koopen.

[Opdres]

Opdres, (afr.), opschikken.

[Open air mission]

Open air mission, een missie in de open lucht, in Engeland begonnen in 1853. De leden dier missie spraken en vermaanden in de open lucht, vooral op plaatsen waar veel volk bijeenkwam, bij wedrennen enz.; ook in de straten en op de pleinen van Londen.

[Open crediet]

Open crediet, (hand.), een crediet waarbij de schuldeischer niet gedekt is.

[Open hart]

Open hart, in de 16e, 17e en 18e eeuw eene partijleus, bestaande in een geopend hart met een oranjeappel er in, in beeldspraak dus: ‘ik draag Oranje in 't hart’. Men droeg ze als draagteeken of insigne op de borst.

[Open helm]

Open helm, (wap.), in het Britsche Rijk, toen daar nog helmen op de wapens gevoerd werden, het teeken der landed gentry of edelen van den laagsten rang (= jonkheeren); op 't vasteland een helm zonder vizier, volgens sommigen door koningen te voeren; de Fransche herauten daarentegen verstaan onder koninklijke helm een met negen viziertraliën.

[Open question]

Open question, in Engeland een vraagstuk op staatkundig of religieus gebied, waaromtrent ieders meening vrij bleef, zonder het partijbelang of de kerkleer geweld aan te doen. Ook bij ons in die bedoeling bekend.

[Open, Sesame!]

Open, Sesame! (eng.). Sesam open je! Het tooverwoord, waardoor de deur van de gevangenis des roovers, in: ‘De veertig dieven’ uit de Arabische vertellingen: ‘1001 Nacht’, geopend werd. Sesam is eene graansoort.

[pagina 858]
[p. 858]

[Open wissel]

Open wissel, (hand.), een wissel waarop geen bepaalde som is uitgedrukt.

[Opera]

Opera, (it., muz.), eigenlijk (voluit) opera in musica; dus, wat in hgd. Musikwerk heet. Onze opera heette in it. dramma per musica, letterlijk wat Wagner Musikdrama noemt. Sedert men van opera buffa, opera seria en opera semi-seria sprak, kreeg het woord opera zijne tegenwoordige beteekenis. Fr. grand-opéra = ernstige opera, en opéra comique = opera, waarin de dialoog gezegd wordt.

[Opera omnia]

Opera omnia, (lat.), al de werken gezamenlijk. Opera = mrv. van lat. opus (o.a. werk eens schrijvers).

[Opera postuma]

Opera postuma, (lat.), zie Opus postumum.

[Opera quae supersunt]

Opera quae supersunt, (lat.), de nog voorhanden werken (eens schrijvers).

[Opera selecta]

Opera selecta, (lat.), uitgelezen werken (keur of bloemlezing uit de werken eens schrijvers).

[Opera supererogationis]

Opera supererogationis of supererogatoria of liever: overvloedige goede werken noemen de Katholieke godgeleerden die goede werken, waartoe men niet streng verplicht is, op verbeurte der zaligheid.

[Operatie]

Operatie, (hand.), onderneming, handeling, speculatie.

[Operativus furor]

Operativus furor, (lat.), opereerwoede onder de geneeskundigen, maar niet minder onder de patienten.

[Opere laudato]

Opere laudato of op. laud., (lat.), in het reeds genoemde werk. Bij aanhalingen van geschriften. Op. et p. ll. = in het aangevoerde werk en op de aangehaalde bladzijde. P. = pagina, ll. = laudatis.

[Operette]

Operette, (muz.), aanvankelijk kleine opera, d.i. kort en niet ernstig, en waarin zang en gesproken dialoog elkaar afwisselen; later vervangen door de opera bouffe, werd ze door Offenbach, Lecocq en Strauss eene karikatuur van de opera, met een libretto, waarin ze niet alleen schertsend maar zelfs plat komisch wordt voorgesteld en waarbij de muziek elk ernstig effect vermijdt.

[Opgaan]

Opgaan, (stud.), examen doen.

[Opgeroepen voor het groote leger]

Opgeroepen voor het groote leger, gestorven. Term der Duitsche soldaten (Aufgerufen für die grosse Armee). Met ‘het groote leger’ worden dan de ‘hemelsche legerscharen’ bedoeld (vgl. Ps. CIII:21, CXLVIII:2; Ps. XLVIII:12). Niet zonder spot.

[Ophir]

Ophir, landstreek in den Bijbel herhaaldelijk genoemd, 1 Kon. IX:28; X:11; 2 Kron. VIII:18; IX:10, vanwaar de oude Israëlieten apen, pauwen, elpenbeen, edelgesteenten, zilver, en vooral goud haalden. In de Septuag. Soeph(e)ir, Sooph(e)ir, Soophára = Indië. Salomo liet het bezoeken om er goud en ivoor te halen voor den tempelbouw. Men heeft nog geen volkomen zekerheid, waar het Ophir moet gezocht worden. Enkelen plaatsten het in Indië, bij het volk der Abhira, waartoe de naam-overeenkomst aanleiding gaf. Anderen zochten het aan de oostkust van Afrika. 't Aannemelijkst schijnt, dat Ophir in het oosten van Arabië aan de Perzische Golf moet gelegen hebben, terwijl de Arabieren de produkten van Ophir meest van Oost-Afrika verkregen.

[Opinicus]

Opinicus, fabelachtig monster, met een drakenkop, leeuwenklauwen en gehoornden staart, in de heraldiek; ook vaak gezien als helmkam boven apothekersen drogistwinkels.

[Opinio communis]

Opinio communis, (lat.), algemeen gevoelen, meening, waarover allen het eens zijn.

[Opium]

Opium, (lat.), vaak amfioen genoemd, en apioen = het opium in ruwen staat, zooals 't door den handel geleverd wordt. Is het gezuiverd, dan heet 't bij den inlander tjandoe; is het met of zonder tabak voor zijn gebruik gereed gemaakt, dan noemt hij het madat. Amfioen is echter geen Maleisch. De Maleiers en Javanen zeggen apioen of apjoen. De naam is aan het Grieksch opion ontleend, Latijn

[pagina 859]
[p. 859]

opium. Van de Grieken is die naam ook in den vorm afioen tot de Arabieren overgegaan.

[Opkappen]

Opkappen, (barg.), zeggen.

[Opkomend]

Opkomend, (wap.), uit de bovenlijn van een ander stuk te voorschijn komend.

[Oploeven]

Oploeven, (barg.), er op uitgaan.

[Opper]

Opper, (mil.), verkorting van opperwachtmeester bij de bereden wapens en sergeant-majoor bij de andere.

[Oppidans]

Oppidans, (eng.), letterl. stedelingen, poorters. Studenten aan het Koninklijk college te Westminster, die niet in het gebouw van het Eton (Eaton) college, maar in het stadje Eton of in den omtrek wonend, ten getale van gewoonlijk 350. In onderscheiding van de 70 koninklijke scholieren, uit de eerste familiën van Engeland, die in het gebouw wonen der door koning Hendrik VI in 1440 gestichte school te Eton, de beroemdste des lands, waar zij kosteloos hunne opleiding ontvangen.

[Oppidum]

Oppidum, (lat.), stad, versterkte plaats, vesting; beduidde in mid.-lat. eene veste = met wallen en grachten verschanste plaats. Hoewel dikwijls er mede verwisseld, toch in zóover onderscheiden van civitas, dat hierdoor bij de latere Middeleeuwsche schrijvers eene grootere stad, door oppidum daarentegen een stadje of vlek wordt aangeduid.

[Opponens]

Opponens, zie Deponens.

[Opportunist]

Opportunist, lid eener (staatkundige) partij, welke, onder vaststelling slechts in hoofdtrekken van haar program, zich daaraan niet onvoorwaardelijk bindt, en zich voorbehoudt bij voorkomende gelegenheden naar bevind van zaken en omstandigheden te handelen. - In Spanje noemt men de opportunisten possibilisten, en spreekt van possibilistische republikeinen, en van plattelands-possibilisten. - Fr. opportun, en lat. opportunus beteekenen goed, gunstig gelegen, geschikt. De richting zelve heet opportunisme.

[Opposé]

Opposé, (fr., wap.), zie Tegenovergesteld en Gekapt-gekousd.

[Opprobrium medicorum]

Opprobrium medicorum, (lat.), eene schande voor de medici, d.i. eene ziekte, waarvoor zij geen raad weten.

[Opredderen]

Opredderen, (barg.), bedriegen, oplichten.

[Opsluiten]

Opsluiten, (mil.), klaploopen.

[Opsluiten]

Opsluiten, (mil.), klaplooper.

[Opsnijen]

Opsnijen, (mil.), een blufferig verhaal doen, waarbij men zich zelf op den voorgrond stelt.

[Opstootje]

Opstootje, (barg.), beweging.

[Optat ephippia bos, piger optat arare caballus]

Optat ephippia bos, piger optat arare caballus, (lat.), een rund verlangt naar het zadel, een lui paard wenscht te ploegen; elk haakt naar hetgeen hij niet bezit; niemand is met zijn stand tevreden.

[Optiejaren]

Optiejaren, jaren van huurverlenging op de vroegere voorwaarden, waarbij de huurder de keus heeft om die verlenging te aanvaarden of te weigeren. Lat. optio = keus; vaak verbasterd tot opzicht, wat geen zin heeft.

[Optimaten]

Optimaten, lat. optimates, aristocratische partij in de oud-Romeinsche republiek. Ze stond tegenover de volkspartij. De strijd tusschen die beide partijen nam een aanvang in de dagen der Gracchussen. De optimaten moesten het onderspit delven voor Julius Caesar.

[Optime]

Optime, (lat.), heel goed, opperbest. Op de Academische colleges, die vroeger in het Latijn gehouden werden, woord van den professor, na een goed antwoord van den student. Overtreffende trap van bene = goed.

[Optimisme]

Optimisme, die richting, welke in alles het goede ziet, van alles, ook van de toekomst het gunstigste hoopt en wacht. Die zoo gezind is, is een optimist.

[Optimus quisque nobilissimus]

Optimus quisque nobilissimus, (lat.), iedere beste is de edelste. Wapendevies van de familie Hoeufft.

[pagina 860]
[p. 860]

[Opus]

Opus, (lat.), werk.

[Opus cedro dignum]

Opus cedro dignum, (lat.), een werk de cederolie waardig. Omtrent een standaardwerk, dat verdient altoos te blijven bestaan. Horatius, Epist. ad Pisones, 332, spreekt van carmina linenda cedro, gedichten, die verdienen met cederolie bestreken of ingewreven te worden, d.i. der onsterfelijkheid gewijd. Wat met die olie werd gedrenkt, werd geene prooi der wormen.

[Opus Herculeum]

Opus Herculeum, een Herculisch werk, een arbeid, die reuzenkrachten vordert.

[Opus incestum]

Opus incestum, (bouwk.), het antieke onregelmatig steenverband bij de Romeinen.

[Opus operatum]

Opus operatum, (lat., r.-k.), een verricht werk; de uitdrukking komt alleen voor in de zegswijze: ex opere operato in tegenstelling van: ex opere operantis, en wordt vooral gebezigd van de Sacramenten, om aan te duiden, dat deze genademiddelen zijn, genadekracht bezitten, uit kracht van hun instelling door Christus, onafhankelijk van de verdiensten van hem die ze toekent. Bv. een doopsel, toegediend door een booswicht, bewerkt even goed de zuivering van de erfzonde, als een doopsel, toegediend door een heilige.

[Opus postumum]

Opus postumum, een nagelaten of eerst na den dood des schrijvers uitgegeven werk; fr. oeuvre postume.

[Opus rhiculatum]

Opus rhiculatum, (bouwk.), Romeinsch steenverband uit gelijke vierkante overhoeks (diagonaal) geplaatste steenen, ingesloten door regelmatig langwerpig horizontaal geplaatste steenen. De voegen in diagonale richting vormen alsdan als het ware een netwerk.

[Opus revinctum]

Opus revinctum, (bouwk.), aldus wordt bij de oude Romeinen het metselwerk genoemd wanneer de steenen die naast elkander liggen in horizontale richting door metalen haken of krammen (agrafes) verbonden zijn.

[Opus rusticum]

Opus rusticum, (bouwk.), Romeinsch metselwerk in ruwe steenen en onregelmatig verband.

[Opus tesselatum]

Opus tesselatum, (bouwk.), vloer met teerling of vierkant verband; meestal in marmer steenen van verschillende kleuren.

[Opzetten (Boomen met iemand -]

Opzetten (Boomen met iemand -, (ind.), een gezellig gesprek voeren, een praatje maken.

[Or est une chimère (L' -]

Or est une chimère (L' -, (fr.), zie L'or enz.

[Ör]

Ör, Zweedsche munt, van zilver, en ook van koper, op verschillende tijden van zeer verschillende waarde.

[Ora et labora]

Ora et labora, (lat.), bid en werk.

[Ora pro nobis]

Ora pro nobis, (lat.), bid voor ons. Telkens terugkeerende formule in sommige gebeden der R.-Katholieken, vooral in de zoogenaamde litanieën tot Maria en de Heiligen.

[Orakel]

Orakel, lat. oraculum, van orare = spreken. Een orakel was, volgens 't geloof der Heidenen, het antwoord van den een of anderen god op de vraag, die hem werd gesteld. Fig. beduidt orakel: zeer wijze-man of vrouw. Zoo werd Hugo de Groot het Delftsch orakel genoemd.

[Orang Bali moeka manis, tetapi hati boesoek]

Orang Bali moeka manis, tetapi hati boesoek, (mal.), de Baliërs hebben vriendelijke gezichten, maar bedorven harten.

[Orang baroe]

Orang baroe (bharoe), (mal.), nieuw mensch. Een oorspronkelijk Indisch blijspel in drie bedrijven van den oud-luitenant-kolonel Nederl. Ind. leger A.S.H. Booms (Dec. 1896), voert ten titel Orang bharoe = nieuwelingen. Zie boven, baar (k.m.a.).

[Orang kaja]

Orang kaja, (mal.), een rijke, rijk mensch. Ook titel van hoofden.

[Orang lama]

Orang lama, (mal.), oud mensch, oud-gediende, oud-ingezetene, oud-gast. Staat tegenover orang baroe (z.a.).

[Orang-oetan]

Orang-oetan, (mal.), letterl. bosch-mensch. Groote aap, die in zijne opgerichte gestalte veel van een mensch heeft. Oetan = bosch.

[pagina 861]
[p. 861]

[Orang-séka's]

Orang-séka's, de zeevarende bevolking van Billiton, welke op hare prauwen wordt geboren, leeft en sterft.

Vóor de oprichting van de Billiton-Maatschappij leefden zij van zeeroof en ook van visch- en tripangvangst, thans wijden ze zich alleen aan de twee laatstgenoemde takken van bestaan.

[Orang-slam]

Orang-slam, (mal.), lett. mensch van den Islam. Muzelman.

[Orang-toea]

Orang-toea of toewah, (mal.), oudste, titel om hoofden en notabelen aan te duiden. Zie bij Moekim.

[Orange]

Orange, (eng. wap.), oranje-kleurig schijfje.

[Orange Peel]

Orange Peel, bijnaam in Ierland voor Sir Robert Peel, sedert hij daar de post van Chief Secretary bekleedde. Schrijft men peel, met kleine p, dan beteekent het woord ook oranje-schil, schil van een chinaasappel.

[Orangie-taneyh koleur.]

Orangie-taneyh koleur. ‘Welk vreemd gesigt mij in gedagte bragt de phantasie en verbeelding van Mevrouwe de Marquise of Marck-gravinne van Nieu Kasteel (New-Castle), van een natie waer in 't volck van Orangie was, en de Koning van Purper’. - Uit het bij Rasphuis aangehaalde werk ao 1668. In Engeland droegen vroeger de Joden mutsen van zulk een kleur, gedwongen natuurlijk. Sommigen meenen dat dit een toespeling was op baard- en hoofdhaar van Judas. Mutsen van die kleur schijnen ook door geldschieters en lakeien gedragen te zijn.

[Orangisten]

Orangisten, oorspronkelijk in Ierland de naam voor de aanhangers van Willem III; laten en tegenwoordig aldaar in 't algemeen toegepast op de Protestanten. De Orangisten-clubs zijn over geheel Ierland verspreid, maar natuurlijk gehaat door de R.-K.

[Oranje]

Oranje, van pers. nârang; waarvan de Europeanen naranja en naranza maakten, de Italianen arancio, vandaar schrijft Kiliaen aranie-appel; de Latijnsche naam anarantium werd in verband gebracht met lat. aurum (goud) en denkend aan de kleur schreef men aurantium, vanwaar het fr. orange, en òns oranje. De stad Orange in Frankrijk heette bij de Rom. Aurasio en voert in haar wapen drie oranjeappelen. De kleuren van 't Prinsdom Oranje zijn echter rood, wit en blauw, maar het verband met de oranjeappel deed het rood de oranjekleur aannemen. Vandaar werd oranje de kleur der Nassausche Vorsten, die van de Prinsen van O. afstammen en dus ook die van onze Koningin.

[Oranje-bloesem]

Oranje-bloesem, een krans van oranje-bloesem draagt tegenwoordig iedere bruid die ter trouw gaat. De gewoonte is van Oosterschen oorsprong, de bloesem was daar het zinnebeeld van vruchtbaarheid. Tegenwoordig draagt de bruid haar als symbool van reinheid, kuischheid, om het wit van de bloem. Ook meisjes, die ter eerste communie gaan, dragen een krans van oranjebloesem als zulk een symbool.

[Oranje-Donderdag]

Oranje-Donderdag, 5 September 1799, toen August Robbert Baron v. Heeckeren van Suideras uit Lingen een inval in Gelderland deed en te Winterswijk Oranje boven! riep, het Fransche bewind vervallen verklaarde en den Prins tot Stadhouder proclameerde. Overal werden de Oranjevlaggen uitgestoken, maar de beweging werd den volgenden dag gesmoord. Van Heeckeren vluchtte, Freule Van Dorth, op den huize Harreveld bij Lichtenvoorde, die deel aan de onderneming had, werd gefusilleerd.

[Oranjeloges]

Oranjeloges, staatkundige vereenigingen, door de Engelsch-Protestantsche partij in Ierland gevormd om de R.-Katholieken te bestrijden, opgericht in 1795. - Ofschoon door de Regeering meer dan eens ontbonden, zijn de Oranjeloges toch heimelijk blijven bestaan.

[Oranjesluizen]

Oranjesluizen, de sluizen bij Schellingwoude in den afsluitdijk aan het Noordzee-Kanaal, voor het IJ aan den kant van de Zuiderzee, zoo genoemd ter eere van koning Willem III, die op 29 April 1870 den eersten steen voor die sluizen legde.

[Orateur (L' - de balcon]

Orateur (L' - de balcon, (fr.),

[pagina 862]
[p. 862]

de balconredenaar, Léon Michel Gambetta (1838-82).

[Oratio directa]

Oratio directa, (lat., rhet.), rechtstreeksche rede.

[Oratio obliqua]

Oratio obliqua, (lat., rhet.), afhankelijke of indirecte rede (bij Quintilianus).

[Oratio pro domo sua]

Oratio pro domo sua of pro domo, (lat.), eene rede voor zijn huis, een rede door Cicero na zijn terugkeer uit de ballingschap, om zijn huis, dat bij zijne verbanning geslecht was, weer opgebouwd te krijgen. Tegenwoordig: rede voor zichzelf of in eigen belang.

[Oratoristen]

Oratoristen, beter gezegd Oratorianen of priesters van het Oratorium, leden eener geestelijke Congregatie, door Philip van Neri uit Florence, in 1548 te Rome gesticht, oorspronkelijk onder den naam van ‘Broederschap der H. Drieëenheid’, met het doel van toewijding aan godsdienstige beschouwingen, werken van barmhartigheid en godgeleerde studiën, zonder door eene kloostergelofte gebonden te zijn. Ook in Frankrijk, Engeland en elders bestaan Oratorianen, van die van Italië en onderling onafhankelijk. Omdat Neri in het oratorium (z.a.) der aan hem en de zijnen door paus Paulus IV overgegeven Benedictuskerk, godsdienstoefeningen hield alvorens met de zijnen bezoeken in de hospitalen af te leggen, kregen zij den aan het hoofd dezes gestelden naam, die echter eerst sedert Neri's dood (in 1595) en canonisatie (in 1622) meer in zwang kwam. De door deze Congregatie ingevoerde eenvoudige populaire geestelijke muziek werd ook Oratorium (z.a.) getiteld.

[Oratorium]

Oratorium, (lat., r.-k.), bidvertrek. - Ook muzikale voordracht, vooral van gewijden aard, zonder tooneelmatige of gekostumeerde handeling.

[Orbilius Popillus]

Orbilius Popillus, eerst klerkvervolgens soldaat, ten slotte school, meester te Rome. Bij hem ging Horatius school, die hem (Epist. II, 1, 70) plagosus (slagen-uitdeeler) noemt, ter herinnering aan de klappen, welke Orbilius uitdeelde. Naar hem naam voor een schoolvos, letterzifter of knorrepot.

[Orbis pictus]

Orbis pictus, (lat.), geschilderde wereld, prentenwereld, de wereld in het boek, - kinderboek, het eerst door Comenius (1592-1671) vervaardigd.

[Orchèstès]

Orchèstès, (gr.), danser, vooral mimisch danser (zie Pantomime). In verhoogden trap lat. orchestopolarius = danser, die bijzondere sprongen en kunsten maakt.

[Orchidophilen]

Orchidophilen, orchideeën-liefhebbers, een club in Febr. 1894 te Utrecht opgericht. Orchideeën is de naam eener kostbare, tropische plantenfamilie met prachtig gekleurde bloemen, in grillige vormen, hier te lande alleen in broeikassen aanwezig. Het gr. orchis bet. plant met bolvormige wortels, standelkruid. Beroemd werd de orchideeën-kweeker Rudolf Brandt, te Charlottenburg, die 9 Maart 1896 zijn 50-jarig beroepsjubilé vierde.

[Orcus]

Orcus, zie Hades.

[Ordaliën]

Ordaliën, godsoordeelen, in de vroege Middeleeuwen het middel om den schuldige te ontdekken, daar men meende, dat God zelf de proef leidde. Tot de ordaliën rekende men het tweegevecht, de vuurproef, de ketelproef, de broodproef, de waterproef, enz. Zie Godsgericht en Godsoordeel.

[Orde]

Orde, zie Horde.

[Orde de la Trappe]

Orde de la Trappe, zie Trappisten.

[Orde van den H. Geest:]

Orde van den H. Geest:

1)Italiaansche ridderorde, ('di Santo Spirito del retto desiderio), werd in 1352 gesticht door Joanna I, toen zij met haren tweeden echtgenoot Lodewijk van Tarente, de kronen van Sicilië en Jeruzalem ontving.
2)Fransche ridderorde (du Saint Esprit), in 1578 gesticht door Henri III.
3)De reguliere koorheeren van den H. Geest, eene geestelijke orde in Venetië.
4)De congregatie van den H. Geest

[pagina 863]
[p. 863]

en van het Onbevlekte Hart van Maria, voor buitenlandsche missiën, in hare tegenwoordige inrichting ontstaan te Parijs 1848.

[Ordeketenen]

Ordeketenen, (wap.), zie Ridderorden.

[Orderbriefje]

Orderbriefje of promesse aan order, gedagteekend geschrift, waarbij iemand zich verbindt, de daarin uitgedrukte geldsom aan de order van den nemer te betalen.

[Ordinary]

Ordinary, (sport.), hooge tweewieler.

[Ordinaris]

Ordinaris, vroeger ordinaire, eethuis; open tafel; thans restaurant.

[Ordo rerum anima]

Ordo rerum anima, (lat.), orde is de ziel van alles, van Willem v. der Reydt gezegd Broechem.

[Ordonné]

Ordonné, (fr. wap.), zie Gerangschikt.

[Ordre du jour pur et simple (L' -]

Ordre du jour pur et simple (L' -, (fr.), letterl. de zuivere en eenvoudige orde van den dag. Deze in parlementaire vergaderingen ‘aannemen’ is, zonder verdere op- of aanmerkingen over de ter sprake gebrachte zaak, ‘overgaan tot de orde van den dag’, d.i. tot wat aanvankelijk voor dien dag aan de orde was gesteld.

[Ordre moral (Gouvernement de l' -]

Ordre moral (Gouvernement de l' -, (fr.), regeering der zedelijke orde. Onmiddellijk nadat de heer Thiers zijn ontslag als voorzitter van het Fransche Gemeenebest ingediend en het Congres, d.w.z. de beide wetgevende Kamers, maarschalk Mac-Mahon (24 Mei 1873), tot diens opvolger benoemd had, richtte deze een schrijven aan de Kamer der Volksvertegenwoordigers, waarin hij o.a. verklaarde: ‘Met Godes hulp, de toewijding des legers, dat immer het leger der wet zal wezen, met den steun aller eerlijke lieden zullen wij te zamen het werk der bevrijding van het grondgebied en van het herstel der zedelijke orde voortzetten’. Het ministerie, onder voorzitting van den hertog de Broglie, dat den volgenden dag tot stand kwam, werd daarom, door diens tegenstanders, de ‘Regeering der zedelijke orde’ geheeten. Men noemde het ook le gouvernement de combat = de Regeering van den strijd, wegens den krijg dien het tegen alles wat vrijzinnig was trachtte te voeren.

[Ordre règne à Varsovie (L' -]

Ordre règne à Varsovie (L' -, (fr.), zie L'ordre, enz.

[Ordus, orta]

Ordus, orta of ortel, bende van Janitzaren te Konstantinopel, zie Oda. Elke ordus had zes officieren. Al de ordus stonden onder het opperbevel van een aga (z.a.), met een kiaja-beg als onderbevelhebber, die wederom vier luitenant-generaals, den Seghan-, Sagardsj-, Sanidsundji- en Turnadsji-bassi onder zich had. Tegenwoordig bestaat de Turksche landmacht uit zes ordus of legercorpsen; enkel Mohammedanen.

[Oreades]

Oreades, (gr.), bergnimfen, veelal gezellinnen van Artemis (Diana). Van oros, berg.

[Oreille (Fendre l'- à quelqu'un]

Oreille (Fendre l'- à quelqu'un, (fr.), letterl. iemand het oor splijten, in werkelijkheid een officier uit den dienst ontslaan. De uitdrukking komt van de vroegere gewoonte, om jachthonden, die door ziekte of ouderdom hunne rol niet langer konden vervullen, het oor te splijten.

[Oreilles du lièvre (Les -]

Oreilles du lièvre (Les -, (fr.), letterl. de ooren van den haas, in werkelijkheid, de voorzorgen, die men behoort te nemen, om een wantrouwig mensch niet tot verdenking te stemmen. Zinspeling op Lafontaine's fabel, V, 4, les Oreilles du lièvre, waarin een door een gehoornd dier gekwetste leeuw alle soortgelijke dieren uit zijn rijk verbant. De haas, vreezende, dat zijne ooren voor horens kunnen worden aangezien, vertrekt vrijwillig.

[Oreillé]

Oreillé, (fr. wap.), met ooren.

[Oreilles de chien]

Oreilles de chien, (fr.), hondenooren. Benaming der spiralen van gekruld haar, die de Muscadins (z.a.) over slapen, ooren en hals droegen.

[pagina 864]
[p. 864]

[Orel]

Orel, (hebr.) (Areel) iemand, die niet-besneden is, een niet-Israëliet.

[Orelio]

Orelio, legendarische naam van een paard; het paard dat Roderik, de laatste koning der Gothen in Spanje, bereed; een schoon-gebouwd en vlug paard.

[Orembaay]

Orembaay, ook wel orem-baai geschreven, reisvaartuig of prauw van een inlandschen regent, die van een der naburige eilanden de baai van Ambon in- of uitroeit, of wel dat van een controleur of ambtenaar, die eene inspectiereis gaat maken. Een Amboneesch Radja heeft alleen het recht op zijne orembaay een oranjekleurigen wimpel te laten waaien; de regenten 2e klasse mogen witte, die der 3e kl. blauwe wimpels voeren.

[Oremus]

Oremus, (lat.), laat ons bidden (bij de Katholieke godsdienstoefeningen vóor het gebed). Vandaar ironisch: 't is daar oremus, d.w.z. 't ziet er daar ernstig, somber, treurig uit.

[Oren]

Oren, Joodsch volkswoord = het gebed uitspreken (van lat. orare = bidden).

[Orestes]

Orestes, (myth.), de zoon van Agamemnon, koning van Mecenae, die te zamen met zijn onafscheidelijken vriend Pylades, den dood zijns vaders, door Klytaemnestra en haren boel Aegisthos omgebracht, door het dooden zijner moeder wreekte; daarop werd hij door de Eumeniden vervolgd en krankzinnig. Hij is een der voorname helden van de Grieksche tragedie.

[Orestes en Pylades]

Orestes en Pylades, (myth.), voorbeelden van innige vriendschap, evenals Castor en Pollux, Damon en Pythias (Phintias), David en Jonathan.

[Orew]

Orew, (hebr.), (Areeb) borg, aansprakelijk.

[Organisateur de la victoire (L' -]

Organisateur de la victoire (L' -, (fr.), de inrichter der overwinning, eerenaam aan Lazare Carnot (1753-1823) geschonken, wegens het gewichtig aandeel, dat hij, als veldheer, aan de bevrijding van het Fransche grondgebied (1793) nam. In de zitting der Conventie van 27 Mei 1895 werd voorgesteld de overlevende leden van het vroegere Comité du salut public, waartoe ook Carnot had behoord, in staat van beschuldiging te stellen. Terwijl deze zich zocht te rechtvaardigen, riep een der aanwezigen dat Carnot de overwinning had georganiseerd. Die woorden maakten zulk eenen indruk op de vergadering, dat zij overging tot de orde van den dag. Mag men echter Thiers (Histoire de la Révolution française, VIIe deel) gelooven, dan werd die eeretitel toenmaals niet uitgedacht, maar leefde reeds, niet alleen in Frankrijk maar ook in den vreemde. Toch stierf hij in ballingschap, te Maagdenburg. De Antwerpsche bevolking vereeuwigde de nagedachtenis van Carnot, vooral wegens zijne verdediging der stad tegen de verbonden legers, door de oprichting van zijn standbeeld (1865) te Borgerhout. Hij was de oud-oom van Sadi Carnot, die (25 Juni 1894) door den sluipmoordenaar Caserio te Lyon werd doorstoken, na in 1887 het voorzitterschap van het Fransche Gemeenebest te hebben aanvaard.

[Orgelgeschut]

Orgelgeschut, zie bij Mitrailleuse. geschut uit de 16e en 17e eeuw, waarbij op hetzelfde affuit verschillende loopen van een klein kaliber bij wijze van orgelpijpen vereenigd waren. Die verschillende loopen konden achtereenvolgens laagsgewijs of allen gelijktijdig worden ontladen.

[Orgeltrapper.]

Orgeltrapper. Hoewel dit het geringste baantje in eene kerk is, heet 't toch van een in zijne woonplaats veelvermogend persoon: hij is dáar de man, die het orgel treedt, hij is dáar de orgeltreder, omdat deze door zijn trappen aan het speeltuig wind inblaast, en er zonder hem derhalve niet gespeeld kan worden, alles eindelijk van hem afhangt. Fr. souffleur d'orgues. En oudtijds heette hier te lande de orgeltrapper de blazer.

[Orgia.]

Orgia. Hetzelfde als bacchanaliën bij de Romeinen, en dionysia bij de Grieken. Zie Bacchanaliën. Gr. orgia (mrv., 2e nmv. orgioon) = feestelijk offer, inzonderheid die, bij het feest van Dionysos (Bacchus) en de mysteriën van Demeter (Ceres).

[pagina 865]
[p. 865]

[Oriana]

Oriana, de schoone en trouwe bruid van Amadis de Gaul; vandaar toegepast op sommige uitstekende vrouwen. Koningin Elizabeth wordt in sommige gedichten de ‘weergalooze Oriana’ genoemd.

[Oriental Express]

Oriental Express, (eng.), spoorweg-onderneming van de grootste weelde en snelheid, door Duitschland en Frankrijk tot Konstantinopel.

[Oriënteeren]

Oriënteeren, (r.-k.), het oostwaarts richten van kerk en het hoofdaltaar. (Zie Linie (Heilige)).

[Oriënteeren (Zich -]

Oriënteeren (Zich -, zich naar 't oosten wenden en aldus de richting der onderscheidene hemelstreken opnemen. Vandaar: zich op de hoogte stellen en opnemen, waar men eigenlijk is.

[Oriënteeren]

Oriënteeren, (mil.), zich met behulp der topographische kaart, op het terrein, vergewissen van de juiste plaats waar men zich met het zakkompas bevindt.

[Orients Schätzen beladen (Reich mit des -]

Orients Schätzen beladen (Reich mit des -, (hgd.), rijkbeladen met de schatten van het Oosten. Hoewel dikwerf door de Duitschers gebruikt, zijn deze woorden oorspronkelijk van een Fransch lied van Halévy 1802-82) la Jeune Indienne, af komstig, door Kirsch in het Hoogduitsch vertolkt.

[Oriflamme]

Oriflamme, van lat. aurea flamma (gouden vlam), het oorlogsvaandel der koningen van Frankrijk. Oorspronkelijk het kerkelijk vaandel der abdij van St. Denis, de lijkwade van St. Denis (den heiligen Dionysius), een stuk rood laken in den vorm van eene banier. Volgens Ducange had ze de gedaante van een gonfanon (z.a.). Haren oorsprong zocht men in den tijd van Karel den Groote; hare historische rol speelt echter eerst in 1077, toen de Koning van Frankrijk het graafschap van Vexin en Pontoise aan de kroon hechtte; zij toch was de bijzondere banier van Vexin. Naar deze Oriflamme heetten aldus in de Middeleeuwen verschillende banieren en standaarden.

[Orifous]

Orifous, (n. hebr.), hebr. ofoth = vogels [van het enkelv. ouf (of) = vogel].

[Origenisten]

Origenisten, een oude secte onder de eerste Christenen, aanhangers van Origenes. Zij ontkenden de eeuwigheid der helsche straffen.

[Orinès]

Orinès, (n. hebr.), gevaarvolle dwang, nooddwang, force majeure; vandaar soms in het algemeen in orinès zijn = in eene gevaarvolle positie verkeeren.

[Orion]

Orion, een prachtig sterrenbeeld naar den jager der Grieksche mythe, die door Diana verslagen werd en toen door Jupiter aan den hemel geplaatst werd.

[Orlando furioso]

Orlando furioso, (it.), razende Roeland, dolzinnig mensch. Onderwerp van Ludovico Ariosto's heldendicht (ao 1532), welks hoofdfiguur is een zoon van Bertha, zuster van Karel den Groote († 814) en Milon, vorst van Saksen of van Anglant (Angelland). Door den Keizer tot stedehouder van Spanje aangesteld, werd hij daar aangevallen door den Moorschen koning Marsili bij Roncevalles (Roncevaux). Te vergeefs blies hij op zijn grooten hoorn, Olifant genaamd; want Karel, die dit noodsein op 8 mijlen afstands hoorde, kwam te laat om hem bij te staan; zoodat hij sneuvelde en zijn beroemd zwaard Durandal (z.a.) moest prijsgeven.

[Orlandus Lassus]

Orlandus Lassus of Orlando di Lasso, lat. en it. naam van Roland de Lattre, groot Zuid-Nederl. toondichter, bijgenaamd: de Nederlandsche Palestrina, omstr. 1530 te Bergen (Henegouwen) geboren, † 14 Juni 1594 te München.

[Orle]

Orle, (fr. wap.), zie Zoom en Omgeven.

[Orleans]

Orleans, wollig weefsel tot dameskleeding, aldus genaamd naar de stad van dien naam in Frankrijk.

[Orloff]

Orloff, zie Diamanten.

[pagina 866]
[p. 866]

[Ormoh]

Ormoh (armah), (hebr.), slimheid, geslepenheid, handige streek (afgeleid van oroem) (z.a.).

[Ormusd]

Ormusd of Ormuzd, bij de oude Perzen, de God des lichts, het beginsel van alle goeds, tegenover Ahriman, den geest der duisternis, in voortdurenden strijd met Ormusd.

[Orné]

Orné, (fr. wap.), zie Gekleed.

[Oro]

Oro, voornaamste afgod der heidenen op Otaheiti; het Oro-beeld werd bij wijze van laatsten aanval tegen de invoering van het Christendom, door de priesters vooruitgedragen, toen de bevolking in den aanvang dezer eeuw door zendelingen werd bezocht.

[Oroë raja hadji]

Oroë raja hadji, van Langen, Atjeesch woordenboek schrijft oroi - oroi = dag, raja = groot, aanzienlijk, oroi raja bet. feestdag; oroi raja hadji = het feest op den 10e dag van de 12e Mohammedaansche maand, d.i. het groote of offerfeest (Id'oel korban, zie Moh. maanden), als de Mekkagangers offeren op de plaats, waarheen Abraham vroeger zijn zoon ter slachting geleidde.

[Oroem]

Oroem ('aroem), (hebr.), heeft twee beteekenissen: 1) slim, geslepen; 2) naakt.

[Oroun]

Oroun (aroon), (hebr.), kist, arke; in 't bijzonder: een doodkist. Oroun Ha-koudesj, (hebr.), de Heilige Arke, waarin ter synagoge de wetsrollen bewaard zijn.

[Orphéon]

Orphéon, naam van zangvereenigingen; naar Orpheus, een persoon der Grieksche oudheid, in wien de sage alle krachten van muziek en poëzie vereenigde; hij roerde de steenen en trok de wilde dieren tot zich aan door zijn spel. Toen hij zijne gemalin Euridice door den dood verloren had, nam hij zijne lier, daalde in de onderwereld neder en trof door hare tonen de helsche machten dermate, dat hij van deze den terugkeer van Euridice verwierf, onder voorwaarde, dat hij niet naar haar zou omzien, voordat hij den aardbodem bereikt had; doch Orpheus was te ongeduldig, om niet zijn oog naar haar om te wenden, en 't gevolg hiervan was, dat Eurydice uit zijn gezicht verdween. De sage leverde aan Gluck de stof voor een zijner meesterstukken.

[Orrelstrijk]

Orrelstrijk, (z.-afr.), orgelstrijk, misschien verbastering van eng. ‘all right’. Antwoord op de vraag: hoe gaat het? (bet. goed).

[Orsini-bom]

Orsini-bom, bom, met ontplofbare stoffen, waarmede op 14 Januari 1858 Felice Orsini (geb. 1819), in gemeenschap met Rudio, Pieri en Gomez, een moordaanslag op Napoleon III beproefde, die mislukte. Op 13 Maart d.a.v. werd Orsini met Pieri te Parijs ter dood gebracht, Gomez werd tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld.

[Orta, ortel]

Orta, ortel, zie Ordus.

[Orties (Jeter le froc aux -]

Orties (Jeter le froc aux -, (fr.), den geestelijken stand vaarwel zeggen, ned. den kap op den tuin hangen.

[Os (De -]

Os (De -, het attribuut van den evangelist Lucas, als vertegenwoordiger van de offerdieren. Zie het vizioen in Ez. I.

[Os (De domme -]

Os (De domme -, bijnaam voor Thomas van Aquino, hem gegeven door zijn mede-studenten, toen hij nog jong was en schijnbaar moeilijk leerde. Albertus Magnus, zijn leermeester, zei daarom: gij noemt hem den dommen os, maar ik zeg u, dat hij eenmaal een geloei zal laten hooren, dat van het eene einde der wereld tot het andere zal vernomen worden.

[Osculum pacis]

Osculum pacis, (r.-k.), ook de ‘nerkus’ d.i. omhelzing of handoplegging, welke onder het uitspreken der woorden: Pax tecum in een plechtige Hoogmis vóor de nuttiging plaats heeft.

[Oser]

Oser, zie Osoer.

[Oser, c'est agir]

Oser, c'est agir, (fr.), durven is handelen.

[Oshiroi]

Oshiroi, (jap.), blanketsel.

[pagina 867]
[p. 867]

[Osias]

Osias of Ozias, Grieksche uitspraak van den naam van Uzzia, koning van Juda; zie Matth. I:8 (Grieksche tekst)

[Osiris]

Osiris, echtgenoot van Isis, in de Egyptische mythologie; de rechter der dooden, het hoofd der geestenwereld.

[Osjer]

Osjer, eig. osjier, (asjier), (hebr.), een welgesteld, rijk man.

[Osmanen]

Osmanen, Turken. Naar Osman of Othman, vandaar Ottomaansch, die in 1300 den titel van Sultan aannam, den stichter van de dynastie, uit welke de Sultans tot heden gesproten zijn. Vanhier, Osmanische Porte, zie Porte.

[Osmanieh-orde]

Osmanieh-orde, ridderorde ingesteld 4 Jan. 1862 door Sultan Abdul-Aziz. De insigniën bestaan in eene zon van acht stralen, gedekt door eene halve maan met ster.

[Osoer]

Osoer, (asoer), (rabb.-hebr.), ongeoorloofd. In volksuitspraak Oser. Vandaar: oser! als uitroep: Het zij mij ongeoorloofd! Ik wil er niets van weten of niets van hebben.

[Ossa]

Ossa, berg in Griekenland, in het spreekwoord: den Pelion op den Ossa stapelen, d.i. noodelooze moeilijkheden veroorzaken. Toespeling op de Reuzen die beide bergen op elkander hoopten om den hemel te bestormen.

[Ossenhuiden.]

Ossenhuiden. Op deze, gezouten zijnde, bouwde men eertijds, naar de volksmeening, wel steenen gevaarten, die op lossen, weeken grond moesten komen te staan. Toen in de 12e eeuw de Mariekerk te Utrecht werd gebouwd, werd de grond vol wellen gevonden, en éen was niet te dempen, zoodat men op het denkbeeld kwam om de wel met ossenhuiden te vullen, en hierop den pilaar te vestigen. Dit gelukte, volgens de legende, weshalve de vermaarde kunstschilder Jan Schorel, er een stierenkop op schilderde, met dit Latijnsch bijschrift:

 
Accipe, posteritas, quod per tua secula narres,
 
Taurinis cutibus fundo solidata columna est.

(Verneem, nakomelingschap, wat gij altoos kunt voort vertellen: deze zuil staat door stierenhuiden bevestigd op den grond).

Het zou de pilaar wezen, waartegen de predikstoel stond. Bij het afbreken der Kerk en het weggraven van den pilaar heeft men echter, hoe nauwkeurig men er ook naar gezocht heeft, geen spoor van deze ossenhuiden kunnen terugvinden, en daar de legende ook van andere plaatsen geldt, zou 't wel eens kunnen zijn dat men hier met de eene of andere aardigheid te doen had, die beteekenen moest, dat de slachters of leerlooiers het meeste hadden bijgedragen tot het stichten van dien pilaar. Zie o.a. Broers, Historische Wandelingen door Utrecht. Volgens sommigen is het bouwen op ossenhuiden een fabeltje, ontstaan uit het feit, dat men de metselaars met leeren geld (eene soort noodmunten of fabrieksmunten) zou betaald hebben.

[Ossian]

Ossian, de zoon van Fingal, een Schotsch oorlogsheld en dichter (bard). Hij zou in de 3e eeuw geleefd hebben. De zangen van Ossian werden door M'Pherson in 1760 uitgegeven als Engelsche vertaling van het oorspronkelijke. Het is gebleken een literarisch bedrog geweest te zijn. Zij vonden echter bij hun verschijnen een dweepzieke bewondering. Zij zijn o.a. door Bilderdijk vertaald.

[Ostensorium]

Ostensorium, ook monstrans genoemd. Prachtige houder of vaas, gewoonlijk verguld, somtijds van goud. waarin de gewijde hostie bewaard en aan het volk vertoond wordt.

[Osteolith]

Osteolith, versteend gebeente. Uit gr. osteon (been) en lithos (steen).

[Ostracisme]

Ostracisme, (gr.), volksstemrecht door scherven, (ostraka) of een schelp ostrakon onder de oude Grieken, waarop men den naam krabbelde van den persoon, dien men voor de vrijheid van den staat gevaarlijk beschouwde en mitsdien uit Athene voor tien, later voor vijf jaren, wenschte te verbannen. Wie 6000 stemmen tegen zich had, werd verbannen, maar kon krachtens volksbesluit teruggeroepen worden; wat bv. met

[pagina 868]
[p. 868]

Aristides gebeurde; o.a. werd ook de veldheer Themistocles door het ostracisme getroffen. Een der scherven van een zwart verglaasden aarden pot waarop zijn naam met het toevoegsel ‘Phrearrios’ (d.i. uit het distrikt Phrearrioi) was gegrift, werd in Februari 1897 te Athene teruggevonden bij de opgravingen, vanwege het ‘Duitsch Oudheidkundig Instituut’, in den omtrek van den Areopagus gedaan. De laatste, die door ostracisme verbannen werd, was de volksredenaar, later veldmaarschalk, Hyperbolus in 417 v.C.

[Ostrogot (Un -]

Ostrogot (Un -, (fr.), een lomperd of slechtopgevoed mensch.

[Otadschdiia]

Otadschdiia, (serv.), vaderland. Naam van een maandschrift, waarvan redacteur is geweest de Med. Dr. Wladan Georgewitsch, gunsteling van koning Milan, en vijand van diens gemalin Natalie en van de radicalen; door diens gunst lid van den gemeenteraad van Belgrado en van de Skjupschtina; daarna in Oct. 1896, eerste minister van Servië.

[Ote-toi de là que je m'y mette]

Ote-toi de là que je m'y mette, (fr.), ga daar van daan, opdat ik er kan gaan zitten. Uitdrukking ontleend aan den ‘Catechisme des industriels’ van Saint-Simon (1760-1825), den stichter van het moderne socialisme, en gewoonlijk gebruikt als (in spot toegeschreven) zinspreuk van leiders van politieke partijen, die in de oppositie zijn.

[Otelles]

Otelles, (fr., wap.), zonderling soort van figuren, in de wapens van eenige Zuid-Fransche familiën; altoos ten getale van vier, schuinkruislings geplaatst. Volgens sommigen, amandelen; volgens anderen, lanspunten; volgens wederom anderen het veld van een schild, waarin een breedarmig kruis voorkomt. Het eerst gevoerd door Comminges (in Provence), dat aanvankelijk een breedarmig kruis tot wapenbeeld had.

[Othello (Een -]

Othello (Een -, d.i. een ijverzuchtig man, naar de titelrol, in Shakespeare's treurspel van dien naam.

[Otia dant vitia]

Otia dant vitia, (lat.), ledigheid baart zonde. Ledigheid is des duivels oorkussen. Devies der familie Baud.

[Otium cum dignitate]

Otium cum dignitate, (lat.), rust met waardigheid, eervolle rust. Cicero, De Oratore 1, 1, 1, 1.1. Bij de Romeinen was negotium het werkzaam zijn in een of anderen tak van staatsdienst; otium het tegenovergestelde hiervan, het zich teruggetrokken hebben uit den staatsdienst, het ambteloos leven; en otium cum dignitate, het leven van een ambteloos burger, die echter de algemeene achting genoot.

[Otium sine literis mors est]

Otium sine literis mors est, (lat.), vrije tijd, zonder dat men zich met de eene of andere studie bezighoudt, is de dood. Seneca, Epistolae, 82, 3.

[Ottave rime]

Ottave rime, achtregelige coupletten, inzonderheid bij de Italiaansche dichters, bv. bij Tasso in zijn Gerusalemme liberata in gebruik.

[Où est la femme?]

Où est la femme? (fr.), waar is de vrouw? Vgl. Cherchez la femme. In den eersten dier vormen schijnt die vraag, naar hetgeen hij als de voornaamste drijfveer van de handelingen des mans beschouwde, reeds door koning Karel III van Frankrijk (832-88), te zijn gebezigd, die op zijne beurt daartoe slechts een Spaansch spreekwoord blijkt te hebben gewijzigd.

[Où la vertu va-t-elle se nicher!]

Où la vertu va-t-elle se nicher! (fr.), waar de deugd al niet aangetroffen wordt. Deze volzin is, naar Voltaire in diens Vie de Molière verhaalt, van den laatste afkomstig. Deze had eenen armen man een goudstuk geschonken. De bedelaar eene vergissing onderstellend, was Molière nageloopen, om hem den louis d'or terug te geven. Doch de groote man, die ook om zijne edelmoedigheid bekend was, schonk hem een tweede goudstuk, terwijl hij de aangehaalde woorden uitsprak.

[Où peut-on être mieux qu'an sein de sa famille?]

Où peut-on être mieux qu'an sein de sa famille? (fr.), waar kan men beter zijn dan in het midden der zijnen? Marmontel, Lucile, IV. De woorden zijn vooral populair geworden door Grétry (1741-1813), die de muziek der bedoelde comedie leverde en deze regels vleugels aanbond.

[pagina 869]
[p. 869]

[Oublie]

Oublie, (fr.), eene soort, in een ijzer gebakken wafels, waarvan weinigen zouden vermoeden, dat zij een gewijden oorsprong hebben. Toch was het oorspronkelijk het H. communiebrood der R.-K. Kerk, zooals het woord dan ook van het lat. oblata van oblatus = aangeboden (vandaar het hgd. Oblate = ouwel) afstamt. Later werd het bedoelde gebak in de Parijsche straten door vrouwen uitgevent, die Plaisir des dames plachten te roepen, waardoor het ook onder den naam van plaisir bekend raakte.

[Oublier d'éclairer sa lanterne]

Oublier d'éclairer sa lanterne, (fr.), met mooie woorden, maar zonder helderheid eenigerhande leer verkondigen. Naar Florian's fabel, II, 7, Le singe qui montre la lanterne magique = De aap die den tooverlantaarn vertoont, maar slechts ééne zaak vergeet, namelijk den toestel te verlichten, zoodat de toeschouwers niets bespeuren van hetgeen de aap zegt hun te toonen.

[Oubliette]

Oubliette, (fr.), van oubli, vergetelheid, onderaardsche kerker in middeleeuwsche kasteelen, waarin de gevangenen aan vergetelheid werden prijs gegeven. Hgd. Verliess of Burgverliess.

[Oud-Roomschen]

Oud-Roomschen, of Roomsch-Katholieken van de oud-Bisschoppelijke Klerezy, afzonderlijk, door de Regeering erkend, van de R.-Kath. Kerk gescheiden kerkgenootschap, aan welks hoofd in Nederland sedert 1723 de aartsbisschop van Utrecht en de bisschoppen van Haarlem (1742) en Deventer (1757) staan. Hun geschil met den Paus dateert reeds uit de dagen der Hervorming; een deel der Utrechtsche geestelijkheid hield nl. vast aan de oude benoeming door de kapittels, zooals die krachtens de regeling van 1559 bestond en ze verzette zich tegen eene benoeming door den paus. Als leden der Katholieke Kerk, gelijk zij zich sedert 1723 bleven noemen, erkennen zij den Paus als het zichtbaar opperhoofd der Christelijke Kerk, doch verwerpen zij o.a. zijne onfeilbaarheid, welke zij in geloofszaken alleen aan het oordeel der Kerk (door al hare bisschoppen vertegenwoordigd) toekennen. Zij verwerpen ook de leer der onbevlekte ontvangenis van Maria. Ten onrechte worden zij ook wel (z.a.) Jansenisten geheeten, naar Cornelis Jansen (Jansenius), een Nederlander, in 1585 geboren, † 1638 te Yperen als bisschop aldaar, om reden zij in enkele opzichten geestverwanten van hem waren, hij trok o.a. krachtig te velde tegen de moraal der Jezuiten.

[Oud-soldaat (De -]

Oud-soldaat (De -, bijnaam van T.J. Stieltjes, als lid van de Tweede Kamer in 1867. Ook de pseudoniem, waaronder hij vele werken schreef.

[Oude Adam (De -]

Oude Adam (De -, de onwedergeboren mensch, in wien de zonde nog heerschappij voert. Men spreekt van lieden, in wie nog ‘de oude Adam van ruwheid en drankzucht steekt’.

[Oude garde]

Oude garde, opgericht te Amsterdam Nov. 1896, door eenige ‘eeuwige’ studenten, waarbij zich alleen studenten aansluiten, die tien of meer jaren ‘gestudeerd’ hebben. De oudste dezer Muzenzonen telt 15, de jongste 10 studentenjaren. - Ook bijnaam voor de volgers der liberale staatkunde van Thorbecke, toen meer radicale beginselen werden voorgestaan. - Door Dr. Jan ten Brink ook aan letterkundigen en schrijvers voor 1884 (het jaar van den N. Gids) gegeven.

[Oude palen verzetten (Men moet geen -]

Oude palen verzetten (Men moet geen -, geen oude instellingen en leeringen veranderen. Ook, geen oude menschen elders onder dak brengen, laten verhuizen; want dan sterven zij, door de verandering van levenswijs en omgeving allicht spoedig. In Spr. XXII:28 en XXIII:10, waaraan men hierbij dacht, is nochtans sprake van ‘grenspalen’ of ‘grenssteenen’, die men niet, in zijn voordeel, verzetten mocht (vgl. Deut. XIX:14, XXVII:17), met oogmerk om een deel van den akker zijns buurmans wederrechtelijk zich toe te eigenen. Derhalve, op den klank af, aan den Bijbel ontleend.

[Oude snik]

Oude snik, (rest.), oude klare.

[pagina 870]
[p. 870]

[Oude volk (Het -]

Oude volk (Het -, Israël. Vgl Ezech. XXVI:20.

[Ouderdom van de maan]

Ouderdom van de maan, (zeeterm), het getal dagen, sedert de nieuwe maan verloopen, met inbegrip van den dag der nieuwe maan.

[Ouderwets]

Ouderwets, (z.-afr.), ouderwets, een ouderwetsch dingetje, ontwikkeld boven leeftijd, een voordeelig ontwikkeld kindje.

[Oudwijfsche fabelen]

Oudwijfsche fabelen, gr. graoodeis muthoi, van graus (2e nmv. grāos) = oude vrouw. Aldus noemt Paulus 1 Tim. IV:7 de (dwaze geestenleer en andere) ongerijmde beuzelarijen, welke men met het Christendom vermengen wilde. Gewis met terugslag op den inhoud der Sibyllijnsche boeken (z.a.). Geheel in strijd daarmeê beweerde Clemens Alexandrinus, dat Paulus zijne hoorders zou hebben vermaand om toch vooral veel de Sibylle te bestudeeren.

[Ouheiw]

Ouheiw, (oheb), hebr. = vriend. Ouheiw neëmon (oheb neëman), een oprechte, vertrouwbare vriend.

[Ouheiw momaun]

Ouheiw momaun, (o. hebr. mamon'), een vriend van het geld; afkeurend gezegd van iemand, die tuk is op geldelijk voordeel.

[Ouhel]

Ouhel, (ohel), hebr. tent. Ook, overkapping, overdekkende kroonlijst.

[Oui, puisque je retrouve un ami si fidèle,
Ma fortune va prendre une face nouvelle]

Oui, puisque je retrouve un ami si fidèle,
Ma fortune va prendre une face nouvelle,
(fr.), ja, nu ik een zoo getrouwen vriend wedervind, zal mijn lot een anderen keer nemen. Woorden van Orestes tot Pylades, als hij dezen aan het hof van Pyrrhus terug vindt, in Andromaque van Racine, I, 1. André Chénier herhaalde die regels, toen hij ontdekte, dat de man, die op hetzelfde voertuig als hij naar 't schavot werd gevoerd, zijn vriend, de dichter Roucher was.

[Oui, si nous n'avions pas des juges à Berlin]

Oui, si nous n'avions pas des juges à Berlin, (fr.), ja, als wij geen rechters te Berlijn hadden. Zie Il y a des juges à Berlin en Ce sont là jeux de prince.

[Oulap]

Oulap, (z.-afr.), penny; 'n oulapbespaard is 'n oulap gewonne.

[Oulom]

Oulom (olam), (hebr.), wereld.

[Oulom hazee]

Oulom hazee, (hebr.), deze wereld, het ondermaansche, het aardsche. Een oulom-hazee-mensch = iemand, die aan niets dan aan wereldsche vermaken denkt.

[Oulom habo]

Oulom habo, de toekomstige wereld; de wereld der onsterfelijke zielen.

[Oumeren]

Oumeren, (Israël. volkstaal), afgeleid van omer, Hebr. inhoudsmaat, aanduidend het eerstelingen-offer van den nieuwen oogst, dat op den tweeden Paaschdag in den tempel te Jeruzalem werd gebracht. Van dien tweeden Paaschdag tot aan het wekenfeest (Israël. Pinksterfeest) worden zeven weken geteld. (Zie Levit. XXIII:15). Die telling, eene godsdienstige herinneringsplechtigheid, heet oumeren.

[Ounce of prevention is worth a pound of cure (An -]

Ounce of prevention is worth a pound of cure (An -, (eng.), een ons voorzorg is zooveel waard als een pond medicijn.

[Ouneg]

Ouneg (oneg), (hebr.), genoegen, welbehagen.

[Ouneg sjabbos]

Ouneg sjabbos, (hebr.), het welbehagen in de Sabbath-viering.

[Ounein]

Ounein, (hebr.), letterl. een klagende. Men duidt daarmede een allernaasten bloedverwant eens overledenen aan, zoolang het lijk nog niet begraven is.

[Ounesj]

Ounesj, (onesj), hebr. straf.

[Ourech]

Ourech, (n. hebr.), = gast, vreemde bezoeker. Mrv. ourchim. Vandaar ourchimbank, de plaatsrij ter synagoge, bestemd voor vreemde menschen, die geene bijzonder aangewezene plaats ontvangen.

[Ous]

Ous, (oth), verbasterd os, hebr. letter, teeken.

[pagina 871]
[p. 871]

[Ouscher]

Ouscher, (oscher), hebr. rijkdom, rijke verzameling. Vandaar n. hebr. verbasterd, oschroes, groote verzameling, een aanzienlijke rijkdom.

[Outcast London]

Outcast London, letterl. het verworpen Londen, d.i. de verworpelingen, de ellendige en deerniswaardige laagste klasse dezer stad.

[Outertube]

Outertube, (sport.), buitenband.

[Outrigged]

Outrigged en outrigger, (sportt.), bij roeiwedstrijden. Licht vaartuig of giek, waarbij de riemen liggen in dollen, buitenboord. Het tegengestelde van inrigged, inrigger (z.a.).

[Outsèr]

Outsèr, (ootsèr), hebr. = schat, rijke voorraad. Mrv. outserous (ootseroth), schatten.

[Outsider]

Outsider, (hand.), persoon buiten den kring der ingewijden.

[Ouvert]

Ouvert, (fr. wap.), zie Ontplooid (vogels).

[Ouvert]

Ouvert, (fr. wap.), zie Verlicht (gebouwen).

[Ouvrez, c'est la fortune de la France]

Ouvrez, c'est la fortune de la France, (fr.), doe open, 't is Frankrijks fortuin. Deze woorden zou koning Philippe VI van Frankrijk, na den slag van Crecy (1346) te hebben verloren en 's nachts een schuilplaats in het kasteel van Broye zoekend, den bewoner van het gebouw hebben toegeroepen. Het kan echter thans voor uitgemaakt gelden, dat 's Konings antwoord, op de vraag wie zoo ontijdig toegang verlangde, veeleer luidde: ‘Ouvrez... c'est l'infortuné roi de France’ = doe open, 't is Frankrijks ongelukkige koning.

[Ouvrière (Cité -]

Ouvrière (Cité -, (fr.), stad voor werklieden. Verzameling woningen voor werklieden bestemd.

[Ouvrière (Fabrique -]

Ouvrière (Fabrique -, (fr.), eene fabriek, waarvan de arbeiders zelven de bestuurders zijn. Dit heeft men te Albi (in Languedoc, dep. Tarn), beproefd met eene arbeiders-glasfabriek (verrerie ouvrière).

[Ouwe jongens]

Ouwe jongens, (barg.), volleerde dieven.

[Ouwe schefter]

Ouwe schefter (spr. sjefter), (barg.), gevangene.

[Ovatio]

Ovatio, kleine triumftocht, die somtijds aan een veldheer werd toegekend, wanneer zijne verdiensten niet groot genoeg schenen voor een werkelijken triomf. De veldheer reed dan niet op een triomfwagen, maar was te voet of te paard; hij droeg geen lauwermaar een myrtenkrans, geen veldheersmantel, maar eene toga praetexta, hij offerde geen stier, maar slechts een schaap (ovis). Onderscheiden dus van triumphus (z.a.). Hieraan is in onzen tijd ontleend ovatie, voor huldebetoon aan een publiek persoon, artist enz.

[Over alles heen]

Over alles heen, (wap.), fr. brochant (sur le tout), eng. surmounting of debruising, - zegt men van elke heraldieke of andere figuur, die over andere stukken heen gaat en deze daardoor ten deele bedekt. Bijv. in de wapens van de Talaru, Bulgarini, Vegelin van Claerbergen, enz. enz.

[Over]

Over (of op) Edom zal ik mijn schoen werpen (Ps. LX:8), d.i.: Ik zal Edom vertreden, de Edomieten vernietigen ten bate van Israël.

[Overlaadt (Je - ons met weldaden]

Overlaadt (Je - ons met weldaden, ontleend aan ber. Ps. LXVIII:10 (vgl. onber. Ps. LXVIII:20). In scherts toegevoegd aan iemand, die niets te goed acht om ons te onthalen.

[Overschieten]

Overschieten, (mil.), voldoen aan de voorwaarden, gesteld aan zekere schietoefening, zoodat men in eene nieuwe volgende oefening overgaat.

[Oversneden]

Oversneden, (wap.), doorsneden.

[Overstag gaan]

Overstag gaan = over een anderen boeg gaan; wenden van 't schip. Ook, van opinie veranderen, zoodanig dat zij tegengesteld wordt aan die, welke vroeger gehuldigd werd. Verder uitgestrekt ook: verandering van beginsel bij staatslieden e.d.

[Overtoom]

Overtoom, dam in een vaarwater (tot afscheiding van waterspiegels van

[pagina 872]
[p. 872]

verschillende hoogte), voorzien van een inrichting, waardoor schuiten en schepen door kabels over den dam heen gewonden werden. In lateren tijd (bv. aan den Schinkel bij Amsterdam in 1809) veelal door sluizen vervangen.

[Overtopt]

Overtopt, (wap.), met een ander stuk recht boven zich.

[Overtreden]

Overtreden, (te Amst. ‘beentjeover’), eene beweging bij het schaatsenrijden, waarbij men den vrijen voet telkens over den werkenden heenslingert.

[Ovidius (De Fransche -]

Ovidius (De Fransche -, Du Bellay, een der Pleiaden-dichters; ook genaamd de ‘vader van gratie en bevalligheid’ (1524-60).

[Ovum sacrum]

Ovum sacrum, (lat.), het heilige ei, it. mándola (amandel), fr. amande mystique. Dus noemde men in de vroege Middeleeuw den vorm der zegels, omdat ze van onderen rond, van boven spits waren.

[Oweil]

Oweil, (abèl), (hebr.), mrv. aweilim (abèlim), een treurende, rouwbedrijvende; gezegd van iemand, die zich in de zeven Joodsche treurdagen bevindt of in het rouwjaar, nml. 12 maanden na het overlijden van een der ouders. Deze treurtijd wordt dan ook het owel-jaar genoemd.

[Oxe-eye]

Oxe-eye, (eng.), ossenoog. Bij de Engelsche zeelui, kleine onweerswolk en in 't algemeen een lichtkleurige plek, te midden eener donkere wolk.

[Oxydid kinon serrat]

Oxydid kinon serrat, (rest.), voor occidit qui non servat, boonekamp. Zinspreuk waaronder het boonekampbitter wordt verkocht.

[Oxymoron]

Oxymoron, (gr.), onzijd., scherpzinnige gedachte, welke op het eerste gezicht eene ongerijmdheid of eene tegenstrijdigheid schijnt te bevatten; woorden, die oppervlakkig dom en eenvoudig schijnen, maar toch eene scherpzinnige beteekenis hebben. Letterl. scherp-dwaas, scherpzinnig-onzinnig, uit oxu en moros. Bv.: discors concordia (oneenige eendracht), (Ovid., Metamorph. I, 433), facto pius et sceleratus eodem (door dezelfde daad vroom en slecht) (ibid. III, 5), insaniens sapientia (onzinnige wijsheid), (Horat., Odae, I, 34, 2), inopem me copia fecit (de overvloed heeft mij arm gemaakt), (Ovidius, Metamorph., III, 466).

[Oyú]

Oyú, (jap.), warm bad.

[Ozer dallim]

Ozer dallim, (hebr.), helper der zwakken (of kranken), Israëlietische weldadigheidsvereeniging te Amsterdam.

[Ozokerit]

Ozokerit (ook Erdwachs), (hgd.), van het gr. ozein = slecht riekend en kêros = was. (Fr. ozocérite), eene soort minerale was, die vooral in Galicië en op het eiland Tschelekan, in de Kaspische Zee wordt aangetroffen en, na door smelting te zijn gezuiverd, meer en meer ter vervanging van bijenwas wordt gebezigd. Aldus gezuiverd, noemt men die grondstof ook ceresin of raffinirtes Erdwachs. Voor nadere bijzonderheden zij naar Bergmann, Petroleum und Erdwachs, 2. Aufl., Wien, 1897, verwezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken